Regeling van de Minister van Economische Zaken van 5 juni 2014, nr. WJZ/14081045, houdende wijzigingen van de Regeling bestrijding schadelijke organismen en de Regeling bruin- en ringrot 2000

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 14 van het Besluit bestrijding schadelijke organismen;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling bestrijding schadelijke organismen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij’ vervangen door: minister van Economische Zaken.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, worden negen onderdelen toegevoegd, luidende:

d. aardappelen:

planten van de soort Solanum tuberosum L.;

e. zetmeelaardappelen:

aardappelen bestemd om te worden verwerkt tot zetmeel met GN-code 11081300;

f. pootaardappelen:

aardappelen die kennelijk bestemd zijn of gebruikt worden voor wederuitplant;

g. goedgekeurde pootaardappelen:

pootaardappelen die zijn goedgekeurd overeenkomstig artikel 63, eerste lid, van de Regeling verhandeling teeltmateriaal;

h. wratziekte:

de aantasting van aardappelen door de schimmel Synchytrium endobioticum (Schilb.) Percival;

i. aardappelopslag:

aardappelplanten gegroeid uit op een terrein of perceel achtergebleven aardappelknollen of zaad;

j. productielocatie:

een gedeelte van een bedrijf waar pootgoedhandelingen plaats hebben;

k. pootgoedhandelingen:

het telen, opslaan, bewaren, sorteren en het transport van pootaardappelen;

l. snijden:

het verdelen van een knol van een pootaardappel in meerdere delen.

B

In artikel 2c, onderdeel a, onder 1°, wordt na ‘de geoogste pootaardappelen’ ingevoegd: en.

C

Na artikel 2d worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 3

Aardappelen worden niet geteeld in de volle grond op een terrein of perceel, gelegen in een in bijlage 4 aangewezen gebied.

Artikel 4

  • 1. Aardappelen worden niet geteeld op een terrein of perceel, waarop in de twee voorafgaande kalenderjaren aardappelen zijn geteeld.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de teelt van aardappelen op een terrein of perceel dat is gelegen in een in bijlage 5 aangewezen gebied, mits voldaan wordt aan de in die bijlage gestelde regels.

  • 3. In afwijking van het tweede lid, worden in een in bijlage 5 genoemde gebied geen goedgekeurde pootaardappelen geteeld, indien op dat terrein of perceel in dat gebied in de twee voorafgaande kalenderjaren aardappelen zijn geteeld.

D

Paragraaf 4 wordt vervangen door vijf paragrafen, luidende:

Paragraaf 4. Bepalingen inzake wratziekte

Artikel 5
  • 1. Op een terrein of perceel, in een in bijlage 6 onder A aangewezen gebieden, worden geen zetmeelaardappelen geteeld, tenzij zij behoren tot een ras zoals genoemd in bijlage 6 onder B.

  • 2. Op een terrein of perceel, in een in bijlage 7 onder A aangewezen gebied, worden geen aardappelplanten geteeld, tenzij zij behoren tot een ras, als genoemd in bijlage 7 onder C1. Voor de teelt van pootaardappelen is het telen van de in bijlage 7 onder C2 vermelde rassen toegestaan.

  • 3. Op een terrein of perceel, in een in bijlage 7 onder B aangewezen gebied, worden geen zetmeelaardappelen geteeld, tenzij zij behoren tot een ras genoemd in bijlage 7 onder C1.

  • 4. Op een terrein of perceel, in een in bijlage 8 onder A aangewezen gebied, worden geen aardappelplanten geteeld, tenzij zij behoren tot een ras, zoals genoemd in bijlage 8 onder B.

Paragraaf 5. Bepalingen inzake Phytophthora infestans

Artikel 6

Na 15 april van een jaar worden niet-uitgeplante aardappelen of afval van aardappelen, tenzij bestemd om te worden uitgeplant, zodanig afgedekt dat stengels met blad niet boven deze afdekking kunnen voorkomen.

Artikel 7

Van niet-uitgeplante aardappelen of afval van aardappelen wordt niet ontdaan, tenzij zodanige maatregelen zijn getroffen dat zich aan deze niet-uitgeplante aardappelen of afval van aardappelen geen stengels met blad kunnen ontwikkelen.

Artikel 8
  • 1. Het is degene die een terrein of perceel in gebruik heeft, verboden een aantasting van Phytophthora te hebben, die als volgt omschreven is:

    • a. een groep min of meer aaneengesloten, zichtbaar door Phytophthora infestans aangetaste aardappelplanten waarvan, binnen een oppervlakte van 20m2, minimaal 1.000 (enkelvoudige) blaadjes zijn aangetast door vitale Phytophthora infestans, of

    • b. verspreid aangetaste aardappelplanten waarvan, binnen een oppervlakte van 100m2, minimaal 2.000 (enkelvoudige) blaadjes zijn aangetast door vitale Phytophthora infestans.

  • 2. Ingeval van stengelphytophthora telt elke stengel met vitale Phytophthora infestans voor 5 blaadjes.

  • 3. Degene die een terrein of perceel in gebruik heeft neemt maatregelen ter bestrijding van de in het eerste lid bedoelde aantasting.

Artikel 9
  • 1. Het is na 1 juli van een kalenderjaar aan degene die een terrein of perceel in gebruik heeft verboden om aardappelopslag te hebben, indien:

    • a. op dat perceel of terrein of een deel daarvan zich gemiddeld meer dan 2 aardappelplanten per m2 bevinden, en

    • b. de opslag voorkomt op minimaal 0,3 hectare.

  • 2. Degene die een terrein of perceel in gebruik heeft neemt maatregelen ter bestrijding van de in het eerste lid bedoelde opslag.

Paragraaf 6. Bepalingen inzake het snijden van en gebruik van gesneden pootaardappelen

Artikel 10
  • 1. Op een productielocatie van goedgekeurde pootaardappelen worden geen aardappelen gesneden.

  • 2. Werktuigen en voorzieningen gebruikt op of gevestigd op de productielocatie van goedgekeurde pootaardappelen worden niet ter beschikking gesteld voor het snijden van pootaardappelen of voor pootgoedhandelingen met betrekking tot gesneden pootaardappelen.

  • 3. Werktuigen en voorzieningen die zijn gebruikt voor het snijden van pootaardappelen of voor pootgoedhandelingen met betrekking tot gesneden pootaardappelen, worden niet gebruikt op de productielocatie of als productielocatie van goedgekeurde pootaardappelen

Artikel 11
  • 1. Aardappelen worden niet geteeld met gebruikmaking van pootaardappelen die gesneden zijn.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien pootaardappelen zijn bestemd voor de teelt van consumptieaardappelen of pootaardappelen zijn bestemd voor de teelt van zetmeelaardappelen.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing indien op een bedrijf goedgekeurde pootaardappelen worden geteeld.

Paragraaf 7. Bepalingen inzake vergelingsziekte bij bieten

Artikel 12
  • 1. In de provincies Flevoland, Zeeland en Noord-Brabant worden geen suikerbieten of voederbieten voor zaadwinning geteeld.

  • 2. In de provincie Groningen worden geen suikerbieten of voederbieten voor zaadwinning geteeld in kassen.

Artikel 13

Een eigenaar of houder van planten van suikerbieten of voederbieten geteeld voor zaadwinning in de provincie Noord-Holland of Friesland waarop zich bladluizen bevinden, bestrijdt deze op zodanige wijze dat dit geen gevaar oplevert voor de gezondheid van de suikerbieten en voederbieten in de omgeving.

Artikel 14
  • 1. Suikerbieten, voederbieten en afval van suikerbieten of voederbieten, voor zover daaraan bladvorming voorkomt, zijn niet voorhanden of in voorraad:

    • a. na 15 april van elk jaar in de provincie Groningen en de provincie Friesland;

    • b. na 1 april van elk jaar in:

      • 1°. het gedeelte van de provincie Noord-Holland, gevormd door de gemeenten Haarlemmermeer en Wieringermeer;

      • 2°. het gedeelte van de provincie Zuid-Holland, gevormd door de eilanden Rozenburg, Voorne, Putten, Ijsselmonde, Hoekschewaard, Eiland van Dordrecht, Tiengemeten en Goeree-Overflakkee;

      • 3°. de provincies Flevoland, Zeeland, Noord-Brabant en Limburg.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op suikerbieten en voederbieten, welke kennelijk bestemd zijn voor zaadwinning.

Paragraaf 8. Overige bepalingen

Artikel 15

Deze regeling berust op de artikelen 12a, 12b en 16 van het Besluit bestrijding schadelijke organismen.

Artikel 16

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 17

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bestrijding schadelijke organismen.

E

Als bijlage 4 tot en met 8 bij de Regeling bestrijding schadelijke organismen worden gevoegd de bijlagen A tot en met E bij deze regeling.

ARTIKEL II

Artikel 1, onderdeel g, van de Regeling bruin- en ringrot 2000 komt te luiden:

g. productieplaats:

een tot dezelfde economische eenheid behorend terrein, perceel, gedeelte of verzameling van terreinen of percelen waarop gemeenschappelijk machinegebruik plaatsvindt;.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 5 juni 2014

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Doel en aanleiding

In het Regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ (hierna: het Regeerakkoord) is afgesproken dat de product- en bedrijfschappen worden opgeheven en dat de publieke taken van deze bedrijfslichamen worden overgenomen door de Minister van Economische Zaken. Een wetsvoorstel strekkende tot opheffing van het stelsel van bedrijfslichamen is thans in voorbereiding.

De onderhavige regeling wijzigt diverse ministeriële regelingen in verband met de overname van publieke taken van de bedrijfslichamen. In het rapport ’De PBO in 2010’ van onderzoeksbureau EIM (De PBO in 2010, Een inventarisatie van cijfers, feiten en visies, EIM/IOO 2010, als bijlage gevoegd bij Kamerstukken II 2011/12, 32 615, nr. 3) is in kaart gebracht welke taken door de product- en bedrijfschappen worden uitgevoerd. Op basis van deze inventarisatie heeft de Commissie Jorritsma in de publieke taken drie categorieën onderscheiden: medebewindtaken (alle taken en activiteiten van het schap die strekken tot uitvoering van een ’hogere’ regeling, niet zijnde de Wet op de bedrijfsorganisatie), autonome taken die betrekking hebben op de bevordering van plant- en diergezondheid en van dierenwelzijn en autonome taken die betrekking hebben op voedselveiligheid en gezondheid.

In samenwerking met de bedrijfslichamen is in detail geïnventariseerd welke taken en activiteiten als publiek zijn aan te merken. Daarbij is tevens bezien of bepaalde taken, hoewel deze niet onder de publieke taken vallen, toch door de centrale overheid moeten worden overgenomen, omdat ze onmisbaar zijn voor een goede uitoefening van een publieke taak.

Bij de bepaling van de medebewindstaken is uitgegaan van een ruime uitleg van medebewind. Het gaat niet alleen om taken waarvoor een formele taakoverdracht of -opdracht is gegeven, maar ook om:

  • i) rechtstreekse implementatie van EU-verplichtingen door middel van productschapregelgeving;

  • ii) taken die de bedrijfslichamen op verzoek van de centrale overheid op zich hebben genomen, en

  • iii) autonome regelgeving van de bedrijfslichamen die door de centrale overheid is aangewend ter voldoening aan EU-verplichtingen.

Een deel van de publieke taken van de bedrijfslichamen is met ingang van 1 januari 2014 overgenomen door de Minister van Economische Zaken. Met het oog op zorgvuldige besluitvorming en de te volgen procedures kunnen niet alle taken gelijktijdig worden overgenomen. In het kader van plantgezondheid moet tevens rekening worden gehouden met het teeltseizoen. De wijzigingen waarin de onderhavige regeling voorziet strekken ertoe op 1 januari 2015 een aantal zaken te regelen die tot nu toe door de bedrijfslichamen werd geregeld.

De regeling betreft de volgende onderwerpen:

  • teeltvoorschriften van aardappelen in het kader van aardappelmoeheid, wratziekte, phytophthora en ringrot;

  • teeltvoorschriften voor bieten in het kader van vergelingsziekte;

  • een technische wijziging van de Regeling bruin- en ringrot 2000.

Per taak is bezien op welke wijze deze kan worden ingevuld en uitgevoerd. Hoofdlijn bij de overname van taken is dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het stelsel van de wet die de grondslag biedt om de desbetreffende taak over te nemen. Dat betekent dat de handhavingsinstrumenten worden ingezet waarin de desbetreffende wet voorziet. Hierdoor zal niet langer sprake zijn van tuchtrechtelijke handhaving van de taken die worden overgenomen.

2. Inhoud

Deze regeling strekt tot wijziging van de Regeling bestrijding schadelijke organismen, met als doel het overnemen van publieke taken van het Productschap Akkerbouw (PA) door de minister. Middels deze wijziging worden de volgende vijf verordeningen van het PA omgezet in regelgeving: Verordening PA aardappelmoeheid 2008, Verordening PA Wratziekte 2008, Verordening PA bestrijding Phytophthora infestans bij aardappelen 2008, Verordening PA verbod snijden pootaardappelen 2013 en Verordening PA bestrijding vergelingsziekte bij bieten 2008. Het overnemen van deze taken van het PA heeft als doel de continuering van bepaalde maatregelen en voorschriften ter voorkoming en bestrijding van diverse plantenziekten.

3. Regeldruk

Deze regeling strekt ertoe de materie te regelen die tot nu toe door de bedrijfslichamen werd geregeld ten aanzien van de eerder genoemde onderwerpen. Voorheen werd hierin voorzien door diverse productschapsverordeningen. Voor de over te nemen taken in het kader van de opheffing van de bedrijfslichamen geldt het uitgangspunt dat de regelgeving gebaseerd wordt op de bestaande verordeningen.

Gelet op dit uitgangspunt wordt geen afweging gemaakt van minder belastende alternatieven. Om die reden is het kwantificeren van het regeldrukeffect van de voorschriften die worden overgenomen niet van invloed op de inhoud van deze regeling. Omdat het berekenen van de regeldruk wel noodzakelijk is om de overgang van taken te verwerken in de regeldrukboekhouding, zal de regeldruk als gevolg van de reeds bestaande voorschriften op een later moment gekwantificeerd worden. Deze regeling leidt niet tot nieuwe verplichtingen voor burgers en bedrijven. Er is dus geen sprake van nieuwe administratieve lasten en nalevingskosten.

4. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Deze datum is in lijn met het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten voor regelgeving, dat inhoudt dat ministeriële regelingen slechts inwerkingtreden per 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober.

II. ARTIKELEN

Artikel I, onderdeel C

Artikel 3

Een verdere verspreiding van aardappelmoeheid wordt voorkomen door het in zijn geheel verbieden van de teelt van aardappelen in de volle grond in de gebieden aangewezen in bijlage 4 in het nieuwe artikel 3.

Artikel 4

De artikelen 4, eerste lid, tot en met 4, derde lid, bevatten voorschriften over het telen van aardappelen op terreinen of percelen waarop in de voorgaande jaren ook aardappelen zijn geteeld, met als doel de beheersing van de aardappelziekte aardappelmoeheid. De bepalingen van artikel 4 stellen regels aan het aantal keren dat op een zelfde perceel of terrein aardappelen geteeld mogen worden, namelijk niet vaker dan één keer in de drie jaar. Voor de vroege teelt van aardappelen in de in bijlage 5 van de regeling aangewezen gebieden, zijn onder de in de bijlage gestelde voorwaarden uitzonderingen mogelijk waardoor een nauwere vruchtwisseling is toegestaan. De ondernemer die op basis van bijlage 5 en de daarin gestelde voorwaarden aardappelen teelt, maakt het voornemen tot rooien tijdig kenbaar aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Deze mogelijkheid tot uitzondering voor vroegrooiaardappelen geldt niet voor de teelt van goedgekeurde aardappelen.

Artikel I, onderdeel D

Artikel 5

Artikel 5 bevat bepalingen omtrent het telen van aardappelen om de vermeerdering en verspreiding van wratziekte tegen te gaan. Dit artikel is een aanvulling op het Besluit bestrijding wratziekte 1973.

In het preventiegebied is het alleen toegestaan om volledig resistente aardappelrassen of aardappelrassen met een voldoende mate van (veld)resistentie te telen.

Bijlage 6, 7 en 8 geven hierbij de relevante aardappelrassen en gebieden aan. De rassenlijst opgenomen in bijlage 6 bevat de rassen met een voldoende mate van resistentie tegen fysio 18 (T1) en 2/6 (O1/G1). Deze lijst is belangrijk voor de zetmeelaardappelteelt in kleine gebieden rondom besmette terreinen of percelen in Noordoost Nederland.

De rassenlijst opgenomen in bijlage 7 bevat de rassen in verband met fysio 2/6 (O1/G1). Deze lijst is belangrijk voor de aardappelteelt in het Noordoostelijk zand- en dalgrondgebied en de zetmeelaardappelteelt in het zogenoemde zetmeelaardappeltelend gebied. De rassenlijst opgenomen in bijlage 8 bevat de rassen in verband met fysio 1 (D1). Deze lijst is belangrijk in de preventiegebieden in Zuidoost Nederland.

Artikel 6 en 7

Artikel 6 en 7 zien op het voorkomen van bronnen van de schimmelziekte Phytophthora infestans die zouden leiden tot verdere verspreiding. Artikel 6 stelt eisen aan het afdekken van niet-uitgeplante aardappelen. Artikel 7 stelt eisen alvorens mag worden ontdaan van aardappelen.

Artikel 8 en 9

De artikelen 8 en 9 bevatten voorschriften omtrent de bestrijding van Phytophthora en aardappelopslag. Naast het omschrijven van een niet toelaatbare besmetting, verplicht het tweede lid van de artikelen degene die het terrein of perceel in gebruik heeft om maatregelen te nemen teneinde het tegengaan van dergelijke besmettingen of opslag.

Artikel 10 en 11

Paragraaf 6 stelt regels omtrent het snijden en gebruik van gesneden pootaardappelen om de kans op de verspreiding van ringrot te verkleinen. Het snijverbod geldt voor alle pootaardappelen, behalve de pootaardappelen die gebruikt worden voor de teelt van consumptie- en zetmeelaardappelen. Om de risico’s van (kruis)besmetting in de pootgoedproductieketen te minimaliseren, is het snijden van pootaardappelen niet toegestaan op een productielocatie van een bedrijf waar goedgekeurde aardappelplanten worden geteeld.

Artikel 12, 13 en 14

De artikelen 12, 13 en 14 hebben als doel het voorkomen van de verspreiding van de vergelingsziekte bij bieten. Ten aanzien van belangrijke teeltgebieden wordt door artikel 12 zaadteelt van bieten verboden, en stelt artikel 13 het verplicht om bladluizen die het bietenvergelingsvirus verspreiden te bestrijden. Tevens worden door artikel 14 regels gesteld omtrent het voorhanden of op voorraad hebben van bieten in het voorjaar.

Artikel II

Ten behoeve van de continuïteit wordt de definitiebepaling van een productieplaats aangepast in de Regeling bruin- en ringrot 2000. Deze regeling, onder andere gebaseerd op artikelen 14 en 17 van het Besluit bestrijding schadelijke organismen, verwees in de definitie alleen naar een in Nederland gelegen perceel, perceelsgedeelte of verzameling van percelen of perceelsgedeelten die behoren tot dezelfde economische eenheid. Het toevoegen van het begrip terrein verzekert dat de regeling aansluit bij het Besluit bestrijding schadelijke organismen, en dat de bepalingen van de regeling ook gelden voor terreinen.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven