Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 24 juni 2014, 2014-0000054333, tot wijziging van enkele regelingen in verband met de Wet hervorming kindregelingen

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 5, derde, vierde en vijfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 5, vierde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 2, elfde en twaalfde lid, van de Wet op het kindgebonden budget, artikel 29, derde lid, van de Algemene nabestaandenwet, artikel 2a van het Uitvoeringsbesluit Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en artikel 3, eerste lid, juncto artikel 9 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I REGELING VASTSTELLING GRONDSLAGEN IOAW

Artikel 1 van de Regeling vaststelling grondslagen IOAW wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen B, F en G vervallen, onder verlettering van de onderdelen C, D, E, H en I tot onderdelen B, C, D, E en F.

2. In de onderdelen B (nieuw), C (nieuw), D (nieuw) en E (nieuw) vervalt: zonder kinderen.

3. In onderdeel F (nieuw) vervalt: zonder kinderen zonder kinderen.

ARTIKEL II REGELING VASTSTELLING GRONDSLAGEN IOAZ

Artikel 1 van de Regeling vaststelling grondslagen IOAZ wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel B vervalt, onder verlettering van onderdeel C tot onderdeel B.

2. In onderdeel B (nieuw) vervalt: zonder kinderen.

ARTIKEL III REGELING SAMENLOOP MET BUITENLANDSE TEGEMOETKOMINGEN 2008

1. In artikel 1 worden de begripsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1408/71, Verordening (EEG) nr. 574/72 en gezinsbijslag vervangen door:

Verordening (EG) nr. 883/2004:

Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU 2004, L 166);

Verordening (EG) nr. 987/2009:

Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU 2009, L 284);

gezinsbijslag:

gezinsbijslag als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, van de Verordening (EG) nr. 883/2004.

2. In artikel 4 wordt ‘de Verordening (EEG) nr. 1408/71 en Verordening (EEG) nr. 574/72’ vervangen door ‘de Verordening (EEG) nr. 883/2004 en de Verordening (EG) nr. 987/2009’ en vervalt ‘de tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen,’.

3. Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a. Toerekening kindgebonden budget

Indien de ouder aanspraak heeft op kindgebonden budget voor meer dan een kind en voor een of meer van die kinderen voor de toepassing van de Algemene Kinderbijslagwet een ander land dan een van de in artikel 1, onder a tot en met d, bedoelde landen als woonland in aanmerking wordt genomen, is artikel 2 van de Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012 van overeenkomstige toepassing voor de bepaling van het bedrag aan kindgebonden budget per kind.

ARTIKEL IV REGELING WOONLANDBEGINSEL IN DE SOCIALE ZEKERHEID 2012

De Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 1 wordt ‘17, derde lid’ vervangen door: 17, tweede lid.

2. In artikel 2, eerste lid, wordt ‘het hoogste bedrag aan kindgebonden budget’ vervangen door: het hoogste bedrag aan kindgebonden budget op grond van artikel 2, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet op het kindgebonden budget en de verhoging, bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget.

ARTIKEL V TIJDELIJKE REGELING OVERBRUGGINGSUITKERING AOW

Artikel 8 van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid vervalt onderdeel c, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel b door een punt.

2. In het tweede lid, onderdeel a, vervalt: zonder kinderen.

ARTIKEL VI INWERKINGTREDING

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 24 juni 2014

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

TOELICHTING

Als gevolg van de Wet hervorming kindregelingen vervalt per 1 januari 2015 de aanvulling van 20% referentieminimumloon voor alleenstaande ouders in de minimumregelingen. De inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders zal voortaan worden vormgegeven door middel van een alleenstaande-ouderkop in het kindgebonden budget. In verband met deze maatregel is aanpassing nodig van een aantal regelingen.

1. Vervallen aanvulling alleenstaande ouders OBR

In lijn met de wijziging van de minimumregelingen komt ook in de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR) de aanvulling voor alleenstaande ouders per 1 januari 2015 te vervallen. Voor de effecten die dit kan hebben op alleenstaande ouders wordt verwezen naar het algemeen deel van de memorie van toelichting bij de Wet hervorming kindregelingen.

Voor alleenstaande ouders in de OBR die een aanvulling van 20 procent op de overbruggingsuitkering ontvangen en die als gevolg van de invoering van de alleenstaande-ouderkop een inkomensachteruitgang ondervinden, is een overgangsperiode van minimaal zes maanden vanaf publicatie beoogd. Deze alleenstaande ouders krijgen door inachtneming van deze overgangsperiode de gelegenheid zich op de lagere inkomensachteruitgang voor te bereiden. De regering is van oordeel dat hiermee aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. De Centrale Raad van Beroep heeft aangegeven een dergelijke termijn in overeenstemming te achten met artikel 1, Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens1.

2. Toerekening alleenstaande-ouderkop kindgebonden budget

De nieuwe alleenstaande-ouderkop betreft één bedrag, ongeacht het aantal kinderen. De opbouw van de rest van het kindgebonden budget bestaat uit bedragen per kind. Het is mogelijk dat een alleenstaande ouder recht heeft op kindgebonden budget terwijl één van zijn of haar kinderen in het buitenland woont. Voor de berekening van het kindgebonden budget moet dan duidelijk zijn hoe de alleenstaande-ouderkop in geval van meerdere kinderen wordt toegerekend. Dit is noodzakelijk voor de verrekening met buitenlandse gezinsbijslagen (samenloop) en voor de toepassing van het woonlandbeginsel.

Woonlandbeginsel

De situatie kan zich voordoen dat een alleenstaande ouder met meerdere kinderen één of meer kinderen heeft die woont of wonen in een land waarvoor de woonlandfactor bepalend is voor de hoogte van het kindgebonden budget. In die gevallen wordt de gehele alleenstaande-ouderkop toegerekend aan het kind in het land met de hoogste woonlandfactor – waarbij voor landen waarvoor het woonlandbeginsel niet van toepassing is de woonlandfactor op 100% wordt gesteld. Als er sprake is van meer dan één kind met de hoogste factor wordt de gehele alleenstaande-ouderkop toegerekend aan het oudste kind. Deze toerekeningsmethode kan worden verduidelijkt door het volgende voorbeeld.

Door gebruik te maken van de gekozen methode om de alleenstaande-ouderkop toe te rekenen ontvangt een alleenstaande ouder met twee kinderen waarvan er één in een buitenland woont waarop bijvoorbeeld een woonlandfactor van 60% van toepassing is vanaf 2015 € 4.306,60 aan kindgebonden budget. Dit bedrag is opgebouwd uit € 1.032,– voor het kind in Nederland, (€ 791 x 60%=) € 474,60 voor het kind in dat betreffende land en € 2.800 alleenstaande-ouderkop die volledig wordt toegerekend aan het kind in Nederland.

Samenloop

Om een eenduidige toerekening te garanderen is gekozen om dezelfde toerekeningsmethode ook neer te leggen in de Regeling samenloop met buitenlandse tegemoetkomingen 2008.

3. Financiële gevolgen en regeldruk

Op dit moment hebben er minder dan 10 alleenstaande ouders recht op een uitkering in het kader van de OBR. Het effect van het vervallen van de 20%-WML-aanvulling in de OBR en van het vaststellen van de wijze van toerekening van de alleenstaande-ouderkop in het kindgebonden budget op de uitkeringslasten is nihil. Er is geen effect op de structurele uitvoeringskosten en administratieve lasten.

Artikelsgewijs

Artikelen I en II

Met de Wet hervorming kindregelingen vervalt in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) de aparte normstelling voor de categorie alleenstaande ouders (de alleenstaande werkloze werknemer en de thuisinwonende werkloze werknemer met een of meer kinderen respectievelijk de alleenstaande gewezen zelfstandige met een of meer kinderen). De norm voor deze alleenstaande ouders wordt op grond van voornoemde wet gelijkgesteld met de norm van alleenstaanden zonder kinderen. De wijzigingen opgenomen in artikel I en II van deze regeling passen de lagere regelgeving hieraan aan. In de Regeling grondslagen IOAW en de Regeling grondslagen IOAZ vervallen de grondslagen voor genoemde alleenstaande ouders en worden deze gelijkgesteld met de grondslagen voor alleenstaanden zonder kinderen.

Artikel III

Verordening (EEG) nr. 1408/71 is vervangen door Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EEG) nr. 574/72 door Verordening (EG) 987/2009. De begripsbepalingen en artikel 4 zijn daarmee in overeenstemming gebracht (onderdelen 1 en 2).

De Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen wordt per 1 januari 2015 ingetrokken, omdat deze tegemoetkoming met de Wet hervorming kindregelingen wordt geïntegreerd in de Algemene Kinderbijslagwet. Omdat deze tegemoetkoming wordt genoemd in artikel 4, moet deze daarin met ingang van 1 januari komen te vervallen (onderdeel 2).

Er wordt een nieuw artikel 4a ingevoegd, waarmee wordt geregeld dat sprake is van dezelfde wijze van toerekening van het kindgebonden budget naar kind als in artikel 2 van de Regeling samenloop met buitenlandse tegemoetkomingen 2008 (onderdeel 3).

Artikel IV

Door de Wet hervorming kindregelingen vervalt artikel 17, tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet (Anw) onder vernummering van het derde lid tot tweede lid. De in de regeling opgenomen verwijzing naar artikel 17, derde lid, Anw dient dan ook te worden aangepast in een verwijzing naar artikel 17, tweede lid, Anw (onderdeel 1).

In artikel 2 is geregeld op welke wijze het kindgebonden budget naar kind wordt toegerekend. In dit artikel wordt nu ook geregeld op welke wijze de alleenstaande-ouderkop in het kindgebonden budget wordt toegerekend (onderdeel 2). Verwezen wordt naar het algemeen deel van de toelichting.

Artikel V

Als gevolg van de Wet hervorming kindregelingen vervalt de aanvulling op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor alleenstaande pensioengerechtigde met een kind jonger dan 18 jaar. De norm voor deze pensioengerechtigde wordt met voornoemde wet gelijkgesteld met die van de ongehuwde pensioengerechtigde. De onderhavige wijziging brengt de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW daarmee in overeenstemming door ook hierin de aparte norm voor de ongehuwde pensioengerechtigde met een kind jonger dan 18 jaar te schrappen, waardoor deze pensioengerechtigde valt onder de norm voor de ongehuwde pensioengerechtigde.

Artikel VI

De inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2015 komt overeen met de inwerkingtredingsdatum van de relevante artikelen van de Wet hervorming kindregelingen waarmee de in deze regeling opgenomen regelingen in overeenstemming worden gebracht.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Naar boven