TOELICHTING
Algemeen
Deze wijziging van de RWM strekt tot een drietal aanpassingen: ten eerste een aanpassing
aan de EU Speelgoedrichtlijn, ten tweede een aanpassing in de voor erkenninghouders
goedgekeurde vakexamens, ten derde het formaliseren van beleid met betrekking tot
schietsportverenigingen en sportschutters. Ik licht dat als volgt toe.
In het kader van een pilot heeft de Europese Commissie in 2011 en 2012 vragen gesteld
over de Wet wapens en munitie (Wwm) in relatie tot de richtlijn 2009/48/EG (hierna:
Speelgoedrichtlijn). De Speelgoedrichtlijn is van toepassing op producten die, al
dan niet uitsluitend, ontworpen of bestemd zijn om door kinderen jonger dan 14 jaar
bij het spelen te worden gebruikt. Voor speelgoed dat onder de Speelgoedrichtlijn
valt, gelden bepaalde essentiële veiligheidseisen die in de Speelgoedrichtlijn en
bijlage II van deze richtlijn zijn genoemd. In de Regeling wapens en munitie (hierna
Rwm) viel een deel van het speelgoed dat onder de Speelgoedrichtlijn valt, onder de
verbodsbepalingen van de Wwm en Rwm. Dit is in strijd met het in de Speelgoedrichtlijn
opgenomen verbod tot het belemmeren van de handel in speelgoed tussen de lidstaten.
Op dit punt wordt de RWM aangepast.
Er worden sinds 2012 bij de LOI geen cursussen meer gegeven voor het vakexamen voor
de wapenhandel. Dit examen wordt in de loop van 2014 overgenomen door de Politieacademie.
Op grond van de uitspraak van de Raad van State van 20 november 2013, met zaaknr.
201 207897/1 /A3 moet worden aangenomen dat op grond van de huidige wet- en regelgeving
aan schietverenigingen niet langer de eis kan worden gesteld dat zij aangesloten zijn
bij de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (hierna KNSA). Deze eis uit
de Circulaire wapens en munitie (hierna Cwm) 2013 is dan ook komen te vervallen. Hierdoor
komen ook schietverenigingen die niet aangesloten zijn bij de KNSA, en hun leden in
aanmerking voor een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie als bedoeld
in artikel 28 van de wet, mits zij voldoen aan alle wettelijke voorschriften en hun
leden de schietsport beoefenen, betrouwbaar zijn en vaardig zijn in de omgang met
wapens. Gelet op de uitspraak van de Raad van State is het gewenst een aantal vereisten
waaraan een schietvereniging en haar leden moeten voldoen, in de Rwm neer te leggen.
Bij het opstellen van deze vereisten is zo dicht mogelijk gebleven bij de uitgangspunten
die in de vorige Rwm en de Cwm zijn uitgewerkt als het gaat om de voorwaarden om de
schietsport te beoefenen. Na de dramatische gebeurtenis in Alphen aan de Rijn op 9 april
2011 en de aanbevelingen die daarna door onder meer de Onderzoeksraad voor de Veiligheid
zijn gedaan, is in overleg met de vertegenwoordigers van de schietsport en de politie
een traject ingezet om de kans op dergelijke incidenten te verkleinen. Uitgangspunten
daarbij zijn dat het beoefenen van de schietsport gebeurt in verenigingsverband, waarbij
de vereniging binnen haar mogelijkheden haar verantwoording neemt zowel als het gaat
om haar bijdrage aan de openbare orde en veiligheid als om het imago van de schietsport.
In het nieuwe systeem dat ontstaan is door de uitspraak van de Raad van State van
20 november 2013, met zaaknr. 201207897/1/H3 en dat nader uitgewerkt is in de Cwm
2014, zijn het KNSA-lidmaatschap voor schietverenigingen en de KNSA-licentie voor
schutters, geen vereisten meer. Met het oog op de nodige waarborgen die moeten worden
getroffen om de schietsport op een veilige en gecontroleerde wijze te laten beoefenen,
zijn er in deze regeling en de Cwm een aantal specifieke vereisten opgenomen waaraan
een schietvereniging moet voldoen. Hierbij hoort, zoals ook afgestemd is met de Tweede
Kamer, een vorm van certificering van deze verenigingen.
Artikelsgewijs
Artikel I.
Onder A en F.
De Speelgoedrichtlijn staat er aan in de weg dat voorwerpen, voor zover zij als speelgoed
in de zin van de richtlijn zijn aan te merken en aan de in die richtlijn genoemde
veiligheidseisen voldoen, in Nederland worden verboden. Nederland is verplicht de
Speelgoedrichtlijn na te komen en de nationale regelgeving die daarmee in strijd is
aan te passen. Dit betekent dat in artikel 3 van de Rwm voorwerpen als bedoeld in
de richtlijn worden uitgezonderd van de werking van dit artikel.
Een wetswijziging (wijziging van artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 7, van
de Wet wapens en munitie) wordt niet noodzakelijk geacht. Door nu in artikel 3 van
de Rwm een uitzondering voor speelgoedwapens als bedoeld in de richtlijn op te nemen,
voldoet Nederland aan de Speelgoedrichtlijn. De bijlage 1 a is naar aanleiding van
deze richtlijn te komen vervallen. In bijlage 1 b staat ook een aantal wapens die
onder de Speelgoedrichtlijn vallen. Verder blijkt deze bjilage verouderd en in de
praktijk niet meer goed hanteerbaar. Deze bijlage vervalt derhalve ook.
Onder B.
Er worden sinds 2012 bij de LOI geen cursussen meer gegeven voor het vakexamen voor
de wapenhandel. Dit examen wordt in de loop van 2014 overgenomen door de Politieacademie.
Vooruitlopend hierop is de Politieacademie reeds gestart met een voorbereidingscursus
wapenleer. Het vakexamen wordt totdat het is overgenomen door de politieacademie bij
de LOI afgenomen. Artikel 9 is op deze nieuwe situatie aangepast.
Onder C.
In dit artikel is een aantal voorwaarden toegevoegd, die zijn gebaseerd op reeds bestaande
wetsuitleg en praktijk, waarbij in verband met de al genoemde uitspraak van de Raad
van State van 20 november 2013 een aantal accenten zijn verlegd. Door deze regels
wordt voorkomen dat een ieder een verlof kan krijgen voor een vuurwapen en zich kan
bekwamen in de schietsport.
Lid 4. Een sportschutter die een wapenverlof aanvraagt, moet in ieder geval vaardig
zijn in de omgang met wapens, doordat hij al langere tijd serieus de schietsport beoefent
en gedurende die periode voldoende oefening heeft gehad. De aanvrager van een verlof
tot het voorhanden hebben van wapens en munitie ten behoeve van de schietsport dient
minimaal 18 schietbeurten in de afgelopen twaalf maanden te hebben verricht. Schietbeurten
die zijn verricht in een land dat deel uit maakt van de Europese Unie tellen mee voor
de bepaling van het aantal verrichte schietbeurten, voor zover de schutter de schietbeurten
kan aantonen middels officiële wedstrijdbriefjes.
Lid 5. De aanvrager van een verlof moet middels het lidmaatschap van een gecertificeerde
schietvereniging aantonen dat hij binnen zijn vereniging een erkende of gereglementeerde
tak van de schietsport beoefent. Deze bepaling geeft een garantie dat de aanvrager
vaardigheid heeft opgedaan in de omgang met wapens en munitie.
Op dit moment is KNSA de enige organisatie die schietverenigingen kan certificeren.
De KNSA heeft, als grootste koepelorganisatie van Nederland, al jarenlang schietverenigingen
gecertificeerd en heeft een veilig, goed functionerend en betrouwbaar toetsingssysteem
ontwikkeld. Binnen de KNSA is er een brede en uitvoerige kennis op het terrein van
schietsport en de daarbij behorende wapens aanwezig. Verder heeft de KNSA een intern
bezwaartraject, waardoor schietverenigingen de mogelijkheid hebben om te ageren tegen
een weigering van een certificaat. Uiteraard kan een schietvereniging tegen een weigering
van een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie, wegens het ontbreken
van het certificaat, ook administratief beroep bij de Minister instellen.
Bij de uitleg van de term schietsportdisciplines zoek ik aansluiting bij de door de
KNSA erkende en gereglementeerde takken van schietsport, omdat het bepalen in hoeverre
een activiteit tot een tak van sport wordt gerekend bij uitstek een taak van de landelijke
schietsportbond is. De vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie heeft zich
in gelijke zin uitgelaten. Door voor de invulling van het wettelijk criterium, het
beoefenen van de schietsport, aan te haken bij de bestaande kaders voor die sport,
wordt zo veel mogelijk gewaarborgd dat er ook daadwerkelijk sprake is van beoefening
van de schietsport en wordt zoveel mogelijk de veiligheid gewaarborgd. Een vrije interpretatie
van het begrip schietsport zou kunnen leiden tot een wildgroei aan ongewenste schietsportdisciplines.
Hierdoor zou de korpschef niet of nauwelijks meer kunnen controleren of er sprake
is van een schietsportdiscipline en of de wapens en munitie geschikt zijn voor de
te beoefenen discipline.
Lid 6. Voor beginnende sportschutters gelden strengere eisen. Er is een systeem ingevoerd
in de opbouw van de te beoefenen disciplines en het aantal wapens dat een beginnende
sportschutter voorhanden mag hebben. Voorkomen moet worden dat de relatief ongeoefende
schutter de beschikking krijgt over ‘zwaardere’ vuurwapens.
Onder D.
In artikel 43a van de Rwm zijn regels opgenomen waaraan schietverenigingen dienen
te voldoen. De regels gelden voor zowel bij de KNSA aangesloten verenigingen als door
de KNSA gecertificeerde verenigingen. Binnen deze verenigingen kan de sportschutter
zich bekwamen in de schietsport, zodat hij aan de vaardigheidseis kan voldoen.
Lid 1: Een vereniging dient bij aanvraag van een verlof gecertificeerd te zijn De
vereniging vormt de basis voor sportschutters om hun vaardigheid in de schietsport
op te bouwen en bij te houden. De certificering van de schietvereniging biedt garantie
dat schietverenigingen er zorg voor dragen dat de beoefenaars van de schietsport afdoende
kennis en vaardigheden op het gebied van de schietsport hebben.
Zoals onder C, lid 4, in de toelichting is uitgewerkt, is op dit moment de KNSA de
enige organisatie die schietverenigingen kan certificeren.
Lid 2 en 3. De vaardigheid in de omgang met wapens kan binnen een gecertificeerde
schietvereniging worden getraind middels het beoefenen van een erkende tak van schietsport.
Bij de uitleg van de term schietsportdisciplines zoek ik, zoals omschreven onder C
bij lid 4, aansluiting bij de door de KNSA erkende en gereglementeerde takken van
schietsport. De registers uit het derde lid bestaan al langer. De modellen van deze
registers worden verder uitgewerkt in de circulaire.
Lid 4, 5, 6, 7, en 8. De beheerders dienen vaardig te zijn in de omgang met wapens
en veel kennis te hebben van wapens en munitie en deze kennis en vaardigheden te kunnen
overdragen aan leden. Verder dienen de beheerders toezicht te houden op de schietende
leden en de wapens en munitie van de vereniging. Deze eis wordt gesteld om te voorkomen
dat mensen zich bekwamen in de schietsport in een omgeving die onveilig is of waarbij
onvoldoende toezicht wordt uitgeoefend op de ontwikkeling van de schutter. In het
kader van een goede regulering van wapens en munitie en de schietsport in het bijzonder,
is het immers noodzakelijk dat personen met criminele antecedenten zich niet op een
legale wijze leren bekwamen in de omgang met wapens. De beheerder is de persoon die
verantwoordelijk is voor de uitgifte van wapens en munitie en de veilige omgang daarmee.
Daartoe dient de beheerder betrouwbaar te zijn en de nodige kennis omtrent de wapens
en munitie te bezitten. Uiteraard is het mogelijk dat een schietvereniging meer dan
één beheerder aanstelt. Het verlof tot het voorhanden hebben van verenigingswapens
wordt op naam van de beheerders gesteld. De korpschef houdt toezicht op de naleving
van de gestelde voorwaarden. De vereniging houdt, middels de verklaringen omtrent
het gedrag, toezicht op de betrouwbaarheid van haar leden. Uiteraard kan de korpschef
controleren of de vereniging daadwerkelijk toezicht houdt op haar leden. Dit toezicht
op de leden is belangrijk om te voorkomen dat wapens en munitie in de illegaliteit
verdwijnen dan wel worden gebruikt door leden (ter voorbereiding van) illegale activiteiten.
Per beheerder wordt een verlof tot het voorhanden hebben van verenigingswapens uitgereikt.
Lid 9, 10 en 11. De introducé-regeling maakt onderdeel uit van de Circulaire wapens
en munitie en wordt thans in de Regeling wapens en munitie opgenomen. Deze regeling
geeft schietverenigingen de gelegenheid om belangstellenden kennis te laten maken
met de schietsport.
Lid 12. Op grond van artikel 26, vierde lid, aanhef en onder c, van de wet bepaal
ik dat er een redelijk belang bestaan bij de soorten en het aantal wapens en munitie
dat de vereniging voor handen wil hebben. De redelijke verhouding hangt onder meer
af van het aantal leden van de vereniging die gebruik maken van deze wapens.
Onder E.
Als bijlagen bij de Circulaire wapens en munitie zijn een aantal modellen opgenomen
die een verlofhouder dient in te vullen om een verlof te verkrijgen. De modellen C4
en C5 in de circulaire zien op de psychische gesteldheid van de aanvrager. Deze modellen
zijn in 2012 in de Circulaire opgenomen als maatregel om in de toekomst een incident
te voorkomen als het schietincident van 9 april 2011 in Alphen aan de Rijn. Door de
aanpassing van artikel 48 kan een verlof worden geweigerd, indien een dergelijk model
niet of niet juist wordt ingevuld.
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I.W. Opstelten