De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op de artikelen 7, vijfde lid, en 8, vijfde lid, van het Rechtspositiebesluit
commissarissen van de Koning en de artikelen 30, vijfde lid, en 31, vierde lid, van
het Rechtspositiebesluit burgemeesters;
Besluit:
ARTIKEL I
De Regeling rechtspositie commissarissen van de Koning wordt als volgt gewijzigd:
B
Aan artikel 3 wordt een lid toegevoegd, luidende:
C
Aan artikel 4 wordt een lid toegevoegd, luidende:
D
Artikel 7a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
2. Onderdeel c wordt geletterd: b.
ARTIKEL II
De Regeling rechtspositie burgemeesters wordt als volgt gewijzigd:
B
Aan artikel 3 wordt een lid toegevoegd, luidende:
C
Aan artikel 4 wordt een lid toegevoegd, luidende:
D
Aan artikel 5 wordt een lid toegevoegd, luidende:
E
Artikel 8a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
2. De onderdelen c en d worden geletterd: b en c;
3. In onderdeel c (nieuw) wordt ‘artikel 2.10’ vervangen door: artikel 2.10, eerste
lid,.
ARTIKEL III
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2014.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk
TOELICHTING
Algemeen
Het Besluit Harmonisering en modernisering rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers
(verder te noemen: het besluit) treedt in werking per 1 juli 2014. Een aantal wijzigingen
op basis van dat besluit heeft effect op de Regeling rechtspositie commissarissen
van de Koning en de Regeling rechtspositie burgemeesters. Daarom moeten deze ministeriele
regelingen worden aangepast teneinde het besluit en regeling in samenhang per 1 juli
2014 in werking te laten treden.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I, onderdelen A en D, en artikel II, onderdelen A en E
In het besluit worden voor de commissarissen en de burgemeesters de tegemoetkoming
in de kosten van hun privételefoon geschrapt. Daarmee vervalt ook de grondslag voor
de uitwerking van die bepalingen in de desbetreffende regeling. Deze moeten dus ook
worden geschrapt.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het in artikel II, onderdeel E, genoemde
artikel 8a van het Rechtspositiebesluit burgemeesters een redactionele wijziging door
te voeren. Het gaat om een precisering van de vindplaats: het artikel waarnaar wordt
verwezen is namelijk intussen uit meer leden gaan bestaan.
Artikel I, onderdelen B en C, en artikel II, onderdelen B, C en D
In het Rechtspositiebesluit burgemeesters wordt het onderscheid opgeheven dat werd
gemaakt tussen waarnemend burgemeesters die zijn aangesteld voor een periode korter
dan een jaar en zij die worden aangesteld voor een langere periode. Daarmee zijn er
rechtspositioneel geen verschillen meer tussen waarnemend burgemeesters (met uitzondering
van hier niet ter zake doende uitzonderingen) en Kroonbenoemde burgemeesters. Ook
voor de waarnemend commissarissen van de Koning is een nieuw regime gaan gelden. Dat
nieuwe regime is (in lijn met de waarnemend burgemeesters) vergelijkbaar met dat van
de Kroonbenoemde commissarissen.
Een groot verschil tussen de Kroonbenoemde functionaris en de waarnemer is echter
de verplichting van eerstgenoemde om zich te vestigen in zijn provincie onderscheidenlijk
gemeente. Deze plicht geldt niet voor de waarnemer.
De Kroonbenoemde commissaris moet zich onmiddellijk na benoeming vestigen in zijn
provincie. De burgemeester moet zich vestigen in zijn gemeente, maar kan een ontheffing
krijgen voor ten hoogste één jaar na benoeming. Vanwege deze woonplicht zijn de reis-
en pensionkosten en, voor de burgemeesters, de vergoeding van de reiskosten woon-werkverkeer,
gemaximeerd op een termijn van één jaar na de benoeming; de verhuiskostenvergoeding
(voor zowel de definitieve als de tijdelijke huisvesting) is gemaximeerd op een termijn
van twee jaar na de benoeming.
Aangezien de woonplicht niet geldt voor waarnemers is deze maximering van de termijn
voor deze categorie ongewenst. Het komt namelijk geregeld voor dat waarnemingen langer
dan een jaar duren en dat de ambtsdragers behoefte (blijven) hebben aan genoemde voorzieningen.
Daarom is in de desbetreffende artikelen deze maximering van de termijn van deze vergoedingen
niet van toepassing verklaard op de waarnemer. Zij blijft wel gelden voor de Kroonbenoemde
functionaris.
Artikel III
Gelet op de samenhang met het besluit is de ingangsdatum van dit besluit ook 1 juli
2014. Er is afgezien van een invoeringstermijn van twee maanden, omdat het besluit
deze invoeringstermijn evenmin hanteert. Hantering van de invoeringstermijn zou de
inwerkingtreding bovendien hebben vertraagd. De koepels en de beroepsgroepen hebben
echter herhaaldelijk aangedrongen op een spoedige inwerkingtreding. Voor een invoeringstermijn
van twee maanden is verder niet gekozen omdat er vanwege het verduidelijkende en vereenvoudigende
karakter van zowel besluit als regeling, uitvoeringstechnisch geen problemen worden
voorzien.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk