Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 23 mei 2014, nr. IB/605553, houdende regels voor het verstrekken van subsidie voor het verankeren van internationale oriëntatie en samenwerking in het primair en voortgezet onderwijs (Subsidieregeling Vios po en vo)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 70 van de Wet op het primair onderwijs, 71 van de Wet op de expertisecentra, 74 van de Wet op het voortgezet onderwijs, 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht en 2 en 4 van de Wet overige OCW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en, voor zover het betreft het onderwijs op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving, de Minister van Economische Zaken;

b. instelling:
  • 1. school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

  • 2. instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waaraan een lerarenopleiding wordt verzorgd;

  • 3. instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, onder 3°, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, waaraan voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving wordt verzorgd;

c. internationalisering:

het ontwikkelen van een open houding, kennis en vaardigheden van leerlingen en leraren om te kunnen leven, leren en werken in een internationale context;

d. schooljaar:

tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaraanvolgend;

e. vvto:

vroeg vreemde talen onderwijs in het primair onderwijs;

f. tto:

tweetalig onderwijs in het voortgezet onderwijs;

g. tpo:

tweetalig primair onderwijs.

Artikel 2. Mandaat Europees Platform

De directeur van de Stichting Europees Platform – internationaliseren in onderwijs is bevoegd om namens de Minister vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling besluiten te nemen en bezwaren af te handelen voor zover die strekken tot uitvoering van deze subsidieregeling. Hij is daarbij tevens bevoegd tot het treffen van een ondermandaatregeling.

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De Minister kan aan het bevoegd gezag van een instelling subsidie verstrekken voor de verankering van internationalisering in het schoolbeleid. Voor scholen in het primair onderwijs die nog niet zijn gestart met internationalisering kan subsidie worden verstrekt voor de introductie ervan in het schoolbeleid.

  • 2. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, hebben betrekking op:

    • a. Leerlingenmobiliteit:

      Samenwerking of uitwisseling van leerlingen met een buitenlandse partnerinstelling, mits dit onderdeel is van de verankering van internationalisering in het curriculum. Dit betekent dat de mobiliteit in dienst moet staan van het internationaliserende karakter van het curriculum, zoals bijvoorbeeld bij tweetalig onderwijs.

    • b. Lerarenmobiliteit:

      Nascholing in het buitenland van leraren, schoolleiders en lerarenopleiders.

    • c. Stages:

      Onderwijskundige stages in het buitenland van studenten aan de initiële lerarenopleiding zoals genoemd in artikel 1, onderdeel b, onder 2°, niet zijnde extranei, mits deze een onderzoekscomponent bevat.

    • d. Curriculum:

      Invoering van vvto, tto, Elos – grensverleggend onderwijs, International Primary Curriculum of soortgelijk internationaliserend onderwijsconcept in het schoolcurriculum.

    • e. Nieuwe initiatieven:

      Nieuwe initiatieven die de verankering van internationalisering in het schoolbeleid bevorderen.

  • 3. Het eventueel niet voor de activiteiten aangewende deel van de subsidie kan, mits de activiteiten volledig zijn uitgevoerd, worden besteed aan andere activiteiten van de instelling waarvoor bekostiging wordt verstrekt. De activiteiten moeten uiterlijk zijn uitgevoerd op 1 september 2016.

Artikel 4. Subsidieplafonds

  • 1. Het subsidieplafond voor het schooljaar 2014–2015 bedraagt € 2.250.000 en voor het schooljaar 2015–2016 € 1.500.000.

  • 2. Naast het subsidieplafond als bedoeld in het eerste lid geldt voor het onderwijs op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving voor de schooljaren 2014–2015 en 2015–2016 een subsidieplafond van jaarlijks € 4.000 voor de lerarenopleidingen en € 74.000 voor het groen vmbo bij Agrarische Opleidings Centra (AOC’s) en bij de afdelingen groen van desbetreffende scholengemeenschappen.

  • 3. Indien het subsidieplafond niet wordt bereikt, wordt het resterende budget aangewend voor aanvragen die na de termijn, bedoeld in het eerste lid van artikel 5, zijn ingediend, mits die aanvragen tevens 2 maanden voordat de activiteiten zullen plaatsvinden, zijn ingediend.

Artikel 5. Subsidieaanvraag en verdeelcriterium

  • 1. De Minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld, met betrekking tot de verdeling, als datum van ontvangst geldt.

  • 2. Aanvragen die betrekking hebben op het schooljaar 2014–2015 kunnen worden ingediend voor 1 januari 2015. Aanvragen die betrekking hebben op het schooljaar 2015–2016 kunnen worden ingediend van 1 januari 2015 tot 1 januari 2016 met dien verstande dat aanvragen die voor 15 april worden ingediend gelijktijdig in behandeling genomen. Mochten alle voor 15 april ingediende aanvragen tezamen het beschikbare budget te boven gaan, dan kan de Minister nadere regels stellen.

  • 3. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het toepasselijke aanvraagformulier zoals gepubliceerd op de website van het Europees Platform (www.europeesplatform.nl).

  • 4. Voor aanvragen waarbij de te subsidiëren activiteiten betrekking hebben op het curriculum, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel d, geldt dat de aanvraag ingediend moet zijn voor 1 juli voorafgaand aan het schooljaar waar de aanvraag betrekking op heeft.

Artikel 6. Subsidieverstrekking

  • 1. Een beschikking tot subsidieverstrekking wordt gegeven binnen 2 maanden na ontvangst van de aanvraag. De subsidie wordt direct vastgesteld.

  • 2. Subsidie wordt verstrekt indien is voldaan aan de volgende kwaliteitscriteria:

    • a. Algemeen

      • 1. Voor scholen in het primair onderwijs die willen starten met internationalisering geldt dat zij dienen aan te geven op welke wijze die internationalisering ook in de toekomst verankerd gaat worden.

      • 2. Internationalisering is verankerd in het schoolbeleid, bijvoorbeeld door opname in schoolplan, het opstellen van een beleidsplan internationalisering of het toerusten van een coördinator of commissie internationalisering.

      • 3. Er is een naar verwachting heldere leeropbrengst van de voorgestelde mobiliteit of curriculumontwikkeling en de verduurzaming ervan.

    • b. Specifiek voor mobiliteit (leerlingen, leraren, leraren in opleiding):

      • 1. Onderwijskundige invulling.

      • 2. Leerlingenmobiliteit moet onderdeel zijn van verankering van internationalisering in het curriculum. Dit betekent dat de mobiliteit in dienst moet staan van het internationaliserende karakter van het curriculum, zoals tto.

      • 3. Relevantie van de mobiliteit voor het onderwijs van de instelling (leeropbrengst moet binnen de school verspreid worden). Relevantie van het thema en/of land binnen het internationaliseringsbeleid van de school.

      • 4. Centraal stellen van internationaal contact van de leerlingen onderling.

      • 5. Samenwerking tussen de Nederlandse en buitenlandse scholen (onderwijskundige en organisatorische input van beide scholen).

      • 6. Disseminatie van de leeropbrengst in het scholenveld.

    • c. Specifiek voor curriculumontwikkeling:

      • 1. School toont aan ook zelf te investeren op basis van een beleidsplan of plan van aanpak.

  • 3. Voorts wordt subsidie slechts verleend indien:

    • a. de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd niet reeds via het subsidieprogramma Erasmus+ worden gesubsidieerd;

    • b. toekenning niet leidt tot overschrijding van de subsidieplafonds, bedoeld in artikel 4;

    • c. bij leerlingenmobiliteit deze mobiliteit in dienst staat van het internationaliserend karakter van het curriculum;

    • d. de buitenlandse partnerinstelling bij leerlingen- en lerarenmobiliteit en studentenstages niet het Nederlandse curriculum volgt;

    • e. de buitenlandse partnerinstelling bij leerlingen- en lerarenmobiliteit en studentenstages zich niet bevindt op Bonaire, Saba of St. Eustatius;

    • f. de buitenlandse partnerinstelling bij leerlingenmobiliteit en studentenstages geen commerciële instelling is;

    • g. de buitenlandse partnerinstelling bij lerarenmobiliteit een leercomponent biedt;

    • h. bij mobiliteit van leerlingen, leraren en leraren in opleiding de financiële bijdrage van de instelling minimaal 20% bedraagt van de totaal begrote kosten;

    • i. bij aanvragen waarbij de te subsidiëren activiteiten betrekking hebben op het curriculum niet reeds in drie voorafgaande jaren subsidie is ontvangen op grond van deze regeling of de voorgaande Subsidieregeling Bios po en vo;

    • j. bij vvto alle leerlingen van de school deelnemen aan deze activiteit;

    • k. de activiteiten in het kader van tto en vvto plaatsvinden binnen de reguliere lesuren;

    • l. bij een subsidieaanvraag vvto en tto, zoals bedoeld in artikel 3.2.d, moet 50% van de subsidie bestemd zijn voor (na)scholing van leraren;

    • m. de activiteiten geen betrekking hebben op tpo.

Artikel 7. Berekening subsidiebedrag

Om spreiding van middelen te waarborgen, geldt een maximaal te verstrekken subsidiebedrag per instelling per schooljaar. De berekening van de maximale subsidie wordt in eerste aanleg getoetst op het niveau van de vestiging, aan de hand van het 6-cijferig Brinnummer van de instelling.

Vervolgens wordt getoetst hoeveel subsidie de instelling als geheel ontvangt, door middel van een maximum voor het 4-cijferig Brin-nummer. De Minister hanteert de volgende maximale subsidies per onderdeel van de regeling:

a. Leerlingenmobiliteit

 

Maximaal € 150 per deelnemende leerling. Voor deelname van leerlingen met een handicap worden de kosten voor 100% vergoed, voor zover die kosten als sober en doelmatig kunnen worden aangemerkt en waarbij onderstaand maximum per vestiging/instelling gehandhaafd blijft.

 

Maximum per vestiging (6-cijferig Brin-nummer)

€ 6.000

Maximum per instelling bij 4 of meer vestigingen (4-cijferig Brin-nummer)

€ 20.000

b. Lerarenmobiliteit

 

Voor nascholingsactiviteiten van leraren en schoolleiders in het primair en

voortgezet onderwijs en lerarenopleiders: maximaal € 750 per deelnemer

 

Maximum per vestiging (6-cijferig Brin-nummer)

€ 1.500

Maximum per instelling bij 4 of meer vestigingen (4-cijferig Brin-nummer)

€ 3.000

Voor nascholingsactiviteiten van leraren en schoolleiders in het onderwijs op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving: maximaal € 750 per deelnemer

 

Maximum per vestiging (6-cijferig Brin-nummer)

€ 1.500

Maximum per instelling bij 4 of 5 vestigingen (4-cijferig Brin-nummer)

€ 3.000

Maximum per instelling bij 6 of 7 vestigingen (4-cijferig Brin-nummer)

€ 4.500

Maximum per instelling bij 8 of meer vestigingen (4-cijferig Brin-nummer)

€ 6.000

c. Stages

 

Voor stages – inclusief een onderzoekscomponent – van studenten aan lerarenopleidingen, niet zijn de extranei: maximaal € 750 per deelnemende student per stage.

 

Maximum per vestiging (6-cijferig Brin-nummer)

€ 7.500

Maximum per instelling bij 2 vestigingen of meer (4-cijferig Brin-nummer):

€ 15.000

d. Curriculum

 

Invoering van tweetalig onderwijs, Elos – grensverleggend onderwijs of soortgelijk internationaliserend onderwijsconcept in een school voor voortgezet onderwijs, en invoering van vroeg vreemdetalenonderwijs, International Primary Curriculum of soortgelijk internationaliserend onderwijsconcept in een school voor primair onderwijs.

 

Maximum per vestiging (6-cijferig Brin-nummer) primair onderwijs:

€ 3.000

Maximum per vestiging (6-cijferig Brin-nummer) voortgezet onderwijs:

€ 6.000

Maximum per instelling bij 4 of meer vestigingen (4-cijferig Brin-nummer) primair en voortgezet onderwijs

€ 20.000

e. Nieuwe initiatieven

 

Nieuwe initiatieven die de verankering van internationalisering in het schoolbeleid bevorderen. Maximum per instelling (4-cijferig Brin-nummer):

€ 2.500

Nota Bene: waar in bovenstaande tabel geen onderscheid wordt gemaakt tussen primair en voortgezet onderwijs en tussen regulier onderwijs en groen onderwijs, geldt de norm voor beide betreffende onderwijssoorten.

Artikel 8. Betaling

De betaling van het gehele subsidiebedrag vindt plaats binnen 2 maanden nadat de subsidie is verleend.

Artikel 9. Verantwoording

  • 1. Verantwoording geschiedt overeenkomstig artikel 13 van de Regeling OCW-subsidies.

  • 2. De verantwoording van subsidies van meer dan € 25.000 geschiedt in onderdeel G1 van model G, als bedoeld in artikel 13, tweede lid van de Regeling OCW-subsidies (ROS).

Artikel 10. Activiteitenverslag ten behoeve van evaluatie

  • 1. Met het oog op evaluatie van de subsidie verstrekt de subsidieontvanger een activiteitenverslag, dat een overzicht bevat van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verstrekt en van de daarmee bereikte resultaten.

  • 2. Het activiteitenverslag wordt binnen twee maanden na afloop van de datum waarop de activiteiten moeten zijn uitgevoerd, gezonden aan: het Europees Platform te Haarlem.

  • 3. Voor het model van het activiteitenverslag dient gebruik te worden gemaakt van het toepasselijke formulier zoals dit gepubliceerd staat op de website van het Europees Platform (www.europeesplatform.nl).

Artikel 11. Informatieplichten

  • 1. De subsidieontvanger werkt mee aan door of op verzoek van de Minister ingestelde onderzoeken die erop gericht zijn de Minister inlichtingen te verschaffen. Tevens werkt de subsidieontvanger op verzoek van de Minister mee aan kennisdisseminatie en effectmeting.

  • 2. De subsidieontvanger informeert de Minister onverwijld schriftelijk indien de activiteiten niet of niet geheel worden gestart, aanzienlijk zijn vertraagd, gedeeltelijk zijn uitgevoerd of voortijdig worden beëindigd.

Artikel 12. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2017, met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft voor zover het betreft besluiten die voor de vervaldatum zijn genomen.

Artikel 13. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Vios po en vo.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

TOELICHTING

Algemeen

1. Doel van de regeling

Nu een groot aantal scholen voor primair en voortgezet onderwijs is gestart met internationalisering is de tijd rijp om de stap te zetten naar verankering van internationalisering in het schoolbeleid. Voor het primair onderwijs blijft hierbij echter ruimte bestaan om subsidie aan te vragen voor de introductie van internationalisering in het schoolbeleid. Op basis van de leerervaringen met de inmiddels beëindigde regeling Bevordering internationale oriëntatie en samenwerking in het primair en voortgezet onderwijs (Bios-regeling) en gezien het huidige kleiner budget stuurt onderhavige subsidieregeling sterker op kwaliteit.

Voor het primair onderwijs ligt het zwaartepunt bij de invoering van vroeg vreemdetalenonderwijs (vvto) als instrument voor internationalisering en bij de professionalisering/nascholing van leraren en schoolleiders. In het voortgezet onderwijs stellen scholen de internationale, zo mogelijk grensoverschrijdende leerervaring van de leerling centraal. Hierbij is het contact van leerlingen onderling cruciaal, mits ingebed in een breder internationaliserende context. Een flink deel van de scholen ziet een internationale leerroute als tweetalig onderwijs (tto) of Elos – grensverleggend onderwijs als de wijze om zo’n leerervaring te borgen.

Op basis van deze regeling krijgen scholen en lerarenopleidingen die internationalisering willen verankeren in hun curriculum een financieel steuntje in de rug. De regeling geldt ook voor leerlingen in het ‘groene’ vmbo (vmbo-opleidingen op het terrein van de landbouw en natuurlijke omgeving aan Agrarische Opleidingscentra (AOC’s) en aan daartoe uitgeruste scholengemeenschappen) en voor studenten van de ‘groene’ lerarenopleiding. De Minister van EZ stelt apart middelen hiervoor beschikbaar.

Naast de subsidiemiddelen die via de onderhavige regeling beschikbaar zijn, zijn er eveneens middelen beschikbaar via het Erasmus+ programma van de Europese Unie. Deze voorzieningen zijn slechts ten dele overlappend. De Vios-regeling biedt voor wat betreft uitwisselingen en strategische partnerschappen tussen onderwijsinstellingen een laagdrempelige stimulans voor internationalisering, welke als opstap kan gelden voor gebruikmaking op een later tijdstip van Erasmus+ middelen.

2. Internationalisering in het funderend onderwijs

Onze wereld globaliseert in razend tempo. De leerlingen van nu zijn de burgers van de toekomst die in zo'n internationale samenleving zullen leven, leren en werken. Het is van groot belang dat het onderwijs hen daarop voorbereidt door internationalisering op te nemen in het onderwijsprogramma en in het schoolbeleid. Leerlingen die op jonge leeftijd door internationalisering op school al kennismaken met de internationale en interculturele samenleving, hebben een breder perspectief en betere kansen op de zich almaar vernieuwende en globaliserende arbeidsmarkt.

Internationalisering in het onderwijs heeft tot doel om leerlingen en studenten voor te bereiden om te kunnen leven, leren en werken in de geglobaliseerde samenleving.

De wijze van vormgeven van internationale activiteiten verschilt per school (of zelfs afdeling/vestiging) naar gelang de omgeving, de profilering, het type onderwijs en andere schoolgebonden factoren. Ondanks de vele verschijningsvormen kan internationalisering in het algemeen funderend onderwijs (po en vo) globaal worden beschouwd in termen van activiteiten, inhoud en organisatie.

Activiteiten zijn met name de mobiliteit van leerlingen en staf, in de vorm van leerlingenuitwisselingen en lerarennascholing in het buitenland, en samenwerkingsverbanden tussen scholen door het aangaan van schoolpartnerschappen, al dan niet structureel. Fysieke mobiliteit gaat veelal hand in hand met virtuele uitwisseling door leraren en leerlingen via online platforms, sociale media en andere vormen van digitale communicatie.

Niet alleen mobiliteit maar ook activiteiten in eigen land spelen een belangrijke rol, zoals projecten in de klas en leerlingenwedstrijden tussen scholen. Ook informeel en buitenschools leren door de leerlingen kan bijdragen aan hun internationale vaardigheden.

De fysieke uitwisseling met het buitenland draagt volgens de scholen aantoonbaar bij aan de versterking van het begrip van andere culturen van leerlingen en leraren (de ‘interculturele competenties’), mits deze is ingebed in diverse andere internationaliseringsactiviteiten. Grensoverschrijdende uitwisseling en projecten lopen daarmee over in lesinhouden en de wijze van organiseren van internationalisering op school.

De inhoud betreft de inbedding van internationalisering in het curriculum, meestal door middel van een internationale leerroute, als de meest intensieve maar ook duurzame vorm van internationalisering. Deze inbedding vereist ook versterkte aandacht voor het aanleren van moderne vreemde talen, als instrument voor internationalisering. Bij de verwerking van internationalisering in het curriculum worden de leerdoelen (kennis, houding en vaardigheden) aangeduid aan de hand van het concept EIO, de ‘Europese en internationale oriëntatie’.

EIO is het geheel van aantoonbare leerervaringen dat leerlingen in staat stelt om vanuit internationaal perspectief naar de samenleving en de wereld te kijken, zich een kritische en actieve houding eigen te maken, en goed geïnformeerd te kunnen functioneren als wereldburger.

Om de duurzaamheid van internationalisering op school te kunnen waarborgen, is naast inbedding in het curriculum ook verankering in het schoolbeleid en de -organisatie van belang. Een beleidsplan laat zien dat de schoolleiding het belang van internationalisering onderschrijft en aan de hand daarvan organisatorische maatregelen treft om leraren en ander personeel toe te rusten voor internationalisering en draagvlak te garanderen bij leerlingen, ouders, leraren en de schoolomgeving.

Kwaliteitsnormen – zoals de standaarden en (proef)visitaties voor vvto, tto en Elos – grensverleggend onderwijs – borgen de kwaliteit van de internationaliseringsactiviteiten op school. Deze normen maken inzichtelijk aan welke eisen een school moet voldoen om een bepaald niveau van internationalisering te halen. Dit niveau kan op termijn zelfs ‘gebenchmarkt’ worden ten opzichte van andere scholen in het binnen- en mogelijk zelfs buitenland.

Bovendien is het voor de leerlingen van groot belang dat er een vorm van ‘civiel effect’ is voor hun internationale leerervaringen in de vorm van een diploma, al dan niet met het supplement internationalisering of een (taal)certificaat.

3. Uitgangspunt voor de regeling

Verankering

Internationalisering moet niet gezien worden als iets los en eenmaligs, maar moet ten dienste staan van het curriculum. Dit kan door bijvoorbeeld het invoeren van een internationale leerroute (tto, Elos – grensverleggend onderwijs). Bij grensoverschrijdende mobiliteit is het van belang dat dit geen doel op zich is, maar een middel om een verandering in houding, kennis en gedrag teweeg te brengen. Door internationalisering aan te laten sluiten bij de thema’s die leven in de school (denk aan: excellentie, techniek, taal & rekenen), wordt verbinding gelegd met het curriculum. Het is van belang dat de school een visie op deze verankering heeft. Dit kan vorm krijgen in het schoolplan of een beleidsplan internationalisering. Hierbij is ruimte voor ontwikkeling; bij de aanvraag kan dit beleidsplan er nog niet zijn, maar de school moet hier wel aantoonbaar aan werken.

Toekenningscriteria

De toetsing van de aanvragen zal plaatsvinden op grond van de kwaliteitscriteria, zoals opgenomen in artikel 6, tweede lid én de overige criteria als genoemd in het derde lid. Alle criteria tezamen vormen in hun onderlinge samenhang een goede basis voor een gedegen beoordeling van de subsidieaanvrage(n). De wijze waarop het project wordt ingevuld (thema, land) is aan de subsidieaanvrager.

Kennisdeling

Het is van belang goede voorbeelden te delen. Dit zorgt voor kennisdisseminatie en reflectie op de eigen ervaring. Ook zal effectmeting plaatsvinden.

4. Administratieve lasten en uitvoerbaarheid

De voorgestelde regeling is weliswaar een nieuwe regeling, maar effectief een voortzetting van de eerdere BIOS-regeling. De bij de VIOS-regeling gehanteerde administratieve procedures zijn ten opzichte van de BIOS-regeling hetzelfde gebleven, dan wel op onderdelen zelfs verminderd.

De aanvraagprocedure en -formulieren zijn zo beknopt mogelijk, rekening houdend met de inhoudelijke criteria waarop de kwaliteit van de aanvraag getoetst moet kunnen worden door het Europees Platform. De formulieren zijn te downloaden van de website van het Europees Platform (www.europeesplatform.nl). Verder is de verantwoording zo simpel en kort mogelijk gehouden. De financiële verantwoording door de scholen gebeurt door middel van de jaarrekening van de subsidieontvanger. Er hoeft derhalve geen financieel verslag te worden ingediend. Alleen een kort inhoudelijk verslag wordt gevraagd met het oog op beleidsmatige informatie én ten behoeve van de evaluatie van de regeling als geheel.

Het Europees Platform heeft aangegeven deze regeling uitvoerbaar te achten.

Artikelsgewijs

Artikel 3

De opsomming in het tweede lid is limitatief. Ten aanzien van het tweede lid, onderdeel b, geldt dat leden van een College van Bestuur of een Raad van Toezicht niet in aanmerking komen voor subsidiëring van hun nascholing in het buitenland. Indien de bestuurder tevens schoolleider is komt hij wel in aanmerking. Buiten nascholing komt ook een voorbereidend bezoek in het buitenland ten behoeve van het opzetten van een strategisch partnerschap Erasmus+ in aanmerking voor subsidie onder lerarenmobiliteit. Het maximum subsidiebedrag per 6-cijferig Brinnummer voor een dergelijk voorbereidend bezoek is € 750. Bij de Stage (tweede lid, onderdeel c) is een onderzoekscomponent verplicht. Dit om de stage voldoende onderwijskundige invulling te geven.

Wel zij opgemerkt dat de scholen binnen de vastgestelde onderdelen subsidie kunnen aanvragen voor een vorm van internationalisering die het beste past bij hun eigen curriculum; de school zelf bepaalt de inhoud van de activiteit.

Uit het derde lid van dit artikel blijkt dat sprake is van het tweede arrangement, als bedoeld in het Uniform Subsidie Kader (USK), met dien verstande dat de subsidie wel direct wordt vastgesteld.

Artikel 4

De regeling geldt voor bepaalde tijd. In het schooljaar 2014–2015 is er € 2.250.000 beschikbaar. In het schooljaar 2015–2016 is er € 1.500.000 beschikbaar. Voor beide schooljaren is daarenboven een bedrag beschikbaar van € 78.000 ten behoeve van leerlingen- en lerarenmobiliteit in het groene onderwijs.

Vanuit het ‘groene onderwijs’ kan in beginsel worden ingetekend op alle verschillende activiteiten die onder de regeling vallen. Echter de grenzen van € 74.000 en € 4.000 mogen niet worden overschreden.

De verdeling van deze bedragen over de genoemde activiteiten is als volgt:

Onderdeel

Verdeling 2014–2015

Verdeling 2015–2016

Leerlingenmobiliteit

€ 1.080.000

€ 580.000

Lerarenmobiliteit

€ 350.000

€ 250.000

Stages

€ 150.000

€ 100.000

Curriculum

€ 645.000

€ 545.000

Nieuwe initiatieven

€ 25.000

€ 25.000

Totaal

€ 2.250.000

€ 1.500.000

Vo groen

€ 74.000

€ 74.000

Lerarenopleidingen groen

€ 4.000

€ 4.000

Het totale jaarlijkse budget wordt op de volgende wijze over de onderwijssectoren verdeeld:

45% voor primair onderwijs, 50% voor voortgezet onderwijs en 5% voor lerarenopleiding. Afhankelijk van de omvang en kwaliteit van de aanvragen is het mogelijk om met een maximum van 10% te schuiven tussen de onderwijssectoren.

Het budget voor het groene onderwijs staat vast; het Europees Platform dient zich aan dit subsidieplafond te houden.

Artikel 5

Subsidieaanvragen worden in beginsel in behandeling genomen in volgorde van binnenkomst. De in het tweede lid gestelde deadline van 15 april is opgenomen om te voorkomen dat instellingen al in een zeer vroegtijdig stadium aanvragen indienen met als mogelijk gevolg dat voor andere instellingen in een al even vroegtijdig stadium geen subsidie meer beschikbaar is. Effectief geldt deze datum alleen voor activiteiten in het schooljaar 2015–2016. Voor het schooljaar 2014–2015 is de datum van 15 april niet relevant, omdat de regeling eerst na 15 april 2014 is gepubliceerd.

Voor aanvragen met betrekking tot het curriculum geldt dat deze ingediend moeten zijn voor 1 juli. Dit om bij aanvang van het nieuwe schooljaar meteen te kunnen starten met de activiteit in het kader van internationalisering van het curriculum (inclusief talen).

Artikel 6

Het Europees Platform beoordeelt de aanvragen kwalitatief op basis van de kwaliteitscriteria. Die criteria bieden in hun onderlinge samenhang voldoende grond voor een gedegen kwalitatieve beoordeling. Subsidie wordt geweigerd als reeds uit het subsidieprogramma Erasmus+ voor dezelfde activiteiten subsidie wordt verstrekt. Daarnaast is dreigende overschrijding van het jaarlijkse budget een ‘harde’ weigeringsgrond.

Bij leerlingenmobiliteit is een vereiste dat deze mobiliteit in dienst staat van het internationaliserende karakter van het curriculum, zoals tto. Leerlingenmobiliteit wordt op deze wijze verankerd in het schoolbeleid.

Activiteiten met buitenlandse partnerinstellingen die het Nederlandse curriculum volgen, komen niet in aanmerking voor subsidie.

Alle bestemmingen ter wereld zijn mogelijk, indien de relevantie van deze bestemming binnen het internationaliseringsbeleid van de school aangetoond kan worden, met uitzondering van Bonaire, Saba en St. Eustatius. Dit zijn formeel Nederlandse gemeenten.

Bij leerlingenmobiliteit en studentenstages is de partnerinstelling altijd een buitenlandse onderwijsinstelling en betreft geen commerciële instelling. Bij lerarenmobiliteit is het belangrijk dat de partnerinstelling voldoende aandacht schenkt aan de didactische component.

Om ervoor te zorgen dat de mobiliteitsaanvraag voldoende draagvlak heeft binnen de instelling wordt een eigen financiële bijdrage van minimaal 20% gevraagd.

Activiteiten in het kader van Curriculum kunnen maximaal drie achtereenvolgende jaren subsidie ontvangen. Deze beperking geldt ook voor activiteiten die een vervolg geven of aanverwant zijn aan een eerder gesubsidieerde activiteit in het kader van Curriculum, onder de huidige of de voorgaande Bios-regeling.

Bij vvto is de voorwaarde dat alle leerlingen meedoen. Het kan wel zo zijn dat bijvoorbeeld in de onderbouw andere activiteiten worden georganiseerd dan in de bovenbouw. Bij vvto en tto dienen de activiteiten plaats te vinden binnen de reguliere lesuren in plaats van na schooltijd.

Scholen die deelnemen aan de pilot tweetalig primair onderwijs (tpo) ontvangen reeds subsidie vanuit deze pilot. Scholen voor primair onderwijs die niet aan deze pilot deelnemen maar wel tweetalig onderwijs willen aanbieden, komen niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 7, a–e

Op basis van de ingediende, sluitende begroting wordt de hoogte van het subsidiebedrag per leerling mede bepaald op basis van de kosten met een maximum van € 150 per leerling. Voor leerlingen met een handicap is er een uitzondering op het maximum van € 150; voor hen worden de reële kosten vergoed. Uitgaande van de desbetreffende definitie van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) uit een handicap zich ‘in individuele beperkingen als ook hindernissen bij het uitvoeren van activiteiten in en deelname aan de samenleving.’ De maxima per vestiging en instelling blijven wel gehandhaafd.

Voor het groen onderwijs wordt een verdere differentiatie naar aantal vestigingen gehanteerd met bijbehorende maxima, omdat de AOC’s een grotere schaal kennen.

Artikel 8

De verstrekte subsidie wordt na toekenning bij beschikking in één keer betaald.

Artikel 10 en 11

Verstrekking van een inhoudelijk verslag van de activiteit is vereist met het oog op de informatievoorziening en evaluatie. Het is van belang om goede voorbeelden te delen en te reflecteren op de leerervaring. Hiertoe worden er meer eisen gesteld aan het inhoudelijk verslag. Tevens zullen er bijeenkomsten georganiseerd worden waar subsidieontvangers van elkaar kunnen leren.

Terugvordering van subsidie is mogelijk in gevallen zoals reeds bedoeld in artikel 4:49 AWB.

Artikel 12

De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Daarmee wijkt de datum van inwerkingtreding af van het beleid inzake vaste verandermomenten (VVM). Deze afwijking ligt in de rede omdat onderwijsinstellingen direct na publicatie van de regelingen subsidie moeten kunnen aanvragen. Omdat subsidie kan worden verstrekt per schooljaar, treedt deze regeling de facto in werking met ingang van 1 augustus 2014. Dat is op grond van het VVM-beleid voor onderwijsinstellingen een van de mogelijke data voor inwerkingtreding.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

Naar boven