Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 15 mei 2014, nr. 2014-0000261552, inzake de vertrouwenspersonen integriteit en de klachtencommissie ongewenste omgangsvormen rijksambtenaren in Caribisch Nederland (Regeling vertrouwenspersonen integriteit en Klachtencommissie ongewenste omgangsvormen rijksambtenaren BES)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 77, onder a, van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES en artikel 9:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. misstand:
  • 1°. schending van wettelijke voorschriften of beleidsregels;

  • 2°. gevaar voor de gezondheid, de veiligheid of het milieu;

  • 3°. onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten, die een gevaar vormt voor het goed functioneren van de openbare dienst.

c. ongewenste omgangsvormen:

ongewenst gedrag in onderlinge verhoudingen en contacten in de arbeidssituatie, waaronder discriminatie, seksuele en andere vormen van intimidatie, fysiek geweld, verbale agressie en pesten;

d. intern onderzoek:

onderzoek binnen de Rijksdienst Caribisch Nederland bij een vermoeden van plichtsverzuim als bedoeld in artikel 78, eerste en tweede lid, van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES;

e. klacht:

een schriftelijke klacht over ongewenste omgangsvormen;

f. vertrouwenspersoon:

de vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 2;

g. klachtencommissie:

de commissie, bedoeld in artikel 5;

h. melder:

de ambtenaar of de gewezen ambtenaar die zich in verband met een vermoeden van een misstand, in verband met ongewenste omgangsvormen of in verband met een jegens hem ingesteld intern onderzoek tot de vertrouwenspersoon heeft gewend;

i. klager:

de ambtenaar die een klacht heeft ingediend bij de klachtencommissie.

Artikel 2

  • 1. De ambtenaar in dienst van de staat die is of wordt geconfronteerd met ongewenste omgangsvormen kan dit melden bij een vertrouwenspersoon of een klacht indienen bij de klachtencommissie.

  • 2. De ambtenaar in dienst van de staat die een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden heeft van een misstand, kan dit vermoeden melden bij een vertrouwenspersoon.

  • 3. De gewezen ambtenaar die in dienst is geweest van de staat en een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden heeft van een misstand, kan dit vermoeden binnen twee jaar na het einde van zijn dienstverband melden bij een vertrouwenspersoon.

  • 4. Melding van een vermoeden van een misstand laat wettelijke verplichtingen tot het doen van aangifte van strafbare feiten onverlet.

  • 5. De ambtenaar in dienst van de staat die is of wordt geconfronteerd met een intern, jegens hem ingesteld, onderzoek kan zich wenden tot een vertrouwenspersoon.

§ 2 Vertrouwenspersoon integriteit rijksambtenaren BES

Artikel 3

  • 1. De minister wijst een of meer ambtenaren aan als vertrouwenspersoon integriteit rijksambtenaren BES.

  • 2. De aanwijzing als vertrouwenspersoon integriteit vindt plaats voor de duur van vijf jaar en kan telkens voor vijf jaar worden verlengd.

  • 3. Een vertrouwenspersoon integriteit kan tussentijds van zijn taak worden ontheven door de minister.

Artikel 4

  • 1. De vertrouwenspersoon integriteit heeft met betrekking tot vermoedens van misstanden tot taak:

    • a. een ambtenaar of een gewezen ambtenaar op diens verzoek te adviseren over een melding;

    • b. de minister te informeren over een melding;

    • c. de minister te adviseren over vermoedens van misstanden.

  • 2. De vertrouwenspersoon integriteit heeft met betrekking tot ongewenste omgangsvormen in ieder geval tot taak:

    • a. het opvangen, begeleiden en adviseren van de melder en het zo nodig doorverwijzen naar een hulpverlenende instantie of hulpverlener;

    • b. het inwinnen van inlichtingen die noodzakelijk zijn om een goed inzicht te krijgen over de melding en over de mogelijkheden om tot een oplossing te komen;

    • c. het inschakelen van een deskundige, bemiddelaar of mediator om tot een oplossing te komen;

    • d. het adviseren en het behulpzaam zijn van de melder over eventueel verder te nemen stappen;

    • e. het ondersteunen en begeleiden van de melder bij het indienen van een klacht bij de klachtencommissie en bij het horen van de melder door die commissie;

    • f. het verlenen van nazorg aan de melder;

    • g. het signaleren van knelpunten in de uitvoering van het beleid, het verstrekken van inlichtingen over de mogelijkheden tot voorkoming en bestrijding van ongewenste omgangsvormen in de organisatie en het geven van gevraagd of ongevraagd advies op dit gebied aan de directeur van de Rijksdienst Caribisch Nederland;

    • h. het geven van voorlichting op het gebied van ongewenste omgangsvormen.

  • 3. De vertrouwenspersoon heeft met betrekking tot interne onderzoeken tot taak het ondersteunen en begeleiden van de betrokken ambtenaar.

Artikel 5

  • 1. De vertrouwenspersoon brengt jaarlijks voor 1 mei een verslag uit aan de minister. Indien er meerdere vertrouwenspersonen zijn, brengen zij het verslag gezamenlijk uit.

  • 2. Het verslag bevat een geanonimiseerd overzicht van de werkzaamheden in het voorgaande kalenderjaar.

§ 3 Klachtencommissie ongewenste omgangsvormen

Artikel 6

  • 1. Er is een Klachtencommissie ongewenste omgangsvormen Rijksambtenaren BES.

    De Klachtencommissie bestaat uit:

    • a. een voorzitter, tevens lid, niet werkzaam onder de verantwoordelijkheid van de minister;

    • b. ten minste twee overige leden.

  • 2. De leden van de commissie hebben plaatsvervangers.

  • 3. Bij afwezigheid van de voorzitter treedt een van de andere leden of een plaatsvervangend lid op als voorzitter.

  • 4. De voorzitter, de overige leden en de plaatsvervangend leden worden benoemd en ontslagen door de minister. De benoeming geldt, behoudens tussentijds ontslag, voor vijf jaar en kan telkens voor vijf jaar worden verlengd. Ingeval van tussentijds ontslag vindt tussentijdse benoeming plaats van een nieuw of plaatsvervangend lid voor de resterende periode.

  • 5. De commissie wordt bijgestaan door een secretaris.

Artikel 7

  • 1. De commissie heeft tot taak het verrichten van onderzoek naar elke bij haar ingediende klacht.

  • 2. Als tijdens het onderzoek naar de klacht zowel klager als de aangeklaagde bereid blijken tot bemiddeling of mediation schort de commissie de behandeling van de klacht op.

  • 3. Afdeling 9.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 8

  • 1. De commissie registreert alle schriftelijk ingediende klachten.

  • 2. De commissie brengt jaarlijks voor 1 mei een verslag uit aan de minister.

  • 3. Het verslag bevat een geanonimiseerd overzicht van het aantal en de aard van de klachten in het voorgaande kalenderjaar en de strekking van de adviezen die daarover zijn uitgebracht. Het verslag kan aanbevelingen van algemene aard bevatten.

§ 4 Identiteit melder en klager

Artikel 9

  • 1. De vertrouwenspersoon of de klachtencommissie maakt de identiteit van de melder of klager niet bekend zonder toestemming van de melder of klager.

  • 2. De vertrouwenspersoon doet zonder toestemming van de melder geen mededelingen aan anderen over hetgeen tussen hem en de melder is besproken.

§ 5 Rechtspositie

Artikel 10

  • 1. Ten aanzien van een melder wordt als gevolg van het te goeder trouw melden van een vermoeden van een misstand of van ongewenste omgangsvormen geen besluit met nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie genomen. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat een melder niet op andere wijze bij de uitoefening van zijn functie nadelige gevolgen ondervindt ten gevolge van de melding.

  • 2. Ten aanzien van een klager wordt als gevolg van het te goeder trouw indienen van een klacht geen besluit met nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie genomen. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat een klager niet op andere wijze bij de uitoefening van zijn functie nadelige gevolgen ondervindt ten gevolge van die klacht.

  • 3. Ten aanzien van een vertrouwenspersoon of gewezen vertrouwenspersoon wordt als gevolg van zijn activiteiten als vertrouwenspersoon geen besluit met nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie genomen. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat een vertrouwenspersoon of gewezen vertrouwenspersoon niet op andere wijze in zijn positie als ambtenaar bij de uitoefening van zijn functie nadelige gevolgen ondervindt van zijn activiteiten in het kader van zijn activiteiten als vertrouwenspersoon.

  • 4. Ten aanzien van een lid of gewezen lid van de klachtencommissie wordt als gevolg van zijn activiteiten in het kader van de klachtencommissie geen besluit met nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie genomen. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat een lid of een gewezen lid van de klachtencommissie niet op andere wijze bij de uitoefening van zijn functie nadelige gevolgen ondervindt van zijn activiteiten in het kader van de klachtencommissie.

  • 5. Onder een besluit met nadelige gevolgen voor de rechtspositie wordt in ieder geval verstaan een besluit dat strekt tot:

    • a. het verlenen van ontslag anders dan op eigen verzoek;

    • b. het tussentijds beëindigen of het niet verlengen van diens aanstelling in tijdelijke dienst;

    • c. het niet omzetten van diens aanstelling in tijdelijke dienst voor een proeftijd in een aanstelling in vaste dienst;

    • d. het verplaatsen of het overplaatsen of het weigeren van een verzoek daartoe;

    • e. het treffen van een ordemaatregel;

    • f. het treffen van een disciplinaire maatregel;

    • g. het onthouden van een salarisverhoging;

    • h. het onthouden van promotiekansen;

    • i. het afwijzen van verlof.

§ 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 11

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatcourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2014.

Artikel 12

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling vertrouwenspersonen integriteit en Klachtencommissie ongewenste omgangsvormen Rijksambtenaren BES.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 15 mei 2014

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

TOELICHTING

Algemeen

Betrouwbaarheid en integriteit zijn onmisbaar voor een goed functionerende overheid en alle organisaties die daarvan deel uitmaken. Aan de basis van een integriteitschending ligt het feit dat een of meer betrokkenen zich niet hebben gedragen zoals het een goed ambtenaar betaamt. Integriteitschendingen kunnen worden onderscheiden in misstanden (dat wil zeggen grove schendingen, waarbij het maatschappelijk belang in het geding is), schendingen van lichtere aard en van ongewenste omgangsvormen, zoals seksuele intimidatie en rassendiscriminatie, maar ook agressie en geweld, pesten, treiteren, roddelen, stalking, geruchtenverspreiding en discriminatie.

In het Europees deel van Nederland geeft artikel 125quinquies, eerste lid, onder f, van de Ambtenarenwet de opdracht aan de lagere wetgever om een procedure vast te stellen voor het omgaan met vermoedens van misstanden. Dat artikel is de basis van het Besluit melden vermoedens van misstand bij Rijk en Politie, waarin de procedure is geregeld voor het melden van een misstand door een ambtenaar en de bescherming tegen een eventuele rechtspositionele benadeling. In de Regeling vertrouwenspersonen integriteit en ongewenste omgangsvormen en klachtencommissie ongewenste omgangsvormen rijksambtenaren BES is voorzien in een basis voor het aanwijzen van vertrouwenspersonen integriteit en ongewenste omgangsvormen alsmede in de instelling van een klachtencommissie ongewenste omgangsvormen.

De Ambtenarenwet BES kent geen equivalent van artikel 125quinquies, eerste lid, onder f, van de Ambtenarenwet en daarom evenmin een equivalent van het Besluit melden vermoedens van misstand bij Rijk en Politie. Misstanden en andere vormen van integriteitschendingen kunnen echter ook zonder wettelijke procedure intern worden gemeld. Voor het adequaat oplossen van misstanden is wel voorwaarde dat binnen de organisatie voor iedereen helder is hoe wordt omgegaan met vermoedens van een misstand. Hiertoe kunnen interne regels worden vastgesteld.

De mogelijkheid voor een ambtenaar om een misstand of ongewenste omgangsvormen te melden bij een vertrouwenspersoon of een klachtencommissie kan worden aangemerkt als een recht, evenals de bescherming tegen rechtspositionele benadeling bij een melding, welke rechten op grond van artikel 77 van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES zijn uitgewerkt in de onderhavige regeling. In de regeling worden de bevoegdheden en taken van de vertrouwenspersoon integriteit en ongewenste omgangsvormen geregeld, alsmede de instelling en de bevoegdheden van de klachtencommissie ongewenste omgangsvormen en de rechtsbescherming van de vertrouwenspersoon integriteit, de leden van de klachtencommissie en de melder of klager. Er is zo veel mogelijk aangesloten bij de in het Europees deel van Nederland geldende regelgeving.

De eerste vertrouwenspersoon is reeds met ingang van 1 januari 2014 aangewezen. Om die reden wordt aan de regeling terugwerkende kracht tot en met die datum toegekend.

Regeldruk

De onderhavige regeling gaat uit van de bestaande regelgeving op het gebied van ambtelijke integriteit. Dit betreft in de Ambtenarenwet BES gestelde regels met betrekking tot onder meer goed ambtenaarschap, restricties met betrekking tot nevenwerkzaamheden, verbod op privégebruik van overheidsgoederen, verbod op aanname van giften als gunst en geheimhoudingsplicht. De benadering van de vertrouwenspersoon en het indienen van een klacht zijn vormvrij en kunnen daarmee plaatsvinden op de voor betrokkenen minst belastende wijze. Ten behoeve van de meldingsprocedure en de behandeling van integriteitschendingen worden (interne) werkprocessen beschreven, die dynamisch en flexibel van aard zijn, zodat de uitvoering van deze regeling gestroomlijnd en uit een oogpunt van regeldruk dus ook voor de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) zo eenvoudig mogelijk wordt.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Het begrip misstand wordt onderscheiden in een schending van wettelijke voorschriften of beleidsregels, een gevaar voor de volksgezondheid, de veiligheid of het milieu, en een onbehoorlijke wijze van functioneren die een gevaar vormt voor het goed functioneren van de openbare dienst. Verder definiëring is achterwege gelaten om geen onnodige drempels op te werpen voor potentiële melders.

Bij ongewenste omgangsvormen gaat het om de factoren van direct of indirect onderscheid in de arbeidssituatie die stress teweeg brengen, met inbegrip van intimidatie, seksuele intimidatie, agressie en geweld en pesten. Onder stress wordt in dit verband verstaan: een toestand die als negatief ervaren lichamelijke, psychische of sociale gevolgen heeft. Onder indirect onderscheid wordt verstaan dat iemand op een andere wijze wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld, op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, leeftijd, handicap of chronische ziekte, onderscheidenlijk dat een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen van een bepaalde godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, burgerlijke staat, leeftijd dan wel seksuele geaardheid of met een handicap of chronische ziekte bijzonder treft.

Intimidatie is gedrag dat met direct onderscheid verband houdt en dat tot doel of gevolg heeft dat de waardigheid van de persoon wordt aangetast en dat een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd.

Bij seksuele intimidatie wordt gedoeld op enige vorm van verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele connotatie dat als doel of gevolg heeft dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende situatie wordt gecreëerd.

Bij agressie en geweld gaat het om voorvallen waarbij een ambtenaar verbaal, psychisch of fysiek wordt lastig gevallen, bedreigd of aangevallen onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met het verrichten van de arbeid.

Pesten betreft alle vormen van intimiderend gedrag met een structureel karakter van een of meer medewerkers gericht tegen een medewerker of een groep van medewerkers die zich niet kan of kunnen verdedigen tegen dit gedrag, zoals treiteren, roddelen, stalking en geruchtenverspreiding op het werk.

Artikel 2

In dit artikel is bepaald welke mogelijkheden een ambtenaar heeft bij integriteitschendingen. Het eerste lid biedt een ieder die werkzaam is bij RCN en die geconfronteerd is of wordt met ongewenste omgangsvormen de mogelijkheid zich te wenden tot een vertrouwenspersoon. De vertrouwenspersoon zal hem opvangen en adviseren en zo nodig doorverwijzen naar een professionele hulpverlener (zie artikel 3, tweede lid). Een andere mogelijkheid is dat de ambtenaar direct een klacht indient bij de klachtencommissie ongewenste omgangsvormen RCN.

Op grond van het tweede lid kan een ambtenaar zich tot de vertrouwenspersoon wenden, wanneer hij het vermoeden van een misstand heeft. Dit vermoeden moet op ‘redelijke gronden’ zijn gebaseerd. Als direct duidelijk is dat daarvan geen sprake is en de melding daarmee kennelijk ongegrond is, is nadere inhoudelijke behandeling of onderzoek niet aan de orde.

Ten slotte kan een ambtenaar op grond van het vijfde lid de ondersteuning inroepen van de vertrouwenspersoon, wanneer hij geconfronteerd wordt met een intern onderzoek wanneer vermoed wordt dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. De ondersteuning door de vertrouwenspersoon is er op gericht te waarborgen dat de betrokken ambtenaar lopende het onderzoek en naar aanleiding van de uitkomst daarvan op een correcte manier behandeld wordt.

Voor ambtenaren die werkzaam zijn bij RCN is geen termijn gesteld voor het doen van meldingen. Wat betreft melding van vermoedens van misstanden, kunnen ook ambtenaren die RCN inmiddels hebben verlaten nog een melding doen, zij het dat daarvoor een termijn geldt van twee jaar na vertrek. Deze termijnstelling houdt verband met de doelstelling van deze regeling, namelijk het melden van vermoedens van misstanden door ambtenaren. Na verloop van deze termijn kan geen gebruik meer worden gemaakt van de in de regeling getroffen voorziening.

De ambtenaar die te maken krijgt of te maken heeft gehad met ongewenste omgangsvormen, kan zich ook wenden tot de klachtencommissie ongewenste omgangsvormen RCN. Ook hier geldt geen termijn.

Volledigheidshalve is in het vierde lid uitdrukkelijk bepaald dat een melding van een vermoeden van een misstand wettelijke verplichtingen tot het doen van aangifte van strafbare feiten onverlet laat. Een schending van wettelijke voorschriften kan tevens een strafbaar feit opleveren. In geval het hierbij gaat om een (ambts)misdrijf zal vaak ook een verplichting tot aangifte gelden (zie artikel 200 Wetboek van Strafvordering BES (WvSvBES)), terwijl in andere gevallen een bevoegdheid tot het doen van aangifte bestaat. Als uitgangspunt geldt dat de ambtenaar die wordt geconfronteerd met een misstand die tevens een (ambts)misdrijf oplevert dat valt onder artikel 200 WvSvBES, hiervan onverwijld aangifte moet doen bij de politie of het openbaar ministerie. Dit staat in beginsel los van het intern melden van de misstand.

Het ligt op de weg van de ambtenaar om bij de melding van het vermoeden van een misstand te melden of hij aangifte heeft gedaan. De organisatie weet dan dat er wellicht een justitieel onderzoek gaat plaatsvinden of dat er nog aangifte moet worden gedaan. Is nog geen aangifte gedaan, dan kan deze geschieden door tussenkomst van het bevoegde gezag van de ambtenaar.

De ambtenaar die een interne melding heeft gedaan, mag er in beginsel van uitgaan dat het bevoegd gezag overgaat tot het doen van aangifte, indien daartoe aanleiding bestaat. Het ligt in de rede dat het bevoegd gezag de melder op de hoogte stelt of er al dan niet aangifte heeft plaatsgevonden.

Ten slotte dient bij het verrichten van een onderzoek binnen de dienst zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met een eventueel parallel lopend of nog te volgen strafrechtelijk onderzoek naar de betreffende misstand(en). Het verrichten van intern onderzoek mag het instellen van een strafrechtelijk onderzoek niet vertragen; het bevoegd gezag zal in een voorkomend geval zo spoedig mogelijk, eventueel vooruitlopend op een formele aangifte, in overleg moeten treden met de Officier van Justitie.

Artikelen 3 en 4

In deze artikelen zijn de aanwijzing, taakontheffing en de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersonen geregeld. Aanwijzing vindt, behoudens tussentijdse taakontheffing, plaats voor de duur van vijf jaar. Aanleiding voor tussentijdse taakontheffing kan bijvoorbeeld zijn dat de vertrouwenspersoon om welke reden dan ook, daarom verzoekt of omdat hij de dienst verlaat.

In artikel 4 zijn de taken van de vertrouwenspersoon geregeld. Hierbij worden onderscheiden taken op het gebied van meldingen van misstanden (eerste lid), op het gebied van ongewenste omgangsvormen (tweede lid) en op het gebied van interne onderzoeken (derde lid).

Artikelen 6 en 7

Met deze artikelen is voorzien in de instelling van de klachtencommissie ongewenste omgangsvormen RCN, de samenstelling van de commissie, de benoemingsperiode van haar leden en plaatsvervangende leden en het secretariaat van de commissie. In de artikelen 6 en 7 zijn de taken en enige algemene instructies over de werkwijze van de commissie opgenomen. De commissie is ingesteld op grond van artikel 9:14 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ingevolge artikel 6, derde lid, is afdeling 9.1.3 van de Awb van toepassing. Het is niet nodig in de onderhavige regeling bepalingen op te nemen over de te volgen procedure bij de behandeling van klachten, omdat dat al is geregeld in de afdeling 9.1.2, waarop afdeling 9.1.3 een aanvulling is. Hoofdstuk 9 van de Awb is van toepassing op grond artikel 3, eerste en derde lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 8

Op grond van artikel 9:12a van de Awb draagt het bestuursorgaan zorg voor registratie van de bij hem ingediende schriftelijke klachten en publiceert het jaarlijks een verslag over deze klachten (geanonimiseerd). Aangezien met de onderhavige regeling de medewerker zich rechtstreeks tot de klachtencommissie kan wenden, ligt het in de rede de registratie aldaar te laten plaatsvinden.

Artikel 9

De vertrouwenspersoon maakt de identiteit van de melder niet bekend tenzij deze daar geen bezwaar tegen heeft. De organisatie mag de vertrouwenspersoon niet onder druk zetten om toch de identiteit van de melder bekend te maken.

In het tweede lid is daarnaast de geheimhoudingsplicht van de vertrouwenspersoon geregeld. Hij mag alleen met uitdrukkelijke toestemming van de hulpvrager informatie aan andere geven.

Benadrukt wordt dat de vertrouwelijkheid van de identiteit van de melder niet in absolute zin kan worden gewaarborgd. Dit houdt vooral verband met de aangifteplicht bij ernstig strafbare feiten. Daarnaast bevat artikel 200 WvSvBES Ook de verplichting om desgevraagd aan de Officier van Justitie informatie te verschaffen over strafbare feiten die een ambtenaar in zijn taakuitoefening ter kennis zijn gekomen. Meer in algemene zin vindt de geheimhouding geen toepassing in het kader van een strafrechtelijk onderzoek.

Een vertrouwenspersoon doet er daarom goed aan om aan het begin van ieder gesprek de gesprekspartner te informeren dat de vertrouwelijkheid van het gesprek niet in alle gevallen kan worden gegarandeerd. Overigens laat dit de wettelijke verplichting om vermoedens van misdrijven te melden bij de politie onverlet.

Artikel 10

In het eerste en tweede lid is vastgelegd dat iemand die een misstand of ongewenste omgangsvormen bij de vertrouwenspersoon heeft gemeld of een klacht heeft ingediend bij de klachtencommissie geen nadeel ondervindt in zijn rechtspositie als gevolg van het doen van de melding of het indienen van de klacht. Het derde en vierde lid regelen de rechtsbescherming van medewerkers die vertrouwenspersoon zijn of zijn geweest, onderscheidenlijk die lid zijn of zijn geweest van de klachtencommissie. Te denken valt bijvoorbeeld aan minder goede promotiekansen, verslechtering van de werkomstandigheden, een slechte beoordeling of ontslag. Dit laat overigens onverlet dat wanneer de melding of de klacht niet te goeder trouw is gedaan of ingediend, er aanleiding kan zijn om een passende maatregel te nemen wanneer blijkt dat de medewerker onterecht een melding heeft gedaan of een klacht ingediend. De ambtenaar dient zich immers op grond van artikel 42, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES te gedragen zoals het een goed ambtenaar betaamt en het niet te goeder trouw zijn is daarmee in strijd. Overigens zal niet snel worden aangenomen dat een melding of klacht niet te goeder trouw is.

Artikel 11

Aan de regeling wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2014, omdat de eerste vertrouwenspersoon met ingang van die datum is aangewezen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Naar boven