TOELICHTING
Algemeen
§ 1. Inleiding
De onderhavige regeling wijzigt de Regeling veiligheid zeeschepen en de Regeling voorkoming
verontreiniging door schepen. De wijziging van de Regeling veiligheid zeeschepen heeft
betrekking op de implementatie van een tweetal internationale Codes, die zijn opgesteld
voor de vaart in het Caribisch gebied. Het betreft allereerst de CCSS-Code (de in het kader van het op 9 februari 1996 te Barbados tot stand gekomen Memorandum
van overeenstemming inzake toezicht op schepen door de havenstaat vastgestelde Code
voor de veiligheid van vrachtschepen waarmee reizen worden ondernomen in het Caribisch
gebied (Code of Safety for Caribbean Cargo Ships). En daarnaast de SCV-Code: de in februari 2001 onder auspiciën van de Internationale Maritieme Organisatie
(IMO) opgestelde en bij circulaire 396 (SLS 14) als voor het Koninkrijk der Nederlanden
geldende equivalente regeling aangemelde Code voor de veiligheid van kleine commerciële
schepen waarmee reizen worden ondernomen in het Caribisch gebied (Code of Safety for
Small Commercial Vessels).1 De wijziging van de Regeling voorkoming verontreiniging door schepen betreft een
nadere nationale invulling van het MARPOL-verdrag2 voor zeeschepen die staan geregistreerd in de lokale registers van Bonaire, Sint
Eustatius en Saba (hierna: Caribisch-Nederlandse schepen).
§ 2. Wijziging van de Regeling veiligheid zeeschepen
De wijziging van de Regeling veiligheid zeeschepen maakt het mogelijk dat zeeschepen,
en vooral die thuishoren in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (tezamen
ook bekend onder de naam Caribisch Nederland), kunnen worden gecertificeerd volgens
de CCSS-Code en de SCV-Code. Op één uitzondering na (waar onderstaand op zal worden
ingegaan) biedt de regeling aan scheepseigenaren de keuze om hun zeeschepen te certificeren volgens één van deze Codes, wanneer
de vaart plaatsvindt in het Caribisch gebied. Indien niet gekozen wordt voor de toepassing
van één van deze Codes, geldt dat afhankelijk van het karakter van de reis een internationaal
of een nationaal veiligheidscertificaat benodigd is. De systematiek van het Schepenbesluit
2004 en de Regeling veiligheid zeeschepen zoals die voor het Europese deel van Nederland
al enige jaren geldt, wordt nu tevens van toepassing in Caribisch Nederland.
De CCSS-Code en de SCV-Code zullen ook op vergelijkbare wijze worden toegepast voor
de schepen die thuis horen in Aruba, Curaçao of Sint Maarten. Voor zover het gaat
om zeeschepen waarvoor in die landen een zeebrief is afgegeven, vindt zulks gelijktijdig
plaats in de Regeling veiligheid Arubaanse, Curaçaose en Sint Maartense zeeschepen.
Voor overige schepen die in de genoemde Caribische landen thuishoren, zal landswetgeving
uitvoering geven aan beide Codes.
Openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Tijdens ambtelijke bezoeken aan de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba
is met de bestuurscolleges aldaar gesproken over het voornemen tot implementatie van
de SCV-Code en de CCSS-Code. Gebleken is dat ook bij de bestuurscolleges de wens bestaat
om beide Codes toe te passen. Voorts zijn ook de havenmeesters van de openbare lichamen
betrokken geweest bij de voorbereiding van de onderhavige regeling. In overeenstemming
met artikel 209, derde lid, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en
Saba is een ontwerp van de regeling voorgelegd aan de bestuurscolleges in Caribisch
Nederland.
Hierop heeft het bestuurscollege van Bonaire in een schriftelijke reactie meegedeeld
geen bezwaar te hebben tegen de voorgestelde regeling. De noodzaak om de maritieme
regelgeving voor Caribisch Nederland te moderniseren, wordt gedeeld en als positief
wordt ervaren dat daarbij aansluiting wordt gezocht bij bestaande Caribische Codes
die ook in de omliggende landen worden gehanteerd. Verder werd in het bijzonder genoemd
dat ingestemd wordt met het speciale regime voor de lokale vaart rondom het eiland.
Van de gelegenheid werd gebruik gemaakt om aandacht te vragen voor drie onderwerpen
die naar het oordeel van het bestuurscollege van Bonaire ook zouden moeten leiden
tot wijziging van wet- en regelgeving en een relatie hebben met de onderhavige regeling.
Het betreft het opstellen van regelgeving met betrekking tot de bemanning van Caribisch-Nederlandse
zeeschepen, het wijzigen van de Vaartuigenwet 1930 BES en het opstellen van regelgeving
voor pleziervaartuigen in Caribisch Nederland.
Tijdens het vooroverleg voor het Maritiem Overleg Platform in maart 2014 is de onderhavige
regeling nogmaals met de bestuurscolleges en de havenmeesters van Caribisch Nederland
besproken. Na Bonaire hebben ook de openbare lichamen Sint Eustatius en Saba ingestemd
met de ontwerp-regeling. Met het oog op de wens van de Inspectie Leefomgeving en Transport
(ILT) bepaalde taken over te dragen aan de havenmeesters van de openbare lichamen,
zal nader overleg plaatsvinden. In verband met de legislatieve terughoudendheid voor
Caribisch Nederland zijn ook de onderwerpen besproken waar door het bestuurscollege
van Bonaire aandacht voor was gevraagd. Overeenstemming werd bereikt over het uitgangspunt
dat het opstellen van bovengenoemde wet- en regelgeving voor Caribisch Nederland gewenst
is.
CCSS-Code
De Code of Safety for Caribbean Cargo Ships is in 1996 aangenomen in een bijeenkomst van de landen die zijn aangesloten bij het
Caribbean Memorandum of Understanding on Port State Control (CMOU), een regionaal
samenwerkingsverband van Caribische landen over havenstaatcontrole (zie www.caribbeanmou.org). Deze CCSS-Code is in 1997 en 2002 geactualiseerd en bevat technische eisen voor
kleine vrachtschepen, waarmee internationale reizen worden ondernomen in het Caribisch
gebied. Het betreft vrachtschepen, kleiner dan 500 GT, waarvoor geen internationaal
veiligheidscertificaat benodigd is. Op grond van het Schepenbesluit 2004 is in dat
geval een nationaal veiligheidscertificaat vereist. Een eigenaar van een zeeschip,
kleiner dan 500 GT, kan er echter voor kiezen om het schip te laten onderzoeken en
certificeren op grond van de CCSS-Code, als het schip uitsluitend gebruikt wordt in
de Caribische handelszone. In dat geval treedt het Caribische veiligheidscertificaat
voor vrachtschepen (Caribbean Cargo Ship Safety Certificate, zie voorschrift 1.12.1 van hoofdstuk 1 van de CCSS-Code) in de plaats van het nationaal
veiligheidscertificaat. De CCSS-Code kan niet worden toegepast op vrachtschepen die
kleiner zijn dan 24 meter (zie voorschrift 1.2.2 onder 2 van hoofdstuk 1 van de CCSS-Code);
voor de categorie vrachtschepen, kleiner dan 24 meter, biedt de SCV-Code uitkomst
(zie hierna).
SCV-Code
Onder auspiciën van de IMO is in 2001 de Code of Safety for Small Commercial Vessels tot stand gekomen. Deze SCV-Code is in december 2007 herzien en bevat specifieke
veiligheidseisen voor kleine commercieel opererende zeeschepen in het Caribisch gebied.
De Code is van toepassing op vracht- en passagiersschepen, tussen 5 en 24 meter en
die niet meer dan 150 passagiers vervoeren of nachtaccommodatie aanbieden voor ten
hoogste 50 passagiers. De SCV-Code is gebaseerd op een deel van de United States Coast Guard Code of Federal Regulations en op de United Kingdom Code of Practice for the Safety of Small Workboats and Pilot Boats. De SCV-Code is door verschillende landen in het Caribisch gebied als equivalente
regeling als bedoeld in voorschrift I/5 van het SOLAS-verdrag3 bij de IMO en de partijen bij het SOLAS-verdrag aangemeld en wordt in het Caribisch
gebied breed toegepast. Ook Nederland heeft de SCV-Code op grond van voorschrift I/5
van het SOLAS-verdrag aangemeld. Toepassing van de SCV-Code is wenselijk uit oogpunt
van uniformiteit van certificering en toepassing van veiligheidseisen in het Caribisch
gebied. Certificering overeenkomstig de SCV-Code levert scheepseigenaren in Caribisch
Nederland voordelen op aangezien de certificaten op grond van die Code in havens van
andere landen in het Caribisch gebied worden geaccepteerd. Dit in tegenstelling tot
de (nationale) certificaten van deugdelijkheid die tot inwerkingtreding van deze regeling
voor de betreffende zeeschepen zijn afgegeven. Toepassing van de SCV-Code betekent
weliswaar een verzwaring van de eisen voor de schepen, maar de Code voorziet wat constructie-eisen
betreft in een overgangstermijn van drie jaar na het van kracht worden van de Code.
Voor Nederland gaat die termijn in op het moment van inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling.
Bovendien zullen de nieuwe eisen voor bestaande schepen – als hieraan nog niet wordt
voldaan – slechts van toepassing worden voor zover dat praktisch uitvoerbaar en redelijk
is.
Zekerheidshalve wordt benadrukt dat de implementatie van de SCV-Code in de Regeling
veiligheid zeeschepen geen betrekking heeft op de in deze Code opgenomen bemanningsvoorschriften
(hoofdstuk IX) aangezien de Schepenwet en het Schepenbesluit 2004 daarvoor geen grondslag
bieden. Het voldoen aan de bepalingen van de SCV-Code heeft bijvoorbeeld betrekking
op de bouw en constructie van schepen, de aanwezigheid van uitrusting, brandbescherming
en operationele voorschriften. Bemanningsvoorschriften ten aanzien van Caribisch-Nederlandse
schepen zullen worden voorbereid, nu in de Wet zeevarenden hiervoor een grondslag
is gecreëerd.
Afhankelijk van het type schip (passagiersschip of vrachtschip) en de aard van de
reis (binnen het Caribisch gebied: internationaal of nationaal) gelden op grond van
de SCV-Code verschillende certificeringseisen. De verschillende categorieën zijn opgenomen
in de artikelen 5d en 5e. Het betreft allereerst passagiersschepen waarmee internationale
reizen worden ondernomen. Voor deze schepen is een internationaal veiligheidscertificaat
benodigd (zie artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van het Schepenbesluit 2004). Wanneer
een verdragspartij de SCV-Code op grond van voorschrift I/5 van het SOLAS-verdrag
heeft genotificeerd, kan zij het internationaal veiligheidscertificaat voor passagiersschepen
vergezeld doen gaan met een kopie van de notificatie (notification of equivalency, zie artikel 5d, eerste lid).
De tweede categorie wordt gevormd door passagiersschepen die nationale reizen ondernemen.
Voor de Nederlandse situatie betreft het reizen tussen de Caribische (ei)landen van
het Koninkrijk der Nederlanden. In tegenstelling tot de situatie in Europa, waar in
Europese regelgeving eisen zijn neergelegd voor passagiersschepen in de nationale
vaart, gelden er in het Caribisch gebied voor deze vaart geen eisen. In beginsel is
dan een nationaal veiligheidscertificaat (NVC) benodigd, waarop op grond van artikel
41 van het Schepenbesluit 2004 in beginsel de eisen van het SOLAS-verdrag van overeenkomstige
toepassing zijn. Echter, de scheepseigenaar kan er op grond van artikel 12c, eerste
lid, voor kiezen het schip te laten onderzoeken en certificeren op grond van de SCV-Code.
Het certificaat van inspectie (voorschrift 12.1 van de SCV-Code) treedt dan in de
plaats van het nationaal veiligheidscertificaat.
De derde categorie betreft vrachtschepen met een lengte van minder dan 24 meter. Voor
deze categorie is toepassing van de SCV-Code verplicht. Deze vrachtschepen vallen
vanwege hun geringe afmetingen wat de technische eisen betreft niet onder het SOLAS-verdrag
en het Uitwateringsverdrag4 en dat betekent dat in beginsel een nationaal veiligheidscertificaat benodigd is.
Ook de CCSS-Code sluit deze categorie vrachtschepen van het toepassingsbereik uit
(voorschrift 1.2.2.2). De SCV-Code heeft echter wel betrekking op deze schepen en
bevat meer op maat gesneden eisen dan de eisen die verbonden zijn aan het nationale
veiligheidscertificaat.
Lokale vaart
Naast de vaart binnen de Caribische handelszone vindt tevens lokale vaart plaats.
Hiermee wordt de bedrijfsmatige vaart rond een openbaar lichaam bedoeld. Dat wil zeggen:
een schip blijft op een bepaalde afstand van het eiland, waarna het weer terugkeert
naar de haven van vertrek. Deze vaart vindt doorgaans plaats met schepen van geringe
grootte met een beperkt aantal passagiers in een beperkt vaargebied. Voor deze schepen
zou toepassing van de eisen voor een nationaal veiligheidscertificaat of een certificaat
op grond van de SCV-Code in bedrijfseconomische zin onaanvaardbare gevolgen hebben.
Volstaan kan worden met een nationaal veiligheidscertificaat gebaseerd op een beperkt
veiligheidspakket dat enerzijds voldoende bescherming biedt voor de opvarenden en
anderzijds voldoende rekening houdt met de bedrijfseconomische gevolgen voor de scheepseigenaren.
De voorziening voor de schepen in lokale vaart is getroffen in het nieuwe artikel
41b en de eisen zijn opgenomen in de nieuwe bijlage 6.
Implementatie in de Regeling veiligheid zeeschepen
Aangezien de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba sinds 10 oktober 2010
deel uitmaken van het Nederlandse staatsbestel is ervoor gekozen de SCV- en CCSS-Code
op te nemen in de Nederlandse Regeling veiligheid zeeschepen. Dit betekent dat de
certificering op grond van hoofdstuk 6a van de regeling, welke letterlijk was overgenomen
van de verouderde Landsverordening veiligheidseisen voor kleine schepen, wordt vervangen
door het stelsel van internationale, nationale en bijzondere certificaten van het
Schepenbesluit 2004 en de Regeling veiligheid zeeschepen. De SCV- en CCSS-Code worden
in de regeling geïncorporeerd. De Regeling veiligheid zeeschepen wordt derhalve van
toepassing op Caribisch-Nederlandse zeeschepen. Dat wil zeggen: schepen die geregistreerd
staan in de lokale registers in Caribisch Nederland op grond van de Vaartuigenwet
1930 BES. Niet alle bepalingen van de Regeling veiligheid zeeschepen zijn echter van
toepassing op Caribisch-Nederlandse zeeschepen. Zo gelden de verplichtingen op grond
van het Europees recht niet voor die categorie zeeschepen. Andersom kunnen zeeschepen
die in het Europees deel van Nederland opereren niet volgens de Caribische Codes worden
gecertificeerd. Voor zeeschepen die in een register staan ingeschreven in het Europese
deel van Nederland en die uitsluitend in de Caribische handelszone reizen ondernemen
is dit wel mogelijk. De toepassing blijkt uit de artikelen van de Regeling veiligheid
zeeschepen zelf, bijvoorbeeld omdat de certificeringsmogelijkheid is beperkt tot een
geografisch gebied (Caribische handelszone) of omdat uitdrukkelijk is bepaald dat
een artikel of een deel van een artikel niet van toepassing is op Caribisch-Nederlandse
zeeschepen of schepen die overeenkomstig de SCV-Code en CCSS-Code zijn gecertificeerd.
Volledigheidshalve wordt benadrukt dat op grond van artikel 6, derde lid, van het
Schepenbesluit 2004 de verplichting voor het hebben van een nationaal veiligheidscertificaat
ook geldt voor Caribisch-Nederlandse vrachtschepen met een lengte van minder dan 12
meter. Dit wijkt af van de situatie in Nederland, waar vrachtschepen op grond van
artikel 6, tweede lid, van het Schepenbesluit 2004 gecertificeerd moeten zijn met
een nationaal veiligheidscertificaat alleen indien zij een lengte hebben van 12 meter
of meer. In de praktijk is in Nederland het aantal vrachtschepen kleiner dan 12 meter
namelijk nihil. Hoewel met deze voorziening tevens wordt aangesloten bij het ruimere
toepassingsbereik van de SCV-Code – deze Code geldt namelijk voor schepen met een
lengte vanaf 5 meter – zal deze in de praktijk vooral betrekking hebben op de Caribisch-Nederlandse
schepen die worden gebruikt voor de lokale vaart. Uitbreiding van het toepassingsbereik
is belangrijk om te voorkomen dat binnen de Caribische handelszone grotere vrachtschepen
wel en kleinere vrachtschepen niet gecertificeerd worden. Bovendien betekent verruiming
van het toepassingsbereik een continuering van de bestaande praktijk in Caribisch
Nederland. Voor de staatkundige vernieuwing werden op grond van de hierboven genoemde
Landsverordening veiligheidseisen voor kleine schepen namelijk reeds eisen aan schepen
met een lengte van minder dan 12 meter gesteld.
Naast certificering op grond van de CCSS-Code, de SCV-Code of ten behoeve van de lokale
vaart kan de eigenaar van een Caribisch-Nederlands schip ook kiezen zijn schip overeenkomstig
de bepalingen van de artikelen 3a, 5, 5a, 5b of 6 van de Regeling veiligheid zeeschepen
te laten certificeren. Dat wil zeggen: certificering met het nationaal veiligheidscertificaat,
het certificaat voor verplaatsbare offshore booreenheden (op grond van één van de
MODU-Codes), het certificaat voor offshore bevoorradings- en ondersteuningsschepen,
het certificaat voor grote beroepsmatig gebruikte jachten (op grond van de LY2-Code),
het certificaat voor dynamisch ondersteunde schepen en voor schepen bestemd voor bijzondere
doeleinden (op grond van de DSC-Code en de SPS-Codes).
§ 3. Wijziging van de Regeling voorkoming verontreiniging door schepen
De implementatie van de zeevaartregelgeving op het gebied van milieu voor Caribisch-Nederland
is neergelegd in zowel de Wet voorkoming van verontreiniging door schepen BES (Wvvs
BES) als de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Wvvs) en de daarop gebaseerde
regelgeving. In de Wvvs BES zijn de rechten en verplichtingen, voor zover betrekking
hebbend op het Caribisch deel van Nederland als kuststaat en havenstaat opgenomen.
Met de Wvvs en de daarop gebaseerde regelgeving wordt uitvoering gegeven aan de in
genoemde internationale verdragen opgenomen vlaggenstaatverplichtingen.
In het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen (Bvvs) zijn de internationale
verdragsvoorschriften voor zeeschepen op het gebied van milieu opgenomen, waaronder
het MARPOL-verdrag. Het Bvvs geldt zowel voor Nederlandse schepen (zijnde schepen
die op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd zijn de vlag van het Koninkrijk
te voeren) als voor Caribisch-Nederlandse schepen. Voor zover op grond van het MARPOL-verdrag
nog een nadere nationale invulling van de in dit verdrag opgenomen voorschriften vereist
is, is deze gegeven in de Regeling voorkoming verontreiniging door schepen (Rvvs).
De in de Rvvs opgenomen bepalingen waren tot nu toe alleen van toepassing op Nederlandse
schepen. Met de onderhavige regeling wordt de op grond van het MARPOL-verdrag verplichte
nadere nationale invulling ook voor Caribisch-Nederlandse schepen vastgesteld.
§ 4. Uitvoering en handhaving
Een concept van deze wijzigingsregeling is getoetst op aspecten van handhaving- uitvoering-
en fraudegevoeligheid door de ILT. Ten aanzien van de uitvoering en handhaving voor
de divisie Scheepvaart van de ILT behorend bij onderdelen van deze nieuwe regelgeving
kan worden aangesloten bij wat daarover in paragraaf 7 van de Nota van Toelichting
bij het Schepenbesluit 2004 (Stb. 2004, 284) eerder is opgenomen.
§ 5. Effecten bedrijfsleven en administratieve lasten
Met de wijziging van de Regeling veiligheid zeeschepen worden de certificeringseisen
voor Caribisch-Nederlandse schepen in lijn gebracht met het systeem van het Schepenbesluit
2004 en de Regeling veiligheid zeeschepen. De onderhavige wijzigingsregeling zet onder
andere de CCSS-Code en de SCV-Code om. Momenteel zijn er geen Caribisch-Nederlandse
schepen waarvoor toepassing van de CCSS-Code zal gaan gelden (vrachtschepen kleiner
dan 500 GT met een lengte van 24 meter of meer). De SCV-Code geldt zowel voor passagiersschepen
kleiner dan 24 meter als voor vrachtschepen kleiner dan 24 meter die nationale of
internationale reizen maken in de Caribische handelszone. Een vijftal schepen zal
op grond van de SCV-Code worden gecertificeerd. Deze schepen zijn in gebruik voor
de internationale vaart. Zij zullen worden voorzien van een internationaal veiligheidscertificaat
en een kopie van de notificatie (notification of equivalency). Nationaal opererende schepen zullen worden voorzien van een certificaat van inspectie
behorend bij de SCV-Code. Eerdergenoemde certificaten kennen een geldigheidsduur van
1 jaar voor passagiersschepen en van 5 jaar voor vrachtschepen. De administratieve
lasten die gepaard gaan met de certificering op grond van de SCV-Code bedragen € 225
(5 schepen x 1 uur x € 45 arbeidsloon).
Verdere administratieve lasten die met deze regeling gepaard gaan hebben betrekking
op het bijhouden van controlelijsten ingevolge de bepalingen van bijlage 5 met betrekking
tot de medische uitrusting. Deze last geldt momenteel alleen ten aanzien van schepen
die overeenkomstig de SCV-Code worden gecertificeerd en reizen ondernemen in onbeschutte
wateren. De administratieve lasten verbonden aan het bijhouden van de controlelijsten
bedragen ca. € 225 (5 schepen x 1 uur x € 45 arbeidsloon).
Daarnaast zullen er schepen overeenkomstig artikel 41b in combinatie met bijlage 6
voor de lokale vaart gecertificeerd worden met een nationaal veiligheidscertificaat.
Dit certificaat heeft een geldigheidsduur van 5 jaar. In totaal zijn in de lokale
vaart ongeveer 90 schepen actief; het gaat om ongeveer 10 schepen op Sint Eustatius
en Saba en ongeveer 80 schepen op Bonaire. De administratieve lasten die met deze
certificering gepaard gaan bedragen € 4.050 (90 schepen x 1 uur x € 45 arbeidsloon).
De effecten voor het bedrijfsleven die samenhangen met artikel II, onderdeel B (nieuwe
artikel 1a van de Regeling voorkoming verontreiniging door schepen), op grond waarvan
de artikelen 2, 5a tot en met 5g, 11, 12a, 12b, 13, 14a, 14b en 15a tot en met e van
de Regeling voorkoming verontreiniging door schepen tevens van toepassing worden verklaard
op Caribisch-Nederlandse schepen, zijn beperkt. Voornoemde bepalingen zijn niet allemaal
relevant voor Caribisch-Nederlandse schepen. De huidige in de vaart zijnde Caribisch-Nederlandse
schepen zijn minder dan 400 GT. Het betreft met name pleziervaartuigen, vissersvaartuigen,
patrouillevaartuigen, rondvaartboten, duikersboten en charterboten die enkel in het
Caribisch gebied varen. Dit betekent dat de bepalingen met betrekking tot olietankers
(artikel 5a, aanhef en onder b en 5b tot en met d), de bepaling met betrekking tot
offshore-ondersteuningsschepen (5e) en de bepaling met betrekking tot schepen van
400 GT of meer (artikel 5f, aanhef en onder a), op dit moment niet aan de orde zijn.
Ook de bedrijfseffecten die samenhangen met artikel II, onderdeel C (het nieuwe artikel
8a van de Regeling voorkoming verontreiniging door schepen), zijn beperkt. De in dit
artikel opgenomen eis van typegoedgekeurde uitrusting geldt met name voor schepen
van 400 GT of meer die certificaatplichtig zijn. Omdat Caribisch-Nederlandse schepen
minder dan 400 GT zijn, is het effect van het nieuwe artikel 8a naar verwachting nihil.
§ 6. Vaste verandermomenten en inwerkingtreding
Met deze wijzigingsregeling wordt deels uitvoering gegeven aan de vaste verandermomenten
voor regelgeving. De inwerkingtreding van de regeling is op 1 juli 2014, een van de
vier voor een ministeriële regeling bedoelde momenten. De periode tussen bekendmaking en inwerkingtreding
bedraagt echter geen twee maanden. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken nu met deze
regeling internationale voorschriften worden geïmplementeerd. Met de onderhavige regeling
wordt de Regeling veiligheid zeeschepen voorzien van overgangsrecht voor Caribisch-Nederlandse
schepen. In het artikelsgewijze deel wordt dit bij onderdeel DD nader toegelicht.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel B (artikel 3)
Met de toevoeging van de Caribisch-Nederlandse schepen, zijnde zeeschepen die in de
openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba staan ingeschreven in een lokaal
register, geldt de Regeling veiligheid zeeschepen thans ook in haar geheel voor Caribisch
Nederland. Sinds de transitie van de Nederlandse Antillen en de toevoeging van de
openbare lichamen aan het Nederlandse staatsbestel op 10 oktober 2010 was in de regeling
een afzonderlijk hoofdstuk 6a opgenomen, waarin de toen in de Nederlandse Antillen
geldende, maar sterk verouderde veiligheidseisen voor kleine schepen waren opgenomen.
Het voornemen bestond reeds toen om de veiligheidseisen te moderniseren door het stelsel
van het Schepenbesluit 2004 en de Regeling veiligheid zeeschepen van toepassing te
verklaren, met daarin opgenomen de implementatie van de CCSS-Code en de SCV-Code.
Zie ook het algemene deel van de toelichting.
Onderdeel C (artikel 3a)
Omdat de Europese regelgeving over nationale vaart met passagiersschepen niet geldt
in Caribisch Nederland, is aan artikel 3a deze categorie schepen toegevoegd om duidelijk
te maken dat in het Caribisch gebied in beginsel een nationaal veiligheidscertificaat
benodigd is, tenzij gekozen is voor toepassing van de SCV-Code (zie de toelichting
bij onderdeel E).
Onderdeel D (artikelen 5c, 5d en 5e)
Artikel 12b biedt een scheepseigenaar de mogelijkheid het schip te laten onderzoeken
volgens de CCSS-Code. Indien die keuze gemaakt is, is het veiligheidscertificaat volgens
de CCSS-Code benodigd.
Voor passagiersschepen in de internationale vaart is op grond van het SOLAS-verdrag
een internationaal veiligheidscertificaat voor passagiersschepen vereist. Vindt de
internationale vaart plaats binnen het Caribisch gebied met een schip dat kleiner
is dan 24 meter en minder dan 150 passagiers vervoert of nachtaccommodatie heeft voor
ten hoogste 50 passagiers, dan bestaat de mogelijkheid om het schip te certificeren
volgens de SCV-Code. Voor het schip wordt dan een gewoon internationaal veiligheidscertificaat
afgegeven (verplicht op grond van artikel 5 van het Schepenbesluit 2004). Dat certificaat
moet vergezeld gaan van een kopie van de mededeling op grond van voorschrift I/5 van
het SOLAS-verdrag dat de SCV-Code als equivalente regeling wordt toegepast. Nederland
heeft die mededeling gedaan op 12 juli 2010 (SLS 14, circulaire 396).
Ook passagiersschepen waarmee nationale reizen (dat wil zeggen: reizen tussen Aruba,
Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba) worden ondernomen en waarvoor
normaliter een nationaal veiligheidscertificaat benodigd is, kunnen worden onderzocht
en gecertificeerd volgens de SCV-Code. Artikel 5d voorziet hierin. Voor het schip
wordt dan een ‘certificaat van inspectie’ afgegeven, dat in de plaats treedt van het
nationaal veiligheidscertificaat. Dezelfde systematiek geldt op grond van artikel
5e voor vrachtschepen, kleiner dan 24 meter.
Onderdeel E (artikelen 12b t/m 12e)
In het algemeen deel van de toelichting is reeds ingegaan op de mogelijkheid voor
de scheepseigenaar om te kiezen voor toepassing van de SCV-Code of de CCSS-Code. Wat
artikel 12e betreft geldt dat buiten de Caribische handelszone SCV-certificaten niet
worden erkend. Om die reden is voor vrachtschepen kleiner dan 24 meter die internationale
reizen maken tot buiten het Caribisch gebied conform de systematiek van het Schepenbesluit
2004 een nationaal veiligheidscertificaat vereist. Inhoudelijk kunnen echter de eisen
(en onderzoeken) van de SCV-Code worden toegepast. Om die reden worden in artikel
12e de eisen van de SCV-Code van overeenkomstige toepassing verklaard op vrachtschepen,
kleiner dan 24 meter.
Onderdeel F (artikel 15)
De verwijzing naar onderzoeken ten aanzien van passagiersschepen op grond van de SCV-Code
(artikel 12c) komt terug in het tweede en derde lid van artikel 15. De onderzoeken
kunnen immers betrekking hebben op zowel internationale als nationale certificering.
Onderdelen I, J, V en W (artikelen 18b, 20, 39 en 39a)
De inhoud van artikel 18b, dat betrekking had op eisen van de Large Yacht Code (LY2-Code)
is overgebracht naar artikel 20. Alle Codes staan overzichtelijk in één artikel opgesomd.
Hetzelfde geldt voor de overbrenging van artikel 39a naar artikel 39. Aangezien de
LY2-Code en de SCV-Code met betrekking tot het SOLAS-verdrag als equivalente regelingen
bij de IMO zijn aangemeld, worden schepen die aan deze Codes voldoen vrijgesteld van
de bepalingen van het SOLAS-verdrag. Aan artikel 20 wordt een lid toegevoegd om te
regelen dat voor bestaande schepen – schepen die voor de inwerkingtreding van deze
wijzigingsregeling zijn gebouwd – de eisen van de CCSS-Code en de SCV-Code – slechts
gelden als deze praktisch uitvoerbaar en redelijk zijn. Hiermee wordt een in de SCV-Code
geboden voorziening (voorschrift I/3.2 van deze Code) gevolgd en uitgebreid tot de
CCSS-Code. De voorziening houdt in dat bij de certificering vrijstellingen kunnen
worden verleend onder het stellen van voorwaarden als het voldoen aan de bepalingen
van de Codes praktisch niet uitvoerbaar of onredelijk zou zijn.
Onderdelen K, L en M (artikelen 22, 23 en 24)
Om overlap van eisen ten aanzien van de stabiliteit, werktuiglijke en elektrische
installaties aan boord van schepen en de veiligheid navigatie te voorkomen, worden
schepen die overeenkomstig de CCSS-Code of de SCV-Code zijn gecertificeerd van het
bereik van – bepaalde leden – van de artikelen 22, 23 en 24 uitgezonderd.
Onderdelen N en EE (artikelen 25 en 49 en bijlage 5)
De artikelen 25 en 49 en bijlage 5 regelen welke medische uitrusting aan boord van
schepen is en hoe deze moet worden beheerd. Voor schepen die overeenkomstig de SCV-Code
zijn gecertificeerd en die in het Caribisch gebied slechts in kustwateren of beschutte
wateren varen zijn de in bijlage 5 voorgeschreven bepalingen te zwaar. Vandaar dat
in afwijking hiervan de in bijlage 8 bij de SCV-Code voorgeschreven medische uitrusting
aanwezig moet zijn. De in bijlage 5 voorgeschreven medische uitrusting gaat wel gelden
voor vrachtschepen die overeenkomstig de CCSS-Code worden gecertificeerd (kolom B),
vrachtschepen die overeenkomstig de SCV-Code worden gecertificeerd en die in onbeschutte
wateren varen (kolom C) en passagiersschepen die overeenkomstig de SCV-Code worden
gecertificeerd en die in onbeschutte wateren varen (kolom E).
Onderdelen P en CC (artikelen 27, 60 en 61)
De inhoud van de artikelen 27, 60 en 61, eerste lid, wordt niet langer beperkt tot
Codes en resoluties van de IMO nu in de Regeling bijvoorbeeld ook de CCSS-Code wordt
omgezet die in het kader van het Caribbean Memorandum of Understanding on Port State
Control (CMOU) tot stand is gekomen.
Onderdelen R en Z (artikelen 30 en 50)
Bepalingen over de registratie van passagiers zijn opgenomen in de SCV-Code (hoofdstuk
VIII, onderdeel b, onder 5). Om die reden is het niet nodig om in plaats van de Europese
verplichting (die niet voor Caribisch Nederland geldt) op dit punt een specifieke
regeling te treffen.
Onderdeel S (artikel 31)
Alarmmeldingen die door het Ship Security Alert System worden uitgezonden worden in
het Caribisch gebied ontvangen door de Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden
in het Caribisch gebied.
Onderdelen T en U (artikelen 32 en 34a)
Wat uitrustingsvoorschriften betreft is in artikel 34a een specifiek voor Caribisch-Nederlandse
schepen geldend regime opgenomen. In het Europese deel van Nederland is goedkeuring
van scheepsuitrusting een aangelegenheid van de Europese Unie en mag in beginsel alleen
aan boord worden geplaatst als het voorzien is van een merk van overeenstemming (‘stuurwiel’)
op grond van richtlijn 96/98/EG van de Raad van de Europese Unie van 20 december 1996
inzake uitrusting van zeeschepen (PbEG 1997, L 46). Deze Europese voorschriften gelden
niet voor Caribisch-Nederlandse schepen. Vandaar dat deze schepen in artikel 32 van
het bereik van paragraaf 3 – met uitzondering van het nieuwe artikel 34a – zijn uitgesloten.
Veel van deze schepen zijn voorzien van scheepsuitrusting die in overeenstemming is
met de voorschriften die de Amerikaanse of de Canadese kustwacht stelt. Het uitgangspunt
in artikel 34a is dat scheepsuitrusting van een door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie
goedgekeurd type moet zijn (eerste lid), maar het derde lid stelt scheepsuitrusting
die voldoet aan richtlijn 96/98/EG of aan de standaarden van de Canadese of Amerikaanse
kustwacht daarmee gelijk. Daarbij geldt dat de typegoedkeuringen van de Verenigde
Staten en van Canada gelijkwaardig moeten zijn aan de door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie
verleende typegoedkeuring. In de praktijk zal de meeste scheepsuitrusting voldoen
aan de gelijkgestelde standaarden. De kustwacht van de Verenigde Staten en van Canada
nemen bij het verlenen van deze goedkeuringen de richtlijnen en standaarden van de
IMO in acht. Er is dan ook sprake van een typegoedkeuring die gelijkwaardig is aan
de door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie verleende typegoedkeuring.
Onderdelen X en FF (artikel 41b en bijlage 6)
Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is uiteengezet, wordt in dit artikel
een specifiek eisenpakket voorgeschreven voor lokale vaart in Caribisch Nederland.
Wat het vaargebied betreft worden op een kleine uitbreiding rond Sint Eustatius na
de vaarzones overgenomen van de voorheen geldende Landsverordening veiligheidsvoorschriften
kleine schepen (met de transitie van de Nederlandse Antillen overgenomen in hoofdstuk
6a van de Regeling veiligheid zeeschepen). De veiligheidseisen, die zijn opgenomen
in de nieuwe bijlage 6, zijn in nauwe afstemming met de openbare lichamen en met Aruba,
Curaçao en Sint Maarten tot stand gekomen.
Onderdeel AA (artikel 57)
Artikel 57 strekt ter uitvoering van de Wet buitenlandse schepen en voorziet in de
uitvoering van EU-regelgeving. Aangezien die regelgeving slechts betrekking heeft
op het Europese deel van Nederland wordt artikel 57 aangepast in die zin dat de bepaling
alleen in dat deel geldt en niet in Caribisch Nederland.
Onderdeel BB (hoofdstuk 6a (oud))
Nu de systematiek van de Regeling veiligheid zeeschepen van toepassing wordt op Caribisch-Nederlandse
schepen kan hoofdstuk 6a, dat een één op één overname betrof van de voor 10 oktober
2010 geldende Nederlands-Antilliaanse regelgeving voor kleine schepen, worden geschrapt.
Onderdeel DD (artikel 62a)
Voor Caribisch-Nederlandse schepen is voorzien in overgangsrecht. Allereerst blijven
de reeds voor de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling afgegeven certificaten
van deugdelijkheid geldig tot hun vervaldatum. Daarnaast zal de verplichting tot het
hebben van een nationaal veiligheidscertificaat en het op grond van artikel 41b moeten
voldoen aan de eisen van bijlage 6 voor schepen in lokale vaart pas gaan gelden met
ingang van anderhalf jaar na inwerkingtreding van deze regeling. Voor scheepseigenaren
betekent dit dat zij met de periode tussen de inwerkingtreding van deze regeling –
met ingang van 1 juli 2014 – en 1 januari 2016, voldoende tijd hebben voordat hun
schip overeenkomstig de nieuwe regels gecertificeerd moet worden.
Artikel II
Onderdeel B (artikel 1a)
Met artikel II, onderdeel B, worden alle voor Nederlandse zeeschepen geldende bepalingen,
die ter nadere invulling van het MARPOL-verdrag in de Rvvs zijn opgenomen, op grond
van artikel 1a van het Bvvs tevens van toepassing verklaard op Caribisch-Nederlandse
schepen. Het betreft eisen aan schepen (artikelen 5a tot en met 5g van de Rvvs), bepalingen
over verklaringen die op verzoek van de reder kunnen worden afgegeven aan schepen
van minder dan 400 GT ten bewijze van het voldoen aan deze eisen (artikelen 12a en
12b Rvvs) en lozingsvoorschriften (artikel 13, 14a en 14b Rvvs). In het nieuwe artikel
1a van de Rvvs is de correctie aangebracht dat voor zover op grond van de desbetreffende
bepalingen Europese regelgeving in acht moet worden genomen, deze verplichting niet
geldt ten aanzien van Caribisch-Nederlandse schepen.
Onderdeel C (artikel 8a)
Artikel II, onderdeel C, heeft betrekking op de toelating van scheepsuitrusting. Voor
veel scheepsuitrusting geldt op grond van de zeeverdragen dat deze van een door de
vlaggenstaat goedgekeurd type moet zijn om aan boord van het schip te worden gebruikt.
De artikelen 7 en 8 regelen de typegoedkeuring van scheepsuitrusting aan boord van
Nederlandse schepen. Deze artikelen bevatten tevens implementatie van richtlijn 96/98/EG.
Deze richtlijn geldt niet in Caribisch Nederland en om die reden wordt voor Caribisch-Nederlandse
schepen de typegoedkeuring in een apart nieuw artikel 8a geregeld. Artikel 1a, eerste
lid, van het Bvvs in samenhang met artikel 11 van het Bvvs biedt hiervoor de grondslag.
Op grond van het nieuwe artikel 8a is scheepsuitrusting aan boord van Caribisch-Nederlandse
schepen waarvoor bij plaatsing aan boord een typegoedkeuring is vereist, van een door
de Minister goedgekeurd type. De in richtlijn 96/98/EG opgenomen verplichting om scheepsuitrusting
waarop de richtlijn van toepassing is te voorzien van het Europese merk van overeenstemming
als bedoeld in bijlage D van de richtlijn, geldt niet voor scheepsuitrusting aan boord
van laatstgenoemde schepen. Wel kan er voor worden gekozen om de scheepsuitrusting
te voorzien van het Europese merk van overeenstemming als bedoeld in bijlage D van
genoemde richtlijn. In dat geval wordt deze scheepsuitrusting gelijkgesteld met scheepsuitrusting
van een door de Minister goedgekeurd type. Omdat in Caribisch Nederland niet zonder
meer uitrusting voorhanden is die is voorzien van het Europese merk van overeenstemming,
is bepaald dat uitrusting met betrekking waartoe door de bevoegde autoriteit van de
Verenigde Staten en van Canada een typegoedkeuring is verleend eveneens wordt gelijkgesteld
met scheepsuitrusting van een door de Minister goedgekeurd type. Daarbij geldt dat
de typegoedkeuring van de Verenigde Staten en Canada gelijkwaardig moeten zijn aan
de door de minister verleende typegoedkeuring en dat de bevoegde autoriteit van de
Verenigde Staten en van Canada bij het verlenen van deze goedkeuringen de richtlijnen
en standaarden van de IMO in acht nemen. Er is dan ook sprake van een typegoedkeuring
die gelijkwaardig is aan de door de Minister van Infrastructuur en Milieu verleende
typegoedkeuring.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus