Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 3 juni 2014, nr. IENM/BSK-2014/90126, houdende vaststelling van de subsidieverstrekking aan de Vereniging Veilig Verkeer Nederland (Subsidieregeling Veilig Verkeer Nederland 2014)

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 2, aanhef en onder a, 3, 4, en 6 van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat en 4:59, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:

activiteitenplan:

activiteitenplan als bedoeld in artikel 4:62 van de Algemene wet bestuursrecht;

programma:

samenhangend geheel van projecten;

forfaitair uurtarief:

kostendekkend tarief per uur voor een boekjaar dat wordt gehanteerd voor de uitvoering van subsidiabele projecten en producten;

kosten derden:

op factuur aantoonbare aan derden verschuldigde kosten die direct voor de subsidiabele projecten en producten worden gemaakt;

minister:

Minister van Infrastructuur en Milieu;

project:

geheel van activiteiten dat deel uitmaakt van een programma;

product:

(deel)resultaat dat voortkomt uit een project;

Veilig Verkeer Nederland:

vereniging Veilig Verkeer Nederland, gevestigd te Amersfoort;

wet:

Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Doel van de subsidie

  • 1. De minister kan op aanvraag per boekjaar een subsidie verstrekken aan Veilig Verkeer Nederland voor het uitvoeren van projecten en producten op het gebied van verkeersveiligheid, gericht op:

    • a. beleidsbeïnvloeding van overheden, of

    • b. gedragsbeïnvloeding van burgers.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt voor zover voor een project of product als bedoeld in het eerste lid, een subsidie is of wordt verstrekt door een ander bestuursorgaan dan wel andere inkomsten van derden zonder tegenprestatie zijn of worden verkregen.

Artikel 3 Toepassing wet

Afdeling 4.2.8 van de wet is van toepassing. Artikel 4:76 van de wet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4 Forfaitair uurtarief

De minister berekent het forfaitair uurtarief op basis van de gemiddelde salarisschaal bij Veilig Verkeer Nederland en de gemiddelde overheadkosten, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de systematiek van de voor het betreffende kalenderjaar van toepassing zijnde Handleiding Overheidstarieven. Voor de berekening van het forfaitair uurtarief worden salarisschalen boven schaal 18 beschouwd worden als het maximum van schaal 18.

Artikel 5 Subsidieplafond en subsidiabele kosten

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt voor 2015 € 3.617.068,75 (prijspeil 2013).

  • 2. Voor de jaren na 2015 stelt de minister jaarlijks het subsidieplafond vast en doet hiervan mededeling in de Staatscourant uiterlijk op 1 april van het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarvoor het subsidieplafond wordt vastgesteld.

  • 3. Het in het eerste lid genoemde bedrag is exclusief de compensatie voor de arbeidskostenontwikkeling, bedoeld in artikel 9, eerste lid.

  • 4. Als subsidiabele kosten worden uitsluitend in aanmerking genomen het totaal aantal uren dat daadwerkelijk aan de uitvoering van de subsidiabele projecten en producten is besteed vermenigvuldigd met het forfaitair uurtarief, alsmede de kosten derden.

Artikel 6 Concept van een activiteitenplan

  • 1. Uiterlijk op 1 juli van het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zendt Veilig Verkeer Nederland aan de minister een concept van het activiteitenplan.

  • 2. Voor zover dit naar het oordeel van de minister noodzakelijk is, zendt Veilig Verkeer Nederland telkens uiterlijk op 1 september en 1 oktober een aangepast concept aan de minister waarin rekening is gehouden met de eerdere opmerkingen van de minister.

Artikel 7 Aanvraag tot subsidieverlening

  • 1. De aanvraag tot subsidieverlening wordt uiterlijk ingediend op 8 november van het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. Onverminderd artikel 4:65 van de wet gaat de aanvraag vergezeld van:

    • a. het activiteitenplan, dat in elk geval een overzicht biedt van de projecten en producten en waarbij de keuze van de projecten en producten is gebaseerd op de beleidsimpuls Verkeersveiligheid (2013);

    • b. de begroting, bedoeld in artikel 4:63 van de wet;

    • c. een rapport van feitelijke bevindingen van een accountant ten aanzien van de berekening van het voorgestelde forfaitair uurtarief waarbij minimaal het volgende wordt aangegeven:

      • 1°. bij de berekening is de door de Raad van bestuur vastgestelde begroting gehanteerd;

      • 2°. de berekening is zoveel mogelijk gebaseerd op de systematiek van de voor het betreffende kalenderjaar van toepassing zijnde Handleiding Overheidstarieven;

      • 3°. de berekeningssystematiek is jaarlijks toegepast gedurende de looptijd van deze regeling;

      • 4°. de gehanteerde tarieven zijn gebaseerd op de salarisschalen bij Veilig Verkeer Nederland;

    • d. het geraamde tijdstip waarop Veilig Verkeer Nederland gehouden is de projecten en producten te hebben afgerond, het geraamde aantal uren per project met onderbouwing, alsmede de geraamde kosten derden per project met onderbouwing, en

    • e. voor de subsidieaanvraag voor het boekjaar 2015: de omvang van de egalisatiereserve.

Artikel 8 Beschikking tot subsidieverlening

  • 1. De minister neemt de beschikking tot subsidieverlening binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. In de beschikking worden vermeld:

    • a. de te subsidiëren projecten en producten;

    • b. het tijdstip waarop Veilig Verkeer Nederland gehouden is de projecten en producten te hebben afgerond;

    • c. de wijze waarop het subsidiebedrag wordt bepaald en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld,

    • d. het geraamde aantal uren per project alsmede de geraamde kosten derden per project,

    • e. het berekende forfaitair uurtarief, bedoeld in artikel 4, en

    • f. de inhoud van het controleprotocol.

  • 3. Voor zover de subsidie wordt verleend ten laste van de nog niet door de Staten-Generaal aangenomen rijksbegroting, onderdeel Infrastructuur en Milieu, wordt in de beschikking tevens vermeld dat de subsidieverlening plaatsvindt onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld in de wet tot vaststelling van de rijksbegroting, onderdeel Infrastructuur en Milieu.

  • 4. Voor het boekjaar 2015 wordt het bedrag van de egalisatiereserve op 31 december 2014 om 24.00 uur in mindering gebracht op het bedrag van de subsidieverlening 2015.

Artikel 9 Compensatie voor de arbeidskostenontwikkeling

  • 1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld, kan de minister ambtshalve het maximale subsidiebedrag, genoemd in artikel 5, eerste lid, verhogen met een bedrag dat ten hoogste bedraagt het bedrag dat wordt verkregen door het bedrag van de looncomponent in de subsidie te indexeren met het percentage voor de arbeidskostenontwikkeling, genoemd in de desbetreffende loonbijstellingsbrief van het ministerie van Financiën met betrekking tot compensatie voor de arbeidskostenontwikkeling van instellingen in de g&g-sector (code 935).

  • 2. De beschikking, bedoeld in het eerste lid, vermeldt tevens het bedrag van de looncomponent in de subsidie voor het volgende boekjaar. Voor het boekjaar 2015 bedraagt de looncomponent € 2.319.038,85 (prijspeil 2013).

Artikel 10 Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 4:35 van de wet kan de minister de subsidieverlening geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel:

  • a. in het activiteitenplan onvoldoende rekening is gehouden met de door hem over een concept-activiteitenplan gemaakte opmerkingen;

  • b. de aanvraag niet voldoet aan artikel 7;

  • c. er in voorgaande boekjaren ten aanzien van de subsidieverlening dan wel subsidievaststelling toepassing is gegeven aan de artikelen 4:48, 4:49 en 4:50 van de wet, of

  • d. projecten die qua aanbod geheel of gedeeltelijk overlap vertonen met die van TeamAlert.

Artikel 11 Voorschotverlening

  • 1. De minister kan een beschikking tot bevoorschotting verlenen. Deze beschikking wordt ambtshalve gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening gegeven.

  • 2. Het voorschot wordt uitgekeerd op basis van een bij de aanvraag tot subsidieverlening verstrekt overzicht van de liquiditeitenprognose waarin de liquiditeitsbehoefte per kalenderkwartaal wordt aangegeven.

  • 3. Het voorschot wordt uitgekeerd in termijnen waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot bevoorschotting worden bepaald met dien verstande dat de voorschotverlening ten hoogste 95 procent van de verleende subsidie per boekjaar bedraagt.

  • 4. Het voorschot wordt ambtshalve verhoogd met een bedrag van ten hoogste 95% van de verhoging, bedoeld in artikel 9, eerste lid, indien de minister gebruik maakt van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 9, eerste lid.

  • 5. Voor het boekjaar 2015 wordt het bedrag van de egalisatiereserve in mindering gebracht op het bedrag van de voorschotverlening 2015.

Artikel 12 Verplichtingen Veilig Verkeer Nederland

  • 1. Onverminderd de artikelen 4:68, 4:69 en 4:70 van de wet gelden de volgende verplichtingen voor Veilig Verkeer Nederland:

    • a. het afronden van de uitvoering van de projecten en producten waarvoor subsidie is verleend uiterlijk op het tijdstip dat daarvoor is aangegeven in de beschikking tot subsidieverlening;

    • b. het onverwijld doen van een schriftelijke melding aan de minister van alle omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de hoogte van de subsidie en op de rechtmatige en de doelmatige aanwending daarvan, zoals financiering van projecten en producten vanuit andere bronnen en over- en onderschrijdingen van het geraamde subsidiebedrag van een project van meer dan 10%;

    • c. het onverwijld doen van een schriftelijke melding aan de minister zodra aannemelijk is dat een gesubsidieerd project onderscheidenlijk product niet, niet tijdig of niet geheel zal worden verricht onderscheidenlijk opgeleverd of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan;

    • d. het doen van een schriftelijke melding aan de minister, vergezeld van een herziene liquiditeitenprognose, indien de gemaakte subsidiabele kosten op de laatste dag van elk kalenderkwartaal 75% of minder bedragen van de voor dat desbetreffende kwartaal begrote subsidiabele kosten; de melding geschiedt binnen twee maanden na afloop van het desbetreffende kalenderkwartaal;

    • e. het verlenen van medewerking aan een onderzoek naar de rechtmatige en doelmatige aanwending van de ontvangen subsidiegelden, dat wordt verricht namens of in opdracht van de minister of door de Algemene Rekenkamer en het desverlangd verstrekken van alle informatie aan degene die met dit onderzoek is belast;

    • f. het de minister vooraf schriftelijk op de hoogte stellen in geval bekendheid wordt gegeven aan gesubsidieerde projecten, producten of standpunten dienaangaande,met een politiek gevoelig of belangrijk beleidsmatig karakter;

    • g. het verlenen van medewerking binnen een door de minister te stellen termijn aan een door hem ingesteld evaluatieonderzoek teneinde te beoordelen in welke mate Veilig Verkeer Nederland bij het uitvoeren van een gesubsidieerd project, een toegevoegde waarde heeft geleverd aan de in artikel 2 omschreven doelen van deze regeling;

    • h. het in acht nemen van het controleprotocol, en

    • i. het informeren van de minister over voorgenomen wijzigingen van de statuten en voorts over wijzigingen van de statuten van de Veilig Verkeer Nederland BV.

  • 2. De minister kan bij de beschikking tot subsidieverlening:

    • a. verplichtingen opleggen met betrekking tot het geven van bekendheid aan de gesubsidieerde projecten en producten van Veilig Verkeer Nederland alsmede aan de resultaten ervan;

    • b. verplichtingen opleggen met betrekking tot het zonder vergoeding aan de minister of een door de minister aangewezen derde verstrekken van door de minister benodigde, op gesubsidieerde projecten en producten van Veilig Verkeer Nederland gerichte informatie;

    • c. verplichtingen opleggen met betrekking tot het verkrijgen van andere financiële middelen, of

    • d. andere verplichtingen opleggen die hij noodzakelijk acht ter verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 3. Veilig Verkeer Nederland draagt er zorg voor dat:

    • a. een gescheiden administratie van kosten en baten wordt gevoerd voor de gesubsidieerde projecten en producten enerzijds en de overige activiteiten anderzijds;

    • b. een onderzoek als bedoeld in artikel 4:79, eerste lid, van de wet wordt uitgevoerd en dat dit onderzoek geschiedt met inachtneming van hetgeen daarover is bepaald in het controleprotocol, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder f;

    • c. geen indirecte staatssteun wordt verleend aan ondernemingen middels de subsidie, en

    • d. Veilig Verkeer Nederland BV op generlei wijze werkzaamheden verricht voor door de minister van Infrastructuur en Milieu gesubsidieerde projecten en producten, ook niet middels de post kosten derden.

Artikel 13 Strategische samenwerking met TeamAlert

  • 1. Veilig Verkeer Nederland werkt ten behoeve van de uitvoering van de gesubsidieerde projecten strategisch samen met Team Alert. Deze samenwerking betreft:

    • a. het afstemmen van het projectenaanbod, zodat Veilig Verkeer Nederland alleen aanvullend actief is en niet met Team Alert soortgelijke activiteiten op dezelfde locatie uitvoert;

    • b. het verhogen van de verkeersveiligheid en het terugdringen van het aantal verkeersslachtoffers onder jongeren;

    • c. indien van toepassing het gezamenlijk werven van vrijwilligers gericht op het verhogen van de verkeersveiligheid;

    • d. voor zover van toepassing het gezamenlijk werven van sponsoren gericht op het verhogen van de verkeersveiligheid, en

    • e. het verbeteren van de kwaliteit van medewerkers door kennisdeling en leren van elkaar op het gebied van verkeersveiligheid.

  • 2. Veilig Verkeer Nederland rapporteert vanaf 1 juli 2014 halfjaarlijks over de samenwerking, in elk geval in het jaarverslag.

Artikel 14 Toestemming minister

  • 1. Veilig Verkeer Nederland behoeft toestemming van de minister voor:

    • a. het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

    • b. het ontbinden van de rechtspersoon, of

    • c. het voor haarzelf doen van aangifte tot faillissement of het aanvragen van surséance van betaling.

  • 2. Aan de toestemming kunnen voorwaarden of voorschriften worden verbonden.

Artikel 15 Aanvraag tot subsidievaststelling

  • 1. Veilig Verkeer Nederland dient de aanvraag tot subsidievaststelling in binnen 26 weken volgend op het boekjaar waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De aanvraag gaat in elk geval vergezeld van:

    • a. een activiteitenverslag dat tevens voldoet aan artikel 4:80 van de wet, waarin tevens inzichtelijk wordt gemaakt de relatie tussen subsidie, inspanning en effecten;

    • b. een financieel verslag dat tevens voldoet aan 4:76 van de wet;

    • c. de stand van zaken van de projecten en producten en de tijdstippen waarop deze zijn afgerond, het gerealiseerde aantal uren per project met onderbouwing en de gerealiseerde kosten derden per project met onderbouwing;

    • d. een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 4:78, derde lid, van de wet, en

    • e. een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 4:79, derde lid, van de wet.

Artikel 16 Beschikking tot subsidievaststelling

  • 1. De minister neemt de beschikking tot subsidievaststelling binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De minister kan de subsidie ambtshalve vaststellen indien Veilig Verkeer Nederland niet tijdig de aanvraag tot vaststelling heeft ingediend.

Artikel 17 Toezicht

Met het toezicht op de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen zijn belast de directeur en medewerkers van de Auditdienst Rijk van het ministerie van Financiën en andere bij besluit van de minister aangewezen personen.

Artikel 18 Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2014.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2019, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de subsidies die voor die datum zijn verleend.

Artikel 19 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Veilig Verkeer Nederland 2014.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

TOELICHTING

Algemeen

1. Aanleiding voor en doel van de subsidie

Deze regeling strekt ertoe subsidiegelden aan de vereniging Veilig Verkeer Nederland (VVN) te kunnen (blijven) verstrekken voor het uitvoeren van bepaalde projecten en producten van VVN. De voorgaande Subsidieregeling Veilig Verkeer Nederland 2006 is vervallen per 1 januari 2014.

In de statuten staat de doelstelling van deze vereniging omschreven, namelijk het bereiken van duurzame veiligheid en verblijfskwaliteit van de openbare ruimte, die burgers gelijke rechten en kansen geeft op veilige mobiliteit, ongeacht de wijze waarop men in die openbare ruimte wil verblijven dan wel wil deelnemen aan het verkeer.

VVN kent een aantal samenwerkingsverbanden waarin een groot aantal vrijwilligers actief is. De vereniging heeft geen winstoogmerk en is voor een groot deel afhankelijk van gelden uit subsidies van de (rijks)overheid. Daarnaast ontvangt zij gelden uit contributies van de leden, donaties en bijdragen van sponsors, erfstellingen, schenkingen en overige baten.

VVN volgt een programmagerichte benadering die zorgt voor samenhang in de projecten en de onderlinge versterking daarvan. Er zijn een aantal inhoudelijke programma’s waaronder de werkzaamheden van deze vereniging plaatsvinden.

De Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat geeft de mogelijkheid om bij ministeriële regeling subsidies te verstrekken voor activiteiten die passen in het verkeer- en vervoerbeleid. Deze wet vormt de wettelijke basis voor de onderhavige regeling. De minister van Infrastructuur en Milieu (IenM) acht het wenselijk VVN jaarlijks te (blijven) subsidiëren omdat het borgen van het publieke belang van duurzame verkeersveiligheid een groot maatschappelijk nut dient en deze organisatie daartoe is ingericht. Door het vervallen van de vorige subsidieregeling is het noodzakelijk voor de nieuwe subsidieperiode een nieuwe regeling te maken ter continuering van de te subsidiëren projecten en producten.

VVN verricht voor wat betreft de gesubsidieerde projecten en producten geen economische activiteiten in concurrentie met derden (dat wil zeggen het aanbieden van goederen en diensten op de markt) en is voorts goed geëquipeerd om de activiteiten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, uit te voeren, activiteiten die zonder een onafhankelijke organisatie als VVN ook niet door de markt uitgevoerd zouden worden. Het gaat hierbij dus niet om een relatie tussen het rijk als opdrachtgever en VVN als opdrachtnemer.

De subsidie stelt de beroepsorganisatie van VVN in staat om de vrijwilligersorganisatie in stand te houden, te ondersteunen en kwalitatief op niveau te brengen en te houden. De beroepsorganisatie zal dus moeten regelen dat er voldoende vrijwilligers zijn en bijkomen (werving), dat deze goed worden opgeleid (qua inhoud, presentatie, onderhandelingsvaardigheden, enz.), voorts dat deze goed ondersteund worden door middel van lespakketten, draaiboeken, en dergelijke, alsmede dat zware inhoudelijke vragen door de beroepsorganisatie worden beantwoord.

De afdelingen 4.2.1 tot en met 4.2.7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn van rechtswege van toepassing op de subsidieverstrekking. De wet geeft de mogelijkheid ook afdeling 4.2.8 van toepassing te verklaren op per boekjaar verstrekte subsidies. Dit is in artikel 3 gebeurd. Omdat VVN zijn inkomsten niet geheel ontleent aan de onderhavige subsidie, is ook artikel 4:76 van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit artikel heeft betrekking op de inrichting van het financieel verslag.

2. Verslag over doeltreffendheid subsidie

2.1 Inleiding

Aangezien een jaarlijkse subsidie aan VVN op een wettelijk voorschrift berust, verplicht artikel 4:24 van de Algemene Wet Bestuursrecht om ten minste eenmaal in de vijf jaren een verslag te publiceren over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk. IenM heeft ditmaal zelf een evaluatie uitgevoerd. De tekst van dit hoofdstuk is bedoeld als bovengenoemd verslag.

2.2. Vorige evaluatie en keuze zwaarte en tijdstip huidige evaluatie

De vorige evaluatie van VVN is gepubliceerd in december 2009 door Rebel Group. Deze evaluatie was zeer uitgebreid en heeft geleid tot de subsidieregeling VVN 2010, die uiteindelijk in 2011 is gepubliceerd. Belangrijke verandering was dat de nieuwe subsidieregeling meer sturing en betrokkenheid van de minister van IenM mogelijk maakt op het activiteitenplan van VVN door meer betrokkenheid bij de totstandkoming van het activiteitenplan.

Naar de letter van de wet zou de huidige evaluatie dus eind 2014 hebben kunnen plaatsvinden. De minister van IenM heeft er echter voor gekozen om de evaluatie al in 2013 uit te voeren tegelijkertijd met het aflopen van de Subsidieregeling VVN 2010. Eventuele aanbevelingen zouden dan direct meegenomen kunnen worden in de nieuwe subsidieregeling. De huidige evaluatie ziet dus op de periode 2010–2012, aangezien het jaar 2013 nog niet meegenomen kon worden in de evaluatie.

Gezien de zeer uitgebreide evaluatie uit 2009 is er ditmaal voor gekozen om de evaluatie in een lichtere vorm uit te voeren, zijnde deze toelichting bij de onderhavige subsidieregeling. Deze mogelijkheid wordt expliciet genoemd in de memorie van toelichting van het wetsartikel (Kamerst. II, 23 700, nr. 3). In diezelfde toelichting op artikel 4:24 geeft de wetgever aan: ‘Het is vaak zeer wel mogelijk, en verdient dan ook de voorkeur, om op basis van periodiek door uitvoeringsorganen aangeleverde gegevens, jaarverslagen van inspecties e.d. voldoende zicht te krijgen op de werkelijkheid achter de wet.’ Dit is de vorm die IenM nu verkiest om de evaluatie uit te voeren. Hier zijn ook minder kosten mee gemoeid.

2.3 Gebruikte documenten

Voor deze evaluatie zijn gebruikt: De jaarverslagen 2010, 2011 van VVN en het onderzoek naar mogelijke samenwerking tussen Team Alert en VVN uitgevoerd door SIRA-consulting. Ook zijn informele gesprekken gevoerd met VVN.

2.4 Constateringen m.b.t. doeltreffendheid en effecten van de subsidie

De subsidie voor de afgelopen jaren is elk jaar slechts verleend na een subsidie-aanvraag door VVN. Die aanvraag bevatte (onder andere) een activiteitenplan, waarin tot op projectniveau en fte’s geschat werd welke activiteiten verricht zouden worden. Deze programmering wordt jaarlijks in nauw overleg met de minister van IenM opgesteld (dit is een plicht die voortvloeit uit de subsidieregeling). IenM weet dus welke werkzaamheden VVN zal verrichten voor de aangevraagde subsidie. Gedurende het lopende jaar vindt overleg plaats tussen IenM en VVN om de voortgang te bespreken. Op deze manier kan de minister daar waar nodig bijsturen en wordt IenM niet bij de vaststelling van de subsidie voor voldongen feiten gesteld. De rechtmatigheid van de subsidie wordt jaarlijks vastgesteld door een accountant. In algemene zin kan worden geconstateerd dat de subsidie doeltreffend is in de zin dat de minister van IenM zelf duidelijk kan zorgen welke activiteiten VVN verricht voor de subsidie. Er zijn over de afgelopen jaren verschillende concrete projecten door VVN uitgevoerd en opgestart op het terrein van verkeersveiligheid dankzij de subsidie van de minister van IenM. Met name kunnen worden genoemd:

  • de ontwikkeling van het meldpunt verkeersveiligheid: hier kunnen meldingen rondom verkeersveiligheid worden gedaan, waarbij burgers worden geactiveerd zich zelf in te zetten voor de verkeersveiligheid in de eigen buurt;

  • verkeersveiligheidsprojecten voor basisschoolkinderen, zoals de inzet van verkeersouders;

  • verkeersveiligheidsprojecten voor senioren, zoals fiets- en scootmobielcursussen.

Vanzelfsprekend is doeltreffendheid meer dan het feit dat VVN gesubsidieerde projecten uitvoert. Doeltreffendheid strekt zich ook uit tot het bereiken van het grotere doel: Het verhogen van de verkeersveiligheid in Nederland. Dit is geborgd door de gesubsidieerde activiteiten jaarlijks te categoriseren langs drie lijnen:

  • a) beleidsbeïnvloeding en onderzoek;

  • b) voorlichting, educatie en communicatie, en

  • c) actieve gedragsbeïnvloeding door acties.

De inzet van VVN leidt niet alleen tot een verhoging van de kennis over verkeersveiligheid, maar ook de betrokkenheid en participatie van andere partijen op dit thema. Met de inzet van VVN, zoals gefinancierd uit de subsidie, worden burgers aangespoord om zelf werk te maken van verkeersveiligheid. De inzet van deze vrijwilligers reikt tot in de haarvaten van de samenleving, dit zorgt voor een brede inzet en zichtbaarheid in heel Nederland. Juist dit is de kracht van VVN.

VVN betaalt haar activiteiten voor een deel vanuit de subsidie van de minister van IenM. Doordat VVN naast een landelijk activiteitenplan, ook provinciaal en lokaal actief is, zal de VVN-beroepsorganisatie ieder euro die wordt ontvangen met de IenM-subsidie proberen te vermeerderen door provinciaal en lokaal ook subsidiegeld aan te vragen waarmee het landelijk activiteitenplan wordt ondersteund. Dit zorgt ervoor dat VVN haar financiële middelen dankzij de IenM-subsidie, voor de verkeersveiligheid verdubbelt.

In de praktijk zet VVN zich in voor het verbeteren van de verkeersveiligheid middels:

  • a) beleidsbeïnvloeding van decentrale en overheden, en

  • b) gedragsbeïnvloeding van burgers.

VVN zet hiervoor verschillende instrumenten in zoals: onderzoek, voorlichting, educatie en communicatie. Gezien deze insteek vind de minister van IenM het beter passend om de activiteiten van VVN in deze tweedeling te categoriseren. Immers dit zijn de kernvariabelen van VVN die nodig zijn om uiteindelijk de verkeersveiligheid te beïnvloeden; de wijze waarop dit gebeurt kan verschillend zijn en is afhankelijk van de situatie. In de nieuwe subsidieregeling heeft de minister daarom deze tweedeling opgenomen.

Een aspect dat de aandacht heeft is de vertraging in projecten waardoor de uitvoering ervan wordt doorgeschoven naar het volgende boekjaar alsmede het niet onverwijld melden van vertragingen. Er is geen sprake van een planning voorzien van reële einddata voor de oplevering van de projecten en producten. Uitgangspunt is dat VVN de werkzaamheden afrondt in het boekjaar waarvoor de subsidie is aangevraagd en dat vertragingen onverwijld worden gemeld zoals de subsidieregeling ook voorschrijft (artikel 12, eerste lid, sub c).

Onvermijdelijke vertragingen in projecten door bijvoorbeeld externe factoren, kunnen met mijn voorafgaande instemming worden doorgeschoven naar het volgend boekjaar. Omdat het in casu een boekjaarsubsidie betreft van projecten waarvan de hoogte van de subsidie wordt bepaald door de werkelijke kosten (op basis van forfaitaire uurtarieven), zullen projecten voor zover deze niet (tijdig) zijn uitgevoerd in het vervolg voor dat deel in minder worden gebracht op de subsidievaststelling van het jaar waarin ze hadden moeten worden uitgevoerd. Indien projecten of het resterende deel ervan met mijn instemming worden uitgevoerd dan wel afgerond in het volgende boekjaar, zullen ze moeten worden opgenomen in het activiteitenplan van dat jaar.

Van belang is om bij de subsidieverlening en -vaststelling op een transparante wijze inzicht te geven in de planning op projectniveau. Op deze wijze wordt VVN gestimuleerd tot tijdige melding van vertragingen en tot het zoveel mogelijk uitvoeren van projecten in het desbetreffende boekjaar. Dit past in de verzakelijking van de subsidierelatie.

Een ander aspect betreft de egalisatiereserve welke als een buffer fungeert voor onvoorziene tegenvallers in het volgend boekjaar. De egalisatiereserve van VVN is opgebouwd uit overschotten op subsidiegeld van IenM en bedraagt maximaal 5% van de subsidie. Dit geld is een paar keer besteed aan vertraagde projecten, en niet aan onvoorziene tegenvallers. Voor een subsidieverstrekking die is gebaseerd op werkelijke kosten, is een reserve niet nodig. Immers de werkelijke kosten van werkelijk uitgevoerde projecten worden betaald tot maximaal het subsidieplafond. Een en ander is voor mij reden in deze subsidieregeling de egalisatiereserve te schrappen. In punt 8 wordt hier uitvoeriger op in gegaan.

Daarnaast was in de voorgaande regeling (artikel 13, tweede lid 2, sub a) sprake van een groeimodel als basis voor de verslaglegging. Dit kan komen te vervallen in de onderhavige subsidieregeling omdat de noodzaak daartoe niet langer aanwezig is. De uiteindelijke wijze van verslaglegging is met het jaarverslag 2012 ingezet.

2.5 Conclusie

Op basis van de gebruikte documenten en de constateringen heeft de minister van IenM het beeld dat de subsidie aan de VVN doeltreffend wordt gebruikt om met haar inzet bij te dragen aan de verbetering van de verkeersveiligheid. De effecten van de subsidie in de praktijk zijn concreet zichtbaar. Het beeld is dan ook dat de evaluatie niet tot grote inhoudelijke wijzigingen hoeft te leiden in de nieuwe subsidieregeling.

3. Europese aspecten

De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie omdat VVN voor wat betreft de gesubsidieerde projecten en producten geen economische activiteiten in concurrentie met derden (dat wil zeggen het aanbieden van goederen en diensten op de markt) verricht. Het gaat om activiteiten die zonder een onafhankelijk organisatie als VVN ook niet door de markt uitgevoerd zouden worden. Artikel 12, derde lid, onderdeel a, van de regeling schrijft een gescheiden boekhouding voor.

Om te vermijden dat met overheidsgeld indirect staatssteun wordt verleend aan derden, is in artikel 12, derde lid, onder c, een bepaling daartoe opgenomen. Ook naar de recente opgerichte Veilig Verkeer Nederland BV mag geen subsidiegeld gaan. Dit wordt expliciet geregeld in artikel 12, derde lid, onder d.

4. Tussentijds overleg over het concept van een activiteitenplan

De minister van IenM voert jaarlijks in elk geval uiterlijk 1 juli overleg met VVN over het concept van een activiteitenplan. Zonodig vindt opnieuw overleg plaats met de minister over een aangepast concept. Beoogd wordt dat VVN op deze wijze ten aanzien van de keuze van de te subsidiëren projecten en producten tijdig rekening kan houden met wensen van de minister als belangrijkste subsidiegever. En voorts dat al in een vroegtijdig stadium getoetst kan worden of het beoogde activiteitenplan in voldoende mate rekening houdt met de beleidsimpuls Verkeersveiligheid (2013). Dit consultatieproces is erop gericht de minister sturingsmogelijkheden te geven zodat beleidsdoelstellingen ook daadwerkelijk worden meegenomen. Bijkomend voordeel is dat de uiteindelijke aanvraag tot subsidieverlening aldus geen inhoudelijke verrassingen oplevert en de subsidie kan worden verleend, binnen de termijn van dertien weken.

5. Kostentoerekeningsysteem

Om een betere transparantie te verkrijgen tussen de hoogte van de subsidie en de werkelijke kosten, wordt in deze subsidieperiode gewerkt met een kostendekkend forfaitair uurtarief voor de projecten en producten, zoveel mogelijk op basis van de systematiek van de Handleiding Overheidstarieven. Dit uurtarief omvat een salariscomponent en een overheadcomponent. De overheadcomponent is samengesteld uit huisvestingskosten, automatiseringskosten en indirecte kosten (uitgaven voor materieel waaronder exploitatiekosten, bureaukosten, reiskosten, opleidingskosten en inhuur van derden zoals schoonmaakpersoneel). De indirecte kosten betreffen zowel de indirecte kosten van de personen die uitvoering geven aan de subsidiabele projecten en producten (de uitgaven voor materieel), als de kosten van niet direct betrokkenen die werkzaamheden verrichten samenhangend met de werkzaamheden en diensten van de wel betrokkenen, zoals stafdiensten (financiële dienst, personeelszaken, voorlichtingsdienst e.d.) en accountants.

De Aanwijzingen voor subsidieverstrekking noemen drie standaardberekeningswijzen voor de berekening van uurtarieven. Het forfaitair uurtarief is er één van (aanwijzing 19). De keuze voor dit instrument is ingegeven om een zo laag mogelijke administratieve lastendruk op VVN te leggen. Voor de toepassing van de berekeningsmethode van het forfaitair uurtarief is aangesloten bij de praktijk van VVN. Bij VVN wordt gewerkt met één uurtarief voor alle activiteiten. Het is gebaseerd op het gemiddelde van alle salarisschalen en op de gemiddelde overhead. Het door VVN te hanteren uurtarief voor alle projecten en producten kan per boekjaar verschillen en wordt door de minister van IenM in de beschikking tot subsidieverlening vastgesteld.

Eventuele salarissen die boven schaal 18 van de Handleiding liggen worden voor de berekening van het forfaitaire uurtarief op maximaal schaal 18 gesteld ter vermijding van financiering van bovenmatige inkomens met gemeenschapsgeld.

Naast de kosten van salarissen en overhead zijn er ook directe kosten voor inhuur van derden, bijvoorbeeld bij uitbesteding van een deel van de subsidiabele projecten en producten, alsmede de kosten van voor de subsidiabele projecten en producten geleverde goederen en diensten zoals drukwerk, onderzoeksrapporten e.d. Ook dergelijke kosten – in de begripsbepaling van artikel 1 geduid als kosten derden – zijn subsidiabel.

6. Tijdstippen van het subsidieproces

Het subsidieproces kent een jaarlijkse cyclus. In de subsidieregeling zijn uiterlijke tijdstippen gesteld waaraan de VVN en de minister van IenM zijn gebonden. Het betreft per boekjaar voor:

  • Concept van een activiteitenplan (VVN): 1 juli, en zo nodig op 1 september en 1 oktober;

  • Aanvraag tot subsidieverlening (VVN): 8 november;

  • Beschikking tot subsidieverlening (minister): dertien weken na 8 november;

  • Aanvraag tot subsidievaststelling (VVN): 1 juli;

  • Beschikking tot subsidievaststelling (minister): 22 weken na ontvangst van de aanvraag.

7. Administratieve lasten en risicoanalyse

De subsidieregeling is in hoofdzaak een voortzetting van vorige subsidieregelingen. De totale administratieve lasten komen op circa € 145.000,– per jaar. Dit is circa 4% van het jaarlijkse subsidiebedrag in de periode 2014–2018.

Tevens is de subsidieregeling getoetst aan de uitkomsten van de risicoanalyse die ingevolge de aanwijzingen voor de subsidieverstrekking verplicht is ingevolge Aanwijzing 20. In deze analyse is gewezen op het niet tijdig melden van vertragingen in projecten en op het doorschuiven van projecten naar een volgend boekjaar ten laste van de egalisatiereserve. In hoofdstukken 2 en 8 is uiteengezet welk instrumentarium daarvoor kan worden ingezet om naleving te stimuleren.

8. Egalisatiereserve

Gedurende de looptijd van deze subsidieregeling kan geen egalisatiereserve (meer) worden gevormd. Zoals eerder opgemerkt, is voor een subsidieverstrekking die is gebaseerd op werkelijke kosten, een reserve niet nodig. Immers de werkelijke kosten worden betaald, dus overschotten en tekorten zijn er niet.

In het kader van de verzakelijking van subsidierelatie is het gewenst dat gesubsidieerde projecten worden uitgevoerd op het tijdstip waarop VVN gehouden is het project of product af te ronden. Indien onverhoopt toch vertraging optreedt, dient dit onverwijld te worden gemeld. In het wettelijk systeem kan de subsidie vervolgens lager worden vastgesteld indien projecten of producten niet of niet geheel zijn uitgevoerd in het betreffende boekjaar (art. 4:46 Awb).

De omvang van de reserve op 31 december 2014, welke is opgebouwd uit overschotten op de gesubsidieerde projecten en producten op grond van de vorige subsidieregeling, wordt verrekend met de subsidieverstrekking 2015. Dit geldt ook voor de bevoorschotting. Een en ander is geregeld in de artikelen 7, 8 en 11.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Dit artikel bevat begripsbepalingen. Voor wat betreft het begrip product zal doorgaans sprake zijn van een tastbaar product zoals een rapportage, in een enkel geval zal dit niet zo zijn.

Artikel 2

VVN kan jaarlijks op basis van deze subsidieregeling een aanvraag voor subsidie indienen bij de minister van IenM op basis waarvan, na een positieve beoordeling, de subsidieverstrekking zal plaatsvinden. Niet elk project en product van VVN komt op grond van dit artikel voor subsidie in aanmerking; het betreft slechts projecten en producten op het terrein van verkeersveiligheid en die gericht zijn op grofweg beleidsbeïnvloeding van overheden en gedragsbeïnvloeding van burgers (mobiliseren). De beleidsimpuls Verkeersveiligheid (2013) vormt hierbij de basis. Voor subsidiëring komen louter in aanmerking niet-economische activiteiten.

Het tweede lid bevat een anti-cumulatiebepaling. Indien de in de aanvraag genoemde projecten en producten (reeds) door een ander bestuursorgaan zijn of worden gesubsidieerd, dan zal subsidieverstrekking door de minister voor dat deel achterwege blijven. Hetzelfde geldt voor inkomsten van derden die zonder tegenprestatie zijn of worden verkregen. Het is namelijk mogelijk dat bepaalde projecten en producten op grond van meer dan één regeling voor subsidie in aanmerking kunnen komen, maar het is ongewenst dat ten behoeve van dezelfde projecten en producten een beroep gedaan kan worden op meerdere subsidie-instrumenten van de overheid, voor zover dit leidt tot meer dan 100%-financiering. Duidelijkheidshalve wordt vermeld dat lidmaatschapsgelden van de leden van VVN niet beschouwd worden als inkomsten van derden zonder tegenprestatie in de zin van het tweede lid. Op deze gelden vindt dus geen anti-cumulatie plaats.

Artikel 5

Voor de boekjaren na 2015 stelt de minister van IenM voor elk jaar het subsidieplafond vast en publiceert dat in de Staatscourant uiterlijk op 1 april van het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarvoor het plafond wordt vastgesteld. Dit is het bedrag dat maximaal aan subsidie wordt verstrekt.

Een boekjaar is gelijk aan een kalenderjaar (artikel 4:68 Awb).

Het vierde lid geeft aan dat de subsidieverstrekking geschiedt op basis van werkelijke kosten. De anti-cumulatiebepaling van artikel 2, tweede lid, wordt hierbij betrokken. Dit betekent dat andere verkregen subsidies in mindering worden gebracht op de uiteindelijke subsidie evenals andere eigen inkomsten.

Artikel 6

Dit artikel bevat een bepaling die het de minister van IenM mogelijk maakt om vooraf wensen kenbaar te maken omtrent de projecten en producten die voor subsidiëring in aanmerking komen. VVN kan hiermee alvast rekening houden zodat de subsidieverlening vlotter kan verlopen.

Artikel 7

De subsidieverlening geschiedt op aanvraag. Deze aanvraag wordt ingediend door VVN bij de minister van IenM, feitelijk geadresseerd aan SSO-F&I, Servicedesk Plesmanweg, kamer B 01.06, Postbus 20901, 2500 EX Den Haag. Artikel 7 bepaalt welke bescheiden dienen te worden bijgevoegd alsmede de inhoud ervan.

Artikel 4:65 van de Awb bevat een verplichting om bij de aanvraag mededeling te doen van eventuele andere aangevraagde subsidies voor dezelfde projecten en producten. Ook andere inkomsten van derden zonder tegenprestatie worden afgetrokken van de uiteindelijke subsidieverlening (artikel 2, tweede lid).

Het activiteitenplan is het geheel van alle projecten van VVN waar subsidie van de minister van IenM voor verstrekt wordt. De producten zijn de resultaten die voorkomen uit de projecten. De subsidie wordt zoals ook eerder aangegeven louter voor niet-economische activiteiten verstrekt.

Artikel 8

In de beschikking tot subsidieverlening wordt onder meer vermeld de wijze waarop het subsidiebedrag wordt bepaald. Uitgangspunt zal zijn dat de hoogte van de subsidieverlening uiteindelijk wordt bepaald door berekening van het aantal uren dat daadwerkelijk aan de projecten is besteed, vermenigvuldigd met het goedgekeurd forfaitair uurtarief, alsmede de werkelijke kosten derden. Zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de systematiek van de Handleiding Overheidstarieven. Het aldus verkregen subsidiebedrag kan evenwel het bedrag van het subsidieplafond niet overstijgen. Het subsidiebedrag wordt verrekend met de voorschotten.

De beschikking tot subsidieverlening vermeldt voorts het tijdstip waarop VVN de projecten en producten moet hebben afgerond. Uiteraard zal ingeval van doorlopende projecten dit als zodanig worden aangegeven.

Het derde lid van artikel 8 maakt het mogelijk in de beschikking een begrotingsvoorbehoud op te nemen als bedoeld in artikel 4:34 van de Awb. Op grond van dit voorbehoud kan de minister van IenM de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van VVN verlagen (art. 4:50 Awb) indien in de door de Staten-Generaal vastgestelde rijksbegroting (onderdeel Infrastructuur en Milieu) onvoldoende gelden zijn opgenomen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een financiële taakstelling van het Rijk. Het eventueel beroep op een begrotingsvoorbehoud moet door de minister van IenM binnen vier weken na het aannemen van de begrotingswet worden gedaan.

Artikel 10

In artikel 4:35 van de Awb wordt een niet-limitatieve opsomming gegeven van de algemeen geldende gronden om een subsidieaanvraag te weigeren. Met name de weigeringsgrond van het eerste lid, onder a en b, van dat artikel is van belang: er is gegronde reden dat de projecten niet of niet geheel zullen plaatsvinden, of dat aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. In zo’n geval kan de subsidie geheel of gedeeltelijk worden geweigerd. Dit betekent dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien VVN de verplichtingen uit de Awb maar ook op grond van deze regeling niet nakomt.

Naast deze wettelijke weigeringsgronden zijn in artikel 10 van de subsidieregeling een aantal aanvullende gronden opgenomen om de aanvraag tot subsidieverlening geheel of ten dele te weigeren. Zo kan weigering plaatsvinden indien in het verleden toepassing is gegeven aan de artikelen 4:48, 4:49 en 4:50 van de Awb, bijvoorbeeld als in voorgaande jaren de beschikking tot subsidieverlening respectievelijk tot subsidievaststelling is gewijzigd of ingetrokken als gevolg van aan de subsidieontvanger toe te rekenen specifieke omstandigheden. Het bewust verstrekken van onjuiste gegevens is een van deze omstandigheden. Voor een uitvoerige beschrijving van deze omstandigheden wordt verwezen naar voornoemde artikelen uit de Awb.

Naast deze discretionaire weigeringsgronden bevat de Awb ook een imperatieve weigeringsgrond (artikel 4:25 tweede lid). Indien de aanvraag tot subsidieverlening het subsidieplafond overschrijdt, moet de aanvraag gedeeltelijk worden geweigerd. Welk deel van de aanvraag (met andere woorden: welk project of product) wordt geweigerd, is ter beoordeling van de minister van IenM.

De aanvraag zal niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover niet is voldaan aan de vereisten van artikel 2.

Artikel 11

In dit artikel is gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om voorschotten te verlenen. Voorschotten zijn op grond van het derde lid mogelijk tot ten hoogste 95% van het maximumbedrag van de subsidie. Dit is weliswaar een uitzonderlijk hoog percentage doch wenselijk omdat VVN voor een groot deel afhankelijk is van de geldstroom van de minister van IenM en zonder dit bedrag aan voorschotten in ernstige financiële problemen zou geraken, vooral nu de egalisatiereserve is afgeschaft.

VVN heeft de plicht bij de aanvraag tot subsidieverlening een helder inzicht in het verloop van de liquiditeit per kalenderkwartaal te geven.

Voorschotten worden automatisch (ambtshalve) verstrekt. Een aparte aanvraag tot bevoorschotting is dus niet nodig. VVN is verplicht te melden indien er omstandigheden zijn die van invloed zijn op de hoogte van het verleende bedrag. De minister van IenM kan vervolgens, indien nodig door een wijziging van de verleningsbeschikking, het bevoorschottingsregime en de hoogte van de voorschotten aanpassen. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten), uitgekeerd aan VVN.

Artikel 12

Het eerste lid van dit artikel bevat de verplichtingen die in elk geval gelden voor VVN zoals het tijdig afronden van projecten en producten, het onverwijld melden van (tussentijdse) financiering van projecten of producten door derden en over- en onderschrijdingen van het geraamde subsidiebedrag van een project van meer dan 10%. De in onderdeel c. genoemde meldingsplicht is nodig omdat op grond van de Aanwijzingen voor de subsidieverstrekking niet mag worden gevraagd om tussentijdse voortgangsverslagen bij projecten waarvan de uitvoering korter dan twaalf maanden in beslag neemt, en voorts omdat de bevoorschottingssystematiek is vereenvoudigd (artikel 11). De nieuwe verplichting in onderdeel d. houdt verband met de Wet bestuurlijke boete meldingsplichten door ministers verstrekte subsidies, welke wet vanaf 1 juli 2013 geldt. Op grond van deze meldplicht kan de minister van IenM de hoogte van de bevoorschotting bijstellen indien in een kalenderkwartaal flink minder is uitgegeven aan subsidieprojecten dan de de geraamde subsidiebedragen.

De ervaringen van de afgelopen jaren hebben geleerd dat bij de subsidieverlening in elk geval behoefte bestaat aan het vooraf schriftelijk geïnformeerd worden over bekendmaking van projecten, producten en standpunten met een politiek gevoelig of belangrijk beleidsmatig karakter. Dit is geregeld in het eerste lid, onderdeel f.

De in onderdeel g. opgenomen evaluatiebepaling vloeit voort uit een wettelijke verplichting (artikel 4:24 van de Awb). De resultaten van de evaluatie kunnen bouwstenen zijn voor een eventuele nieuwe regeling. De medewerking van VVN bij de totstandkoming van het evaluatieverslag is onontbeerlijk en derhalve wordt een verplichting daartoe in de subsidieregeling neergelegd. In de evaluatie zal onder meer worden gekeken naar eventueel oneigenlijk gebruik van de subsidieregeling. Op grond van de Awb dient het evaluatieverslag in elk geval eenmaal in de vijf jaren te worden gepubliceerd.

Het tweede lid maakt het mogelijk bij de beschikking tot subsidieverlening aanvullende verplichtingen te stellen. Zo kan een verplichting worden opgelegd over het geven van bekendheid aan de gesubsidieerde projecten en producten of de resultaten ervan, teneinde de Nederlandse burgers, belangenverenigingen of bestuursorganen te informeren. Een dergelijke verplichting is van belang omdat de in artikel 2 bedoelde projecten en producten van VVN van groot belang worden geacht voor de Nederlandse samenleving.

Zonodig kunnen ook andere verplichtingen worden opgelegd. In verband met de verdere uitvoering van aanbevelingen van het eerdergenoemde evaluatierapport kan het wenselijk zijn om aanvullende verplichtingen op te leggen, bijvoorbeeld inzake het onderverdelen van activiteiten naar doelgroepen met het oog op een betere effectmeting.

Vanuit het oogpunt van het afleggen van rekening en verantwoording van de subsidiegelden is in het derde lid, onderdeel a, de bepaling opgenomen dat VVN zorg draagt voor een gescheiden administratie, dat wil zeggen: de door IenM gesubsidieerde niet-economische activiteiten moeten worden onderscheiden van de overige activiteiten van VVN.

Ook de Awb kent een aantal verplichtingen met betrekking tot de administratie. Zo is de subsidieontvanger op grond van artikel 4:69 van de Awb verplicht een (financiële) administratie te voeren, zodanig dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en plichten alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan. Deze administratie en de bijbehorende bescheiden dienen gedurende zeven jaren te worden bewaard.

De verplichting in het derde lid, onderdeel c, strekt ertoe dat met subsidiegeld geen indirecte staatssteun wordt verleend aan derden. Zo zal inschakeling van derden marktconform moeten plaatsvinden, bijvoorbeeld door het houden van aanbestedingen door VVN. Dan kan staatssteun op het niveau van derden worden voorkomen.

Door VVN is, voor BTW-plichtige rechtshandelingen, recentelijk een besloten vennootschap opgericht, de VVN BV. VVN dient ingevolge onderdeel d. te borgen dat deze BV op generlei wijze werkzaamheden verricht voor door IenM gesubsidieerde projecten en producten, ook niet middels de post kosten derden. Het IenM-subsidiegeld is namelijk enkel bedoeld voor de niet-economische activiteiten en is niet bedoeld voor economische activiteiten van VVN omdat dit concurrentieverstorend werkt.

Het niet voldoen aan de subsidieverplichtingen kan leiden tot het intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen van de subsidieverlening alsmede tot een lagere subsidievaststelling (artikel 4:48 en 4:46 van de wet).

Artikel 13

Sira Consulting heeft in 2013 in opdracht van de minister van IenM onderzoek gedaan naar samenwerkingsmogelijkheden tussen TeamAlert en VVN. Bij dit onderzoek is VVN betrokken geweest. De resultaten van het onderzoek hebben gevolgen voor de wijze waarop uitvoering dient te worden gegeven aan de door de minister te subsidiëren projecten. Immers, in het belang van een goede en effectieve besteding van overheidsgeld moet worden voorkomen dat projecten overlap bevatten met die van de andere subsidieontvanger en moet worden voorkomen dat overheidsgeld niet op de meest efficiënte wijze wordt gebruikt. Omdat de door TeamAlert en VVN te subsidiëren projecten gedeeltelijk een onderlinge samenhang hebben, is strategische samenwerking bij de uitvoering van de te subsidiëren projecten noodzakelijk. Daarin voorziet het eerst lid van dit artikel.

Op grond van het tweede lid dient periodiek te worden gerapporteerd over de samenwerking. Het ligt in de rede dit te doen bij het voor- en najaarsoverleg, doch in elk geval middels het jaarverslag.

Ook voor wat betreft de subsidieverleningen wil de minister van IenM in dit verband graag dat er conform de conclusies van het onderzoek een integraal en op elkaar afgestemd projectenaanbod door TeamAlert en VVN wordt uitgewerkt bij de aanvraag tot subsidieverlening, zodat projecten waarvoor Rijkssubsidie is verkregen elkaar niet overlappen, maar aanvullen. Daarop zal de minister toetsen bij de aanvraag tot subsidieverlening. Mocht er toch sprake zijn van overlap met projecten van TeamAlert, dan kan de subsidie voor dat project geheel of gedeeltelijk worden geweigerd (artikel 10, aanhef en onder d).

Artikel 14

Met het oog op het al dan niet continueren van de toekenning van subsidie aan VVN is het van belang dat wijzigingen in de rechtspersoonlijkheid en het voortbestaan van de vereniging de instemming van de minister van IenM hebben. Dit artikel voorziet hierin.

Artikel 15

Ter afronding van het subsidieproces dient VVN een aanvraag in tot subsidievaststelling. VVN dient deze aanvraag in bij de minister van IenM, feitelijk geadresseerd aan SSO-F&I, Servicedesk Plesmanweg, kamer B 01.06, Postbus 20901, 2500 EX Den Haag. Het tweede lid noemt de bescheiden die moeten worden bijgevoegd, zoals het activiteitenverslag en het financieel verslag.

Het activiteitenverslag en het financieel verslag zijn wettelijk verplicht (artikel 4:75, eerste lid, van de Awb). De overige te overleggen gegevens strekken ertoe de verantwoording van de subsidiegelden inzichtelijker te maken en de controle daarop te vergemakkelijken.

Onderdeel e. van het tweede lid betreft de zogeheten uitgebreide accountantscontrole. Artikel 4:79 van de Awb maakt het mogelijk dat de accountantscontrole zich eveneens uitstrekt tot de vraag of VVN zich heeft gehouden aan verplichtingen die in het kader van de subsidieverstrekking zijn gesteld. Van deze mogelijkheid wordt in onderdeel e. gebruik gemaakt. Daarbij gaat het om verplichtingen die voortvloeien uit de Awb maar ook uit de onderhavige subsidieregeling.

Artikel 16

In de beschikking tot subsidievaststelling wordt het bedrag aan vastgestelde subsidie vermeld. Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, van de Awb wordt de subsidie overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening vastgesteld. De subsidie kan echter op een lager bedrag worden bepaald in specifieke gevallen, opgesomd in artikel 4:46, tweede lid en derde, van de Awb. Bijvoorbeeld indien de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen (bijvoorbeeld het niet onverwijld melden van inkomsten van derden op gesubsidieerde projecten of producten alsmede het niet onverwijld melden van vertragingen van projecten of producten).

Het maximale subsidiebedrag geldt voor 100% van de projecten en producten. Worden deze voor een deel niet uitgevoerd, dan wordt de subsidie lager vastgesteld.

Artikel 17

Dit artikel bepaalt welke functionarissen binnen het ministerie van IenM toezichthouder zijn. In afdeling 5.2 van de Awb (artikel 5:11 tot en met 5:20) wordt een aantal bevoegdheden genoemd waarover de toezichthouder beschikt, met name de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen en de bevoegdheid inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden alsmede daarvan kopieën te maken. VVN dient ingevolge artikel 5:20, eerste lid, van de Awb en 6, tweede lid, van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat aan de toezichthouder alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is (artikel 5:13 van de Awb).

Artikel 18

De onderhavige regeling heeft een beperkte werkingsduur om in een eventuele daaropvolgende subsidieregeling rekening te kunnen houden met de resultaten van de evaluatie.

Dit artikel bevat verder een overgangsbepaling in het tweede lid. De regeling vervalt weliswaar per 1 januari 2019, maar blijft in verband met de afwikkeling van reeds verleende subsidies van toepassing op die subsidies. Zo zal de subsidie die in 2018 is verleend voor 2019, blijven vallen onder de onderhavige regeling.

Om ervoor te zorgen dat VVN tijdig aan haar verplichtingen kan voldoen, met name die van artikel 6, eerste lid, is het noodzakelijk af te wijken van de vaste verandermomenten. De publicatiedatum van deze regeling zal naar verwachting namelijk eind mei 2014 zijn.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

Naar boven