Besluit van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 24 april 2014, nr. IENM/BSK-2014/122942, houdende beleidsregels en enige andere bepalingen met betrekking tot de afgifte van verklaringen als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag (Beleidsregels baggerspecieverklaring Wet belastingen op milieugrondslag)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 22, eerste lid, onderdeel a, e, f en g, en 29, tweede en derde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag, en op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

§ 1. Algemeen

Artikel 1

In deze regels wordt verstaan onder:

a. aanvraag:

aanvraag van een baggerspecieverklaring;

b. baggerspecieverklaring:

verklaring als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag.

Artikel 2

Als baggerspecie wordt niet aangemerkt baggerspecie die voor meer dan 50% (gewichtsprocenten) is vermengd met ander materiaal, al dan niet met een korrelgrootte van meer dan 2 millimeter.

Artikel 3

Als baggerspecie wordt niet aangemerkt baggerspecie die voor ten hoogste 50% (gewichtsprocenten) is vermengd met ander materiaal, al dan niet met een korrelgrootte van meer dan 2 millimeter, indien de desbetreffende partij niet als baggerspecie is ingedeeld overeenkomstig hetgeen daaromtrent is aangegeven door Rijkswaterstaat, onderdeel Bodem+, via www.rwsleefomgeving.nl/organisatie/bodemplus.

§ 2. De aanvraag van een verklaring

Artikel 4

Artikel 5

  • 1. Rijkswaterstaat, onderdeel Bodem+, kan op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht verzoeken om aanvullende gegevens te verstrekken.

  • 2. De termijn voor het aanvullen van de aanvraag, bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bedraagt twee weken, voor zover geen andere termijn is bepaald.

Artikel 6

Rijkswaterstaat, onderdeel Bodem+, kan een partij waarop een aanvraag betrekking heeft onderzoeken om de juistheid en volledigheid van de bij de aanvraag verstrekte gegevens te controleren.

§ 3. De beslistermijn

Artikel 7

Het besluit inzake het afgeven van een baggerspecieverklaring wordt genomen binnen vier weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

§ 4. Het wijzigen en intrekken van een verklaring

Artikel 8

  • 1. Een baggerspecieverklaring kan op aanvraag van de houder in elk geval worden gewijzigd:

    • a. indien hij de partij waarop de baggerspecieverklaring betrekking heeft, wil splitsen in deelpartijen;

    • b. indien de omvang of de samenstelling van de partij waarop de baggerspecieverklaring betrekking heeft, na het ontgraven is gewijzigd.

  • 2. Indien de omvang van de partij waarop de baggerspecieverklaring betrekking heeft, de in de baggerspecieverklaring vermelde hoeveelheid met ten hoogste 10% (gewichtsprocenten) overschrijdt, hoeft geen wijziging van de baggerspecieverklaring te worden aangevraagd indien de baggerspecie afkomstig is van de locatie die in de baggerspecieverklaring is aangegeven of een aangrenzende locatie in de onmiddellijke nabijheid daarvan en de exploitant van de stortplaats op de baggerspecieverklaring een aantekening heeft gemaakt van de werkelijk gestorte hoeveelheid baggerspecie.

  • 3. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing indien de omvang of de samenstelling van de partij waarop de baggerspecieverklaring betrekking heeft, zodanig is gewijzigd dat een onderzoek als in dat artikel bedoeld noodzakelijk is.

Artikel 9

Een baggerspecieverklaring kan worden ingetrokken indien:

  • a. de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, indien bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

  • b. de omvang of de samenstelling van de partij na het ontgraven zodanig is gewijzigd dat een hernieuwde beoordeling noodzakelijk is;

  • c. van de baggerspecieverklaring gedurende ten minste twee jaren geen gebruik is gemaakt.

§ 5. Slotbepalingen

Artikel 10

Deze regels treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst.

Artikel 11

Deze regels worden aangehaald als: Beleidsregels baggerspecieverklaring Wet belastingen op milieugrondslag.

Deze regels zullen met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

TOELICHTING

1. Aanleiding tot het vaststellen van de beleidsregels

Met ingang van 1 april 2014 treedt een wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm) in werking. Deze wijziging is in de Wbm aangebracht bij de Wet van 18 december 2013 tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2014) (Stb. 2013, 565).

Op grond van het nieuwe artikel 29, eerste lid, van de Wbm geldt voor het storten van baggerspecie een generieke vrijstelling van de afvalstoffenbelasting. Er zijn zowel economische redenen als waterveiligheidsredenen voor deze vrijstelling. Indien over baggerspecie een belasting zou moeten worden betaald, is dit kostenverhogend voor onder meer havens. Dit kan hun concurrentiepositie nadelig beïnvloeden. Daarnaast kan de belasting tot gevolg hebben dat er, bij bestaande achterstanden, minder wordt gebaggerd, waardoor de waterveiligheid in het gedrang kan komen en het waterbergend vermogen van oppervlaktewaterlichamen kan afnemen.

Om voor een vrijstelling van de afvalstoffenbelasting in aanmerking te komen, moet op grond van het nieuwe artikel 29, tweede lid, van de Wbm in bepaalde gevallen een verklaring worden verstrekt, waaruit blijkt dat sprake is van baggerspecie. Deze zogenaamde ‘baggerspecieverklaring’ is vereist indien baggerspecie ter verwijdering wordt afgegeven aan een stortplaats waar overeenkomstig de omgevingsvergunning ook andere afvalstoffen dan baggerspecie mogen worden gestort.

De baggerspecieverklaring wordt verstrekt door de Minister van Infrastructuur en Milieu (hierna: de minister). Feitelijk worden deze taken namens de minister uitgevoerd door Rijkswaterstaat, onderdeel Bodem+. Deze organisatie heeft mandaat, volmacht en machtiging gekregen om namens de minister baggerspecieverklaringen af te geven, te wijzigen en in te trekken. Dit is geregeld in het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Rijkswaterstaat 2013, zoals gewijzigd met ingang van 1 april 2014 (bijlage bij artikel 12, onderdeel 9, a).

De aanvrager van een baggerspecieverklaring moet zelf de hoedanigheid, de samenstelling en de hoeveelheid van de partij baggerspecie die hij wil storten, (laten) onderzoeken. Deze gegevens kunnen, namens de minister, indien daartoe aanleiding bestaat, worden gecontroleerd door Rijkswaterstaat, onderdeel Bodem+, met het oog op een zorgvuldige besluitvorming ten behoeve van de afgifte van de baggerspecieverklaring (artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)). De bij de stortplaats aangeboden partij kan worden gecontroleerd door de exploitant van de stortplaats of het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning voor de stortplaats. Indien blijkt dat materiaal wordt aangeboden dat niet onder een baggerspecieverklaring valt, kan hiervoor geen gebruik worden gemaakt van de vrijstelling van de afvalstoffenbelasting. De aanbieder zal dan alsnog een baggerspecieverklaring moeten aanvragen, of de exploitant zal hem kosten in rekening brengen omdat hij over het gestorte materiaal de afvalstoffenbelasting moet betalen. De belastingdienst zal namelijk bij de exploitant van de stortplaats voor materiaal dat zonder (toereikende) baggerspecieverklaring is gestort, de verschuldigde afvalstoffenbelasting innen.

Ten behoeve van de afgifte van baggerspecieverklaringen zijn in dit besluit beleidsregels vastgesteld. Deze zijn geïnspireerd op de beleidsregels die tot 1 januari 2012 op de verlening van baggerspecieverklaringen in het kader van de Wbm van toepassing waren (Stcrt. 7 juli 2005, nr. 129).

2. Relevante wetsartikelen

De beleidsregels in dit besluit zijn gebaseerd op artikel 4:81, eerste lid, van de Awb.

Bij de opstelling van de onderhavige regels waren voorts nog de volgende bepalingen van de Awb relevant.

Het in artikel 4, eerste lid, bedoelde aanvraagformulier is vastgesteld met toepassing van artikel 4:4 van de Awb. In die bepaling staat dat het bestuursorgaan dat bevoegd is op een aanvraag te beslissen, voor het indienen van aanvragen en het verstrekken van gegevens een formulier kan vaststellen.

Artikel 4, tweede lid, betreft de bij de aanvraag te verstrekken gegevens en geeft invulling aan artikel 4:2, tweede lid, juncto artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. Hierin is bepaald dat de aanvrager – naast de in artikel 4:2, eerste lid, van de Awb genoemde gegevens – voorts de gegevens en bescheiden verschaft die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, waaronder de aanvullende gegevens, bedoeld in artikel 4:5 van de Awb.

Het in artikel 5 bedoelde verzoek tot het verstrekken van aanvullende gegevens en de termijn voor het aanvullen van een onvolledige aanvraag berusten op artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. Daarin is bepaald dat het bestuursorgaan de indiener van een onvolledige aanvraag in de gelegenheid moet stellen de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.

Artikel 6 betreft de controle op de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens, en geeft invulling aan artikel 3:2 van de Awb, dat het betrokken bestuursorgaan verplicht tot een zorgvuldige voorbereiding van zijn besluit.

Artikel 7 bevat de termijn voor de beslissing op de aanvraag, en geeft invulling aan artikel 4:13, eerste lid, van de Awb, waarin is bepaald dat een beschikking – bij het ontbreken van een wettelijke termijn – dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

In de artikelen 8 en 9 wordt duidelijk gemaakt hoe de minister gebruik zal maken van zijn bevoegdheid tot wijziging of intrekking van een verklaring. Deze bevoegdheid ligt besloten in de bevoegdheid om de verklaring af te geven. De Wbm bevat geen uitdrukkelijke regeling van de wijziging of intrekking van een baggerspecieverklaring. Na intrekking kan geen beroep op de vrijstelling meer worden gedaan en is voor het storten van het materiaal de afvalstoffenbelasting verschuldigd.

3. Procedurele aspecten

Voor de beleidsregels geldt ingevolge artikel 3:42 van de Awb een bekendmakingsplicht. De beleidsregels worden in hun geheel bekendgemaakt door kennisgeving in de Staatscourant.

4. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Deze bepaling bevat om praktische redenen omschrijvingen van de meermalen gebruikte begrippen aanvraag (van een baggerspecieverklaring), baggerspecieverklaring (verklaring ten behoeve van een vrijstelling van de afvalstoffenbelasting op grond van de Wbm) en minister (Minister van I en M).

Een definitie van het begrip ‘baggerspecie’ is niet nodig omdat deze definitie al is opgenomen in artikel 22, eerste lid, onderdeel g, van de Wbm.

In dit besluit wordt gesproken van ‘ontgraven’ van baggerspecie. De reden hiervan is dat baggerspecie blijkens de definitie in de Wbm zowel uit de bodem van een oppervlaktewaterlichaam afkomstig kan zijn, in welk geval ook van baggeren kan worden gesproken, als uit de oever van een oppervlaktewaterlichaam, in welk geval niet van baggeren kan worden gesproken.

Artikelen 2 en 3

De artikelen 2 en 3 geven ter verduidelijking van de gehanteerde interpretatie van het begrip ‘baggerspecie’ in artikel 22, eerste lid, onderdeel g, van de Wbm, aan in hoeverre baggerspecie met ander materiaal mag zijn vermengd om nog als baggerspecie te worden aangemerkt.

Artikel 2 betreft partijen die voor meer dan 50% (gewichtsprocenten) zijn vermengd met ander materiaal dan baggerspecie. Deze partijen worden niet als baggerspecie aangemerkt. Dergelijke partijen komen incidenteel voor.

Artikel 3 betreft partijen die voor ten hoogste 50% (gewichtsprocenten) zijn vermengd met ander materiaal dan baggerspecie. Om als baggerspecie te worden aangemerkt, moet een partij voorafgaand aan het ontgraven (in situ) als baggerspecie zijn ingedeeld op de wijze die Rijkswaterstaat, onderdeel Bodem+, via www.rwsleefomgeving.nl/organisatie/bodemplus daarvoor heeft aangegeven. Is deze wijze van indeling niet gevolgd, dan wordt de partij niet aangemerkt als baggerspecie.

In baggerspecie kunnen ook (grote) voorwerpen voorkomen, zoals fietsen en koelkasten. Of sprake is van baggerspecie wordt ook dan bepaald volgens de 50%-regel zoals in het voorgaande weergegeven. In het onderhavige besluit kan aan de houder van de baggerspecie geen formele of de facto verwijderingsverplichting worden opgelegd, omdat het besluit uitsluitend betrekking heeft op de regeling van de aanvraag van een baggerspecieverklaring en de afhandeling van die aanvraag. Een eventuele verplichting tot verwijdering van (grote) voorwerpen kan wel voortvloeien uit andere regelgeving. In de huidige praktijk worden voorwerpen overigens vaak verwijderd. De verwijderde voorwerpen vallen niet onder de definitie van baggerspecie.

Artikelen 4 en 5

Deze bepalingen betreffen formaliteiten voor de indiening van een aanvraag om een baggerspecieverklaring. De aanvraag moet worden ingediend met gebruikmaking van een formulier dat verkrijgbaar is via www.rwsleefomgeving.nl/organisatie/bodemplus, en onder verstrekking van de gegevens waarvan een overzicht is gegeven op dezelfde website. Het formulier en overzicht worden vastgesteld door Rijkswaterstaat, onderdeel Bodem+.

Artikel 6

Steekproefsgewijs of bij een specifieke aanleiding zal door Rijkswaterstaat, onderdeel Bodem+, namens de Minister van Infrastructuur en Milieu, worden gecontroleerd of de gegevens die bij de aanvraag van een baggerspecieverklaring zijn verstrekt, juist en volledig zijn. Er is geen wettelijke bepaling die deze controletaak aan de minister opdraagt of een grondslag biedt voor zijn controlebevoegdheden. Zo is hoofdstuk 5 van de Awb (Handhaving) niet van toepassing op de controle van aanvraaggegevens. Artikel 6 is een uitwerking van de zorgvuldigheidsplicht ingevolge het al eerder weergegeven artikel 3:2 van de Awb. De aanvrager is niet verplicht om aan de controle mee te werken, maar een weigering om mee te werken kan ertoe leiden dat zijn aanvraag om een baggerspecieverklaring wegens onvoldoende (betrouwbare) gegevens buiten behandeling wordt gelaten. Hierbij wordt aangetekend dat de houder van een baggerspecieverklaring wel verplicht is mee te werken aan een controle in het kader van hoofdstuk 5 van de Awb.

Artikel 7

Dit artikel geeft de termijn voor de beslissing op de aanvraag van een baggerspecieverklaring. Opgemerkt wordt dat de termijn voor deze beslissing wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de aanvrager op grond van artikel 5 wordt uitgenodigd om zijn aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Dit staat in artikel 4:15, eerste lid, van de Awb.

Artikel 8

Wijziging van een baggerspecieverklaring is mogelijk op verzoek van de houder van de verklaring.

Artikel 8, eerste lid, geeft een niet-limitatieve opsomming van de gevallen waarin wijziging kan plaatsvinden. Dit blijkt uit de woorden ‘in elk geval’. Het kan onder meer gaan om een foutieve bepaling van de omvang van de partij, die tijdens de afvoer zichtbaar wordt.

Twee situaties die geregeld voorkomen, zijn met name genoemd.

In de eerste plaats kan het voorkomen dat de ontdoener van een partij de partij alsnog wil splitsen in deelpartijen, bijvoorbeeld omdat hij een deel van de partij wil afvoeren naar een andere stortplaats. De verklaring kan dan zo worden gewijzigd dat zij geldt voor een deel van de partij, bijvoorbeeld het deel dat al is afgevoerd. Voor het resterende deel van de partij kan dan een afzonderlijke verklaring worden afgegeven.

In de tweede plaats kan de in situ (dus voor het ontgraven) beoordeelde partij na het ontgraven een andere omvang hebben.

Er kunnen twee situaties worden onderscheiden. De eerste situatie is dat de ontgravingscontour is aangehouden, maar dat de dichtheid van de baggerspecie hoger blijkt dan verondersteld, er sprake is van extra aanslibbing of er sprake is van het baggeren van een beperkte overdiepte als gevolg van de gekozen baggermethode. Indien de afwijking van de in de baggerspecieverklaring vermelde hoeveelheid baggerspecie ten hoogste 10% bedraagt, wordt de extra ontgraven baggerspecie geacht deel uit te maken van de partij waarop de baggerspecieverklaring betrekking heeft, omdat bij een dergelijke overschrijding in de aangegeven omstandigheden in feite geen sprake is van een afwijking van de voorgenomen ontgraving van baggerspecie. Daarom hoeft er dan geen wijziging van de baggerspecieverklaring te worden aangevraagd.

Het gebeurt in de uitvoeringspraktijk ook regelmatig dat wordt afgeweken van de ontgravingscontour die vooraf was gepland en in de baggerspecieverklaring is opgenomen of dat er dieper wordt gebaggerd. Van het materiaal dat afkomstig is van buiten de ontgravingscontour (in baggertermen vaak het te baggeren ‘vak’ genoemd) of beneden een bepaalde diepte is veelal niet vastgesteld dat het baggerspecie betreft. Er is dan in beginsel wel een wijziging van de baggerspecieverklaring nodig, want dit is een andere situatie waarop de baggerspecieverklaring strikt genomen geen betrekking heeft. Toch wordt ook dan een afwijking van de hoeveelheid baggerspecie met ten hoogste 10% toegestaan zonder dat de houder van de baggerspecieverklaring hiervoor vooraf een wijziging van die verklaring hoeft te worden aangevraagd. De baggerspecie moet dan wel afkomstig zijn uit de onmiddellijke nabijheid van het vak. Deze marge is ontleend aan de fiscale uitvoeringspraktijk.

De reden hiervan is dat bij de controle van de aangeboden baggerspecie aan de poort van de stortplaats in de praktijk meestal niet kan worden vastgesteld dat een overschrijding van de hoeveelheid aangeleverde baggerspecie het gevolg is van het baggeren buiten de ontgravingscontour of beneden de aangegeven diepte dan wel dat binnen de ontgravingscontour meer baggerspecie is vrijgekomen dan was voorzien. Daarom is een uniforme regeling nodig binnen welke marge de hoeveelheid baggerspecie kan worden vergroot zonder dat daardoor sprake is van een andere partij.

In artikel 8, tweede lid, is daarom aangegeven dat in geval van een overschrijding van de in de verklaring vermelde omvang van de partij baggerspecie waarop de baggerspecieverklaring betrekking heeft, niet vooraf een wijziging van die verklaring is vereist, mits op de afgegeven baggerspecieverklaring een vermelding van de exploitant van de stortplaats van de werkelijk gestorte hoeveelheid is gemaakt. Het is voor de inning van de afvalstoffenbelasting namelijk wel wenselijk precies te weten hoeveel specie met gebruikmaking van een baggerspecieverklaring op de stortplaats is gestort.

Indien de afwijking meer dan 10% bedraagt, moet in beide in het voorgaande situaties altijd een wijziging van de verklaring worden aangevraagd. In dat geval kan van de verkregen baggerspecieverklaring geen gebruik worden gemaakt. De aanbieder kan het extra ontgraven materiaal uiteraard ook aanmerken als een nieuwe partij en hiervoor een afzonderlijke baggerspecieverklaring aanvragen.

Het besluit inzake het wijzigen van een verklaring is een beschikking. Tegen dit besluit staat bezwaar open.

Artikel 9

Intrekking van een baggerspecieverklaring zal naar verwachting niet vaak voorkomen. Toch wordt in artikel 9 aangegeven dat intrekking in enkele gevallen mogelijk is. Het betreft gevallen waarin het onjuist of onwenselijk is dat een afgegeven baggerspecieverklaring in stand blijft. Daartoe is bijvoorbeeld aanleiding indien de aanvrager de baggerspecieverklaring ten onrechte heeft verkregen (onderdeel a). In de beide andere gevallen gaat het alleen om situaties waarin het wenselijk is dat er een hernieuwde beoordeling plaatsvindt (onderdelen b en c).

De beslissing tot intrekking van een baggerspecieverklaring is een beschikking. Zij zal (vaak) niet op verzoek van de houder ervan plaatsvinden. Uiteraard zal deze beschikking zorgvuldig moeten worden voorbereid. Zo zal in elk geval de houder van de verklaring worden gehoord. Tegen de beslissing tot intrekking staat beroep open. Opgemerkt wordt verder dat artikel 9 alleen de bevoegdheid tot intrekking geeft. Er is geen verplichting om een baggerspecieverklaring in te trekken. Er kan dus rekening worden gehouden met de omstandigheden van elke individuele situatie.

Onderdeel a heeft betrekking op het geval dat blijkt dat de aanvrager in werkelijkheid geen aanspraak had op de baggerspecieverklaring, en op de daarmee verbonden belastingvrijstelling, maar dat hij de verklaring heeft verkregen als gevolg van het overleggen van onjuiste of onvolledige gegevens.

Onderdeel b ziet met name op het geval dat baggerspecie is ontgraven buiten de contour van het vak waarvoor de baggerspecieverklaring is afgegeven. Voor intrekking van de verklaring kan aanleiding bestaan indien de houder van de verklaring de totale hoeveelheid als één partij aan een stortplaats aanbiedt, zonder dat de eerder afgegeven verklaring is gewijzigd of een nieuwe verklaring is afgegeven. Onderdeel b is met name opgenomen om buiten twijfel te stellen dat in een dergelijk geval van de verkregen verklaring geen gebruik kan worden gemaakt. Hoewel het vanzelf spreekt dat een baggerspecieverklaring alleen kan worden gebruikt voor de partij waarvoor zij is afgegeven, zal niet altijd duidelijk zijn of nog sprake is van dezelfde partij. In een dergelijk geval kan intrekking uitsluitsel bieden dat dit niet het geval is. Na intrekking zal een nieuwe baggerspecieverklaring moeten worden aangevraagd voor de partij in haar nieuwe omvang en samenstelling.

Onderdeel c betreft onder meer het geval dat een verklaring is afgegeven, maar de baggerwerkzaamheden vervolgens voor langere tijd worden opgeschort. Het is niet wenselijk dat een verklaring in een dergelijk geval voor onbepaalde tijd in portefeuille kan worden gehouden. Intrekking is dan mogelijk. Wanneer de baggerwerkzaamheden alsnog zullen worden uitgevoerd, kan opnieuw een verklaring worden aangevraagd en verstrekt.

Aanleiding voor intrekking is doorgaans een signaal van het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning voor de stortplaats waar het materiaal wordt aangeboden of van de exploitant van de stortplaats.

Artikel 10

Aangezien de wijziging van de Wbm voor het onderdeel afvalstoffenbelasting met ingang van 1 april 2014 in werking treedt, is het de bedoeling dat ook de Beleidsregels baggerspecieverklaring Wet belastingen op milieugrondslag met ingang van die datum in werking van kracht worden. Omdat het niet is gelukt de datum 1 april 2014 te halen, treden deze beleidsregels, in afwijking de vaste inwerkingtredingsdata (Aanwijzing voor de regelgeving 174, tweede lid), in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij bekend zijn gemaakt. Het is van belang dat deze regels zo spoedig mogelijk na 1 april 2014 in werking treden, om te voorkomen dat voor het storten van baggerspecie op een stortplaats het aanvragen van vrijstellingen van de verplichting afvalstoffenbelasting te betalen wordt bemoeilijkt. Deze uitzondering op de vaste verandermomenten is in overeenstemming met Aanwijzing 174, tweede lid, onder a, waarin is aangegeven dat uitzondering mogelijk is ‘voor zover dit, gelet op de doelgroep (...), aanmerkelijke ongewenste private of publieke voor- of nadelen voorkomt’.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

Naar boven