TOELICHTING
Algemeen
1. Aanleiding voor en doel van de subsidie
Deze regeling strekt ertoe subsidiegelden aan de vereniging Veilig Verkeer Nederland
(VVN) te kunnen (blijven) verstrekken voor het uitvoeren van bepaalde projecten en
producten van VVN. De voorgaande Subsidieregeling Veilig Verkeer Nederland 2006 is
vervallen per 1 januari 2014.
In de statuten staat de doelstelling van deze vereniging omschreven, namelijk het
bereiken van duurzame veiligheid en verblijfskwaliteit van de openbare ruimte, die
burgers gelijke rechten en kansen geeft op veilige mobiliteit, ongeacht de wijze waarop
men in die openbare ruimte wil verblijven dan wel wil deelnemen aan het verkeer.
VVN kent een aantal samenwerkingsverbanden waarin een groot aantal vrijwilligers actief
is. De vereniging heeft geen winstoogmerk en is voor een groot deel afhankelijk van
gelden uit subsidies van de (rijks)overheid. Daarnaast ontvangt zij gelden uit contributies
van de leden, donaties en bijdragen van sponsors, erfstellingen, schenkingen en overige
baten.
VVN volgt een programmagerichte benadering die zorgt voor samenhang in de projecten
en de onderlinge versterking daarvan. Er zijn een aantal inhoudelijke programma’s
waaronder de werkzaamheden van deze vereniging plaatsvinden.
De Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat geeft de mogelijkheid om bij ministeriële
regeling subsidies te verstrekken voor activiteiten die passen in het verkeer- en
vervoerbeleid. Deze wet vormt de wettelijke basis voor de onderhavige regeling. De
minister van Infrastructuur en Milieu (IenM) acht het wenselijk VVN jaarlijks te (blijven)
subsidiëren omdat het borgen van het publieke belang van duurzame verkeersveiligheid
een groot maatschappelijk nut dient en deze organisatie daartoe is ingericht. Door
het vervallen van de vorige subsidieregeling is het noodzakelijk voor de nieuwe subsidieperiode
een nieuwe regeling te maken ter continuering van de te subsidiëren projecten en producten.
VVN verricht voor wat betreft de gesubsidieerde projecten en producten geen economische
activiteiten in concurrentie met derden (dat wil zeggen het aanbieden van goederen
en diensten op de markt) en is voorts goed geëquipeerd om de activiteiten, bedoeld
in artikel 2, eerste lid, uit te voeren, activiteiten die zonder een onafhankelijke
organisatie als VVN ook niet door de markt uitgevoerd zouden worden. Het gaat hierbij
dus niet om een relatie tussen het rijk als opdrachtgever en VVN als opdrachtnemer.
De subsidie stelt de beroepsorganisatie van VVN in staat om de vrijwilligersorganisatie
in stand te houden, te ondersteunen en kwalitatief op niveau te brengen en te houden.
De beroepsorganisatie zal dus moeten regelen dat er voldoende vrijwilligers zijn en
bijkomen (werving), dat deze goed worden opgeleid (qua inhoud, presentatie, onderhandelingsvaardigheden,
enz.), voorts dat deze goed ondersteund worden door middel van lespakketten, draaiboeken,
en dergelijke, alsmede dat zware inhoudelijke vragen door de beroepsorganisatie worden
beantwoord.
De afdelingen 4.2.1 tot en met 4.2.7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)
zijn van rechtswege van toepassing op de subsidieverstrekking. De wet geeft de mogelijkheid
ook afdeling 4.2.8 van toepassing te verklaren op per boekjaar verstrekte subsidies.
Dit is in artikel 3 gebeurd. Omdat VVN zijn inkomsten niet geheel ontleent aan de
onderhavige subsidie, is ook artikel 4:76 van overeenkomstige toepassing verklaard.
Dit artikel heeft betrekking op de inrichting van het financieel verslag.
2. Verslag over doeltreffendheid subsidie
2.1 Inleiding
Aangezien een jaarlijkse subsidie aan VVN op een wettelijk voorschrift berust, verplicht
artikel 4:24 van de Algemene Wet Bestuursrecht om ten minste eenmaal in de vijf jaren
een verslag te publiceren over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie
in de praktijk. IenM heeft ditmaal zelf een evaluatie uitgevoerd. De tekst van dit
hoofdstuk is bedoeld als bovengenoemd verslag.
2.2. Vorige evaluatie en keuze zwaarte en tijdstip huidige evaluatie
De vorige evaluatie van VVN is gepubliceerd in december 2009 door Rebel Group. Deze
evaluatie was zeer uitgebreid en heeft geleid tot de subsidieregeling VVN 2010, die
uiteindelijk in 2011 is gepubliceerd. Belangrijke verandering was dat de nieuwe subsidieregeling
meer sturing en betrokkenheid van de minister van IenM mogelijk maakt op het activiteitenplan
van VVN door meer betrokkenheid bij de totstandkoming van het activiteitenplan.
Naar de letter van de wet zou de huidige evaluatie dus eind 2014 hebben kunnen plaatsvinden.
De minister van IenM heeft er echter voor gekozen om de evaluatie al in 2013 uit te
voeren tegelijkertijd met het aflopen van de Subsidieregeling VVN 2010. Eventuele
aanbevelingen zouden dan direct meegenomen kunnen worden in de nieuwe subsidieregeling.
De huidige evaluatie ziet dus op de periode 2010–2012, aangezien het jaar 2013 nog
niet meegenomen kon worden in de evaluatie.
Gezien de zeer uitgebreide evaluatie uit 2009 is er ditmaal voor gekozen om de evaluatie
in een lichtere vorm uit te voeren, zijnde deze toelichting bij de onderhavige subsidieregeling.
Deze mogelijkheid wordt expliciet genoemd in de memorie van toelichting van het wetsartikel
(Kamerst. II, 23 700, nr. 3). In diezelfde toelichting op artikel 4:24 geeft de wetgever aan: ‘Het is vaak zeer
wel mogelijk, en verdient dan ook de voorkeur, om op basis van periodiek door uitvoeringsorganen
aangeleverde gegevens, jaarverslagen van inspecties e.d. voldoende zicht te krijgen
op de werkelijkheid achter de wet.’ Dit is de vorm die IenM nu verkiest om de evaluatie
uit te voeren. Hier zijn ook minder kosten mee gemoeid.
2.3 Gebruikte documenten
Voor deze evaluatie zijn gebruikt: De jaarverslagen 2010, 2011 van VVN en het onderzoek
naar mogelijke samenwerking tussen Team Alert en VVN uitgevoerd door SIRA-consulting.
Ook zijn informele gesprekken gevoerd met VVN.
2.4 Constateringen m.b.t. doeltreffendheid en effecten van de subsidie
De subsidie voor de afgelopen jaren is elk jaar slechts verleend na een subsidie-aanvraag
door VVN. Die aanvraag bevatte (onder andere) een activiteitenplan, waarin tot op
projectniveau en fte’s geschat werd welke activiteiten verricht zouden worden. Deze
programmering wordt jaarlijks in nauw overleg met de minister van IenM opgesteld (dit
is een plicht die voortvloeit uit de subsidieregeling). IenM weet dus welke werkzaamheden
VVN zal verrichten voor de aangevraagde subsidie. Gedurende het lopende jaar vindt
overleg plaats tussen IenM en VVN om de voortgang te bespreken. Op deze manier kan
de minister daar waar nodig bijsturen en wordt IenM niet bij de vaststelling van de
subsidie voor voldongen feiten gesteld. De rechtmatigheid van de subsidie wordt jaarlijks
vastgesteld door een accountant. In algemene zin kan worden geconstateerd dat de subsidie
doeltreffend is in de zin dat de minister van IenM zelf duidelijk kan zorgen welke
activiteiten VVN verricht voor de subsidie. Er zijn over de afgelopen jaren verschillende
concrete projecten door VVN uitgevoerd en opgestart op het terrein van verkeersveiligheid
dankzij de subsidie van de minister van IenM. Met name kunnen worden genoemd:
-
• de ontwikkeling van het meldpunt verkeersveiligheid: hier kunnen meldingen rondom
verkeersveiligheid worden gedaan, waarbij burgers worden geactiveerd zich zelf in
te zetten voor de verkeersveiligheid in de eigen buurt;
-
• verkeersveiligheidsprojecten voor basisschoolkinderen, zoals de inzet van verkeersouders;
-
• verkeersveiligheidsprojecten voor senioren, zoals fiets- en scootmobielcursussen.
Vanzelfsprekend is doeltreffendheid meer dan het feit dat VVN gesubsidieerde projecten
uitvoert. Doeltreffendheid strekt zich ook uit tot het bereiken van het grotere doel:
Het verhogen van de verkeersveiligheid in Nederland. Dit is geborgd door de gesubsidieerde
activiteiten jaarlijks te categoriseren langs drie lijnen:
-
a) beleidsbeïnvloeding en onderzoek;
-
b) voorlichting, educatie en communicatie, en
-
c) actieve gedragsbeïnvloeding door acties.
De inzet van VVN leidt niet alleen tot een verhoging van de kennis over verkeersveiligheid,
maar ook de betrokkenheid en participatie van andere partijen op dit thema. Met de
inzet van VVN, zoals gefinancierd uit de subsidie, worden burgers aangespoord om zelf
werk te maken van verkeersveiligheid. De inzet van deze vrijwilligers reikt tot in
de haarvaten van de samenleving, dit zorgt voor een brede inzet en zichtbaarheid in
heel Nederland. Juist dit is de kracht van VVN.
VVN betaalt haar activiteiten voor een deel vanuit de subsidie van de minister van
IenM. Doordat VVN naast een landelijk activiteitenplan, ook provinciaal en lokaal
actief is, zal de VVN-beroepsorganisatie ieder euro die wordt ontvangen met de IenM-subsidie
proberen te vermeerderen door provinciaal en lokaal ook subsidiegeld aan te vragen
waarmee het landelijk activiteitenplan wordt ondersteund. Dit zorgt ervoor dat VVN
haar financiële middelen dankzij de IenM-subsidie, voor de verkeersveiligheid verdubbelt.
In de praktijk zet VVN zich in voor het verbeteren van de verkeersveiligheid middels:
VVN zet hiervoor verschillende instrumenten in zoals: onderzoek, voorlichting, educatie
en communicatie. Gezien deze insteek vind de minister van IenM het beter passend om
de activiteiten van VVN in deze tweedeling te categoriseren. Immers dit zijn de kernvariabelen
van VVN die nodig zijn om uiteindelijk de verkeersveiligheid te beïnvloeden; de wijze
waarop dit gebeurt kan verschillend zijn en is afhankelijk van de situatie. In de
nieuwe subsidieregeling heeft de minister daarom deze tweedeling opgenomen.
Een aspect dat de aandacht heeft is de vertraging in projecten waardoor de uitvoering
ervan wordt doorgeschoven naar het volgende boekjaar alsmede het niet onverwijld melden
van vertragingen. Er is geen sprake van een planning voorzien van reële einddata voor
de oplevering van de projecten en producten. Uitgangspunt is dat VVN de werkzaamheden
afrondt in het boekjaar waarvoor de subsidie is aangevraagd en dat vertragingen onverwijld
worden gemeld zoals de subsidieregeling ook voorschrijft (artikel 12, eerste lid,
sub c).
Onvermijdelijke vertragingen in projecten door bijvoorbeeld externe factoren, kunnen
met mijn voorafgaande instemming worden doorgeschoven naar het volgend boekjaar. Omdat
het in casu een boekjaarsubsidie betreft van projecten waarvan de hoogte van de subsidie
wordt bepaald door de werkelijke kosten (op basis van forfaitaire uurtarieven), zullen
projecten voor zover deze niet (tijdig) zijn uitgevoerd in het vervolg voor dat deel
in minder worden gebracht op de subsidievaststelling van het jaar waarin ze hadden
moeten worden uitgevoerd. Indien projecten of het resterende deel ervan met mijn instemming
worden uitgevoerd dan wel afgerond in het volgende boekjaar, zullen ze moeten worden
opgenomen in het activiteitenplan van dat jaar.
Van belang is om bij de subsidieverlening en -vaststelling op een transparante wijze
inzicht te geven in de planning op projectniveau. Op deze wijze wordt VVN gestimuleerd
tot tijdige melding van vertragingen en tot het zoveel mogelijk uitvoeren van projecten
in het desbetreffende boekjaar. Dit past in de verzakelijking van de subsidierelatie.
Een ander aspect betreft de egalisatiereserve welke als een buffer fungeert voor onvoorziene
tegenvallers in het volgend boekjaar. De egalisatiereserve van VVN is opgebouwd uit
overschotten op subsidiegeld van IenM en bedraagt maximaal 5% van de subsidie. Dit
geld is een paar keer besteed aan vertraagde projecten, en niet aan onvoorziene tegenvallers.
Voor een subsidieverstrekking die is gebaseerd op werkelijke kosten, is een reserve
niet nodig. Immers de werkelijke kosten van werkelijk uitgevoerde projecten worden
betaald tot maximaal het subsidieplafond. Een en ander is voor mij reden in deze subsidieregeling
de egalisatiereserve te schrappen. In punt 8 wordt hier uitvoeriger op in gegaan.
Daarnaast was in de voorgaande regeling (artikel 13, tweede lid 2, sub a) sprake van
een groeimodel als basis voor de verslaglegging. Dit kan komen te vervallen in de
onderhavige subsidieregeling omdat de noodzaak daartoe niet langer aanwezig is. De
uiteindelijke wijze van verslaglegging is met het jaarverslag 2012 ingezet.
2.5 Conclusie
Op basis van de gebruikte documenten en de constateringen heeft de minister van IenM
het beeld dat de subsidie aan de VVN doeltreffend wordt gebruikt om met haar inzet
bij te dragen aan de verbetering van de verkeersveiligheid. De effecten van de subsidie
in de praktijk zijn concreet zichtbaar. Het beeld is dan ook dat de evaluatie niet
tot grote inhoudelijke wijzigingen hoeft te leiden in de nieuwe subsidieregeling.
3. Europese aspecten
De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. Geconcludeerd
kan worden dat er geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste
lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie omdat VVN voor wat
betreft de gesubsidieerde projecten en producten geen economische activiteiten in
concurrentie met derden (dat wil zeggen het aanbieden van goederen en diensten op
de markt) verricht. Het gaat om activiteiten die zonder een onafhankelijk organisatie
als VVN ook niet door de markt uitgevoerd zouden worden. Artikel 12, derde lid, onderdeel a,
van de regeling schrijft een gescheiden boekhouding voor.
Om te vermijden dat met overheidsgeld indirect staatssteun wordt verleend aan derden,
is in artikel 12, derde lid, onder c, een bepaling daartoe opgenomen. Ook naar de
recente opgerichte Veilig Verkeer Nederland BV mag geen subsidiegeld gaan. Dit wordt
expliciet geregeld in artikel 12, derde lid, onder d.
4. Tussentijds overleg over het concept van een activiteitenplan
De minister van IenM voert jaarlijks in elk geval uiterlijk 1 juli overleg met VVN
over het concept van een activiteitenplan. Zonodig vindt opnieuw overleg plaats met
de minister over een aangepast concept. Beoogd wordt dat VVN op deze wijze ten aanzien
van de keuze van de te subsidiëren projecten en producten tijdig rekening kan houden
met wensen van de minister als belangrijkste subsidiegever. En voorts dat al in een
vroegtijdig stadium getoetst kan worden of het beoogde activiteitenplan in voldoende
mate rekening houdt met de beleidsimpuls Verkeersveiligheid (2013). Dit consultatieproces
is erop gericht de minister sturingsmogelijkheden te geven zodat beleidsdoelstellingen
ook daadwerkelijk worden meegenomen. Bijkomend voordeel is dat de uiteindelijke aanvraag
tot subsidieverlening aldus geen inhoudelijke verrassingen oplevert en de subsidie
kan worden verleend, binnen de termijn van dertien weken.
5. Kostentoerekeningsysteem
Om een betere transparantie te verkrijgen tussen de hoogte van de subsidie en de werkelijke
kosten, wordt in deze subsidieperiode gewerkt met een kostendekkend forfaitair uurtarief
voor de projecten en producten, zoveel mogelijk op basis van de systematiek van de
Handleiding Overheidstarieven. Dit uurtarief omvat een salariscomponent en een overheadcomponent.
De overheadcomponent is samengesteld uit huisvestingskosten, automatiseringskosten
en indirecte kosten (uitgaven voor materieel waaronder exploitatiekosten, bureaukosten,
reiskosten, opleidingskosten en inhuur van derden zoals schoonmaakpersoneel). De indirecte
kosten betreffen zowel de indirecte kosten van de personen die uitvoering geven aan
de subsidiabele projecten en producten (de uitgaven voor materieel), als de kosten
van niet direct betrokkenen die werkzaamheden verrichten samenhangend met de werkzaamheden
en diensten van de wel betrokkenen, zoals stafdiensten (financiële dienst, personeelszaken,
voorlichtingsdienst e.d.) en accountants.
De Aanwijzingen voor subsidieverstrekking noemen drie standaardberekeningswijzen voor
de berekening van uurtarieven. Het forfaitair uurtarief is er één van (aanwijzing 19).
De keuze voor dit instrument is ingegeven om een zo laag mogelijke administratieve
lastendruk op VVN te leggen. Voor de toepassing van de berekeningsmethode van het
forfaitair uurtarief is aangesloten bij de praktijk van VVN. Bij VVN wordt gewerkt
met één uurtarief voor alle activiteiten. Het is gebaseerd op het gemiddelde van alle
salarisschalen en op de gemiddelde overhead. Het door VVN te hanteren uurtarief voor
alle projecten en producten kan per boekjaar verschillen en wordt door de minister
van IenM in de beschikking tot subsidieverlening vastgesteld.
Eventuele salarissen die boven schaal 18 van de Handleiding liggen worden voor de
berekening van het forfaitaire uurtarief op maximaal schaal 18 gesteld ter vermijding
van financiering van bovenmatige inkomens met gemeenschapsgeld.
Naast de kosten van salarissen en overhead zijn er ook directe kosten voor inhuur
van derden, bijvoorbeeld bij uitbesteding van een deel van de subsidiabele projecten
en producten, alsmede de kosten van voor de subsidiabele projecten en producten geleverde
goederen en diensten zoals drukwerk, onderzoeksrapporten e.d. Ook dergelijke kosten
– in de begripsbepaling van artikel 1 geduid als kosten derden – zijn subsidiabel.
6. Tijdstippen van het subsidieproces
Het subsidieproces kent een jaarlijkse cyclus. In de subsidieregeling zijn uiterlijke
tijdstippen gesteld waaraan de VVN en de minister van IenM zijn gebonden. Het betreft
per boekjaar voor:
-
– Concept van een activiteitenplan (VVN): 1 juli, en zo nodig op 1 september en 1 oktober;
-
– Aanvraag tot subsidieverlening (VVN): 8 november;
-
– Beschikking tot subsidieverlening (minister): dertien weken na 8 november;
-
– Aanvraag tot subsidievaststelling (VVN): 1 juli;
-
– Beschikking tot subsidievaststelling (minister): 22 weken na ontvangst van de aanvraag.
7. Administratieve lasten en risicoanalyse
De subsidieregeling is in hoofdzaak een voortzetting van vorige subsidieregelingen.
De totale administratieve lasten komen op circa € 145.000,– per jaar. Dit is circa
4% van het jaarlijkse subsidiebedrag in de periode 2014–2018.
Tevens is de subsidieregeling getoetst aan de uitkomsten van de risicoanalyse die
ingevolge de aanwijzingen voor de subsidieverstrekking verplicht is ingevolge Aanwijzing
20. In deze analyse is gewezen op het niet tijdig melden van vertragingen in projecten
en op het doorschuiven van projecten naar een volgend boekjaar ten laste van de egalisatiereserve.
In hoofdstukken 2 en 8 is uiteengezet welk instrumentarium daarvoor kan worden ingezet
om naleving te stimuleren.
8. Egalisatiereserve
Gedurende de looptijd van deze subsidieregeling kan geen egalisatiereserve (meer)
worden gevormd. Zoals eerder opgemerkt, is voor een subsidieverstrekking die is gebaseerd
op werkelijke kosten, een reserve niet nodig. Immers de werkelijke kosten worden betaald,
dus overschotten en tekorten zijn er niet.
In het kader van de verzakelijking van subsidierelatie is het gewenst dat gesubsidieerde
projecten worden uitgevoerd op het tijdstip waarop VVN gehouden is het project of
product af te ronden. Indien onverhoopt toch vertraging optreedt, dient dit onverwijld
te worden gemeld. In het wettelijk systeem kan de subsidie vervolgens lager worden
vastgesteld indien projecten of producten niet of niet geheel zijn uitgevoerd in het
betreffende boekjaar (art. 4:46 Awb).
De omvang van de reserve op 31 december 2014, welke is opgebouwd uit overschotten
op de gesubsidieerde projecten en producten op grond van de vorige subsidieregeling,
wordt verrekend met de subsidieverstrekking 2015. Dit geldt ook voor de bevoorschotting.
Een en ander is geregeld in de artikelen 7, 8 en 11.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1
Dit artikel bevat begripsbepalingen. Voor wat betreft het begrip product zal doorgaans
sprake zijn van een tastbaar product zoals een rapportage, in een enkel geval zal
dit niet zo zijn.
Artikel 2
VVN kan jaarlijks op basis van deze subsidieregeling een aanvraag voor subsidie indienen
bij de minister van IenM op basis waarvan, na een positieve beoordeling, de subsidieverstrekking
zal plaatsvinden. Niet elk project en product van VVN komt op grond van dit artikel
voor subsidie in aanmerking; het betreft slechts projecten en producten op het terrein
van verkeersveiligheid en die gericht zijn op grofweg beleidsbeïnvloeding van overheden
en gedragsbeïnvloeding van burgers (mobiliseren). De beleidsimpuls Verkeersveiligheid
(2013) vormt hierbij de basis. Voor subsidiëring komen louter in aanmerking niet-economische
activiteiten.
Het tweede lid bevat een anti-cumulatiebepaling. Indien de in de aanvraag genoemde
projecten en producten (reeds) door een ander bestuursorgaan zijn of worden gesubsidieerd,
dan zal subsidieverstrekking door de minister voor dat deel achterwege blijven. Hetzelfde
geldt voor inkomsten van derden die zonder tegenprestatie zijn of worden verkregen.
Het is namelijk mogelijk dat bepaalde projecten en producten op grond van meer dan
één regeling voor subsidie in aanmerking kunnen komen, maar het is ongewenst dat ten
behoeve van dezelfde projecten en producten een beroep gedaan kan worden op meerdere
subsidie-instrumenten van de overheid, voor zover dit leidt tot meer dan 100%-financiering.
Duidelijkheidshalve wordt vermeld dat lidmaatschapsgelden van de leden van VVN niet
beschouwd worden als inkomsten van derden zonder tegenprestatie in de zin van het
tweede lid. Op deze gelden vindt dus geen anti-cumulatie plaats.
Artikel 5
Voor de boekjaren na 2015 stelt de minister van IenM voor elk jaar het subsidieplafond
vast en publiceert dat in de Staatscourant uiterlijk op 1 april van het jaar voorafgaand
aan het boekjaar waarvoor het plafond wordt vastgesteld. Dit is het bedrag dat maximaal
aan subsidie wordt verstrekt.
Een boekjaar is gelijk aan een kalenderjaar (artikel 4:68 Awb).
Het vierde lid geeft aan dat de subsidieverstrekking geschiedt op basis van werkelijke
kosten. De anti-cumulatiebepaling van artikel 2, tweede lid, wordt hierbij betrokken.
Dit betekent dat andere verkregen subsidies in mindering worden gebracht op de uiteindelijke
subsidie evenals andere eigen inkomsten.
Artikel 6
Dit artikel bevat een bepaling die het de minister van IenM mogelijk maakt om vooraf
wensen kenbaar te maken omtrent de projecten en producten die voor subsidiëring in
aanmerking komen. VVN kan hiermee alvast rekening houden zodat de subsidieverlening
vlotter kan verlopen.
Artikel 7
De subsidieverlening geschiedt op aanvraag. Deze aanvraag wordt ingediend door VVN
bij de minister van IenM, feitelijk geadresseerd aan SSO-F&I, Servicedesk Plesmanweg,
kamer B 01.06, Postbus 20901, 2500 EX Den Haag. Artikel 7 bepaalt welke bescheiden
dienen te worden bijgevoegd alsmede de inhoud ervan.
Artikel 4:65 van de Awb bevat een verplichting om bij de aanvraag mededeling te doen
van eventuele andere aangevraagde subsidies voor dezelfde projecten en producten.
Ook andere inkomsten van derden zonder tegenprestatie worden afgetrokken van de uiteindelijke
subsidieverlening (artikel 2, tweede lid).
Het activiteitenplan is het geheel van alle projecten van VVN waar subsidie van de
minister van IenM voor verstrekt wordt. De producten zijn de resultaten die voorkomen
uit de projecten. De subsidie wordt zoals ook eerder aangegeven louter voor niet-economische
activiteiten verstrekt.
Artikel 8
In de beschikking tot subsidieverlening wordt onder meer vermeld de wijze waarop het
subsidiebedrag wordt bepaald. Uitgangspunt zal zijn dat de hoogte van de subsidieverlening
uiteindelijk wordt bepaald door berekening van het aantal uren dat daadwerkelijk aan
de projecten is besteed, vermenigvuldigd met het goedgekeurd forfaitair uurtarief,
alsmede de werkelijke kosten derden. Zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de systematiek
van de Handleiding Overheidstarieven. Het aldus verkregen subsidiebedrag kan evenwel
het bedrag van het subsidieplafond niet overstijgen. Het subsidiebedrag wordt verrekend
met de voorschotten.
De beschikking tot subsidieverlening vermeldt voorts het tijdstip waarop VVN de projecten
en producten moet hebben afgerond. Uiteraard zal ingeval van doorlopende projecten
dit als zodanig worden aangegeven.
Het derde lid van artikel 8 maakt het mogelijk in de beschikking een begrotingsvoorbehoud
op te nemen als bedoeld in artikel 4:34 van de Awb. Op grond van dit voorbehoud kan
de minister van IenM de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn
intrekken of ten nadele van VVN verlagen (art. 4:50 Awb) indien in de door de Staten-Generaal
vastgestelde rijksbegroting (onderdeel Infrastructuur en Milieu) onvoldoende gelden
zijn opgenomen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een financiële taakstelling
van het Rijk. Het eventueel beroep op een begrotingsvoorbehoud moet door de minister
van IenM binnen vier weken na het aannemen van de begrotingswet worden gedaan.
Artikel 10
In artikel 4:35 van de Awb wordt een niet-limitatieve opsomming gegeven van de algemeen
geldende gronden om een subsidieaanvraag te weigeren. Met name de weigeringsgrond
van het eerste lid, onder a en b, van dat artikel is van belang: er is gegronde reden
dat de projecten niet of niet geheel zullen plaatsvinden, of dat aanvrager niet zal
voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. In zo’n geval kan de subsidie
geheel of gedeeltelijk worden geweigerd. Dit betekent dat de subsidieverlening kan
worden geweigerd indien VVN de verplichtingen uit de Awb maar ook op grond van deze
regeling niet nakomt.
Naast deze wettelijke weigeringsgronden zijn in artikel 10 van de subsidieregeling
een aantal aanvullende gronden opgenomen om de aanvraag tot subsidieverlening geheel
of ten dele te weigeren. Zo kan weigering plaatsvinden indien in het verleden toepassing
is gegeven aan de artikelen 4:48, 4:49 en 4:50 van de Awb, bijvoorbeeld als in voorgaande
jaren de beschikking tot subsidieverlening respectievelijk tot subsidievaststelling
is gewijzigd of ingetrokken als gevolg van aan de subsidieontvanger toe te rekenen
specifieke omstandigheden. Het bewust verstrekken van onjuiste gegevens is een van
deze omstandigheden. Voor een uitvoerige beschrijving van deze omstandigheden wordt
verwezen naar voornoemde artikelen uit de Awb.
Naast deze discretionaire weigeringsgronden bevat de Awb ook een imperatieve weigeringsgrond
(artikel 4:25 tweede lid). Indien de aanvraag tot subsidieverlening het subsidieplafond
overschrijdt, moet de aanvraag gedeeltelijk worden geweigerd. Welk deel van de aanvraag
(met andere woorden: welk project of product) wordt geweigerd, is ter beoordeling
van de minister van IenM.
De aanvraag zal niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover niet is voldaan aan
de vereisten van artikel 2.
Artikel 11
In dit artikel is gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om voorschotten te
verlenen. Voorschotten zijn op grond van het derde lid mogelijk tot ten hoogste 95%
van het maximumbedrag van de subsidie. Dit is weliswaar een uitzonderlijk hoog percentage
doch wenselijk omdat VVN voor een groot deel afhankelijk is van de geldstroom van
de minister van IenM en zonder dit bedrag aan voorschotten in ernstige financiële
problemen zou geraken, vooral nu de egalisatiereserve is afgeschaft.
VVN heeft de plicht bij de aanvraag tot subsidieverlening een helder inzicht in het
verloop van de liquiditeit per kalenderkwartaal te geven.
Voorschotten worden automatisch (ambtshalve) verstrekt. Een aparte aanvraag tot bevoorschotting
is dus niet nodig. VVN is verplicht te melden indien er omstandigheden zijn die van
invloed zijn op de hoogte van het verleende bedrag. De minister van IenM kan vervolgens,
indien nodig door een wijziging van de verleningsbeschikking, het bevoorschottingsregime
en de hoogte van de voorschotten aanpassen. Na vaststelling van de subsidie wordt
het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten),
uitgekeerd aan VVN.
Artikel 12
Het eerste lid van dit artikel bevat de verplichtingen die in elk geval gelden voor
VVN zoals het tijdig afronden van projecten en producten, het onverwijld melden van
(tussentijdse) financiering van projecten of producten door derden en over- en onderschrijdingen
van het geraamde subsidiebedrag van een project van meer dan 10%. De in onderdeel
c. genoemde meldingsplicht is nodig omdat op grond van de Aanwijzingen voor de subsidieverstrekking
niet mag worden gevraagd om tussentijdse voortgangsverslagen bij projecten waarvan
de uitvoering korter dan twaalf maanden in beslag neemt, en voorts omdat de bevoorschottingssystematiek
is vereenvoudigd (artikel 11). De nieuwe verplichting in onderdeel d. houdt verband
met de Wet bestuurlijke boete meldingsplichten door ministers verstrekte subsidies,
welke wet vanaf 1 juli 2013 geldt. Op grond van deze meldplicht kan de minister van
IenM de hoogte van de bevoorschotting bijstellen indien in een kalenderkwartaal flink
minder is uitgegeven aan subsidieprojecten dan de de geraamde subsidiebedragen.
De ervaringen van de afgelopen jaren hebben geleerd dat bij de subsidieverlening in
elk geval behoefte bestaat aan het vooraf schriftelijk geïnformeerd worden over bekendmaking
van projecten, producten en standpunten met een politiek gevoelig of belangrijk beleidsmatig
karakter. Dit is geregeld in het eerste lid, onderdeel f.
De in onderdeel g. opgenomen evaluatiebepaling vloeit voort uit een wettelijke verplichting
(artikel 4:24 van de Awb). De resultaten van de evaluatie kunnen bouwstenen zijn voor
een eventuele nieuwe regeling. De medewerking van VVN bij de totstandkoming van het
evaluatieverslag is onontbeerlijk en derhalve wordt een verplichting daartoe in de
subsidieregeling neergelegd. In de evaluatie zal onder meer worden gekeken naar eventueel
oneigenlijk gebruik van de subsidieregeling. Op grond van de Awb dient het evaluatieverslag
in elk geval eenmaal in de vijf jaren te worden gepubliceerd.
Het tweede lid maakt het mogelijk bij de beschikking tot subsidieverlening aanvullende
verplichtingen te stellen. Zo kan een verplichting worden opgelegd over het geven
van bekendheid aan de gesubsidieerde projecten en producten of de resultaten ervan,
teneinde de Nederlandse burgers, belangenverenigingen of bestuursorganen te informeren.
Een dergelijke verplichting is van belang omdat de in artikel 2 bedoelde projecten
en producten van VVN van groot belang worden geacht voor de Nederlandse samenleving.
Zonodig kunnen ook andere verplichtingen worden opgelegd. In verband met de verdere
uitvoering van aanbevelingen van het eerdergenoemde evaluatierapport kan het wenselijk
zijn om aanvullende verplichtingen op te leggen, bijvoorbeeld inzake het onderverdelen
van activiteiten naar doelgroepen met het oog op een betere effectmeting.
Vanuit het oogpunt van het afleggen van rekening en verantwoording van de subsidiegelden
is in het derde lid, onderdeel a, de bepaling opgenomen dat VVN zorg draagt voor een
gescheiden administratie, dat wil zeggen: de door IenM gesubsidieerde niet-economische
activiteiten moeten worden onderscheiden van de overige activiteiten van VVN.
Ook de Awb kent een aantal verplichtingen met betrekking tot de administratie. Zo
is de subsidieontvanger op grond van artikel 4:69 van de Awb verplicht een (financiële)
administratie te voeren, zodanig dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling
van de subsidie van belang zijnde rechten en plichten alsmede de betalingen en de
ontvangsten kunnen worden nagegaan. Deze administratie en de bijbehorende bescheiden
dienen gedurende zeven jaren te worden bewaard.
De verplichting in het derde lid, onderdeel c, strekt ertoe dat met subsidiegeld geen
indirecte staatssteun wordt verleend aan derden. Zo zal inschakeling van derden marktconform
moeten plaatsvinden, bijvoorbeeld door het houden van aanbestedingen door VVN. Dan
kan staatssteun op het niveau van derden worden voorkomen.
Door VVN is, voor BTW-plichtige rechtshandelingen, recentelijk een besloten vennootschap
opgericht, de VVN BV. VVN dient ingevolge onderdeel d. te borgen dat deze BV op generlei
wijze werkzaamheden verricht voor door IenM gesubsidieerde projecten en producten,
ook niet middels de post kosten derden. Het IenM-subsidiegeld is namelijk enkel bedoeld
voor de niet-economische activiteiten en is niet bedoeld voor economische activiteiten
van VVN omdat dit concurrentieverstorend werkt.
Het niet voldoen aan de subsidieverplichtingen kan leiden tot het intrekken of ten
nadele van de subsidieontvanger wijzigen van de subsidieverlening alsmede tot een
lagere subsidievaststelling (artikel 4:48 en 4:46 van de wet).
Artikel 13
Sira Consulting heeft in 2013 in opdracht van de minister van IenM onderzoek gedaan
naar samenwerkingsmogelijkheden tussen TeamAlert en VVN. Bij dit onderzoek is VVN
betrokken geweest. De resultaten van het onderzoek hebben gevolgen voor de wijze waarop
uitvoering dient te worden gegeven aan de door de minister te subsidiëren projecten.
Immers, in het belang van een goede en effectieve besteding van overheidsgeld moet
worden voorkomen dat projecten overlap bevatten met die van de andere subsidieontvanger
en moet worden voorkomen dat overheidsgeld niet op de meest efficiënte wijze wordt
gebruikt. Omdat de door TeamAlert en VVN te subsidiëren projecten gedeeltelijk een
onderlinge samenhang hebben, is strategische samenwerking bij de uitvoering van de
te subsidiëren projecten noodzakelijk. Daarin voorziet het eerst lid van dit artikel.
Op grond van het tweede lid dient periodiek te worden gerapporteerd over de samenwerking.
Het ligt in de rede dit te doen bij het voor- en najaarsoverleg, doch in elk geval
middels het jaarverslag.
Ook voor wat betreft de subsidieverleningen wil de minister van IenM in dit verband
graag dat er conform de conclusies van het onderzoek een integraal en op elkaar afgestemd
projectenaanbod door TeamAlert en VVN wordt uitgewerkt bij de aanvraag tot subsidieverlening,
zodat projecten waarvoor Rijkssubsidie is verkregen elkaar niet overlappen, maar aanvullen.
Daarop zal de minister toetsen bij de aanvraag tot subsidieverlening. Mocht er toch
sprake zijn van overlap met projecten van TeamAlert, dan kan de subsidie voor dat project geheel of gedeeltelijk worden geweigerd
(artikel 10, aanhef en onder d).
Artikel 14
Met het oog op het al dan niet continueren van de toekenning van subsidie aan VVN
is het van belang dat wijzigingen in de rechtspersoonlijkheid en het voortbestaan
van de vereniging de instemming van de minister van IenM hebben. Dit artikel voorziet
hierin.
Artikel 15
Ter afronding van het subsidieproces dient VVN een aanvraag in tot subsidievaststelling.
VVN dient deze aanvraag in bij de minister van IenM, feitelijk geadresseerd aan SSO-F&I,
Servicedesk Plesmanweg, kamer B 01.06, Postbus 20901, 2500 EX Den Haag. Het tweede
lid noemt de bescheiden die moeten worden bijgevoegd, zoals het activiteitenverslag
en het financieel verslag.
Het activiteitenverslag en het financieel verslag zijn wettelijk verplicht (artikel
4:75, eerste lid, van de Awb). De overige te overleggen gegevens strekken ertoe de
verantwoording van de subsidiegelden inzichtelijker te maken en de controle daarop
te vergemakkelijken.
Onderdeel e. van het tweede lid betreft de zogeheten uitgebreide accountantscontrole.
Artikel 4:79 van de Awb maakt het mogelijk dat de accountantscontrole zich eveneens
uitstrekt tot de vraag of VVN zich heeft gehouden aan verplichtingen die in het kader
van de subsidieverstrekking zijn gesteld. Van deze mogelijkheid wordt in onderdeel
e. gebruik gemaakt. Daarbij gaat het om verplichtingen die voortvloeien uit de Awb
maar ook uit de onderhavige subsidieregeling.
Artikel 16
In de beschikking tot subsidievaststelling wordt het bedrag aan vastgestelde subsidie
vermeld. Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, van de Awb wordt de subsidie overeenkomstig
de beschikking tot subsidieverlening vastgesteld. De subsidie kan echter op een lager
bedrag worden bepaald in specifieke gevallen, opgesomd in artikel 4:46, tweede lid
en derde, van de Awb. Bijvoorbeeld indien de activiteiten waarvoor subsidie is verleend
niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of indien de subsidieontvanger niet heeft
voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen (bijvoorbeeld het niet onverwijld
melden van inkomsten van derden op gesubsidieerde projecten of producten alsmede het
niet onverwijld melden van vertragingen van projecten of producten).
Het maximale subsidiebedrag geldt voor 100% van de projecten en producten. Worden
deze voor een deel niet uitgevoerd, dan wordt de subsidie lager vastgesteld.
Artikel 17
Dit artikel bepaalt welke functionarissen binnen het ministerie van IenM toezichthouder
zijn. In afdeling 5.2 van de Awb (artikel 5:11 tot en met 5:20) wordt een aantal bevoegdheden
genoemd waarover de toezichthouder beschikt, met name de bevoegdheid om inlichtingen
te vorderen en de bevoegdheid inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden
alsmede daarvan kopieën te maken. VVN dient ingevolge artikel 5:20, eerste lid, van
de Awb en 6, tweede lid, van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat aan de toezichthouder
alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening
van zijn bevoegdheden. Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik
voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is (artikel 5:13
van de Awb).
Artikel 18
De onderhavige regeling heeft een beperkte werkingsduur om in een eventuele daaropvolgende
subsidieregeling rekening te kunnen houden met de resultaten van de evaluatie.
Dit artikel bevat verder een overgangsbepaling in het tweede lid. De regeling vervalt
weliswaar per 1 januari 2019, maar blijft in verband met de afwikkeling van reeds
verleende subsidies van toepassing op die subsidies. Zo zal de subsidie die in 2018
is verleend voor 2019, blijven vallen onder de onderhavige regeling.
Om ervoor te zorgen dat VVN tijdig aan haar verplichtingen kan voldoen, met name die
van artikel 6, eerste lid, is het noodzakelijk af te wijken van de vaste verandermomenten.
De publicatiedatum van deze regeling zal naar verwachting namelijk eind mei 2014 zijn.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.