Examenprogramma
Ingangsdatum: augustus 2014
Eerste examenjaar: 2017
Griekse taal en cultuur (GTC) vwo
Latijnse taal en cultuur (LTC) vwo
Griekse taal en cultuur (GTC)
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A Reflectie op klassieke teksten (subdomein 1) en antieke cultuur (subdomein
2)
Domein B Reflectie op relaties tussen de antieke cultuur en de latere Europese cultuur
Domein C Zelfstandige oordeelsvorming
Domein D Oriëntatie op studie en beroep
Domein E Informatievaardigheden.
Het centraal examen
Het centraal examen heeft betrekking op de domeinen A (subdomein 1: reflectie op klassieke
teksten), B1 (B.3) en C (C.5).
Het centraal examen heeft betrekking op authentieke en vertaalde teksten van een of
meer auteurs, behorend tot eenzelfde genre.
Het CvE stelt het aantal en de tijdsduur van de zittingen van het centraal examen
vast.
Het CvE maakt een specificatie bekend van de examenstof van het centraal examen.
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op de domeinen A, B, C, D en E.
Deze domeinen komen aan de orde aan de hand van:
-
– een selectie van circa 30 pagina’s (Oxford Classical Text) Griekse teksten. Deze selectie
bevat teksten van tenminste twee genres uit de Griekse literatuur (zodanig dat samen
met de auteur van het centraal examen proza én poëzie aan bod komen). Deze selectie
bevat geen teksten van de auteur(s) die voor het centraal examen zijn vastgesteld,
tenzij deze teksten behoren tot een ander genre en thema.
Daarnaast komen deze domeinen aan de orde aan de hand van:
-
– een selectie van tenminste 45 pagina’s klassieke, vertaalde teksten;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: toetsing van het vertalen van één of meer
ongeziene passages;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: toetsing van de (creatieve) verwerking van
een of meer cultuurdomeinen;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: stof van het centraal examen naast de hierboven
vermelde stof voor het schoolexamen;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die eventueel per kandidaat
kunnen verschillen.
Het bevoegd gezag kiest tenminste drie van de volgende cultuurdomeinen waarop de eindtermen
betrekking hebben: verhalengoed, drama, beeldende kunst, architectuur, filosofie.
Het bevoegd gezag kan, naast bovengenoemde domeinen, ook eigen cultuurdomeinen toevoegen.
De examenstof
Domein A: Reflectie op klassieke teksten en antieke cultuur
subdomein 1: Reflectie op klassieke teksten
subdomein 2: (alleen van toepassing op het schoolexamen) Reflectie op antieke cultuur
-
2. De kandidaat kan:
-
– antieke cultuuruitingen van verschillende cultuurdomeinen plaatsen in hun historische
en culturele context en met elkaar in verband brengen;
-
– antieke cultuuruitingen onderzoeken en zijn bevindingen formuleren.
Domein B: Reflectie op relaties tussen de antieke cultuur en de latere Europese cultuur
-
3. De kandidaat kan door de bestudering van de Griekse en klassieke, vertaalde teksten
tegen de achtergrond van de antieke cultuur:
-
– onderwerpen actualiseren die voortvloeien uit een confrontatie tussen deze teksten
en eigentijdse ontwikkelingen;
-
– de eigentijdse cultuur plaatsen in het perspectief van de klassieke traditie waarin
Europa staat.
-
4. (Alleen van toepassing op het schoolexamen):
De kandidaat kan
-
– voorbeelden uit de receptiegeschiedenis herkennen, deze plaatsen in de context van
de betreffende periode in de Europese cultuur en de van toepassing zijnde werkingsmechanismen
noemen;
-
– cultuuruitingen uit de latere Europese cultuur vergelijken met antieke cultuuruitingen.
Domein C: Zelfstandige oordeelsvorming
-
5. De kandidaat kan een beargumenteerde reactie formuleren op de inhoud van voorgelegde
teksten en andere cultuuruitingen (uit de Oudheid en latere tijden).
-
6. (Alleen van toepassing op het schoolexamen)
De kandidaat kan cultuuruitingen uit de latere Europese cultuur vergelijken met antieke
cultuuruitingen en daarover een beargumenteerd oordeel geven.
Domein D: Oriëntatie op studie en beroep
Domein E: Informatievaardigheden
-
7. De kandidaat kan:
-
– doelgericht informatie en bronnenmateriaal zoeken, beoordelen, selecteren en verwerken,
o.a. met behulp van het woordenboek;
-
– (verworven) informatie verwerken en daaruit beredeneerde conclusies trekken;
-
– gebruik maken van verschillende ICT-toepassingen bij GTC;
-
– adequaat schriftelijk, mondeling en digitaal in het publieke domein communiceren over
onderwerpen uit het desbetreffende vakgebied;
-
– bij het verwerven van vakkennis en vakvaardigheden reflecteren op eigen belangstelling,
motivatie en leerproces.
Latijnse taal en cultuur (LTC)
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A Reflectie op klassieke teksten (subdomein 1) en antieke cultuur (subdomein
2)
Domein B Reflectie op relaties tussen de antieke cultuur en de latere Europese cultuur
Domein C Zelfstandige oordeelsvorming
Domein D Oriëntatie op studie en beroep
Domein E Informatievaardigheden
Het centraal examen
Het centraal examen heeft betrekking op de domeinen A (subdomein 1: reflectie op klassieke
teksten), B2 (B.3) en C (C.5)
Het centraal examen heeft betrekking op authentieke en vertaalde teksten van een of
meer auteurs, behorend tot eenzelfde genre.
Het CvE stelt het aantal en de tijdsduur van de zittingen van het centraal examen
vast.
Het CvE maakt een specificatie bekend van de examenstof van het centraal examen.
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op:
-
– de domeinen A, B, C, D en E. Deze domeinen komen aan de orde aan de hand van een selectie
van tenminste 30 pagina’s (Oxford Classical Text) Latijnse teksten. Deze selectie
bevat teksten van tenminste twee genres uit de Latijnse literatuur (zodanig dat samen
met de auteur van het centraal examen proza én poëzie aan bod komen).
Deze bevat geen teksten van de auteur(s) die voor het centraal examen zijn vastgesteld,
tenzij deze teksten behoren tot een ander genre en thema.
Daarnaast komen deze domeinen aan de orde aan de hand van:
-
– een selectie van tenminste 45 pagina’s klassieke, vertaalde teksten;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: toetsing van het vertalen van één of meer
ongeziene passages;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: toetsing van de (creatieve) verwerking van
een of meer cultuurdomeinen;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: stof van het centraal examen naast de hierboven
vermelde stof voor het schoolexamen;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die eventueel per kandidaat
kunnen verschillen.
Het bevoegd gezag kiest tenminste drie van de volgende cultuurdomeinen waarop de eindtermen
betrekking hebben: verhalengoed, drama, beeldende kunst, architectuur, filosofie.
Het bevoegd gezag kan, naast bovengenoemde domeinen, ook eigen cultuurdomeinen toevoegen.
Domein A: Reflectie op klassieke teksten en antieke cultuur
subdomein 1: Reflectie op klassieke teksten
subdomein 2: (alleen van toepassing op het schoolexamen) Reflectie op antieke cultuur
-
2. De kandidaat kan:
-
– antieke cultuuruitingen van verschillende cultuurdomeinen plaatsen in hun historische
en culturele context en met elkaar in verband brengen;
-
– antieke cultuuruitingen onderzoeken en zijn bevindingen formuleren.
Domein B: Reflectie op relaties tussen de antieke cultuur en de latere Europese cultuur
-
3. De kandidaat kan door de bestudering van de Latijnse en klassieke, vertaalde teksten
tegen de achtergrond van de antieke cultuur:
-
– onderwerpen actualiseren die voortvloeien uit een confrontatie tussen deze teksten
en eigentijdse ontwikkelingen;
-
– de eigentijdse cultuur plaatsen in het perspectief van de klassieke traditie waarin
Europa staat.
-
4. (Alleen van toepassing op het schoolexamen):
De kandidaat kan:
-
– voorbeelden uit de receptiegeschiedenis herkennen, deze plaatsen in de context van
de betreffende periode in de Europese cultuur en de van toepassing zijnde werkingsmechanismen
noemen;
-
– cultuuruitingen uit de latere Europese cultuur vergelijken met antieke cultuuruitingen
Domein C: Zelfstandige oordeelsvorming
-
5. De kandidaat kan een beargumenteerde reactie formuleren op de inhoud van voorgelegde
teksten en andere cultuuruitingen (uit de Oudheid en latere tijden).
-
6. (Alleen van toepassing op het schoolexamen)
De kandidaat kan cultuuruitingen uit de latere Europese cultuur vergelijken met antieke
cultuuruitingen en daarover een beargumenteerd oordeel geven
Domein D: Oriëntatie op studie en beroep
Domein E: Informatievaardigheden
-
7. De kandidaat kan:
-
– doelgericht informatie en bronnenmateriaal zoeken, beoordelen, selecteren en verwerken,
o.a. met behulp van het woordenboek
-
– (verworven) informatie verwerken en daaruit beredeneerde conclusies trekken;
-
– gebruik maken van verschillende ICT-toepassingen bij LTC;
-
– adequaat schriftelijk, mondeling en digitaal in het publieke domein communiceren over
onderwerpen uit het desbetreffende vakgebied.
-
– bij het verwerven van vakkennis en vakvaardigheden reflecteren op eigen belangstelling,
motivatie en leerproces
TOELICHTING
Algemene toelichting
De examenprogramma’s Latijnse taal en literatuur en Griekse taal en literatuur worden
in deze Regeling vervangen door de examenprogramma’s Latijnse taal en cultuur en Griekse
taal en cultuur. In deze programma’s zijn de eindtermen van klassieke culturele vorming
(KCV) opgenomen. Dit heeft alleen gevolgen voor het schoolexamen, niet voor het centrale
examen.
Het vak KCV vervalt daarmee als apart examenprogramma per 1 augustus 2014. De vakken
Latijnse taal en cultuur en Griekse taal en cultuur omvatten elk 760 studielasturen.
Op www.slo.nl zijn de gevolgen van deze regeling beschreven, bijvoorbeeld voor leerlingen die in
beide klassieke talen examen doen.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I
Op basis van de adviezen uit het rapport ‘Het geheim van de blauwe broer’ (2010),
dat door de verkenningscommissie klassieke talen onder voorzitterschap van prof.dr.
Caroline Kroon en prof.dr. Ineke Sluiter is opgesteld, wordt KCV geïntegreerd in de
klassieke talen per 1 augustus 2014, te beginnen in het vierde leerjaar. De eerste
examens vinden plaats aan het eind van schooljaar 2016–2017.
Artikel II
De examenprogramma’s Latijnse taal en cultuur en Griekse taal en cultuur worden ingevoerd
per 1 augustus 2014. Invoering is gekoppeld aan inwerkingtreding van de Wijziging
van de Wet op het voortgezet onderwijs, waarin de vakbenamingen LTC en GTC worden
gewijzigd. In 2017 vindt het eerste examenplaats in deze vakken en staan deze vakbenamingen
op de cijferlijst bij het diploma. Leerlingen die op een later tijdstip een vwo-diploma
behalen, zijn vrijgesteld van LTC en GTC, wanneer zij reeds examen hebben gedaan in
KCV en Latijnse taal en literatuur en/of Griekse taal en literatuur. Het cijfer voor
Latijnse taal en literatuur of Griekse taal en literatuur telt dan mee als examenvak,
het cijfer voor KCV telt mee in het combinatiecijfer ofwel wordt geïntegreerd in het
cijfer van Latijn en/of Grieks.
Administratieve lasten
Deze wijziging brengt geen verzwaring van administratieve lasten met zich mee.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S. Dekker