Onderlinge regeling als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, regelende de samenwerking tussen Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland op het gebied van de overdracht van personen aan wie rechtens hun vrijheid is ontnomen op grond van een veroordeling tot een vrijheidsstrafBottom of Form

Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten,

Overwegende, dat de optimale resocialisatie van gedetineerden gediend is bij een detentie in het land waar deze gedetineerden de sterkste banden hebben met de lokale gemeenschap en dat dit in gevallen vereist dat de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke vonnissen wordt overgedragen aan een ander land binnen het Koninkrijk;

Overwegende, dat in gevallen van overdracht van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke vonnissen zowel de interne rechtsgelijkheid als de rechtszekerheid is gediend bij een volledige overdracht van verantwoordelijkheden, verplichtingen en bevoegdheden aan het aangezochte land;

Gelet op artikel 38, eerste lid en artikel 40 van het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden;

Komen het volgende overeen:

Artikel 1 Doel van deze regeling

  • 1. Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, hierna ook aan te duiden als de landen en elk afzonderlijk als land, verklaren zich bereid om de tenuitvoerlegging van onherroepelijke strafrechtelijke vonnissen waarin door een rechter van een van de landen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd, aan een ander land over te dragen teneinde de tenuitvoerlegging zoveel mogelijk dienstbaar te maken aan de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij. Deze overdracht geschiedt onder de in deze regeling voorgeschreven voorwaarden en op de in deze regeling omschreven wijze.

  • 2. Onder Nederland wordt in deze regeling zowel Bonaire, Sint Eustatius en Saba als het Europese deel van het Koninkrijk verstaan.

  • 3. Onder ‘Koninkrijk’ wordt verstaan: alle landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden.

Artikel 2 Verzoekschrift door veroordeelde

  • 1. De tenuitvoerlegging van onherroepelijke strafvonnissen waarbij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd, kan binnen de landen van het Koninkrijk worden overgedragen op grond van overwegingen aan het resocialisatiebelang van de individuele veroordeelde ontleend.

  • 2. Een aanvraag tot overdracht kan door de veroordeelde worden ingediend bij de Minister van Justitie van het land waar de veroordeelde verblijft middels een verzoekschrift, in te dienen bij de Procureur-Generaal of een door de Minister van Justitie daartoe aangewezen dienst van het land waar het vonnis op dat moment ten uitvoer wordt gelegd.

Artikel 3 Vereisten verzoekschrift en gronden voor afwijzing

  • 1. Het verzoekschrift wordt door aanvrager ondertekend en bevat ten minste:

    • a. de naam en de adresgegevens van de inrichting waar verzoeker verblijft;

    • b. de dagtekening;

    • c. de aanduiding van het onherroepelijke vonnis of arrest, waarbij verzoeker is veroordeeld;

    • d. de in artikel 2, eerste lid, bedoelde overwegingen op grond waarvan de overdracht wordt aangezocht;

    • e. het land waar tenuitvoerlegging wordt aangezocht;

    • f. documentatie waaruit blijkt dat verzoeker zijn hoofdverblijf heeft in het aangezochte land.

  • 2. Het verzoekschrift wordt afgewezen indien:

    • a. het verzoekschrift kennelijk ongegrond is;

    • b. het verzoekschrift niet aan de in artikel 3, eerste lid, genoemde vereisten voldoet;

    • c. het vonnis nog niet onherroepelijk is;

    • d. de resterende detentietijd minder dan zes maanden bedraagt op het moment van het indienen van het verzoekschrift;

    • e. het door verzoeker aangevoerde resocialisatiebelang in redelijkheid niet gediend kan zijn bij de aangezochte overdracht van de tenuitvoerlegging;

    • f. strafvorderlijke belangen zich tegen overdracht verzetten;

    • g. gronden ontleend aan het algemeen belang overdracht niet toelaten;

    • h. voor zover Nederland het aangezochte land is; indien verzoeker niet kan aantonen dat voor een periode van drie jaar of langer sprake is geweest van een hoofdverblijf in Nederland.

  • 3. Het verzoek wordt tevens afgewezen indien verzoeker in de 365 dagen voorafgaand aan het verzoek reeds eerder een verzoek tot overdracht heeft ingediend.

Artikel 4 Procedure in het verzoekende land

  • 1. De Procureur-Generaal of de door de Minister van Justitie daartoe aangewezen dienst, verwittigt na ontvangst van het verzoekschrift, bedoeld in artikel 2, de Minister van Justitie en brengt daarbij een advies uit omtrent de toewijsbaarheid van het verzoek, gegrond op de door hem daartoe ingewonnen inlichtingen. Na ontvangst van het verzoekschrift en het advies van de Procureur-Generaal of de door de Minister van Justitie daartoe aangewezen dienst, beslist de Minister van Justitie binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst van het verzoekschrift over de toewijsbaarheid van het verzoek.

  • 2. Indien de Minister van Justitie van oordeel is dat het verzoek dient te worden toegewezen, zendt hij de door hem uitgevaardigde beslissing onverwijld aan zijn ambtgenoot in het land waarin voortzetting van de tenuitvoerlegging wordt aangezocht. Daarbij doet hij ook de voor de beoordeling van het verzoek relevante bescheiden aan zijn ambtgenoot toekomen. Voorts wordt verzoeker onverwijld van deze beslissing in kennis gesteld.

  • 3. Indien de Minister van Justitie van oordeel is dat het verzoek dient te worden afgewezen, deelt hij deze afwijzing onverwijld aan verzoeker schriftelijk mede. Deze schriftelijke mededeling behelst een uiteenzetting van de redenen die tot deze afwijzing hebben geleid.

Artikel 5 Procedure in het aangezochte land

Na ontvangst van een beslissing als bedoeld in artikel 4, tweede lid, verwittigt de Minister van Justitie van het aangezochte land onverwijld de Procureur-Generaal of de door de Minister van Justitie daartoe aangewezen dienst van het aangezochte land, waarna deze advies uitbrengt aan de Minister van Justitie van het aangezochte land omtrent de toewijsbaarheid van het verzoek, gegrond op de door hem daartoe ingewonnen inlichtingen.

Artikel 6 Beslissing

  • 1. De Minister van Justitie van het aangezochte land beslist na ontvangst van het advies van de Procureur-Generaal of de door de Minister van Justitie daartoe aangewezen dienst over de toewijsbaarheid van het verzoek op basis van de in artikel 3 genoemde gronden. Artikel 4, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de Minister van Justitie van het verzoekende land in kennis wordt gesteld.

  • 2. Toewijzing van het verzoek heeft tot gevolg dat het verzoekende land bevoegd is tot overdracht van de tenuitvoerlegging.

Artikel 7 Overdracht van tenuitvoerlegging onvoorwaardelijke gevangenisstraf

  • 1. Overdracht van de tenuitvoerlegging in de zin van deze regeling heeft tot gevolg dat het aangezochte land het recht tot tenuitvoerlegging van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf verkrijgt. Dit behelst alle ten aanzien van de tenuitvoerlegging relevante bevoegdheden en verantwoordelijkheden.

  • 2. De overdracht wordt georganiseerd door het verzoekende land.

  • 3. De overdracht kan tijdelijk worden opgeschort indien beperkte detentiecapaciteit in het aangezochte land overdracht op het moment van beslissen niet mogelijk maakt.

  • 4. Het tijdstip van de overdracht ligt niet later dan dertig dagen nadat de Minister van Justitie van het aangezochte land heeft ingestemd met de overdracht.

  • 5. Het vervoer van verzoeker wordt door de lucht uitgevoerd door de ambtenaren, bedoeld in artikel 8.

Artikel 8 Bevoegdheden tijdens overdracht

Bij de overbrenging is de bewaking van verzoeker opgedragen aan ambtenaren van het verzoekende land. Deze ambtenaren zijn bevoegd alle dienstige maatregelen te nemen ter beveiliging van de verzoeker en ter voorkoming van zijn ontvluchting. Deze bevoegdheden staan gelijk aan die welke overeenkomstig het recht van het aangezochte land ten aanzien van een veroordeelde kunnen worden uitgeoefend.

Artikel 9 Aaneengesloten tenuitvoerlegging

De tijd die vereist is om verzoeker naar het aangezochte land over te brengen wordt in mindering gebracht op de straftijd, zoals in beginsel door aangezochte land is overgenomen.

Artikel 10 Kosten

De kosten van het transport van de verzoeker en van de hem begeleidende ambtenaren komen voor rekening van het verzoekende land. Het aangezochte land draagt de kosten van de verdere tenuitvoerlegging van de straf.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze onderlinge regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van het publicatiemedium waarin zij wordt geplaatst.

Deze onderlinge regeling zal met de toelichting in de Staatscourant, de Landscourant van Aruba, het Publicatieblad van Curaçao en het Afkondigingsblad van Sint Maarten worden geplaatst.

Voor Nederland: De Minister van Veiligheid en Justitie I.W. Opstelten

Voor Aruba: De Minister van Justitie A.L. Dowers

Voor Curaçao: De Minister van Justitie N.G. Navarro

Voor Sint Maarten: De Minister van Justitie D.L. Richardson

TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Inleiding

In beginsel wordt de tenuitvoerlegging van strafvonnissen binnen het Koninkrijk geregeld door artikel 40 van het Statuut. Dit artikel stelt: ‘Vonnissen, door de rechter in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten gewezen, en bevelen, door hem uitgevaardigd, mitsgaders grossen van authentieke akten, aldaar verleden, kunnen in het gehele Koninkrijk ten uitvoer worden gelegd, met inachtneming van de wettelijke bepalingen van het land, waar de tenuitvoerlegging plaats vindt.’

In de praktijk blijkt dat met enige regelmaat de behoefte bestaat om met het oog op resocialisatie een strafvonnis ten uitvoer te leggen in een ander land dan het land waarin dat vonnis is gewezen.1 Ondanks deze praktische noodzaak ontbreekt het momenteel aan een duidelijke en formeel vastgelegde overdrachtsprocedure tussen de landen van het Koninkrijk. Dit heeft geleid tot een situatie waarin de omstandigheden en voorwaarden voor overdracht van tenuitvoerlegging onvoldoende kenbaar en voorzienbaar zijn. Afspraken ten aanzien van individuele gevallen komen op min of meer informele wijze tot stand, zodat een veelheid aan verschillende individuele regimes voor individuele gedetineerden is ontstaan. Daarnaast zijn de verschillende strafdoelen en de rechten van gedetineerden niet gediend bij een dergelijke versplintering. Op grond van deze overwegingen is dan ook gekomen tot deze onderlinge samenwerkingsregeling, waarin regels zijn vastgelegd met betrekking tot de integrale overdracht van de tenuitvoerlegging van strafvonnissen.

2. Doelgroep en beslag op detentiecapaciteit

Doelgroep

De doelgroep die aanspraak kan maken op deze samenwerkingsregeling, bestaat uit personen die in een ander land binnen het Koninkrijk der Nederlanden gedetineerd zijn dan waar zij hun hoofdverblijf kennen en wier resocialisatie niet gediend is bij de huidige detentieplek. Er wordt gesproken van een hoofdverblijf wanneer een persoon voor een periode van minstens 3 jaar aaneengesloten in een land verblijft. Reeds lang geleden is onderkend dat bij de tenuitvoerlegging van een straf in het land van veroordeling de mogelijkheden van resocialisatie gering zijn voor personen die niet in dat land wonen. Overdracht van de tenuitvoerlegging van de straf aan het land waar de veroordeelde zijn hoofdverblijf heeft, maakt resocialisatie mogelijk en biedt daarmee belangrijke voordelen.

Detentiecapaciteit

Onderhavige samenwerkingsregeling zal naar verwachting gevolgen kennen voor de detentiecapaciteit in de verschillende landen van het Koninkrijk. In onderstaande tabel is weergegeven hoeveel gedetineerden, die op dit moment in de verschillende landen in detentie verblijven, een inschrijving kennen in een ander land dan waar ze gedetineerd zijn. Wanneer wordt gefilterd op de criteria die een hoofdverblijf aantonen zullen de aantallen kleiner zijn. Het enige getal met twee cijfers betreft het aantal van 40 gedetineerden dat in Europees Nederland vastzit met inschrijving (en mogelijk ook een aantoonbaar hoofdverblijf) in Curaçao.

Overzicht potentiele overdrachten

Land van veroordeling en detentie

Land van inschrijving in GBA (waar betrokkene een hoofdverblijf heeft)

Aruba

Bonaire

Saba

Statia

Curacao

Sint Maarten

EU NL

EU

Aruba

x

0

0

0

2

0

9

4

Bonaire

2

x

2

10

5

2

2

 

Saba

nvt

nvt

x

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

Statia

nvt

nvt

nvt

x

nvt

nvt

nvt

nvt

Curacao

       

x

 

1

 

Sint Maarten

         

x

0

 

EU NL

7

4

0

0

40

1

x

854

Peildatum

20-05-2013

               

Op basis van deze cijfers is de te verwachten impact van deze regeling op de detentiecapaciteit van de verschillende landen beperkt. Tevens blijkt uit de cijfers dat vrijwel alle landen baat kunnen hebben bij deze regeling aangezien elk land meerdere personen in detentie heeft die in een ander land hun hoofdverblijf hebben. Alleen voor Curaçao geldt dat er een aanzienlijk potentieel aanbod is vanuit Europees Nederland.2

3. Achtergrond

Speciale preventie en resocialisatie

Het strafproces dient traditioneel vier doelen: (i) vergelding, (ii) generale preventie, (iii) speciale preventie en (iv) resocialisatie. De tenuitvoerlegging van straffen behoort dan ook een balans van deze factoren te dienen. Met betrekking tot het locatie-aspect van de tenuitvoerlegging lijken de vier doelen in bepaalde gevallen met elkaar te strijden om prominentie. Eén categorie van dergelijke gevallen betreft situaties waarin de veroordeelde een ingezetene is van een ander land dan het land waarin hij is veroordeeld. Overwegingen van vergelding en generale preventie spreken in dit soort casus in het voordeel van tenuitvoerlegging in het land waar de veroordeelde zijn delict heeft gepleegd. Op deze wijze wordt namelijk aan de samenleving die door dat delict is geraakt, getoond dat deze individuele dader niet onbestraft blijft en dat de door hem geschokte rechtsorde hersteld wordt (vergelding). Daarnaast geeft tenuitvoerlegging in het land van veroordeling blijk van een actief opsporings-, vervolgings- en detentie-apparaat, dat toekomstige overtreders op gelijke wijze zal behandelen (generale preventie).3

Anderzijds wordt in het kader van speciale preventie en resocialisatie veel waarde gehecht aan tenuitvoerlegging in het land waar de veroordeelde zijn hoofdverblijf heeft. Deze nauw verwante belangen (resocialisatie dient mede ter voorkoming van recidive) benadrukken de belangrijke rol die een vertrouwde omgeving speelt in het resocialisatie-proces. Wanneer een veroordeelde in nabijheid van zijn familie en bekenden zijn straf kan uitdienen, wordt de sociale binding met de samenleving zo min mogelijk verstoord, waardoor een terugkeer naar die samenleving vergemakkelijkt wordt. Tenuitvoerlegging in een ander land dan waar de veroordeelde zijn of haar leven heeft opgebouwd en hoopt voort te zetten, leidt daarentegen vaak tot aansluitingsproblemen wanneer hij of zij terugkeert naar dat thuisland. Dit is niet alleen schadelijk voor de belangen van de individuele veroordeelde en zijn directe omgeving, ook de samenleving als geheel wordt bezwaard met de terugkeer van een onvoldoende aangepast individu.4 Het besef dat resocialisatie en de daarmee verwante strafdoelen doorgaans het meest zijn gediend bij detentie in een vertrouwde omgeving (daar waar betrokkene een hoofdverblijf heeft) is de primaire drijvende factor geweest achter de totstandkoming van de thans voorliggende onderlinge regeling.

Daarnaast spelen ook de rechten van veroordeelden een rol in de overweging om straffen al dan niet in het land van herkomst ten uitvoer te leggen. Krachtens artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft een ieder recht op respect voor wat dat artikel ‘family life’ noemt.5 Onder dit recht valt onder andere het recht om effectief ouderlijk gezag uit te oefenen en contact te houden met echtgenoten en kinderen. Hoewel het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft geconcludeerd dat artikel 8 EVRM aan een individuele veroordeelde geen absoluut afdwingbaar recht toekent om in hetzelfde land als zijn of haar kinderen te worden gedetineerd,6 heeft datzelfde Hof anderzijds ook het belang van de hierboven uiteengezette resocialiserende werking van contact met naasten erkend.7 In dat licht heeft het Hof dan ook geoordeeld dat op lidstaten o.a. de verplichting rust om gevangenen zo veel mogelijk te assisteren bij het houden van contact met hun familie.8

Regime-overdracht

Eén van de centrale aspecten van de overdracht van gevangenen is de vraag welk straf(proces)rechtelijk en penitentiair regime van toepassing is op de overgedragen gevangene. Worden zaken m.b.t. gratieverzoeken, voorwaardelijke invrijheidsstelling en andere rechten van veroordeelden behandeld volgens het recht van het veroordelende land of volgens het recht van het aangezochte land? Het is, gezien de uitvoerbaarheid, rechtszekerheid en eenvormigheid van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke vonnissen onwenselijk om per individuele gedetineerde afspraken te maken tussen het veroordelende land en het aangezochte land. In de thans voorliggende regeling is dan ook gekozen voor een volledige, ongeclausuleerde en definitieve overdracht van alle relevante bevoegdheden en verantwoordelijkheden.

4. Procedure

In deze regeling is bewust gekozen voor een procedure die zoveel mogelijk rekening houdt met de ambtelijke verantwoordelijkheden en bevoegdheden die aan de respectievelijke Ministers van Justitie, Procureurs-Generaal of de door de Minister van Justitie daartoe aangewezen diensten zijn toebedeeld. Tot deze laatste groep wordt onder andere de Dienst Justitiële Inrichtingen gerekend. Een verzoek tot overdracht wordt door de veroordeelde gericht aan de Procureur-Generaal of de door de Minister van Justitie daartoe aangewezen dienst van het land waar hij zijn detentie ondergaat. Tenzij het verzoek niet aan de formele eisen voldoet, brengt de Procureur-Generaal of de door de Minister van Justitie daartoe aangewezen dienst een advies uit aan zijn Minister van Justitie omtrent de toewijsbaarheid van het verzoek, op basis waarvan deze een beslissing neemt. Is hij van mening dat het verzoek toegewezen dient te worden, dan zendt hij het verzoek door aan de Minister van Justitie of de daartoe door de Minister aangewezen dienst in het land waar tenuitvoerlegging wordt aangezocht. De beslissing wordt in ieder geval binnen een termijn van zestig dagen genomen. De Minister van Justitie van het land waar tenuitvoerlegging wordt aangezocht wint vervolgens advies in bij zijn Procureur-Generaal of de door de Minister van Justitie daartoe aangewezen dienst en neemt daarop een gemotiveerde beslissing om het verzoek al dan niet in te willigen. Overdracht vindt dan ook niet plaats zonder dat beide Ministers van Justitie daarmee expliciet hebben ingestemd.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1 – Doel en belang

Artikel 1 bevat de doelstelling van voorliggende onderlinge regeling, te weten het ten uitvoer leggen van onvoorwaardelijke gevangenisstraffen in een ander deel van het Koninkrijk dan waar deze zijn opgelegd. Bezien in samenhang met het eveneens in de considerans genoemde resocialisatiebelang, vormt dit artikel dan ook de kern van de verbintenis die de landen over en weer aangaan. Voorts sluit dit artikel uit dat volledige overdracht van de tenuitvoerlegging op grond van overwegingen aan het resocialisatiebelang van de individuele veroordeelde ontleend plaatsvindt op wijzen die niet in deze regeling zijn omschreven.

Artikel 2 Verzoekschrift door veroordeelde

Artikel 2 legt het initiatief voor indiening van een verzoekschrift tot overdracht detentie neer bij de veroordeelde in kwestie (of diens raadsman). Elke veroordeelde kan derhalve een verzoekschrift indienen mits deze aan de in artikel 3 beschreven formele vereisten voldoet. Het verzoekschrift dient door veroordeelde te worden toegezonden aan de Procureur-Generaal of aan een door de Minister van Justitie daartoe aangewezen dienst van het land waar het vonnis ten uitvoer wordt gelegd. De ‘door de Minister van Justitie daartoe aangewezen dienst’ betreft het Openbaar Ministerie indien het een land in het Caribische deel van het Koninkrijk betreft en de Dienst Justitiële Inrichtingen indien het Europese deel van het Koninkrijk wordt aangeschreven.

Artikel 3 Formele vereisten verzoekschrift en gronden voor afwijzing

Artikel 3, eerste lid, omschrijft de formele vereisten waaraan het verzoekschrift tot overdracht moet voldoen. Voldoet het verzoekschrift niet aan deze vereisten dan wordt de indiener daarvan verwittigd. Een volledig aangevuld verzoekschrift kan dan alsnog worden ingediend. Het verzoekschrift dient te worden begeleid door documentatie, door de verzoeker zelf aan te leveren, waaruit blijkt dat het vonnis onherroepelijk is en zijn of haar resocialisatie gebaat is bij tenuitvoerlegging in een ander Koninkrijksdeel. In het laatste geval kan gedacht worden aan een werkgeversverklaring van een werkgever in het aangezochte land, uittreksels uit geboorte- en/of bevolkingsregisters, huwelijksaktes of een verklaring van een levenspartner die in het aangezochte land verblijft. Uit de overlegde stukken moet genoegzaam vastgesteld kunnen worden dat de verzoeker zijn hoofdverblijf heeft en/of heeft gehad in het aangezochte land.

Het is aan de Procureur-Generaal of de door de Minister van Justitie daartoe aangewezen dienst van het verzoekende land om te beoordelen of aan al de vereisten is voldaan. De toezending van het verzoekschrift door de veroordeelde kan plaatsvinden per gewone post, telefax of elektronische post. Vooral in het laatste geval is het van belang dat de echtheid van de toegezonden documenten kan worden vastgesteld door Procureur-Generaal of de door de Minister van Justitie daartoe aangewezen dienst van het land waar het vonnis op dat moment ten uitvoer wordt gelegd.

Artikel 3, tweede lid, schrijft voor dat de Procureur-Generaal of de door de Minister van Justitie daartoe aangewezen dienst van het verzoekende land het verzoekschrift toetst en afwijst indien sprake is van een of meer van de afwijzingsgronden zoals deze onder a tot en met h worden gegeven. De Procureur-Generaal of de door de Minister van Justitie daartoe aangewezen dienst doet daartoe het door hem of haar nodig geachte onderzoek. Hierbij wordt uitgegaan van de in artikel 3, eerste lid, bedoelde gegevens maar kan tevens worden gedacht aan navraag bij reclasserings- en detentie-autoriteiten en controle bij de burgerlijke stand. Ook andere informatie die de Procureur-Generaal of de door de Minister van Justitie daartoe aangewezen dienst van belang acht, kan hierbij worden geraadpleegd. Opmerking verdient ook de bevoegdheid van de Procureur-Generaal of de door de Minister van Justitie daartoe aangewezen dienst om op grond van artikel 3, tweede lid, onder a, het verzoekschrift af te wijzen indien het kennelijk ongegrond is. Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer op voorhand uit de stukken blijkt dat het resocialisatiebelang van de verzoeker niet in aanmerkelijke mate is gediend bij overdracht van de tenuitvoerlegging, bijvoorbeeld indien de ingediende stukken geen blijk geven van een hoofdverblijf van enige duur en bestendigheid in het aangezochte land.

Resocialisatiebelang en aantoonbaar hoofdverblijf

In artikel 3, tweede lid, onder e, wordt verwezen naar de voornaamste drijfveer achter deze regeling; het bevorderen van resocialisatie van individuele veroordeelden door hun vrijheidsstraffen ten uitvoer te leggen in het land waar de omstandigheden aanwezig zijn die een optimale resocialisatie mogelijk maken. In de overweging van het resocialisatiebelang ligt enige discretionaire bevoegdheid van de respectievelijke Procureurs-Generaal of de door de Minister van Justitie daartoe aangewezen dienst, ter invulling waarvan onderlinge beleidsafspraken en/of -richtlijnen kunnen worden opgesteld teneinde de eenvormigheid van de besluitvorming met betrekking tot verzoekschriften te bevorderen.

Indien de betrokkene binnen het jaar voorafgaand aan het indienen van zijn verzoek reeds overdracht op grond van deze regeling heeft verzocht, dient het voorliggende verzoek op voorhand te worden afgewezen. Hetzelfde geldt in gevallen waar het te verwachten strafrestant minder dan 6 maanden bedraagt op het moment dat het verzoekschrift wordt ingediend.

Onder g wordt verwezen naar gronden ontleend aan het algemeen belang. Hierbij kan men bijvoorbeeld denken aan de veiligheidsbelangen van veroordeelde en/of de overige detentie-populatie, maar ook aan de maatschappelijke belangen van de verzoekende en aangezochte landen. Gezien de relatief open normstelling zal een afwijzing op gronden aan het algemeen belang ontleend mogelijk uitgebreider gemotiveerd moeten worden dan een afwijzing op grond van de drie eerstgenoemde gronden.

Voor zover het aangezochte land Nederland betreft, bevat de regeling een zelfstandig vereiste dat verbonden is aan de beoordeling van het resocialisatiebelang. Op grond van artikel 3, tweede lid, onder h, geldt namelijk dat uit de documentatie bij het verzoekschrift minimaal moet blijken dat sprake is van een hoofdverblijf in Nederland voor een periode van 3 jaar of langer. Dit kan bijvoorbeeld worden aangetoond met een uittreksel uit het bevolkingsregister of een bewijs van ingezetenschap dat aantoont dat veroordeelde voor 3 jaar of langer in Nederland het hoofdverblijf had.

Artikel 4 Procedure in het verzoekende land

In artikel 4 wordt de procedure in het verzoekende land omschreven. Op basis van de inlichtingen die de Procureur-Generaal of de door de Minister van de Justitie daartoe aangewezen dienst heeft verzameld over het verzoekschrift, brengt deze een advies uit aan de Minister van Justitie. In dit advies wordt de toewijsbaarheid van het verzoek beargumenteerd. In dit advies wordt tenminste een uiteenzetting opgenomen over de gronden en vereisten uit artikel 3. Het verzoekschrift en dit advies vormen voor de Minister van Justitie de basis om te beslissen over de toewijsbaarheid van het verzoek. De beslissing op het verzoekschrift wordt binnen een termijn van zestig dagen aan de verzoeker meegedeeld. Deze termijn dient ertoe de Procureur-Generaal of de door de Minister van de Justitie daartoe aangewezen dienst voldoende tijd te geven om het verzoekschrift te behandelen en hier advies over uit te brengen, en de Minister van Justitie om deze stukken door te nemen en zijn beslissing te nemen.

Indien de Minister van Justitie van oordeel is dat het verzoek dient te worden toegewezen, zendt hij de door hem uitgevaardigde beslissing onverwijld aan de Minister van Justitie van het aangezochte land. Daarbij doet hij ook de voor de beoordeling van het verzoek relevante bescheiden aan zijn ambtgenoot toekomen. Hierbij kan gedacht worden aan het advies van de Procureur-Generaal of de door de Minister van de Justitie daartoe aangewezen dienst over de gronden en vereisten. Indien de Minister van Justitie in het verzoekende land van oordeel is dat het verzoek dient te worden afgewezen, dient hij deze afwijzing onverwijld aan de verzoeker mede te delen en bevat deze mededeling een uiteenzetting van de redenen die tot deze afwijzing hebben geleid.

Artikel 5 Procedure in het aangezochte land

In het aangezochte land dat de veroordeelde mogelijk gaat ontvangen vindt een vergelijkbare procedure plaats als in het verzoekende land. Na ontvangst van een beslissing van zijn ambtgenoot in het verzoekende land waarin een beslissing tot mogelijke overdracht is genomen, vraagt de Minister van Justitie van het aangezochte land de Procureur-Generaal of de daartoe door de Minister van Justitie aangewezen dienst van het aangezochte land om een advies over de toewijsbaarheid van het verzoek. De Procureur-Generaal of de daartoe door de Minister van Justitie aangewezen dienst wint hiertoe inlichtingen in. Hierbij kan worden gedacht aan een controle in de landelijke systemen op de juistheid bewijs van ingezetenschap, of een onderzoek naar de echtheid van het arbeidscontract.

Artikel 6 Beslissing

Het sluitstuk van de verzoekschriftprocedure wordt gevormd door de eindbeslissing van de Minister van Justitie van het aangezochte land. Ook hier geldt dat een afwijzende beslissing met verwijzing naar de afwijzingsgronden van artikel 3, tweede lid, dient te worden gemotiveerd. Een toewijzende eindbeslissing vormt de titel voor de overdracht van de tenuitvoerlegging.

Artikel 7 Overdracht

Artikel 7 legt vast dat een overdracht van de tenuitvoerlegging in de zin van deze regeling een volledige overdracht behelst. Na overdracht zal de veroordeelde dan ook volledig vallen onder de rechtsmacht van het aangezochte land, hetgeen betekent dat regelgeving en procedures van dat aangezochte land op het gebied van bijvoorbeeld detentie, gratie en voorwaardelijke invrijheidsstelling onverkort op hem van toepassing zijn. De overdracht wordt georganiseerd door het verzoekende land.

Artikel 7, derde lid, regelt dat beperkte detentiecapaciteit in het aangezochte land slechts een tijdelijke opschortende werking kan hebben. Het aangezochte land informeert het verzoekende land zodra de capaciteitssituatie is gewijzigd en overdracht alsnog kan plaatsvinden.

Het tijdstip van de overdracht ligt niet later dan dertig dagen nadat de Minister van Justitie van het aangezochte land heeft ingestemd met de overdracht. Deze termijn wil die gevallen voorkomen waarin de gedetineerde onnodig lang moet wachten op de daadwerkelijke overdracht, nadat hij goedkeuring van zijn verzoekschrift heeft ontvangen. Wegens veiligheidsredenen dient het vervoer van de gedetineerde door de lucht uitgevoerd te worden, onder toezicht van meereizende ambtenaren. De bevoegdheden die de betreffende ambtenaren ter beschikking staan om veroordeelde te beveiligen en diens ontvluchting te voorkomen worden beschreven in artikel 8 van deze regeling.

Artikel 8 Bevoegdheden tijdens overdracht

Artikel 8 bepaalt dat de ambtenaren die de veroordeelde tijdens de overdracht begeleiden, de bevoegdheden ter beschikking staan die volgens het recht van het aangezochte land ten aanzien van veroordeelden kunnen worden uitgeoefend. Deze bevoegdheden dienen zich richten op het beveiligen van de veroordeelde en het voorkomen van zijn ontvluchting.

Artikel 9 Aaneengesloten tenuitvoerlegging

Artikel 9 richt zich op het gegeven dat de tijd die nodig is voor het overbrengen van gedetineerde niet als verzwaring van de aan hem/haar opgelegde straf mag leiden. De tijd die vereist is om gedetineerde naar het aangezochte land over te brengen wordt derhalve in mindering gebracht op de straftijd, zoals in beginsel door het aangezochte land is overgenomen.

Artikel 10 Kosten

De kosten van het transport van de veroordeelde en van de hem begeleidende ambtenaren komen voor rekening van het verzoekende land. Zodra overdracht heeft plaatsgevonden, wordt de veroordeelde beschouwd en behandeld als een gedetineerde van het aangezochte land. Het is dan ook het aangezochte land dat de kosten draagt van de verdere executie van de straf.

Bij de totstandkoming van deze regeling is uitdrukkelijk niet gekozen voor een tegemoetkoming of vergoeding van de reiskosten die door eventuele bezoekers zullen moeten worden gemaakt wanneer zij de veroordeelde na overplaatsing willen bezoeken. Overdracht op grond van deze regeling wordt geïnitieerd door de veroordeelde zelf en het gaat dan niet aan om de kosten die eventuele bezoekers zullen moeten maken om de veroordeelde te bezoeken door een van de landen te laten dragen.

Voor Nederland: De Minister van Veiligheid en Justitie I.W. Opstelten

Voor Aruba: De Minister van Justitie A.L. Dowers

Voor Curaçao: De Minister van Justitie N.G. Navarro

Voor Sint Maarten: De Minister van Justitie D.L. Richardson


X Noot
1

Zo heeft op projectbasis de overdracht van jeugdigen van Bonaire naar GOG Curaçao plaatsgevonden en zijn individuele gedetineerden (al dan niet op eigen verzoek) van de ene gevangenis overgeplaatst naar de andere.

X Noot
2

Dit heeft voor een groot deel te maken met drugsgerelateerde misdrijven. Voor deze gevallen is op dit moment al voorzien in een regeling die het voor gedetineerden met een hoofdverblijf op één van de landen binnen het Koninkrijk mogelijkheid maakt om op kosten van Europees Nederland terug te keren.

X Noot
3

Men kan hier tegenin brengen dat uitzetting van de veroordeelde en tenuitvoerlegging in het land van herkomst blijk geven van een harde lijn tegen criminele vreemdelingen en dat zij ‘zonder pardon teruggestuurd worden’; op haar beurt ook een sterke vergeldingsgedachte.

X Noot
4

Deze resocialiserende werking wordt erkend door o.a. de European Prison Rules en het Committee on the Prevention of Torture.

X Noot
5

Inbreuken op dit recht dienen alleen te geschieden wanneer zij een ‘legitimate aim’ dienen, ‘in accordance with the law’ zijn en bovendien ‘necessary in a democratic society’.

X Noot
6

Hacisúleymanoglu v. Italië, Applicatie nummer 23241/94, Commissiebesluit d.d. 20 oktober 1994, DR 79, p.121.

X Noot
7

McFeeley v. UK, Applicatie nummer 8317/78, Commissiebesluit d.d. 15 mei 1980.

X Noot
8

McCotter v. UK, (1993) 15 EHRR 98, bevestigd in o.a. Onofriou v. Cyprus, Applicatie nummer 24407/04, Vonnis d.d. 7 januari 2010. Het Hof wijst in dezen ook op de European Prison Rules.

Naar boven