Onderlinge regeling als bedoeld in artikel 38, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden regelende de samenwerking tussen Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten op het gebied van de onderlinge beschikbaarstelling van detentiecapaciteit op medische gronden of in verband met dringende redenen van veiligheid

Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten,

Overwegende, dat in onderdeel D van de Slotverklaring van het bestuurlijk overleg over de toekomstige staatkundige positie van Curaçao en Sint Maarten op 2 november 2006 is afgesproken dat Curaçao, Sint Maarten en Nederland op basis van een onderlinge regeling als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, met elkaar zullen samenwerken om te voorzien in het beschikbaar stellen van detentiecapaciteit ten behoeve van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ten behoeve van elkaar;

Overwegende dat, ter uitvoering van bovengenoemde afspraak op 11 februari 2010 een onderlinge regeling regelende de samenwerking tussen Curaçao, Sint Maarten en Nederland op het gebied van de onderlinge beschikbaarstelling van detentiecapaciteit tot stand is gekomen, tot welke onderlinge regeling Aruba in het jaar 2013 is toegetreden;

Overwegende dat, in aanvulling daarop, het wenselijk wordt geacht een bijzondere regeling te treffen voor de tijdelijke beschikbaarheid van detentiecapaciteit op medische gronden of in verband met dringende redenen van veiligheid ten behoeve van Curaçao, Sint Maarten, Aruba en Nederland;

Gelet op artikel 38, eerste lid, en artikel 40 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden;

Komen het volgende overeen:

Artikel 1

  • 1. Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, hierna ook aan te duiden als de landen en elk afzonderlijk als land, stellen ten behoeve van elkaar detentiecapaciteit ter beschikking op de wijze, bij deze onderlinge regeling bepaald.

  • 2. Voor de toepassing van deze regeling wordt onder detentiecapaciteit verstaan de beschikbare verblijfsruimte voor het onderbrengen van personen aan wie rechtens hun vrijheid is ontnomen op grond van een bevel tot voorlopige hechtenis of een veroordeling tot een vrijheidsstraf, hierna ook aangeduid als gedetineerden.

Artikel 2

  • 1. Deze regeling is uitsluitend van toepassing in de gevallen waarin:

    • a. De aanwezigheid van medische complicaties het noodzakelijk maakt dat een gedetineerde tijdelijk wordt overgebracht naar een ander land dan het land waarin het bevel tot voorlopige hechtenis van die gedetineerde is gegeven of de vrijheidsstraf ten aanzien van die gedetineerde is opgelegd;

    • b. Dringende redenen van veiligheid een verder verblijf in detentie op Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, St. Eustatius en Saba onverantwoord doen zijn.

  • 2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid onder a of b, geschiedt overbrenging naar het Europese deel van Nederland uitsluitend indien de onderlinge regeling op het gebied van de onderlinge beschikbaarstelling van detentiecapaciteit niet kan worden toegepast.

  • 3. Het verzoekende land vergoedt de kosten die voortvloeien uit de toepassing van deze regeling aan het aangezochte land.

  • 4. Het verzoekende land en het aangezochte land verlenen elkaar tevens alle medewerking om de uitoefening van de wettelijke verantwoordelijkheden jegens de gedetineerde te kunnen verzekeren. Met het oog daarop worden schriftelijke afspraken gemaakt over tussentijdse berichtgeving betreffende het gedrag en de toestand van de gedetineerde.

Artikel 3

  • 1. De openbare ministeries van de landen richten hun verzoek om tijdelijke beschikbaarstelling van detentiecapaciteit door tussenkomst van de procureur-generaal tot de Minister van Justitie van het aangezochte land dat mogelijkerwijs detentiecapaciteit beschikbaar kan stellen.

  • 2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van de noodzakelijke informatie over de medische complicaties van de betreffende gedetineerde dan wel de gronden voor dringende redenen van veiligheid die een verblijf in detentie in het verzoekende land onverantwoord doen zijn, waaronder in ieder geval een advies van de hoofdofficier van justitie en een extract van het vonnis dan wel een afschrift van het bevel tot voorlopige hechtenis.

  • 3. De Minister van Justitie van het aangezochte land beslist binnen 14 dagen na ontvangst van een verzoek als bedoeld in het eerste lid en doet zijn beslissing door tussenkomst van de procureur-generaal of een daartoe aangewezen dienst toekomen aan het openbaar ministerie van het verzoekende land.

  • 4. De Minister van Justitie van het aangezochte land wijst het verzoek, bedoeld in eerste lid, af, indien:

    • a. de gevraagde capaciteit niet beschikbaar is;

    • b. niet is voorzien in de informatie zoals bedoeld in het tweede lid;

    • c. de onderbrenging onverenigbaar is met de orde of de veiligheid in de inrichting;

    • d. dit noodzakelijk is ter bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid;

    • e. het belang van de voorkoming of opsporing van strafbare feiten zich verzet tegen de overbrenging;

    • f. een land dat dichterbij de woonplaats van gedetineerde is gelegen dan het aangezochte land, detentiecapaciteit ter beschikking kan stellen.

  • 5. In het geval er een mogelijkheid bestaat tot terugkeer van de gedetineerde, stelt het openbaar ministerie van het verzoekende land, door de tussenkomst van de procureur-generaal, het openbaar ministerie van het land waarin de gedetineerde is ondergebracht hiervan op de hoogte. De daartoe strekkende kennisgeving geschiedt uiterlijk binnen 14 dagen voor terugkeer van de gedetineerde.

Artikel 4

  • 1. De gedetineerde keert zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen een termijn van zes maanden vanaf het tijdstip van tijdelijke onderbrenging, terug naar het land waarin het bevel tot voorlopige hechtenis is gegeven of de vrijheidsstraf is opgelegd.

  • 2. Zodra de noodzaak tot onderbrenging in een ander land komt te ontvallen, stelt het openbaar ministerie van het verzoekende land, door de tussenkomst van de procureur-generaal, het openbaar ministerie van het land waarin de gedetineerde is ondergebracht hiervan op de hoogte.

  • 3. Van het eerste lid kan worden afgeweken indien de dringende redenen van veiligheid en/of de aanwezigheid van medische complicaties van de gedetineerde daartoe nopen. In dat geval kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, telkens met zes maanden worden verlengd.

  • 4. Bij toepassing van het derde lid richt het openbaar ministerie van het verzoekende land anderhalve maand voor het verlopen van de termijn, bedoeld in het derde lid, een schriftelijk verzoek tot verlenging aan de Minister van Justitie van het aangezochte land door tussenkomst van de procureur-generaal of een daartoe aangewezen dienst. Het aangezochte land neemt binnen de termijn van 14 dagen na ontvangst van het schriftelijk verzoek een beslissing over de verlenging en stelt binnen deze termijn het verzoekende land op de hoogte van de inhoud van deze beslissing.

Artikel 5

  • 1. Overdracht van een gedetineerde in de zin van deze regeling heeft tot gevolg dat de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van de detentie van de betrokkene wordt overgedragen aan het aangezochte land.

  • 2. De overdracht wordt georganiseerd door het verzoekende land.

Artikel 6

  • 1. Binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze regeling evalueren de Ministers van Justitie de werking van deze regeling in praktijk.

  • 2. Deze regeling kan in onderlinge overeenstemming worden gewijzigd of naar aanleiding van de evaluatie in onderlinge overeenstemming worden beëindigd.

Artikel 7

Deze onderlinge regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van het publicatiemedium waarin zij wordt geplaatst.

Deze onderlinge regeling zal met de toelichting in de Staatscourant, de Landscourant van Aruba, het Publicatieblad van Curaçao en het Afkondigingsblad van Sint Maarten worden geplaatst.

Voor Nederland: De Minister van Veiligheid en Justitie I.W. Opstelten

Voor Aruba: De Minister van Justitie A.L. Dowers

Voor Curaçao: De Minister van Justitie N.G. Navarro

Voor Sint Maarten: De Minister van Justitie D.L. Richardson

TOELICHTING

1. Inleiding

Samenwerking op het gebied van detentiecapaciteit

In onderdeel D van de Slotverklaring van het bestuurlijk overleg over de toekomstige staatkundige positie van Curaçao en Sint Maarten van 2 november 2006 is overeengekomen dat Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland, op basis van een onderlinge regeling als bedoeld in artikel 38 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederland, met elkaar zullen samenwerken om te voorzien in het tijdelijk beschikbaar stellen van detentiecapaciteit ten behoeve van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ten behoeve van elkaar. Op 11 februari 2010 is in navolging van deze overeenkomst de ‘onderlinge regeling beschikbaarstelling detentiecapaciteit’ tot stand gekomen tussen Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (‘de BES’).

Tijdens het Justitieel Vierlandenoverleg van juni 2013 is Aruba eveneens toegetreden tot deze onderlinge regeling detentiecapaciteit. Complementair aan die onderlinge regeling wordt in onderhavige regeling uiteengezet onder welke omstandigheden een tijdelijke overdracht van één van de Caribische koninkrijksdelen naar het Europese deel van Nederland mogelijk is. Van dergelijke omstandigheden is sprake indien dwingende redenen van veiligheid of medische gronden een verder verblijf in detentie in het land van strafoplegging onverantwoord doen zijn.

Overdracht naar Europees Nederland

De afspraken uit onderhavige regeling gelden voor alle landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden en overdracht van gedetineerden is derhalve mogelijk tussen alle landen. Echter, overdracht naar het Europese deel van het Koninkrijk is krachtens deze regeling alleen mogelijk wanneer de onderlinge regeling betreffende de onderlinge beschikbaarstelling van detentiecapaciteit, waarin het Europese deel van het Koninkrijk expliciet is uitgesloten, niet kan worden toegepast. Met andere woorden: overdracht vanuit het Caribische deel van het Koninkrijk naar het Europese deel van het Koninkrijk kan alleen geschieden wanneer er geen enkel reëel alternatief kan worden gevonden binnen het Caribische deel van het Koninkrijk en enkel in die gevallen die in deze regeling uiteen zijn gezet.

2. Uitgangspunten regeling

Onder detentiecapaciteit wordt voor de toepassing van deze regeling verstaan de capaciteit (beschikbare verblijfsruimte) in de door de landen krachtens hun wetgeving aangewezen inrichtingen voor het onderbrengen van gedetineerden. Bij gedetineerden gaat het om personen aan wie rechtens hun vrijheid is ontnomen op grond van een bevel tot voorlopige hechtenis of een veroordeling tot vrijheidsstraf. Dat kunnen in uitzonderlijke gevallen ook minderjarigen zijn. De regeling ziet niet op personen die zich in vreemdelingenbewaring bevinden.

De kosten die voortvloeien uit het onderbrengen van gedetineerden in een ander land worden vergoed door het verzoekende land. De kosten worden door het land waar de gedetineerde wordt ondergebracht gespecificeerd. De kosten voor de heen- en terugreis komen ook voor rekening van het verzoekende land.

De landen verlenen elkaar alle medewerking om de uitoefening van de wettelijke verantwoordelijkheden van het verzoekende land jegens de gedetineerde te kunnen verzekeren. Met het oog daarop worden schriftelijke afspraken gemaakt over tussentijdse berichtgeving betreffende het gedrag en de toestand van de gedetineerde.

In beginsel keert de gedetineerde binnen een termijn van zes maanden na de overdracht, en ruim vóór het tijdstip waarop de tenuitvoerlegging van de straf eindigt, terug. Indien de aanleiding voor de tijdelijke overdracht echter voortduurt na het verstrijken van deze termijn, kan de overdracht met goedkeuring van het ontvangende land telkens met zes maanden worden verlengd.

3. Bereik regeling

Op dit moment beschikken de betrokken partijen niet over voorzieningen voor de tenuitvoerlegging van bijzondere sanctiemodaliteiten. Daarom beperken de afspraken die zijn neergelegd in deze onderlinge regeling zich vooralsnog tot personen aan wie rechtens hun vrijheid is ontnomen op grond van een bevel tot voorlopige hechtenis of een veroordeling tot vrijheidsstraf.

4. Procedure

Het indienen van een verzoek

Verzoeken tot het beschikbaar stellen van detentiecapaciteit worden in Aruba, Curaçao en Sint Maarten of het Caribische deel van het Koninkrijk door het openbaar ministerie de landen, door tussenkomst van de procureur-generaal, ingediend bij de Minister van Justitie. Verzoeken aan het Europese deel van Nederland worden eveneens gericht aan de Minister van Justitie, zij het door tussenkomst van een daartoe aangewezen dienst (in de praktijk zal dit de Dienst Justitiële Inrichtingen zijn).

Artikel 2 van de regeling geeft een limitatieve opsomming van de gevallen die reden kunnen vormen voor een verzoek om beschikbaarstelling van detentiecapaciteit. Dit is in de eerste plaats mogelijk indien de aanwezigheid van medische complicaties de tijdelijke overbrenging van een gedetineerde naar een ander land dan het land waarin het bevel tot voorlopige hechtenis is gegeven of de vrijheidsstraf is opgelegd noodzakelijk maken. Hierbij moet overigens expliciet ook gedacht worden aan psychiatrische complicaties. De noodzaak tot onderbrenging van een gedetineerde in een ander land kan in de tweede plaats ontstaan uit redenen die verband houden met de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting. Hierbij moet onder inrichting worden verstaan een instelling waar verdachten tijdens de voorlopige hechtenis worden opgesloten dan wel veroordeelden zijn gehuisvest om hun straf uit te zitten.

Bij het verzoek worden gevoegd het advies van de hoofdofficier van justitie van het verzoekende land, het extract van het vonnis dan wel een afschrift van het bevel tot voorlopige hechtenis en de beschikbare rapportages over de veroordeelde alsmede alle overige relevante gegevens die van belang zijn voor het beoordelen van het verzoek. In ieder geval dient uit de aangeboden documentatie te blijken welke omstandigheden de overdracht van de betrokken gedetineerde noodzakelijk maken. Hierbij kan in het geval van medische gronden bijvoorbeeld gedacht worden aan verklaringen van medisch specialisten. In het geval van gronden ontleend aan veiligheidsbelangen kan men denken aan rapportages van inlichtingen- en opsporingsdiensten en detentiefaciliteiten. Deze gegevens kunnen tevens als informatiebron dienen voor de penitentiaire inrichting waar de gedetineerde na aankomst wordt geplaatst.

Beslissing op een verzoek

De uiteindelijke beslissing op het verzoek wordt genomen door de Minister van Justitie. De gronden waarop de Minister van Justitie van het aangezochte land het verzoek om het tijdelijk onderbrengen van een gedetineerde kan afwijzen, zijn limitatief opgesomd in artikel 3. De Minister kan het verzoek afwijzen indien de gevraagde capaciteit niet beschikbaar is, niet is voorzien in de informatie zoals bedoeld in het tweede lid, de onderbrenging onverenigbaar is met de orde of de veiligheid in de inrichting, dit noodzakelijk is ter bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid, wanneer het belang van de voorkoming of opsporing van strafbare feiten zich tegen de onderbrenging verzet of indien een dichterbij de woonplaats van de gedetineerde gelegen land capaciteit ter beschikking kan stellen. Een verzoek wordt schriftelijk en gemotiveerd afgewezen.

Mogelijkheid tot verlenging

Na zes maanden of zoveel eerder als de noodzaak tot onderbrenging is komen te vervallen, keert de gedetineerde terug naar het land waarin het bevel tot voorlopige hechtenis is gegeven of de vrijheidsstraf is opgelegd. In het geval dat de noodzaak tot onderbrenging is komen te vervallen voordat de termijn van zes maanden is afgelopen, stelt het openbaar ministerie van het verzoekende land, door de tussenkomst van de procureur-generaal, het openbaar ministerie van het aangezochte land op de hoogte van de mogelijkheid om de gedetineerde te doen terugkeren.

5. Verhouding tot de onderlinge regeling beschikbaarstelling detentiecapaciteit zonder Europees Nederland

De onderhavige regeling dient te worden beschouwd als een aanvulling op de onderlinge regeling betreffende de onderlinge beschikbaarstelling van detentiecapaciteit. De meerwaarde die de onderhavige regeling biedt ten opzichte van die onderlinge regeling bestaat ten eerste uit een uitbreiding van de gronden op basis waarvan overdracht mogelijk is (immers maakt deze regeling ook de overdracht op grond van medische complicaties mogelijk) en ten tweede uit het toevoegen van een uitwijkmogelijkheid naar Europees Nederland, zij het in een beperkt aantal gevallen en onder de voorwaarde dat een alternatief in de regio niet kan worden gevonden. Overdracht naar Europees Nederland is op grond van onderhavige regeling uitsluitend mogelijk wanneer er sprake is van medische complicaties of indien er sprake is van dringende redenen van veiligheid.

De eerste categorie gevallen ziet op situaties waarin een gedetineerde medische of psychiatrische hulp nodig heeft die niet op het eigen eiland voorhanden is. De onderhavige regeling maakt niet alleen overdracht naar een ander eiland mogelijk, het schept daarnaast ook de voorwaarden voor een eventuele overplaatsing naar een gesloten zorginstelling in Europees Nederland wanneer de benodigde zorg niet binnen het Caribische deel van het Koninkrijk kan worden gerealiseerd.

De tweede categorie gevallen ziet op situaties waarin bijvoorbeeld ambtenaren naar aanleiding van een gevangenhouding stelselmatig bedreigd worden of er sprake is van gevaarzetting tijdens detentie waardoor het overplaatsen naar een extra beveiligde inrichting de enige uitweg blijkt. In dergelijke situaties kan er binnen het Caribisch deel van het Koninkrijk geen oplossing worden gevonden omdat extra beveiligde instellingen nu eenmaal ontbreken in dat deel van het Koninkrijk. Dit soort situaties vereisen dan ook dat capaciteit in Europees Nederland beschikbaar wordt gesteld.

6. Verhouding tot de regeling permanente overdracht gedetineerden

De regeling permanente overdracht gedetineerden is eveneens complementair aan de onderlinge regeling beschikbaarstelling detentiecapaciteit. De laatstgenoemde regeling ziet net als de onderhavige regeling op het tijdelijk feitelijk onderbrengen van gedetineerden in een ander land. Zodra de reden van onderbrenging is komen te vervallen, wordt de gedetineerde weer teruggeplaatst. Bij de permanente overdracht gaat het om de volledige overdracht van de tenuitvoerlegging van strafvonnissen aan een ander land inclusief Europees Nederland. De feitelijke tenuitvoerlegging van de opgelegde straf wordt, als voldaan is aan bepaalde voorwaarden die zijn neergelegd in de regeling, aan een ander land overgedragen voor in beginsel de gehele detentieperiode.

Voor Nederland: De Minister van Veiligheid en Justitie I.W. Opstelten

Voor Aruba: De Minister van Justitie A.L. Dowers

Voor Curaçao: De Minister van Justitie N.G. Navarro

Voor Sint Maarten: De Minister van Justitie D.L. Richardson

Naar boven