Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 13 juni 2014, nr. IENM/BSK-2014/114081, tot wijziging van de Regeling voertuigen in verband met de implementatie van Richtlijn 2013/60/EU van de Commissie van 27 november 2013 en de uitvoering van enkele verordeningen

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op Verordening (EU) nr. 1229/2012 van de Commissie van 10 december 2012 tot wijziging van de bijlagen IV en XII bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PbEU 2012, L 353), Verordening (EU) nr. 1230/2012 van de Commissie van 12 december 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de typegoedkeuringsvoorschriften voor massa’s en afmetingen van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan betreft en tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2012, L 353), Verordening (EU) nr. 678/2011 van de Commissie van 14 juli 2011 tot vervanging van bijlage II en tot wijziging va de bijlagen IV, IX en XI bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PbEU 2011, L 185), Richtlijn 2013/60/EU van de Commissie van 27 november 2013 tot wijzing, met het oog op aanpassing aan de technische vooruitgang, van Richtlijn 97/24/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde onderdelen of eigenschappen van motorvoertuigen op twee of drie wielen, Richtlijn 2002/24/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen en Richtlijn 2009/67/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de installatie van de verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen op twee- of driewielige motorvoertuigen (PbEU 2013, L 329), en van de artikelen 22, eerste en derde lid, 25, eerste lid, 26 en 71 van de Wegenverkeerswet 1994;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Regeling voertuigen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsbepalingen van ‘aanhangwagen’, ‘ambulance’, ‘as’, ‘autonome aanhangwagen’, ‘bedrijfsauto’, ‘belastbare as’, ‘bus’, ‘gelede bus’, ‘gepantserd voertuig’, ‘kampeerwagen’, ‘lijkwagen’, ‘massa in rijklare toestand voor voertuigen van de voertuigcategorie M, N en O’, ‘middenasaanhangwagen’, ‘oplegger’, ‘personenauto’, ‘terreinvoertuig’, ‘trekker’, ‘voertuig voor speciale doeleinden’, ‘voertuigen van de voertuigcategorie M’, ‘voertuigen van de voertuigcategorie N’, ‘voertuigen van de voertuigcategorie O’ en ‘voor rolstoelen toegankelijk voertuig’ vervallen.

2. De volgende begripsbepalingen worden in de alfabetische opsomming ingevoegd:

aanhangwagen:

voertuig dat is bestemd om aan een motorvoertuig te worden gekoppeld, met inbegrip van een oplegger; in ieder geval wordt als aanhangwagen aangemerkt een voertuig van de voertuigcategorie O en een voertuig dat geregistreerd is als aanhangwagen;

aanhangwagen met een stijve dissel:

aanhangwagen met één as of één groep assen waarvan de dissel door de constructie ervan een statische belasting van ten hoogste 4.000 kg op het trekkende voertuig overbrengt, die niet aan de definitie van middenasaanhangwagen beantwoordt en waarvan de koppeling die voor de voertuigcombinatie wordt gebruikt niet bestaat uit een koppelingspen en koppelingsschotel; in ieder geval wordt als aanhangwagen met een stijve dissel aangemerkt een aanhangwagen met het carrosserietype DE;

ambulance:

voertuig dat hoofdzakelijk bestemd is voor het vervoer van zieken of gewonden en hiertoe een speciale uitrusting heeft; in ieder geval wordt als ambulance aangemerkt een voertuig voor speciale doeleinden van de voertuigcategorie M met subcategorie SC als bedoeld in richtlijn 2007/46/EG en een voertuig dat geregistreerd is als ambulance;

as:

de gemeenschappelijke draaiingsas van twee of meer wielen, die door een motor wordt aangedreven dan wel vrij draait en die uit een dan wel meer segmenten bestaat die in hetzelfde vlak loodrecht op de middellijn in lengterichting van het voertuig liggen;

autonome aanhangwagen:

aanhangwagen met carrosserietype DB met ten minste twee assen, waarvan ten minste één as gestuurd is, die is uitgerust met een verticaal beweegbare trekinrichting, en een statische verticale belasting van minder dan 100 kg op het trekkende voertuig overbrengt;

bedrijfsauto:

voertuig op vier of meer wielen, niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid of een gehandicaptenvoertuig, en ingericht voor:

  • a. het vervoer van goederen, of

  • b. het uitvoeren van andere werkzaamheden;

in ieder geval wordt als bedrijfsauto aangemerkt een voertuig van de voertuigcategorie N en een voertuig dat geregistreerd is als bedrijfsauto;

belastbare as:

een as waarvan de belasting kan worden gevarieerd zonder dat de as met behulp van een ashefinrichting wordt opgetrokken;

bus:

voertuig ingericht voor het vervoer van personen, met meer dan acht zitplaatsen, de bestuurderszitplaats niet meegerekend, niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid of een gehandicaptenvoertuig; als bus wordt in ieder geval aangemerkt een voertuig van de voertuigcategorie M met de voertuigclassificatie M2 of M3 en een voertuig dat geregistreerd is als bus;

carrosserietype:

carrosserietype als bedoeld in richtlijn 2007/46/EG;

dolly:

aanhangwagen met carrosserietype DB, DC of subcategorie SJ, bestemd voor:

  • a. het koppelen van een oplegger aan een trekkend voertuig waarbij de dolly de voorzijde van een oplegger draagt;

  • b. het dragen van de achterzijde van in de lengte ondeelbare lading, indien deze lading het chassis van het voertuig vervangt; of

  • c. het dragen van één van de assen van een motorvoertuig; de afsleepdolly;

onder dolly wordt tevens verstaan een aanhangwagen van het carrosserietype DA, DB, DC of subcategorie SJ bestemd voor het koppelen van een ontheffingsplichtige oplegger aan een trekkend voertuig, waarbij de dolly de massa van de lading verdeelt over de achteras(sen) van het trekkend voertuig en de as(sen) van de dolly; in ieder geval wordt als dolly aangemerkt een voertuig dat blijkens het kentekenregister een dolly is;

gelede bus:

bus die bestaat uit twee of meerdere starre delen die scharnierend met elkaar verbonden zijn; de passagiersruimten van elk deel zijn zodanig met elkaar verbonden dat de passagiers zich vrij van het ene naar het andere deel kunnen bewegen; de starre delen zijn permanent met elkaar verbonden zodat deze alleen kunnen worden losgemaakt door ingrepen waarvoor uitrusting benodigd is die men gewoonlijk alleen in een werkplaats aantreft; in ieder geval wordt als gelede bus aangemerkt een voertuig met carrosserietype CC, CD, CG, CH, CK, CL, CO, CP, CS of CT als bedoeld in richtlijn 2007/46/EG en een voertuig dat geregistreerd is als gelede bus;

gepantserd voertuig:

voertuig dat bestemd is om de vervoerde personen of goederen te beschermen door middel van kogelwerende bepantsering; in ieder geval wordt als gepantserd voertuig aangemerkt een voertuig voor speciale doeleinden van de voertuigcategorie M, N of O en carrosserietype SB als bedoeld in richtlijn 2007/46/EG en een voertuig dat geregistreerd is als gepantserd voertuig;

kampeerwagen:

voertuig dat voorzien is van een woongedeelte met ten minste de volgende uitrusting die vast in het woongedeelte bevestigd is:

  • 1°. tafel, die eventueel eenvoudig te verwijderen is;

  • 2°. stoelen;

  • 3°. slaapgelegenheid, eventueel door de stoelen om te vormen;

  • 4°. kookvoorzieningen, en

  • 5°. opbergmogelijkheden; in ieder geval wordt als kampeerwagen aangemerkt een voertuig voor speciale doeleinden van de voertuigcategorie M met subcategorie SA en een voertuig dat geregistreerd is als kampeerwagen;

lijkwagen:

voertuig dat hoofdzakelijk bestemd is voor het vervoer van overledenen en hiertoe een speciale uitrusting heeft; in ieder geval wordt als lijkwagen aangemerkt een voertuig voor speciale doeleinden van de voertuigcategorie M en met carrosserietype SD en een voertuig dat geregistreerd is als lijkwagen;

massa in rijklare toestand voor voertuigen van de voertuigcategorie M en N:

de massa van het voertuig met de brandstoftank of brandstoftanks gevuld tot ten minste 90% van zijn of hun inhoud, met inbegrip van de massa van de bestuurder (75 kg), brandstof en vloeistoffen, voorzien van de standaarduitrusting volgens de specificaties van de fabrikant en, als het voertuig daarmee is uitgerust, de massa van de carrosserie, de cabine, de koppeling, reservewielen en het gereedschap;

massa in rijklare toestand voor voertuigen van de voertuigcategorie O:

de massa van het voertuig, met inbegrip van de brandstof en vloeistoffen, voorzien van de standaarduitrusting volgens de specificaties van de fabrikant, en, als de aanhangwagen daarmee is uitgerust, de massa van de carrosserie, extra koppelingen, reservewielen en het gereedschap;

middenasaanhangwagen:

aanhangwagen waarvan de as of assen, indien gelijkmatig belast, zich dicht bij het zwaartepunt van het voertuig bevindt respectievelijk bevinden, zodat een statische verticale belasting van ten hoogste 10% van de met de technisch toegestane maximummassa van de aanhangwagen overeenkomende belasting of van 1.000 kg, waarbij de lichtste belasting van toepassing is, wordt overgebracht op het trekkende voertuig; in ieder geval wordt als middenasaanhangwagen aangemerkt een voertuig met carrosserietype DC en een voertuig dat geregistreerd is als middenasaanhangwagen;

oplegger:

aanhangwagen die ontworpen is om aan een opleggertrekkend voertuig of aan een dolly te worden gekoppeld en die op het trekkende voertuig of de dolly een aanzienlijke statische verticale belasting overbrengt; in ieder geval wordt als oplegger aangemerkt een voertuig met carrosserietype DA en een voertuig dat geregistreerd is als oplegger;

personenauto:

voertuig op vier of meer wielen, niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid of een gehandicaptenvoertuig, ingericht voor het vervoer van personen, met niet meer dan acht zitplaatsen, de bestuurderszitplaats niet meegerekend; in ieder geval wordt als personenauto aangemerkt een voertuig van de voertuigcategorie M met de voertuigclassificatie M1 en een voertuig dat geregistreerd is als personenauto;

opleggertrekker:

bedrijfsauto die hoofdzakelijk is ontworpen en gebouwd voor het trekken van opleggers; in ieder geval wordt als opleggertrekker aangemerkt een voertuig met carrosserietype BC en een voertuig dat geregistreerd is als opleggertrekker of als trekker;

stoel:

een complete structuur met bekleding, al dan niet geïntegreerd in de carrosseriestructuur van het voertuig, die bestemd is om zitplaats te bieden aan één persoon;

technisch toegestane maximummassa:

de door de fabrikant voor een voertuig op basis van de bouwkenmerken en de door het ontwerp bepaalde prestaties ervan vastgestelde maximummassa; de technisch toegestane maximummassa van een aanhangwagen of een oplegger omvat de statische massa die in aangekoppelde toestand op het trekkende voertuig wordt overgebracht;

terreinvoertuig:

voertuig van de voertuigcategorie M of N met specifieke technische kenmerken waardoor het buiten de normale wegen kan worden gebruikt;

voertuig voor speciale doeleinden:

voertuig van de voertuigcategorie M, N, of O met specifieke technische kenmerken om een functie te vervullen waarvoor speciale voorzieningen of uitrustingen vereist zijn;

voertuigen van de voertuigcategorie M:

voertuigen als bedoeld in bijlage II, deel A, paragraaf 1.1, bij richtlijn 2007/46/EG;

voertuigen van de voertuigcategorie N:

voertuigen als bedoeld in bijlage II, deel A, paragraaf 1.2, bij richtlijn 2007/46/EG;

voertuig van de voertuigcategorie O:

voertuigen als bedoeld in bijlage II, deel A, paragraaf 1.3, bij richtlijn 2007/46/EG;

voor rolstoelen toegankelijk voertuig:

voertuig dat specifiek gebouwd of verbouwd is ten behoeve van een of meer personen die in hun rolstoel zitten, wanneer het voertuig op de weg rijdt; in ieder geval wordt als voor rolstoelen toegankelijk voertuig aangemerkt een voertuig voor speciale doeleinden van de voertuigcategorie M met voertuigclassificatie M1 en subcategorie SH en een voertuig dat geregistreerd is als een voor rolstoelen toegankelijk voertuig;.

B

Artikel 3.2 komt te luiden:

Artikel 3.2

  • 1. Voertuigen van de voertuigcategorieën M, N en O, met uitzondering van voertuigen voor speciale doeleinden, moeten voor het verkrijgen van een EG-typegoedkeuring voldoen aan bijlage IV, deel I, bij richtlijn 2007/46/EG.

  • 2. Voertuigen voor speciale doeleinden van de voertuigcategorieën M, N en O moeten voor het verkrijgen van een EG-typegoedkeuring voldoen aan bijlage XI bij richtlijn 2007/46/EG.

  • 3. Voertuigen met de voertuigclassificatie M1 en N1, met uitzondering van voertuigen voor speciale doeleinden, moeten voor het verkrijgen van een EG-kleine serie typegoedkeuring en een nationale kleine serie typegoedkeuring voldoen aan bijlage IV, deel 1, aanhangsel 1, tabel 1 respectievelijk tabel 2 bij richtlijn 2007/46/EG.

  • 4. Voertuigen van de voertuigcategorieën M, N en O, met uitzondering van voertuigen met de voertuigclassificatie M1 en N1, alsmede voertuigen voor speciale doeleinden van de voertuigcategorieën M, N en O moeten voor het verkrijgen van een nationale kleine serie typegoedkeuring voldoen aan bijlage IV bij deze regeling.

C

Artikel 3.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor het artikel wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In het eerste lid wordt na ‘bijzondere EG-richtlijnen’ ingevoegd: EG-verordeningen of VN/ECE-reglementen.

3. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De Dienst Wegverkeer kan bepalen dat voor een type waarin technologieën of concepten zijn verwerkt, die wegens hun specifieke aard niet aan de eisen in bijlage IV bij deze regeling kunnen voldoen, een tijdelijke nationale kleine serie goedkeuring kan worden verleend, mits er naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer geen gevaar is voor de verkeersveiligheid.

D

Artikel 3.7 komt te luiden:

Artikel 3.7

  • 1. Voertuigen van de voertuigcategorieën L, M, N, O en T moeten voor het verkrijgen van een individuele goedkeuring voldoen aan bijlage IV bij deze regeling.

  • 2. In afwijking van het eerste lid mogen voertuigen met de voertuigclassificaties M1 of N1, die in grote series worden geproduceerd in of voor derde landen en die niet of niet langer dan zes maanden zijn geregistreerd, voldoen aan bijlage IV, deel I, aanhangsel 2, bij richtlijn 2007/46/EG.

E

In artikel 3.8 wordt de zinsnede ‘een of meer van de voorschriften van EG-richtlijnen’ vervangen door: de eisen genoemd in Bijlage IV bij deze regeling.

F

Artikel 3.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid wordt ‘relevante bijzondere EG-richtlijnen of EG-verordeningen’ vervangen door: relevante bijzondere EG-richtlijnen, EG-verordeningen of VN/ECE-reglementen.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Een reminrichting of stuurinrichting die is bedoeld om deel uit te maken van:

    • a. een voertuig van de voertuigcategorie M, N of O, moet voor het verkrijgen van een nationale typegoedkeuring voldoen aan de voor het desbetreffende onderdeel relevante voorschriften opgenomen in bijlage IV, deel I, bij richtlijn 2007/46/EG, waarbij de fabrikant tot tevredenheid van de Dienst Wegverkeer aantoont dat aan de essentiële voorschriften van de regelgeving is voldaan.

    • b. een voertuig van de voertuigcategorie L of T, moet voor het verkrijgen van een nationale typegoedkeuring voldoen aan de voor het desbetreffende onderdeel relevante voorschriften opgenomen in bijlage IIIB of IIIC bij deze regeling.

G

Hoofdstuk 3, afdeling 5, vervalt.

H

In artikel 3.25, vierde lid vervalt ‘brandstoftank,’.

I

Artikel 5.1a.1 komt te luiden:

Artikel 5.1a.1

Bij de vaststelling van de afmetingen van motorvoertuigen en samenstellen daarvan, met uitzondering van landbouw- of bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid en gehandicaptenvoertuigen, worden delen en onderdelen buiten beschouwing gelaten overeenkomstig bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 1, paragraaf 1.

J

In de artikelen 5.3.48, vijfde lid, en 5.3.51, eerste lid, onder p, en vierde lid, wordt ‘trekkers’ vervangen door: opleggertrekkers.

K

Artikel 5.3.49 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, laatste volzin, wordt ‘trekkers’ vervangen door: opleggertrekkers.

2. In het derde lid, laatste volzin, wordt ‘betonmolen of betonpomp’ vervangen door: betonmolen, betonmixer of betonpomp.

L

Artikel 5.4.57 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien een motorfiets is verbonden aan een zijspanwagen mag de combinatie voorzien zijn van ten hoogste twee dagrijlichten.

2. In het eerste lid komt de kolom ‘Wijze van Keuren’ te luiden:

Leden 1 tot en met 4: visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

M

Aan artikel 5.4.58, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. een dagrijlicht.

N

Artikel 5.5.57 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel m door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • n. één of twee dagrijlichten indien het voertuig niet breder is dan 1,30 m, dan wel twee dagrijlichten indien het voertuig breder is dan 1,30 m;

  • o. een derde remlicht, aangebracht zodanig dat:

    • 1°. het zich bevindt op een afstand van ten hoogste 0,15 m vanaf het middenlangsvlak, en

    • 2°. de onderzijde van het lichtdoorlatende gedeelte hoger ligt dan de bovenzijde van de remlichten, bedoeld in artikel 5.5.51, eerste lid, onder g.

2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

5.

In afwijking van het eerste lid, onderdeel o, mogen twee extra remlichten worden aangebracht, indien het derde remlicht niet binnen 0,15 m vanaf het middenlangsvlak kan worden bevestigd.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

O

Artikel 5.5.59 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt na ‘mistachterlichten’ ingevoegd: en het derde remlicht.

2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. De dagrijlichten mogen niet anders dan wit stralen.

3. In de kolom ‘Wijze van Keuren’ wordt ‘Leden 1 tot en met 4’ vervangen door: Leden 1 tot en met 5.

P

In artikel 5.6.8, eerste en tweede lid, wordt na ‘blijkens’ ingevoegd: de kentekencard,.

Q

Artikel 5.6.57 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel i door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • j. één dagrijlicht.

2. In de kolom ‘Wijze van Keuren’ in het tweede lid wordt ‘Onderdeel a’ vervangen door ‘Onderdelen a en i’ en wordt ‘Onderdelen b tot en met i’ vervangen door: Onderdelen b tot en met h.

3. Het tweede lid, onderdeel i, komt te luiden:

  • i. een derde remlicht, aangebracht zodanig dat:

    • 1°. het zich bevindt op een afstand van ten hoogste 0,15 m vanaf het middenlangsvlak, en

    • 2°. de onderzijde van het lichtdoorlatende gedeelte hoger ligt dan de bovenzijde van de remlichten, bedoeld in artikel 5.6.51, derde lid, onder e.

4. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

4.

In afwijking van het tweede lid, onderdeel i, mogen twee extra remlichten worden aangebracht, indien het derde remlicht niet binnen 0,15 m vanaf het middenlangsvlak kan worden bevestigd.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

R

Artikel 5.6.58, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. één dagrijlicht.

2. In de kolom ‘Wijze van Keuren’ wordt ‘Onderdelen b, c, d en f’ vervangen door: Onderdelen b, c, d, f en g.

S

Artikel 5.6.59 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Het dagrijlicht mag niet anders dan wit stralen.

2. In de kolom ‘Wijze van Keuren’ wordt ‘Leden 1 tot en met 4’ vervangen door: Leden 1 tot en met 5.

T

Aan artikel 5.6.94 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • f. één dagrijlicht.

U

Artikel 5.6.95 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het dagrijlicht mag niet anders dan wit stralen.

2. De kolom ‘Wijze van Keuren’ in het eerste lid komt te luiden: Leden 1 tot en met 4: visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld.

V

In artikel 5.12.7, eerste lid, wordt na ‘middenasaanhangwagens’ ingevoegd: , aanhangwagens met een stijve dissel.

W

In de artikelen 5.12.31, eerste en tiende lid, 5.12.31a, eerste lid, 5.12.39, eerste lid, en 5.12.39a, eerste lid, wordt na ‘opleggers’ telkens ingevoegd: , aanhangwagens met een stijve dissel.

X

In artikel 5.12.40, derde lid, wordt na ‘middenasaanhangwagens’ ingevoegd: en aanhangwagens met een stijve dissel.

Y

In artikel 5.12.66, derde en vierde lid, wordt na ‘middenasaanhangwagen’ ingevoegd: of aanhangwagen met een stijve dissel.

Z

Artikel 5.15.57, eerste en tweede lid, komen als volgt te luiden:

1.

Aanhangwagens achter een motorfiets mogen zijn voorzien van:

a. één mistachterlicht;

b. één of twee witte retroreflectoren aan de voorzijde van het voertuig, en;

c. werklichten, en

d. een derde remlicht, aangebracht zodanig dat:

1°. het zich bevindt op een afstand van ten hoogste 0,15 m vanaf het middenlangsvlak, en

2°. de onderzijde van het lichtdoorlatende gedeelte hoger ligt dan de bovenzijde van de remlichten, bedoeld in artikel 5.15.51, eerste lid, onder c.

Leden 1 tot en met 3: visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

2.

Aanhangwagens achter een bromfiets mogen zijn voorzien van:

a. twee richtingaanwijzers aan de achterzijde van het voertuig, dan wel één richtingaanwijzer aan elke zijkant van het voertuig;

b. één of twee remlichten, en

c. één of twee witte retroreflectoren aan de voorzijde van het voertuig, en

d. een derde remlicht, aangebracht zodanig dat:

1°. dat licht zich bevindt op een afstand van ten hoogste 0,15 m vanaf het middenlangsvlak, en

2°. de onderzijde van het lichtdoorlatende gedeelte hoger ligt dan de bovenzijde van de remlichten, bedoeld in het tweede lid, onder b.

 

AA

Artikel 5.18.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid wordt ‘eerste lid is’ vervangen door: eerste en achtste lid zijn.

2. Het zevende lid komt te luiden:

  • 7. In afwijking van het eerste lid mag met een bedrijfsauto een samenstel van een dolly met oplegger worden voortbewogen.

3. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 8. Een samenstel van een motorvoertuig en een aanhangwagen heeft ten hoogste twee draaipunten.

BB

In artikel 5.18.6, eerste lid, wordt na ‘de stabiliteit van het voertuig’ ingevoegd ‘niet’ en wordt ‘minimaal de volgende versnellings- of vertragingskrachten kunnen weerstaan’ vervangen worden door: zodanig worden vastgezet dat minimaal de volgende versnellings- of vertragingskrachten kunnen worden weerstaan.

CC

In het opschrift van onderdeel A van paragraaf 1 van afdeling 18 van hoofdstuk 5 wordt ‘en daardoor voortbewogen aanhangwagens’ vervangen door: dolly’s of aanhangwagens en samenstellen hiervan.

DD

Artikel 5.18.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘trekker’ vervangen door: opleggertrekker.

2. In het tweede lid wordt ‘aanhangwagen, niet zijnde een samenstel van trekker en oplegger’ vervangen door: autonome aanhangwagen, middenasaanhangwagen of aanhangwagen met een stijve dissel, niet zijnde een samenstel van opleggertrekker en oplegger.

3. Onder vernummering van de leden vier tot en met acht naar zes tot en met tien worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 4. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op een samenstel van bedrijfsauto en dolly met oplegger, waarbij de lengte van het samenstel van dolly met oplegger niet meer mag bedragen dan 12,00 m.

  • 5. In afwijking van het eerste en vierde lid mag bij het gebruik van een gestandaardiseerde laadstructuur in de vorm van een 45’ container met een lengte van maximaal 13,72 m en een breedte van maximaal 2,55 m, dan wel 2,60 m in het geval van een geconditioneerde gestandaardiseerde laadstructuur, indien deze container stapelbaar is en geschikt is voor het vervoer op een zeeschip, de lengte van het samenstel niet meer bedragen dan 17,30 m.

5. In het zesde lid (nieuw) wordt ‘een samenstel van bedrijfsauto en een aanhangwagen, beide met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg, niet zijnde een samenstel van trekker en oplegger’ vervangen door ‘een samenstel van bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg, en een aanhangwagen of samenstel van dolly met oplegger met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg, niet zijnde een samenstel van opleggertrekker en oplegger’ en wordt na ‘voorste as van de aanhangwagen’ ingevoegd: of dolly.

EE

Artikel 5.18.16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste wordt na ‘een samenstel van voertuigen moet’ ingevoegd: in elke gebruikstoestand.

2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. De maximale uitzwaai van een bedrijfsauto mag niet meer bedragen dan:

    • a. 0,80 m;

    • b. 1,00 m wanneer het voertuig met een ashefinrichting is uitgerust en de as van de grond is opgetrokken;

    • c. 1,00 m wanneer de achterste as een gestuurde as is.

FF

Artikel 5.18.17b, tweede lid, onderdeel d, komt te luiden:

  • d. de uitkomst van de som: het vermogen van de motor in kW, gedeeld door 0,002 kW/kg.

GG

Artikel 5.18.17g komt te luiden:

Artikel 5.18.17g

  • 1. De op de kentekencard, het kentekenbewijs van een bedrijfsauto, bus of dolly of in het kentekenregister vermelde toegestane maximum te trekken massa van een aanhangwagen, mag niet worden overschreden of de som van de aslasten van een aanhangwagen, alsmede van een samenstel van dolly en oplegger, mag niet meer bedragen dan de vermelde toegestane maximum te trekken massa aanhangwagen.

  • 2. Indien op de kentekencard of het kentekenbewijs van een bedrijfsauto, bus of dolly of in het kentekenregister de in het eerste lid bedoelde waarde niet is vermeld, dan wel indien de bedrijfsauto, bus of dolly niet in Nederland is geregistreerd mag de toegestane maximum te trekken massa van een aanhangwagen, alsmede van een samenstel van een dolly met oplegger, niet meer bedragen dan de laagste van de volgende waarden:

    • a. in het geval dat een bedrijfsauto met een technisch toegestane maximummassa van ten hoogste 3.500 kg of een bus een aanhangwagen voortbeweegt voorzien van een bedrijfsremsysteem:

      • 1°. de opgegeven technisch toegestane maximummassa van het trekkende voertuig vermeerderd met de technisch toegestane maximummassa op het koppelpunt;

      • 2°. in afwijking van subonderdeel 1°, 1,5 maal de technisch toegestane maximummassa van een bedrijfsauto vermeerderd met de technisch toegestane maximummassa op het koppelpunt, indien de bedrijfsauto een aantekening op de kentekencard, het kentekenbewijs of in het kentekenregister ‘G’ heeft;

      • 3°. de ten aanzien van de constructiekenmerken van het trekkende voertuig opgegeven technisch toegestane maximum te trekken massa van een aanhangwagen en de sterkte van de koppeling;

      • 4°. de daarvoor ten aanzien van het remsysteem van het trekkende voertuig opgegeven technisch toegestane maximummassa;

      • 5°. 3.500 kg vermeerderd met de technisch toegestane maximummassa op het koppelpunt,

    • b. in het geval dat een bedrijfsauto met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg een aanhangwagen voortbeweegt voorzien van een bedrijfsremsysteem:

      • 1°. de ten aanzien van de constructiekenmerken van het trekkende voertuig opgegeven technisch toegestane maximum te trekken massa van een aanhangwagen en de sterkte van de koppeling;

      • 2°. de daarvoor ten aanzien van het remsysteem van het trekkende voertuig opgegeven technisch toegestane maximummassa;

      • 3°. 3.500 kg, vermeerderd met de technisch toegestane maximummassa op het koppelpunt indien het voertuig uitsluitend bestemd is voor het trekken van aanhangwagens die zijn voorzien van een oploopreminrichting;

      • 4°. 1,5 maal de technisch toegestane maximummassa van het voertuig vermeerderd met de technisch toegestane maximummassa op het koppelpunt wanneer deze bestemd is voor het trekken van aanhangwagens met een continureminrichting;

      • 5°. 24.000 kg vermeerderd met de technisch toegestane maximummassa op het koppelpunt in het geval van een middenasaanhangwagen of een aanhangwagen met stijve dissel met een continureminrichting,

    • c. in het geval dat een bedrijfsauto of een bus een ongeremde aanhangwagen voortbeweegt:

      • 1°. de ten aanzien van de constructiekenmerken van het trekkende voertuig opgegeven technisch toegestane maximum te trekken massa van een aanhangwagen en de sterkte van de koppeling;

      • 2°. de helft van de massa in rijklare toestand van het trekkende voertuig vermeerderd met de technisch toegestane maximummassa op het koppelpunt;

      • 3°. 750 kg, vermeerderd met de technisch toegestane maximummassa op het koppelpunt,

    • d. in het geval van een dolly:

      • 1°. de ten aanzien van de constructiekenmerken van de dolly opgegeven technisch toegestane maximum te trekken massa van een aanhangwagen en de sterkte van de koppeling;

      • 2°. de sterkte van de koppelingen in relatie tot de opgegeven technisch toegestane maximummassa van het trekkende motorvoertuig en de technisch toegestane maximummassa van de te trekken oplegger;

      • 3°. de daarvoor ten aanzien van het remsysteem van de dolly opgegeven technisch toegestane maximummassa;

      • 4°. het samenstel van een dolly en oplegger: 1,5 maal de technisch toegestane maximummassa van het trekkende motorvoertuig vermeerderd met de technisch toegestane maximummassa op het koppelpunt.

HH

Artikel 5.18.18, derde lid, komt te luiden:

  • 3. De last onder de gestuurde as of assen, niet zijnde zelfsturende assen, van autonome aanhangwagens in beladen toestand of samenstellen van een dolly met oplegger in beladen toestand, mag niet minder bedragen dan een vijfde deel van de massa van de aanhangwagen respectievelijk het samenstel van de dolly en de oplegger.

II

Het opschrift van onderdeel G, van paragraaf 1, van afdeling 18, van hoofdstuk 5, komt te luiden: Middenasaanhangwagens en aanhangwagens met een stijve dissel.

JJ

Artikel 5.18.31 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor het artikel wordt de aanduiding ‘1.’geplaatst.

2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Het eerste lid, onderdelen a en c, zijn van overeenkomstige toepassing op een aanhangwagen met een stijve dissel.

KK

Aan artikel 5.18.34 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 5. Bij een samenstel van voertuigen bestaande uit een bedrijfsauto en dolly met oplegger moeten alle voertuigen zijn voorzien van een EBS-remsysteem.

  • 6. Indien in het samenstel bedoeld in het vijfde lid, de dolly is uitgerust met een voertuigstabiliteitssysteem, moet deze tevens beschikken over een voorziening die de remmen van de getrokken oplegger automatisch activeert zodra het voertuigstabiliteitssysteem van de dolly ingrijpt.

LL

In artikel 5.18.36c wordt ‘artikel 5.3.57, zevende lid, 5.3a.57, zevende lid, of 5.12.57, zesde lid’ vervangen door: artikel 5.3.57, vierde lid, 5.3a.57, vierde lid, of 5.12.57, vierde lid.

MM

In artikel 5.18.56, derde lid, wordt ‘aan een trekker’ vervangen door ‘aan een opleggertrekker of een dolly’ en wordt ‘trekker en oplegger’ vervangen door: opleggertrekker en oplegger of het samenstel van dolly en oplegger.

NN

In de artikelen 6.3, eerste lid, en artikel 6.4, eerste en tweede lid, wordt ‘bijlage IIIA, IIIB of IIID’ vervangen door: artikel 3.7, eerste lid, of bijlage IIIB bij deze regeling.

OO

In de artikelen 6.4, vierde lid, 6.7 en 6.8 wordt ‘bijlage IIIA of IIID’ vervangen door: artikel 3.7, eerste lid.

PP

Artikel 11.6 vervalt.

QQ

In artikel 3 van bijlage I, behorende bij artikel 2.1, derde lid, wordt ‘artikelen 4 tot en met 8’ vervangen door: artikelen 4 tot en met 10.

RR

Bijlage IIIA, behorende bij artikel 3.2, en bijlage IIID, behorende bij artikel 3.11, bij de regeling vervallen.

SS

Bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het opschrift van bijlage IV wordt toegevoegd ‘en kleine serie typegoedkeuring voor de categorieën M, N en O behorende bij artikel 3.2, derde lid’.

2. Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

  • 1. Voertuigen van de voertuigcategorieën L en T met de voertuigclassificatie T1 tot en met T3, T4.2 en T5 met een datum van eerste toelating van na 29 april 2009, moeten voor het verkrijgen van een individuele goedkeuring voor toelating tot het verkeer op de weg voldoen aan de voor het voertuig gestelde:

    • a. eisen voor het verkrijgen van een nationale kleine serie typegoedkeuring, zoals die eisen luidden op het moment van de datum van eerste toelating van het voertuig, en

    • b. permanente eisen.

  • 2. Onverminderd het eerste lid moeten niet-seriematig geproduceerde voertuigen:

    • a. met de voertuigclassificatie L3e of L4e voldoen aan de in artikel 6 van bijlage IX gestelde eis;

    • b. met de voertuigclassificatie L5e of L7e voldoen aan de in artikel 3, onderdeel b, van bijlage IX gestelde eis.

  • 3. Voertuigen van de voertuigcategorie L moeten voor het verkrijgen van een individuele goedkeuring voor toelating tot het verkeer op de weg tevens voldoen aan artikel 6 van bijlage IX, hoofdstuk 5, titel 2, voor zover dit naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer noodzakelijk is met het oog op het verkeersveilig gebruik van die voertuigen.

  • 4. Elektrisch aangedreven en hybride elektrische voertuigen van de voertuigcategorie L moeten voor het verkrijgen van een individuele goedkeuring voor toelating tot het verkeer op de weg tevens voldoen aan:

    • a. hoofdstuk 8 van richtlijn 97/24/EG, zoals dat luidde op de datum van de aanvraag van de goedkeuring;

    • b. VN/ECE-reglement 100, zoals dat luidde op de datum van de aanvraag van de goedkeuring, voor zover het de elektrische aandrijflijn betreft; en

    • c. annex 4, behorende bij bijlage IV.

3. Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

  • 1. Voertuigen van de voertuigcategorieën M, N en O, met uitzondering van voertuigen met de voertuigclassificatie M1 en N1 en voertuigen voor speciale doeleinden, met een datum van eerste toelating van na 29 april 2009, moeten voor het verkrijgen van een nationale kleine serie goedkeuring of een individuele goedkeuring voor toelating tot het verkeer op de weg voldoen aan de voor het voertuig gestelde:

    • a. eisen in bijlage IV, deel 1, bij richtlijn 2007/46/EG, zoals die eisen luidden op het moment van de datum van eerste toelating van het voertuig;

    • b. permanente eisen.

  • 2. Voertuigen voor speciale doeleinden van de voertuigcategorieën M, N en O, met een datum van eerste toelating van na 29 april 2009, moeten voor het verkrijgen van een nationale kleine serie goedkeuring of een individuele goedkeuring voor toelating tot het verkeer op de weg voldoen aan de voor het voertuig gestelde:

    • a. eisen in bijlage XI bij richtlijn 2007/46/EG, zoals die eisen luidden op het moment van de datum van eerste toelating van het voertuig;

    • b. permanente eisen.

  • 3. Voertuigen met de voertuigclassificatie M1 en N1, met een datum van eerste toelating van na 29 april 2009, moeten voor het verkrijgen van een individuele goedkeuring voor toelating tot het verkeer op de weg voldoen aan de voor het voertuig gestelde:

    • a. eisen in bijlage IV, deel 1, bij richtlijn 2007/46/EG, zoals die eisen luidden op het moment van de datum van eerste toelating van het voertuig;

    • b. permanente eisen.

  • 4. Onverminderd het eerste tot en met derde lid moeten niet-seriematig geproduceerde voertuigen van de voertuigcategorieën M en N voldoen aan de in artikel 3, onderdeel b, van bijlage IX gestelde eis.

  • 5. Onverminderd het eerste tot en met derde lid moeten elektrisch aangedreven en hybride elektrische voertuigen van de voertuigcategorieën M en N voldoen aan annex 4, behorende bij bijlage IV.

  • 6. De Dienst Wegverkeer stelt de wijze van keuren vast van de in het eerste lid, onderdeel a, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, onderdeel a, bedoelde eisen, met inbegrip van alternatieve voorschriften als bedoeld in en met inachtneming van respectievelijk hoofdstuk IX of hoofdstuk X van richtlijn 2007/46/EG. Bij de keuring blijven de volgende VN/ECE-reglementen, EG-richtlijnen en verordeningen buiten beschouwing:

    • a. Reglement nr. 95 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) inzake uniforme voorschriften voor de goedkeuring van voertuigen met betrekking tot de bescherming van de inzittenden bij een zijdelingse botsing;

    • b. Richtlijn 2005/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen inzake herbruikbaarheid, recycleerbaarheid en mogelijke nuttige toepassing, en tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad (PbEU 2005, L310);

    • c. Verordening (EU) nr. 65/2012 van de Commissie van 24 januari 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat schakelindicatoren betreft en tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2012, L 280);

    • d. Reglement nr. 97 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) inzake uniforme voorschriften voor de goedkeuring van voertuigalarmsystemen (VAS) en van motorvoertuigen wat hun alarmsysteem (AS) betreft.

    • e. Richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad (PbEU 2006, L 161), voor zover het voertuig in gebruik is genomen voor 1 januari 2017.

4. De artikelen 8 en 10 vervallen.

TT

Bijlage VIII, behorende bij hoofdstuk 5, wordt als volgt gewijzigd:

1. Hoofdstuk 1, titel 1, paragraaf 1, komt te luiden:

§ 1. Vaststelling afmetingen

Artikel 1
  • 1. Voor de vaststelling van afmetingen van voertuigen of samenstel van voertuigen wordt verstaan onder:

    a. as:

    de horizontale lijn die loodrecht staat op het middenlangsvlak van het voertuig en gaat door het midden van één of meer wielen wanneer deze zich in de stand van rechtuitrijden bevinden;

    b. lengte van een voertuig of samenstel van voertuigen:

    de horizontale afstand tussen twee verticale vlakken die loodrecht staan op het middenlangsvlak van het voertuig of het samenstel van voertuigen en gaan door de uiterste voor- en achterzijde van het voertuig of het samenstel, gemeten in de stand van rechtuitrijden op een horizontaal wegdek; de spiegels en de bevestigingsdelen daarvan worden buiten beschouwing gelaten; een zonneklep die niet meer dan 0,20 m voor het voorste verticale vlak, zoals is bepaald bij een niet gemonteerde zonneklep, uitsteekt en die met eenvoudige middelen afneembaar is, wordt buiten beschouwing gelaten;

    c. breedte van een voertuig:

    de horizontale afstand tussen twee verticale vlakken die evenwijdig lopen aan het middenlangsvlak van het voertuig en gaan door de uiterste linker- en rechterzijde van het voertuig, gemeten in de stand van rechtuitrijden op een horizontaal wegdek; de spiegels en de bevestigingsdelen daarvan worden buiten beschouwing gelaten;

    d. hoogte van een voertuig:

    de verticale afstand tussen het wegdek en een horizontaal vlak dat gaat door het hoogst gelegen deel van het voertuig, gemeten op een horizontaal wegdek in de rijstand.

  • 2. Onder voorbehoud van de in de volgende tabellen opgenomen aanvullende beperkingen, hoeven de in de tabellen I, II en III opgenomen voorzieningen en uitrusting niet voor de bepaling van de buitenste afmetingen in aanmerking te worden genomen als aan de volgende voorschriften wordt voldaan:

    • a. wanneer aan de voorzijde meerdere voorzieningen zijn gemonteerd, mogen deze in totaal niet meer dan 25 cm uitsteken;

    • b. voorzieningen en apparatuur die in de lengterichting aan het voertuig worden toegevoegd, mogen in totaal niet meer dan 75 cm uitsteken;

    • c. met uitzondering van achteruitkijkspiegels, mogen voorzieningen en apparatuur die in de breedterichting aan het voertuig worden toegevoegd in totaal niet meer dan 10 cm uitsteken.

  • 3. De voorschriften van het tweede lid, onderdelen a en b, zijn niet van toepassing op voorzieningen voor indirect zicht.

    Tabel I Voertuiglengte
       

    Personenauto’s

    Bussen

    Bedrijfsauto’s met een technisch toegestane maximummassa van ten hoogste 3.500 kg

    Bedrijfsauto’s met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg

    Aanhangwagens met een technisch toegestane maximummassa van ten hoogste 750 kg

    Aanhangwagens met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 750 kg

    1.

    Voorzieningen voor indirect zicht en voor het waarnemen van de ruimte achter het voertuig

    x

    x

    x

    x

    x

    X

    2.

    Wis- en sproeivoorzieningen

    x

    x

    x

    x

       

    3.

    Zonnekleppen aan buitenzijde

         

    x

       

    4.

    Frontbeschermingsinrichting

    x

     

    x

         

    5.

    Voetsteunen en handgrepen

     

    x

    x

    x

    x

    x

    6.

    Koppeling

    x

    x

    x

    x

       

    7.

    Extra koppeling

           

    x

    x

    8.

    Fietsenrek (verwijderbaar / opklapbaar)

    x

     

    x

         

    9.

    Hefplatforms, oprijplaten en soortgelijke uitrustingen, voor zover het laadvermogen niet wordt vergroot en deze uitrustingen niet meer dan 0,30 m uitsteken

    x

    x

    x

    x

    x

    x

    10.

    Observatie- en detectiemiddelen, met inbegrip van radars

     

    x

     

    x

    x

    x

    11.

    Veerkrachtige buffers en vergelijkbare uitrusting

       

    x

    x

    x

    x

    12.

    Voorzieningen voor douaneverzegeling en de afscherming ervan

       

    x

    x

    x

    x

    13.

    Voorzieningen voor de bevestiging van het dekzeil en de afscherming ervan

       

    x

    x

    x

    x

    14.

    Langsaanslagen voor afneembare carrosserieën

       

    x

    x

    x

    x

    15.

    Trolleystangen en stroomafnemers van elektrisch aangedreven voertuigen

     

    Alleen bussen met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 5.000 kg

    x

    x

     

    x

    16.

    Voor- en achterkentekenplaten

     

    x

    x

    x

    x

    x

    17.

    Verlichtingsuitrusting

    x

    x

    x

    x

    x

    x

    18.

    Opvouwbare voorzieningen en uitrusting die zijn ontworpen om de luchtweerstand te verminderen, mits deze niet meer dan 0,50 m voorbij de achterzijde van het voertuig uitsteken en de lengte van de laadruimte niet vergroten. Dergelijke voorzieningen moeten zo zijn ontworpen dat ze kunnen worden ingetrokken wanneer het voertuig stilstaat, zodat de maximaal toegestane lengte niet wordt overschreden en zij geen nadelige invloed hebben op de bruikbaarheid van het voertuig voor intermodaal vervoer.

     

    x

     

    x

     

    Alleen aanhangwagens met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg

    19.

    Luchtinlaatpijpen

       

    x

    x

     

    x

    Tabel II Voertuigbreedte
       

    Personenauto’s

    Bussen

    Bedrijfsauto’s met een technisch toegestane maximummassa van ten hoogste 3.500 kg

    Bedrijfsauto’s met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg

    Aanhangwagens met een technisch toegestane maximummassa van ten hoogste 750 kg

    Aanhangwagens met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 750 kg

    1.

    Voorzieningen voor indirect zicht

    x

    x

    x

    x

    x

    x

    2.

    De bolling van de zijwanden van de banden op het contactpunt met het wegdek

    x

    x

    x

    x

    x

    x

    3.

    Verklikkers voor lekke banden

     

    Alleen bussen met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 5.000 kg

    x

    x

    x

    x

    4.

    Bandenspanningsmeters

     

    Alleen bussen met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 5.000 kg

    x

    x

    x

    x

    5.

    Verlichtingsuitrusting

    x

    x

    x

    x

    x

    x

    6.

    Oprijplaten, hefplatforms en soortgelijke uitrusting, indien deze zijn ingeschoven en niet meer dan 0,10 m buiten de zijkant van het voertuig uitsteken, en de hoeken van de naar voren of naar achteren gerichte oprijplaten zijn afgerond met een straal van ten minste 5 mm; de randen moeten afgerond zijn tot een straal van ten minste 2,5 mm

     

    x

     

    x

    x

    x

    7.

    Intrekbare zijdelingse geleidingsvoorzieningen bestemd voor gebruik op geleid bussysteem, indien zij niet zijn ingetrokken intrekbare treden, indien deze zijn uitgeschoven en het voertuig stilstaat

     

    Alleen bussen met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 5.000 kg

           

    8.

    Observatie- en detectiemiddelen, met inbegrip van radars

     

    x

     

    x

    x

    x

    9.

    Voorzieningen en uitrusting die speciaal zijn ontworpen om de luchtweerstand te verminderen, mits deze niet meer dan 5 cm aan beide zijden buiten de grootste breedte van het voertuig uitsteken en het laadvermogen niet vergroten. Dergelijke voorzieningen moeten zo zijn ontworpen dat ze kunnen worden ingetrokken wanneer het voertuig stilstaat, zodat de maximaal toegestane breedte niet wordt overschreden en zij geen nadelige invloed hebben op de bruikbaarheid van het voertuig voor intermodaal vervoer. Wanneer de voorzieningen en uitrusting in gebruik zijn, mag de breedte van het voertuig niet meer dan 2,65 m bedragen.

       

    x

    x

    x

    x

    10.

    Voorzieningen voor douaneverzegeling en de afscherming ervan

       

    x

    x

    x

    x

    11.

    Voorzieningen voor de bevestiging van het dekzeil en de afscherming daarvan

       

    x

    x

    x

    x

    12.

    Uitstekende flexibele delen van een opspatafschermingssysteem, flexibele spatborden en spatlappen

     

    x

    x

    x

    x

    x

    14.

    Sneeuwkettingen

    x

    x

    x

    x

    x

    x

    15.

    Veiligheidshekwerken op voertuigen voor voertuigvervoer. Alleen voor voertuigen die voor het vervoer van ten minste twee andere voertuigen zijn ontworpen en gebouwd en waarbij de veiligheidshekwerken zich meer dan 2,00 m, maar niet meer dan 3,70 m van de grond bevinden en aan de zijkant niet meer dan 5 cm buiten het buitenste punt van het voertuig uitsteken. De breedte van het voertuig mag, als gevolg van deze veiligheidshekwerken, niet meer dan 2,65 m bedragen.

         

    x

     

    Alleen aanhangwagens met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg

    16.

    Opklapbare treden en andere uitschuifbare en uitklapbare delen, voor zover uitgeschoven of uitklapbaar

       

    x

    x

     

    x

    Tabel III Voertuighoogte
       

    Personenauto’s

    Bussen

    Bedrijfsauto’s met een technisch toegestane maximummassa van ten hoogste 3.500 kg

    Bedrijfsauto’s met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg

    Aanhangwagens met een technisch toegestane maximummassa van ten hoogste 750 kg

    Aanhangwagens met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 750 kg

    1.

    Antenne voor radio of radionavigatie

    x

    x

    x

    x

    x

    x

    2.

    Stroomafnemers of trolleystangen in de uitgeschoven stand

     

    Alleen bussen met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 5.000 kg

    x

    x

     

    x

2. In de artikelen 15, eerste lid, 25, eerste en tweede lid, wordt na ‘middenasaanhangwagen’ ingevoegd: en een aanhangwagen met een stijve dissel.

3. In artikel 102, tweede lid, wordt na ‘opleggers’ ingevoegd: , aanhangwagens met een stijve dissel.

4. In artikel 107, eerste lid, wordt na ‘middenasaanhangwagens’ ingevoegd: , aanhangwagens met een stijve dissel.

5. In annex 2, behorend bij artikel 15, eerste lid, wordt na ‘middenasaanhangwagen’ telkens ingevoegd: en aanhangwagen met een stijve dissel.

6. In annex 5, behorend bij artikel 50, komt voetnoot 2 te luiden:

2 Bij snelheidssymbolen hoger dan ‘P’ mag voor de waarde van de variatie in aslast, de waarde worden gehanteerd die onder ‘P’ is aangegeven.

ARTIKEL II

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2014, met uitzondering van artikel I, onderdeel QQ.

  • 2. Artikel I, onderdeel QQ, treedt in werking met ingang 1 januari 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

TOELICHTING

Deze regeling strekt tot aanpassing van de Regeling voertuigen om uitvoering te geven aan Verordening (EU) nr. 1229/2012 van de Commissie van 10 december 2012 tot wijziging van de bijlagen IV en XII bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PbEU 2012, L 353), Verordening (EU) nr. 1230/2012 van de Commissie van 12 december 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de typegoedkeuringsvoorschriften voor massa’s en afmetingen van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan betreft en tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2012, L 353) en Verordening (EU) nr. 678/2011 van de Commissie van 14 juli 2011 tot vervanging van bijlage II en tot wijziging va de bijlagen IV, IX en XI bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PbEU 2011, L 185). Tevens wordt met deze wijziging van de Regeling voertuigen een richtlijn geïmplementeerd. Het betreft Richtlijn 2013/60/EU van de Commissie van 27 november 2013 tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de technische vooruitgang, van Richtlijn 97/24/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde onderdelen of eigenschappen van motorvoertuigen op twee of drie wielen, Richtlijn 2002/24/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen en Richtlijn 2009/67/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de installatie van de verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen op twee- of driewielige motorvoertuigen (PbEU 2013, L 329).

De drie bovengenoemde verordeningen wijzigen kaderrichtlijn 2007/46/EG waarin het geharmoniseerde kader is vastgesteld dat de administratieve bepalingen en algemene technische voorschriften voor alle nieuwe voertuigen van de categorieën M, N en O omvat. Naast de procedures en eisen met betrekking de aanvraag en verlening van een Europese typegoedkeuring, biedt de richtlijn het juridische kader voor de Europese kleine serie goedkeuring, de nationale kleine serie goedkeuring en de nationale goedkeuring van individuele voertuigen.

Verordening (EU) nr. 1229/2012 brengt belangrijke wijzigingen aan in de lijsten van toepasselijke bijzondere richtlijnen, verordeningen en VN/ECE-reglementen voor de typegoedkeuring van de voertuigcategorieën waar de kaderrichtlijn betrekking op heeft. In de eerste plaats wordt bijlage IV, deel 1, van richtlijn 2007/46/EG inzake de regelgevingen voor de EG-typegoedkeuring van in onbeperkte series geproduceerde voertuigen opnieuw vastgesteld. Ook de lijst met regelgevingen inzake technische eisen voor de EG-typegoedkeuring van in kleine series geproduceerde voertuigen wordt opnieuw vastgesteld (bijlage IV, deel 1, aanhangsel 1, bij de kaderrichtlijn). Een nieuw onderdeel hiervan is tabel 2 waarin voor N1 voertuigen geharmoniseerde technische voorschriften zijn opgenomen. Dit heeft tot gevolg dat naast de in kleine series geproduceerde M1 voertuigen, tevens N1 voertuigen toegang krijgen tot de interne markt.

Verordening (EU) nr. 1230/2012 komt in de plaats van Richtlijn 92/21/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende massa’s en afmetingen van motorvoertuigen van categorie M1 (PbEG 1992, L 129) en van Richtlijn 97/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 1997 betreffende de massa’s en afmetingen van bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG (PbEG 1997, L 233). De voorschriften van die richtlijnen met betrekking tot de massa’s en afmetingen van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan zijn opgenomen in deze verordening en waar nodig gewijzigd om ze aan de ontwikkeling van de technische en wetenschappelijke kennis aan te passen. Verordening (EU) nr. 1230/2012 is een uitvoeringsverordening van Verordening (EG) nr. 661/20091, de zogeheten algemene veiligheidsverordening, waarin onder meer fundamentele bepalingen zijn vastgesteld op het terrein van massa’s en afmetingen. De procedures, tests en voorschriften hieromtrent worden in Verordening (EU) nr. 1230/2012 nader uitgewerkt. Een belangrijk nieuw element in deze verordening is dat het monteren van aerodynamische voorzieningen op voertuigen wordt toegestaan. Aangezien deze voorzieningen bestaan uit aanvullende onderdelen die uitsteken, zijn zij opgenomen in de lijst van voorzieningen en uitrusting die niet voor de bepaling van de buitenste afmetingen in aanmerking worden genomen. De toegestane uitsteek buiten de reguliere voertuigafmetingen is echter beperkt tot 0,50 meter, zodat geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en intermodaal vervoer mogelijk blijft.

Verordening (EU) nr. 678/2011 vernieuwt bijlage II bij richtlijn 2007/46/EG waarin algemene definities, criteria voor de indeling in voertuigcategorieën, voertuigtypen en carrosserietypen zijn opgenomen. Diverse definities zijn aangepast in verband met de technische vooruitgang. Ook zijn nieuwe definities toegevoegd. De verordening verduidelijkt het onderscheid tussen voertuigen van de categorie M en van de categorie N.

Richtlijn 2013/60/EU wijzigt kaderrichtlijn 2002/24/EG inzake de goedkeuring van twee- en driewielige motorvoertuigen en twee bijzondere richtlijnen die onder die kaderrichtlijn vallen en die betrekking hebben op diverse voertuigonderdelen. Een aantal artikelen van deze richtlijnen wordt gewijzigd en gemoderniseerd om beter aan te sluiten bij de VN/ECE-reglementen en tevens de verkeersveiligheid te vergroten. Zo wordt geregeld dat nieuwe typen voertuigen van de voertuigcategorie L bij de goedkeuring moeten zijn uitgerust met lichten die automatisch worden ingeschakeld of met speciale dagrijlichten (artikel 3). Oudere typen voertuigen die niet aan deze eisen voldoen, mogen nog wel geregistreerd worden in de lidstaten. Implementatie vindt plaats middels dynamische verwijzing via hoofdstuk 3 Wegenverkeerswet 1994 en hoofdstuk 3 Regeling voertuigen (zie onderstaande tabel). Daarnaast worden de permanente eisen in overeenstemming gebracht met de toelatingseisen door te bepalen dat dagrijverlichting is toegestaan voor voertuigen van de L-categorie die reeds zijn toegelaten tot het verkeer op de weg. Dit onderwerp is reeds op vergelijkbare wijze geregeld voor diverse andere voertuigcategorieën.

Implementatietabel richtlijn 2013/60/EU

Richtlijn 2013/60/EG

Implementatie Nederlandse wet- en regelgeving

Artikel 1, eerste lid

Artikel 22, tweede lid, Wvw 1994

Artikel 1, tweede lid

Artikelen 22, eerste lid, 22a, eerste lid, Wvw 1994, en artikelen 1.1, 1.2, 3.3, 3.5, 3.6, 3.9, 3.16, 3.18, 3.24 t/m 3.26, 4.1 en 4.2 en bijlagen IIIB en IV Regeling voertuigen (implementatie door middel van dynamische verwijzing)

Artikel 2

Artikelen 22, eerste lid, 22a, eerste lid, en 23, eerste lid, Wvw 1994, en artikelen 1.1, 1.2, 3.3, 3.5, 3.6, 3.9, 3.16, 3.18, 3.24 t/m 3.26, 4.1 en 4.2 en bijlagen IIIB en IV Regeling voertuigen (implementatie door middel van dynamische verwijzing)

Artikel 3

Artikelen 22, eerste lid, 22a, eerste lid, en 71, onderdeel a, Wvw 1994, artikelen 3.3, en bijlage IIIB Regeling voertuigen (implementatie door middel van dynamische verwijzing) en wijziging van de artikelen 5.4.57, 5.4.58, 5.5.57, 5.5.59, 5.6.57, 5.6.58, 5.6.59, 5.6.94, 5.6.95, 5.15.57 Regeling voertuigen

Artikel 4

Artikel 22, eerste lid, en 22a, eerste lid, Wvw 1994 (implementatie door middel van dynamische verwijzing)

Artikelen 5 tot en met 7

Behoeft geen implementatie

De regeling leidt niet tot administratieve lasten of inhoudelijke nalevingskosten voor burgers en bedrijven.

Artikelsgewijs

Onderdeel A (artikel 1.1)

Vanwege de aanpassingen van diverse definities in richtlijn 2007/46/EG als gevolg van Verordeningen (EU) nrs. 678/2011 en 1230/2012 worden diverse begripsbepalingen in de Regeling voertuigen dienovereenkomstig gewijzigd. In de begripsbepalingen wordt zo veel mogelijk rechtstreeks verwezen naar de Europese regelgeving. Tevens worden nieuwe begrippen gedefinieerd, zoals de ‘aanhangwagen met een stijve dissel’, ‘carrosserietype’ en ‘technisch toegestane maximummassa’. De term ‘trekker’ is vervangen door de in het goedkeuringsproces gebruikelijke term ‘opleggertrekker’. Verwijzingen naar het kentekenbewijs zijn geschrapt in de begripsomschrijvingen van diverse voertuigen. In plaats daarvan wordt verwezen naar de registratie van het voertuig in het kentekenregister.

Onderdeel B (artikel 3.2)

Als gevolg van Verordening (EU) nr. 1229/2012 die wijzigingen in kaderrichtlijn 2007/46 heeft aangebracht, wordt het artikel inzake de goedkeuringseisen voor de voertuigcategorieën M, N en O opnieuw vastgesteld. De nieuwe mogelijkheid om voor voertuigen met de classificatie N1 een Europese kleine serie typegoedkeuring aan te vragen is geïmplementeerd in het tweede lid. De technische eisen die aan deze voertuigen gesteld worden, staan vermeld in een nieuwe tabel in de kaderrichtlijn. Er is voor gekozen om rechtstreeks te verwijzen naar deze tabel. Op die manier is gegarandeerd dat de nationale regelgeving over goedkeuring voor toelating tot het verkeer op de weg automatisch in lijn is met de Europese regelgeving inzake goedkeuring. Dit past bovendien in de systematiek van hoofdstuk 3 van de regeling waarin, vanwege de veelvuldige aanpassingen van de eisen voor een Europese typegoedkeuring, ten tijde van de vaststelling van de Regeling voertuigen in 2009 gekozen is voor implementatie middels dynamische verwijzing. Deze lijn wordt in de onderhavige wijzigingsregeling voortgezet voor de overige goedkeuringsvormen voor de voertuigcategorieën M, N en O.

Zo is ook met betrekking tot de nationale kleine serie typegoedkeuring gekozen voor dynamische verwijzing naar de tabel met technische eisen in de kaderrichtlijn (zie bijlage IV). Deze eisen waren opgenomen in bijlagen IIIA en IIID bij de regeling, waarin per voertuigcategorie op hoofdlijnen aangegeven was op welke wijze de diverse richtlijnen en verordeningen inzake de goedkeuring werden toegepast. Vanwege de stapsgewijze overstap van bijzondere richtlijnen naar verordeningen en VN/ECE-reglementen en het feit dat het aantal onderwerpen waarvoor technische eisen worden opgesteld voortdurend in beweging is, zijn deze bijlagen bijzonder onderhoudsgevoelig. Door rechtstreeks te verwijzen naar de tabel met technische eisen in de kaderrichtlijn kunnen deze bijlagen in de regeling worden geschrapt.

De uitgangspunten en aanvullende voorschriften voor een nationale kleine serie typegoedkeuring zijn opgenomen in artikel 3.2 en in bijlage IV bij de regeling. Het uitgangspunt is dat op de nationale kleine serie goedkeuring in beginsel dezelfde regelgeving van toepassing is als op de Europese typegoedkeuring van voertuigen die in onbeperkte series worden geproduceerd. Wel is er noodzakelijkerwijs een verschil in de wijze en mate van toepasbaarheid van specifieke eisen en testen die in bijzondere richtlijnen, verordeningen en VN/ECE-reglementen zijn voorgeschreven. Een voorbeeld hiervan is dat in het geval van kleine series geen destructieve testen worden uitgevoerd bij de goedkeuring. Om die reden wordt tevens geëxpliciteerd welke onderwerpen in het geheel niet worden beoordeeld bij een keuring. Tevens is overeenkomstig de huidige praktijk opgenomen in de regeling dat de Dienst Wegverkeer bepaalt hoe de voorschriften worden toegepast bij de keuring2. Hoofdstuk IX van richtlijn 2007/46/EG biedt het kader voor deze nationale kleine serie typegoedkeuring.

Onderdelen C en E (artikelen 3.5 en 3.8)

De (bestaande) bevoegdheid van de RDW om voor een type waarin technologieën of concepten zijn verwerkt, die wegens hun specifieke aard niet aan de eisen kunnen voldoen, toch een nationale kleine serie goedkeuring te verlenen, was opgenomen in artikel 2, derde lid, van bijlage IIIA en artikel 2, derde lid, van bijlage IIID. Vanwege het feit dat deze bijlagen worden geschrapt, is deze bevoegdheid verplaatst naar artikel 3.5 van de regeling, waar een soortgelijke bepaling reeds was opgenomen voor de Europese typegoedkeuring. Afwijken is mogelijk als naar het oordeel van de RDW geen gevaar bestaat voor de verkeersveiligheid. Hetzelfde geldt voor de bevoegdheid om af te wijken in het geval van een tijdelijke individuele goedkeuring (opgenomen in artikel 3.8).

Onderdeel D (artikel 3.7)

In dit artikel is bepaald welke eisen gelden voor de individuele goedkeuring van voertuigen van de categorieën L, M, N, O en T. Evenals voorheen wordt voor de eisen verwezen naar bijlage IV bij de regeling. Artikel 2, derde lid, van bijlage IV is verplaatst naar dit artikel, omdat het een afwijking betreft van de hoofdregel in het eerste lid.

Onderdelen F en H (artikelen 3.9 en 3.25)

In het eerste en tweede lid van artikel 3.9 is een verwijzing opgenomen naar de VN/ECE-reglementen. Deze reglementen gelden als alternatief voor de bijzondere richtlijnen. De mogelijkheid om een nationale typegoedkeuring voor een brandstoftank aan te vragen komt te vervallen, omdat inmiddels onder VN/ECE-reglement nr. 34 inzake vloeibare brandstofreservoirs3 een onderdeelgoedkeuring voor een brandstoftank kan worden verkregen. Als gevolg daarvan is de nationale typegoedkeuring voor dit onderdeel overbodig geworden. In het geval van een aanvraag voor een nationale typegoedkeuring voor een rem- of stuurinrichting, moet de fabrikant evenals voorheen tot tevredenheid van de RDW aantonen dat aan de essentiële voorschriften van de regelgeving is voldaan, zoals uitgewerkt in de ‘wijze van keuren’. Voor een nationale goedkeuring zijn de eisen immers minder uitvoerig dan voor een Europese typegoedkeuring. Deze bepaling was voorheen opgenomen in bijlage IIIA, die echter is komen te vervallen.

Onderdeel G (artikel 3.11)

De aparte afdeling in hoofdstuk 3 inzake de goedkeuring van voertuigen voor speciale doeleinden vervalt nu de regels hierover zijn opgenomen in de algemene afdeling (afdeling 2) en bijlage IV bij de regeling.

Onderdelen I (artikel 5.1a.1) en SS, onder 1 (bijlage VIII)

In aanhangsel 1 bij Verordening (EU) nr. 1230/2012 is een lijst opgenomen van voorzieningen en uitrustingen die niet voor de bepaling van de buitenste afmetingen in aanmerking hoeven te worden genomen, mits aan enkele voorschriften is voldaan. Ook in de permanente eisen zijn hierover regels uitgewerkt die op veel punten overeenkomen met de regels bij de goedkeuring. Nu de regels bij de goedkeuring aanzienlijk zijn veranderd en het noodzakelijk is daar zo veel mogelijk bij aan te sluiten in het nationale handhavingsbeleid, is ervoor gekozen het artikel opnieuw vast te stellen. Vanwege de omvang en gewenste tabelvorm wordt verwezen naar een nieuw onderdeel van bijlage VIII bij de regeling. Een tabel biedt meer overzicht, omdat de regels per voertuigcategorie verschillen. De toegestane lengtevermeerdering van 0,80 m bij het gebruik van 45’ containers is verplaatst naar afdeling 18 inzake de gebruikseisen. Dit betreft immers geen voorziening maar een specifiek type bovenbouw, waarvoor afzonderlijke, nationale voorschriften met betrekking tot de afmetingen gelden. Als gevolg van de bovengenoemde verordening zijn een aantal nieuwe voorzieningen mogelijk geworden die bij het vaststellen van de lengte buiten beschouwing blijven. Deze werken door in de permanente eisen, die met deze nieuwe uitzonderingen worden uitgebreid, met als gevolg dat de regelgeving over de afmetingen soepeler wordt. Het gaat om frontbeschermingsinrichtingen, observatie- en detectiemiddelen, opvouwbare voorzieningen om de luchtweerstand te verminderen (aerodynamische voorzieningen) en fietsenrekken. Bij het vaststellen van de breedte worden observatie- en detectiemiddelen, opvouwbare voorzieningen om de luchtweerstand te verminderen en veiligheidshekwerken op voertuigen voor voertuigvervoer onder bepaalde voorwaarden niet meegerekend.

Onderdelen I en J, onder 1 (artikelen 5.3.48, 5.3.49 en 5.3.51)

De term ‘trekkers’ wordt in de Regeling voertuigen vervangen door de in het goedkeuringsproces gebruikelijke term ‘opleggertrekkers’ voor bedrijfsauto’s die uitsluitend of hoofdzakelijk zijn ontworpen en gebouwd voor het trekken van opleggers.

Onderdeel K, onder 2 (artikel 5.3.49)

In aanhangsel 2 van Verordening (EU) nr. 678/2011 is de betonmixer opgenomen als carrosserie. Dit type is dienovereenkomstig verwerkt in de permanente eis inzake de stootbalk, in aanvulling op de huidige betonmolen en betonpomp.

Onderdelen L tot en met U en Z (artikelen 5.4.57, 5.4.58, 5.5.57, 5.5.59, 5.6.57, 5.6.58, 5.6.59, 5.6.94, 5.6.95 en 5.15.57)

Ter implementatie van richtlijn 2013/60/EU, in het bijzonder naar aanleiding van de wijziging van bijlagen I tot en met VI bij Richtlijn 2009/67/EG, worden in de permanente eisen regels opgenomen met betrekking tot dagrijlichten op voertuigen van de voertuigcategorie L. Driewielige motorrijtuigen mogen zijn voorzien van één of twee dagrijlichten indien het voertuig niet breder is dan 1,30 m. In het geval van voertuigen die breder zijn dan 1,30 meter mag dagrijverlichting zijn aangebracht, mits het gaat om twee dagrijlichten. Deze lichten moeten nagenoeg symmetrisch links en rechts van het midden van het voertuig zijn bevestigd (artikel 5.5.55, vierde lid). Op bromfietsen, bromfietsen die zijn aangewezen door de minister van Infrastructuur en Milieu op grond van artikel 20b van de Wegenverkeerswet 1994 en zijspanwagens die verbonden zijn aan een motorfiets is één dagrijlicht toegestaan. Tevens wordt op driewielige motorrijtuigen, bromfietsen met drie of vier wielen, en op aanhangwagens achter een motorfiets of bromfiets onder voorwaarden een derde remlicht toegestaan.

Onderdeel P (artikel 5.6.8)

Met ingang van 1 januari 2014 kan de maximumsnelheid van bromfietsen tevens op de kentekencard worden vermeld. Het artikel over de maximumconstructiesnelheid van bromfietsen is aangepast in verband met deze nieuwe mogelijkheid.

Onderdelen V (5.12.7, eerste lid), W (5.12.31, tiende lid), Y (5.12.40, derde lid), II, JJ (5.18.31, derde lid) en SS, onder 2 tot en met 5 (bijlage VIII)

Als gevolg van de nieuwe indeling voor voertuigen van de voertuigcategorie O in Verordening (EU) nr. 678/2011 wordt de aanhangwagen met een stijve dissel als een apart type aanhangwagen beschouwd in de kaderrichtlijn. Om die reden worden enkele permanente eisen en gebruikseisen met betrekking tot aanhangwagens aangepast. Zo is de eis met betrekking tot de last onder de koppeling tevens van toepassing verklaard op aanhangwagens met een stijve dissel. Voorts worden deze aanhangwagens uitgezonderd van de verplichting te beschikken over een automatische remstelinrichting. Ook hoeft bij het verbreken van de verbinding tussen de aanhangwagen en het trekkende voertuig de reminrichting van de aanhangwagen niet automatisch in werking treden en hoeft bij het koppelen van de reminrichting van de aanhangwagen aan die van het trekkende voertuig de reminrichting van de aanhangwagen niet automatisch in de bedrijfstoestand te komen.

Onderdeel AA (artikel 5.18.1)

In de gebruikseisen wordt bepaald dat een samenstel van een motorvoertuig en een aanhangwagen ten hoogste twee draaipunten mag hebben, omdat deze anders praktisch onbestuurbaar is. Deze eis hangt samen met de introductie van het samenstel van een dolly en een oplegger. Hierdoor worden de gebruiksmogelijkheden voor een aanhangwagen flexibeler. In beginsel geldt dat een motorvoertuig één aanhangwagen mag trekken. Een uitzondering op deze regel betreft de combinatie van een dolly met een oplegger getrokken door een bedrijfsauto. Diverse eisen in afdeling 18 worden aangepast in verband met het gebruik van dit samenstel van voertuigen.

Onderdeel BB (artikel 5.18.6)

De tekst over het zekeren van lading is op enkele punten verduidelijkt om onduidelijkheden in de uitvoeringspraktijk te voorkomen.

Onderdeel CC

In verband met het toevoegen van gebruikseisen met betrekking tot samenstellen met dolly’s, wordt deze categorie voertuigen tevens toegevoegd aan het opschrift van onderdeel A van paragraaf 18.

Onderdeel DD (artikel 5.18.11)

In het artikel is een nieuw vierde lid opgenomen voor het geval dat gebruik wordt gemaakt van een dolly in de uitvoering van een autonome aanhangwagen, middenasaanhangwagen of aanhangwagen met stijve dissel, die wordt getrokken door een bedrijfsauto. Dit samenstel mag maximaal 18,75 meter lang zijn, waarbij de lengte van het samenstel van dolly met oplegger niet meer mag bedragen dan 12,00 m (de reguliere lengte van een aanhangwagen).

De specifiek Nederlandse uitzondering dat bij het vaststellen van de lengte van een voertuig of een samenstel van voertuigen maximaal 0,8 meter van een 45’ container met specifieke kenmerken buiten beschouwing wordt gelaten, is een gebruikseis. Om die reden wordt dit voorschrift verplaatst naar afdeling 18 van hoofdstuk 5 en vormgegeven als afmetingseis. Deze bepaling stond voorheen in artikel 5.1a.1, tweede lid, onderdeel a, subonderdeel 15, van de regeling.

Onderdeel EE (artikel 5.18.16)

In artikel 5.18.16, eerste lid, is de maximale draaicirkel bepaald van bedrijfsauto’s, bussen of een samenstel van voertuigen. Om onduidelijkheid in de uitvoeringspraktijk te voorkomen is toegevoegd dat deze eis geldt bij ieder gebruik op de weg. Dit is nodig omdat bedrijfsauto’s met een toegestane maximummassa van meer dan 3500 kg uitgerust kunnen zijn met liftassen en belastbare assen. In het geval dat de liftassen in opgetrokken stand zijn of wanneer een belastbare as of assen in gebruik is of zijn wordt de draaicirkel beïnvloed. Hier wordt bepaald dat ook in deze gebruikstoestand het voorschrift van de maximale draaicirkel geldt.

In het nieuwe zesde lid is een nieuwe gebruikseis opgenomen met betrekking tot de uitzwaai van een bedrijfsauto. Deze is aan bepaalde maxima verbonden. Dit vloeit voort uit artikel 7 van deel C van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1230/2012.

Onderdeel FF (artikel 5.18.17b)

In het tweede lid zijn de eisen uitgewerkt met betrekking tot de toegestane maximummassa van een samenstel van een bedrijfsauto of bus met een aanhangwagen voor het geval een waarde in het kentekenbewijs ontbreekt of sprake is van een samenstel uit het buitenland. In onderdeel d waren zeer gedetailleerde eisen opgenomen inzake het minimale motorvermogen. Als gevolg van artikel 5.1.1 van deel C van bijlage I van Verordening (EU) nr. 1230/2012 zijn de eisen bij de typegoedkeuring nog complexer geworden, waardoor het onmogelijk en, gelet op de handhaafbaarheid, onwenselijk is om alle mogelijke situaties te vertalen naar de Nederlandse gebruikseisen. Om die reden is ervoor gekozen in het artikel voor alle voertuigen, ongeacht de datum van ingebruikname, te verwijzen naar de minst zware eis.

Onderdeel GG (artikel 5.18.17g)

Het artikel is opnieuw vastgesteld in verband met het van toepassing worden van de eis inzake de toegestane maximum te trekken massa op samenstellen van een dolly met oplegger. Het tweede en derde lid zijn samengevoegd tot een nieuw tweede lid waarin per categorie is opgesomd welke waarden tegen elkaar worden afgewogen in het geval dat op de kentekencard of het kentekenbewijs of in het kentekenregister geen toegestane maximum te trekken massa is vermeld of in het geval dat de bedrijfsauto, bus of dolly niet in Nederland is geregistreerd. De te trekken massa mag de laagste van deze waarden niet overschrijden. In artikel 3.1 van deel A van bijlage I bij verordening 1230/2012 zijn de goedkeuringseisen opgenomen met betrekking tot de technisch toelaatbare getrokken maximummassa van aanhangwagens met en zonder bedrijfsremsysteem die getrokken worden door een voertuig van de voertuigcategorie M1 of N1. Voor de categorieën M2 en M3 staan deze eisen in paragraaf 3 van deel B van bijlage I en voor de categorieën N2 en N3 in paragraaf 3 van deel C van bijlage I. De gebruikseisen zijn hiermee in overeenstemming gebracht.

Onderdeel LL (artikel 5.18.36c)

In het artikel zijn enkele foutieve verwijzingen naar artikelleden hersteld.

Onderdelen HH, KK en MM (artikelen 5.18.18, 5.18.34, 5.18.56)

Het voorschrift met betrekking tot de last onder gestuurde assen wordt van toepassing op samenstellen van een dolly met oplegger achter bedrijfsauto’s, met uitzondering van opleggertrekkers in beladen toestand. De verplichte mogelijkheid tot hoekverdraaiing van een opleggerschotel bij samenstellen van opleggertrekkers en opleggers wordt eveneens verplicht bij samenstellen van een dolly met oplegger. Tevens worden in verband met de toevoeging van dolly’s de voorschriften met betrekking tot de reminrichting uitgebreid. Zo moeten bij een samenstel van een opleggertrekker, dolly en oplegger, alle voertuigen voorzien zijn van een EBS-remsysteem. Ook is een voorziening vereist die de remmen van de oplegger automatisch activeert zodra het voertuigstabiliteitssysteem van de dolly ingrijpt. Deze maatregelen zijn van belang voor het verkeersveilig gebruik van voertuigcombinaties met dolly’s.

Onderdelen F, onder 2, NN, OO en RR (bijlagen IIIA en IIID)

De bijlagen IIIA en IIID bij de regeling vervallen. In hoofdstuk 3 en bijlage IV wordt rechtstreeks verwezen naar de eisen in kaderrichtlijn 2007/46/EG, zodat de eisen niet langer hoeven te zijn opgenomen in de tabellen in de bijlagen bij de regeling. De verwijzingen naar deze bijlagen zijn aangepast (zie toelichting bij onderdeel B).

Onderdeel PP

Deze overgangsrechtelijke bepaling inzake de eisen aan de inrichting van bussen is met ingang van 1 januari 2015 materieel uitgewerkt en kan om die reden geschrapt worden.

Onderdeel QQ (bijlage I)

In bijlage I stond een onvolledige verwijzing naar bepaalde artikelnummers. Deze omissie is hersteld.

Onderdeel SS (bijlage IV)

Voor enkele voertuigcategorieën zijn de technische eisen voor een nationale kleine serie goedkeuring gelijkgetrokken met de eisen die bij de toelating aan een individueel voertuig gesteld worden. Het betreft zowel alle voertuigen voor speciale doeleinden van de categorieën M, N en O, als voertuigen met de classificatie M2, M3, N2, N3, O1, O2, O3 of O4. Er is voor gekozen dit gelijktijdig in te voeren met de aanpassing van de goedkeuringseisen onder kaderrichtlijn 2007/46/EG ten gevolge van Verordening (EU) nr. 1229/2012. Voor de categorieën L en T zal aanpassing van het systeem van nationale goedkeuringen op een later tijdstip plaatsvinden. Een vereenvoudiging van de eisen is gerechtvaardigd, omdat sinds de invoering van de Regeling voertuigen in mei 2009 slechts 31 aanvragen ingediend zijn voor een nationale kleine serie goedkeuring van voertuigen van de categorieën M en N. In totaal zijn 3432 voertuigen gekentekend op basis van deze nationale kleine serie goedkeuringen. Hoewel het kleine aantallen betreft, is wel van belang voor de Nederlandse zogeheten tweede fase voertuigbouwers en fabrikanten om de mogelijkheid van een nationale kleine serie goedkeuring te behouden, zodat bepaalde series specifiek voor de Nederlandse markt gebouwd kunnen worden. Zij moeten daarbij voldoen aan de nationale kwaliteitseisen voor de conformiteit van de productie. Om die reden is ervoor gekozen de beide procedures voor deze voertuigcategorieën te behouden, maar wel te vereenvoudigen waardoor slechts één set van technische eisen gehanteerd en uitgewerkt hoeft te worden in een ‘wijze van keuren’.

Als gevolg van deze gelijkschakeling in de eisen voor een individuele goedkeuring en een kleine serie goedkeuring is de reikwijdte van bijlage IV uitgebreid. In het nieuwe artikel 2a is voor de voertuigcategorieën M, N en O uitgewerkt aan welke eisen voldaan moet worden voor een individuele goedkeuring dan wel een nationale kleine serie goedkeuring. Voor de eisen wordt rechtstreeks verwezen naar de lijsten van Europese regelgeving en VN/ECE-reglementen in bijlage IV, deel 1, en bijlage XI bij richtlijn 2007/46/EG. Deze lijsten bevatten drie typen gegevens, te weten de (verkorte) naam van het deelonderwerp (bijvoorbeeld nr. 1 toelaatbaar geluidsniveau), de regelgeving inzake dit onderwerp en per voertuigcategorie het toepassingsbereik van die regelgeving. Dit laatste wordt aangegeven door middel van voetnoten (hoofdletters en cijfers), waarin onder meer specifieke voorschriften en beperkingen kunnen zijn opgenomen. In een aantal gevallen wordt expliciet aangegeven dat de betreffende regelgeving in zijn geheel niet van toepassing is. Voor de nationale goedkeuringsvormen werkt de RDW het toepassingsbereik van de door de Minister gestelde eisen sinds 1 mei 2009 nader uit in de ‘wijze van keuren’. Hiertoe is de huidige inhoud van artikel 10 van bijlage IV verplaatst naar het zesde lid van artikel 2a. Tevens wordt in het zesde lid strikt limitatief opgesomd op welke van deze deelonderwerpen om praktische redenen in het geheel niet wordt getoetst of kan worden getoetst. Het betreft de bescherming van de inzittenden bij een zijdelingse botsing, de recycleerbaarheid, schakelindicatoren en voertuigalarmsystemen.

De verschillende leden van artikel 8 zijn verplaatst naar de bepalingen in bijlage IV over de van toepassing zijnde eisen voor de categorieën L en T (artikel 2, tweede en vierde lid) respectievelijke M, N en O (artikel 2a, vierde en vijfde lid), zodat de eisen voor deze voertuigen met een datum van eerste toelating van na 29 april 2009, nu bijeen gebracht zijn.

Artikel 2, derde lid, is overgebracht naar artikel 3.7, tweede lid, van de regeling (zie onderdeel D).

Onderdeel TT, onder 6 (bijlage VIII)

De tweede wijziging betreft het herstel van een omissie die met ingang van 1 januari 2014 per abuis in bijlage VIII is opgenomen.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


X Noot
1

Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden (PbEU 2009, L 200).

X Noot
2

De RDW heeft de voorschriften nader uitgewerkt in de zogeheten ‘wijze van keuren individuele goedkeuring’ die op de website van de RDW is gepubliceerd. Die ‘wijze van keuren’ bevat praktische handvaten met betrekking tot specifieke kwesties in de betreffende regelgeving. Deze hebben de vorm van specifieke, dan wel qua beschermingsniveau gelijkwaardige, alternatieve keuringsvoorschriften.

X Noot
3

Reglement nr. 34 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) – Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van voertuigen wat brandpreventie betreft (Te raadplegen via United Nations Economic Commission for Europe/Transport/Vehicle Regulations/Agreements Regulations and Rules/UNECE Regulation via www.unece.org/trans/main/wp29/wp29regs.html; zie voor de Nederlandse vertaling PbEU 2011, L 109).

Naar boven