Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 23 juni 2014, nr. 2014-0000305808, tot wijziging van de Regeling rechtspositie commissarissen van de Koning en de Regeling rechtspositie burgemeesters in verband met de harmonisering en modernisering van de rechtspositie van decentrale politieke ambtsdragers

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 7, vijfde lid, en 8, vijfde lid, van het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning en de artikelen 30, vijfde lid, en 31, vierde lid, van het Rechtspositiebesluit burgemeesters;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling rechtspositie commissarissen van de Koning wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 vervalt.

B

Aan artikel 3 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing op degene die met de waarneming van het ambt van commissaris is belast op grond van artikel 76, eerste lid, van de Provinciewet.

C

Aan artikel 4 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Het zesde lid is niet van toepassing op degene die met de waarneming van het ambt van commissaris is belast op grond van artikel 76, eerste lid, van de Provinciewet.

D

Artikel 7a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b vervalt;

2. Onderdeel c wordt geletterd: b.

ARTIKEL II

De Regeling rechtspositie burgemeesters wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 vervalt.

B

Aan artikel 3 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing op degene die met de waarneming van het ambt van burgemeester is belast op grond van artikel 78, eerste lid, van de Gemeentewet.

C

Aan artikel 4 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Het zesde lid is niet van toepassing op de degene die met de waarneming van het ambt van burgemeester is belast op grond van artikel 78, eerste lid, van de Gemeentewet.

D

Aan artikel 5 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing op degene die met de waarneming van het ambt van burgemeester is belast op grond van artikel 78, eerste lid, van de Gemeentewet.

E

Artikel 8a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b vervalt;

2. De onderdelen c en d worden geletterd: b en c;

3. In onderdeel c (nieuw) wordt ‘artikel 2.10’ vervangen door: artikel 2.10, eerste lid,.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2014.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

TOELICHTING

Algemeen

Het Besluit Harmonisering en modernisering rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers (verder te noemen: het besluit) treedt in werking per 1 juli 2014. Een aantal wijzigingen op basis van dat besluit heeft effect op de Regeling rechtspositie commissarissen van de Koning en de Regeling rechtspositie burgemeesters. Daarom moeten deze ministeriele regelingen worden aangepast teneinde het besluit en regeling in samenhang per 1 juli 2014 in werking te laten treden.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdelen A en D, en artikel II, onderdelen A en E

In het besluit worden voor de commissarissen en de burgemeesters de tegemoetkoming in de kosten van hun privételefoon geschrapt. Daarmee vervalt ook de grondslag voor de uitwerking van die bepalingen in de desbetreffende regeling. Deze moeten dus ook worden geschrapt.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het in artikel II, onderdeel E, genoemde artikel 8a van het Rechtspositiebesluit burgemeesters een redactionele wijziging door te voeren. Het gaat om een precisering van de vindplaats: het artikel waarnaar wordt verwezen is namelijk intussen uit meer leden gaan bestaan.

Artikel I, onderdelen B en C, en artikel II, onderdelen B, C en D

In het Rechtspositiebesluit burgemeesters wordt het onderscheid opgeheven dat werd gemaakt tussen waarnemend burgemeesters die zijn aangesteld voor een periode korter dan een jaar en zij die worden aangesteld voor een langere periode. Daarmee zijn er rechtspositioneel geen verschillen meer tussen waarnemend burgemeesters (met uitzondering van hier niet ter zake doende uitzonderingen) en Kroonbenoemde burgemeesters. Ook voor de waarnemend commissarissen van de Koning is een nieuw regime gaan gelden. Dat nieuwe regime is (in lijn met de waarnemend burgemeesters) vergelijkbaar met dat van de Kroonbenoemde commissarissen.

Een groot verschil tussen de Kroonbenoemde functionaris en de waarnemer is echter de verplichting van eerstgenoemde om zich te vestigen in zijn provincie onderscheidenlijk gemeente. Deze plicht geldt niet voor de waarnemer.

De Kroonbenoemde commissaris moet zich onmiddellijk na benoeming vestigen in zijn provincie. De burgemeester moet zich vestigen in zijn gemeente, maar kan een ontheffing krijgen voor ten hoogste één jaar na benoeming. Vanwege deze woonplicht zijn de reis- en pensionkosten en, voor de burgemeesters, de vergoeding van de reiskosten woon-werkverkeer, gemaximeerd op een termijn van één jaar na de benoeming; de verhuiskostenvergoeding (voor zowel de definitieve als de tijdelijke huisvesting) is gemaximeerd op een termijn van twee jaar na de benoeming.

Aangezien de woonplicht niet geldt voor waarnemers is deze maximering van de termijn voor deze categorie ongewenst. Het komt namelijk geregeld voor dat waarnemingen langer dan een jaar duren en dat de ambtsdragers behoefte (blijven) hebben aan genoemde voorzieningen. Daarom is in de desbetreffende artikelen deze maximering van de termijn van deze vergoedingen niet van toepassing verklaard op de waarnemer. Zij blijft wel gelden voor de Kroonbenoemde functionaris.

Artikel III

Gelet op de samenhang met het besluit is de ingangsdatum van dit besluit ook 1 juli 2014. Er is afgezien van een invoeringstermijn van twee maanden, omdat het besluit deze invoeringstermijn evenmin hanteert. Hantering van de invoeringstermijn zou de inwerkingtreding bovendien hebben vertraagd. De koepels en de beroepsgroepen hebben echter herhaaldelijk aangedrongen op een spoedige inwerkingtreding. Voor een invoeringstermijn van twee maanden is verder niet gekozen omdat er vanwege het verduidelijkende en vereenvoudigende karakter van zowel besluit als regeling, uitvoeringstechnisch geen problemen worden voorzien.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Naar boven