Reglement Stimuleringsmaatregel Filmproductie in Nederland (Netherlands Film Production Incentive scheme)

Inhoud

– definities –

1

– doel en toepasselijkheid –

2

– subsidieplafonds, verdeling budget & begrotingsvoorbehoud –

3

– culturele criteria en staatssteunpercentages –

3

– vereisten aanvrager –

4

– vereisten aanvraag –

4

– algemene vereisten –

6

– verlening en hoogte van financiële bijdrage –

6

– adviescommissie –

7

– weigeringsgronden –

7

– onderlinge verhouding financiële bijdragen –

7

– verplichtingen completion bond –

7

– verplichtingen ontvanger van de financiële bijdrage –

8

– verplichtingen uitvoeringsovereenkomst –

9

– verplichtingen besteding –

9

– verplichting digitale conservering –

10

– verantwoording –

10

– vaststelling –

11

– betaling –

11

– wijziging, intrekking en terugvordering –

11

– evaluatie & monitoring –

11

– overgangs- en slotbepalingen –

12

TOELICHTING

13

Algemene toelichting

13

Artikelsgewijze toelichting

13

Artikel 1

13

Artikel 2

14

Artikel 3

14

Artikel 4

14

Artikel 5

15

Artikelen 6 en 7

15

Artikel 8

15

Artikel 10

15

Artikel 14

15

Artikel 15

16

Artikel 20

16

Artikel 21

16

Artikel 22

16

BIJLAGE 1: KWALIFICATIETOETS

17

BIJLAGE 2. PUNTENSYSTEEM

18

De Stichting Nederlands Fonds voor de Film,

Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht;

Gelet op artikel 10, lid 4, van de Wet op het specifiek cultuurbeleid;

Besluit:

Artikel 1 – definities –

In dit reglement wordt verstaan onder:

animatiefilm:

een filmproductie met een vertoningsduur van tenminste 60 minuten primair bestemd voor bioscoopuitbreng die een kunstmatige filmtechniek hanteert waarbij door het na elkaar afspelen van verschillende stilstaande beelden de illusie van beweging ontstaat;

bestuur:

de directeur/bestuurder van het Fonds;

bioscoopuitbreng:

de landelijke distributie van een filmproductie, die na de première met een dagelijkse vertoning gedurende een substantieel aantal weken en in een substantieel aantal bioscopen of filmtheaters voor een betalend publiek in Nederland wordt uitgebracht;

completion bond:

de verzekering die waarborgt dat de filmproductie zal worden afgemaakt en opgeleverd onder in de verzekeringspolis opgenomen (budgettaire) voorwaarden, of dat – als de productie zou worden gestaakt – de tot dan toe gemaakte productiekosten worden terugbetaald;

DAC-landenlijst:

de door de Development Assistance Committee (DAC) van de OESO opgestelde lijst met landen die ontwikkelingshulp ontvangen;

DCP (Digital Cinema Print):

de digitale vastlegging van de eindversie van de filmproductie;

documentairefilm:

een non-fictie filmproductie met een vertoningsduur van tenminste 60 minuten primair bestemd voor bioscoopuitbreng die een aspect van de werkelijkheid belicht waarbij de eigen visie van de regisseur wordt vormgegeven met creatieve gebruikmaking van filmische middelen in een persoonlijke stijl;

filmdistributeur:

een rechtspersoon die op continue basis bedrijfsactiviteiten ontplooit met als hoofddoel de distributie en exploitatie van filmproducties in de bioscoop en via andere distributiekanalen. De rechtspersoon is ten tijde van de aanvraag gedurende minimaal twee jaar daarvoor gevestigd en actief geweest in Nederland, een Lidstaat van de Europese Unie, of in een Staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland;

filmplan:

het plan van de aanvrager tot uitvoering van een met elkaar samenhangend geheel van activiteiten dat bestaat uit het financieren, het tot stand brengen en (doen) exploiteren van een filmproductie;

filmproductie:

een animatiefilm, of een documentairefilm of een speelfilm, al dan niet tot stand gebracht in de vorm van een internationale coproductie, primair bestemd voor bioscoopuitbreng;

filmprofessional / filmbedrijf:

een natuurlijk persoon of onderneming met gedegen kennis en ervaring op het gebied van filmproductie;

Financieel & Productioneel Protocol Stimuleringsmaatregel:

het protocol waarin specifieke financiële en productionele vereisten die het Fonds in dit reglement aan filmproducties stelt, zijn opgenomen;

het Fonds:

Stichting Nederlands Fonds voor de Film;

internationale coproductie:

een grensoverschrijdende filmproductie in de vorm van een animatiefilm, documentairefilm of speelfilm, primair bestemd voor bioscoopuitbreng waarbij Nederland één van de landen van herkomst van de coproducenten is en die voldoet aan de criteria van het Europese Verdrag inzake de Cinematografische Coproduktie, of voldoet aan de criteria van door Nederland met andere staten afgesloten bilaterale verdragen voor filmproducties, of door het Fonds met andere filmfondsen afgesloten overeenkomsten gericht op internationale coproductie;

kwalificatietoets:

het in de bijlage bij dit reglement opgenomen overzicht van productiekosten die kwalificeren als grondslag voor een bijdrage op grond van dit reglement en de voorwaarden waaronder deze daarvoor kwalificeren;

majoritair (co)producent:

een productiemaatschappij van een in de Nederlandse bioscoop en/of filmtheaters uit te brengen (internationale) filmproductie, die risicodragend investeert, hoofdverantwoordelijk en in doorslaggevende mate beslissingsbevoegd is en die een meerderheid van de financiering van de filmproductie bijeen heeft gebracht;

mediabedrijf:

een onderneming die zich bezighoudt met het verspreiden dan wel doen verspreiden van media-aanbod aan het algemene publiek of delen daarvan;

minoritair coproducent:

een productiemaatschappij van een in de Nederlandse bioscoop en/of filmtheaters uit te brengen (internationale) coproductie, die risicodragend investeert maar in beperkte mate beslissingsbevoegd en verantwoordelijk is en die minder dan vijftig procent van de financiering van de filmproductie bijeen heeft gebracht;

non theatrical release:

alle mogelijke vormen van distributie van een filmproductie, uitgezonderd die via bioscopen en filmtheaters, waaronder in ieder geval wordt begrepen de distributie op DVD en Blu ray, via televisie, Video On Demand, pay per view- en online distributiekanalen;

openbaarmaking:

het aan het publiek bekend maken middels vertoning van de filmproductie;

picture lock:

de door producent en regisseur definitief vastgestelde montageversie van de filmproductie, op basis waarvan de verdere nabewerking plaatsvindt;

producent:

de natuurlijke persoon die de productiemaatschappij rechtsgeldig vertegenwoordigt en binnen de organisatie van de productiemaatschappij beleidsmatig, bedrijfsmatig en inhoudelijk eindverantwoordelijk is;

productiekosten:

de kosten gemoeid met de realisering van een filmproductie;

productiemaatschappij:

een rechtspersoon die op continue basis bedrijfsactiviteiten ontplooit met als hoofddoel de productie en exploitatie van filmproducties en/of mediaproducties. De rechtspersoon is ten tijde van de aanvraag gedurende minimaal twee jaar daarvoor gevestigd en actief geweest in Nederland, een Lidstaat van de Europese Unie, of in een Staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland;

puntensysteem:

de in de bijlage bij dit reglement opgenomen puntentelling voor het bepalen van de rangorde waarin aanvragen in aanmerking kunnen komen voor een bijdrage op grond van dit reglement;

speelfilm:

een filmproductie in het genre fictie met een vertoningsduur van tenminste 60 minuten, die primair bestemd is voor bioscoopuitbreng;

uitvoeringsovereenkomst:

de overeenkomst tussen het Fonds en de ontvanger van de financiële bijdrage ter uitvoering van het besluit tot verlening van een financiële bijdrage.

Artikel 2 – doel en toepasselijkheid –

  • 1. Deze regeling is erop gericht een gezond filmproductieklimaat in Nederland te bevorderen en de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse filmindustrie te versterken. Met de op grond van deze regeling verleende financiële bijdragen wordt beoogd de aantrekkingskracht van Nederland voor zowel binnenlandse als buitenlandse filmproducties te vergroten en daarmee de productieactiviteit van creatieve en technische filmprofessionals en filmbedrijven in Nederland te verhogen. Daarnaast wordt beoogd de ontplooiing van filmtalent in Nederland en de diversiteit, kwaliteit en verspreiding van filmproducties te stimuleren.

  • 2. Dit reglement is van toepassing op financiële bijdragen die het bestuur verstrekt voor de tegemoetkoming in de productiekosten van filmproducties met een culturele waarde die aantoonbaar in Nederland zijn besteed. Filmproducties zijn speelfilms, documentairefilms en animatiefilms, al dan niet tot stand gebracht in de vorm van een internationale coproductie.

Artikel 3 – subsidieplafonds, verdeling budget & begrotingsvoorbehoud –

  • 1. Het bestuur stelt per kalenderjaar en per aanvraagronde een subsidieplafond vast, waarbij per aanvraagronde een plafond kan worden vastgesteld voor internationale coproducties en een plafond voor filmproducties die niet zijn aan te merken als internationale coproductie.

  • 2. Het subsidieplafond wordt gepubliceerd in de Staatscourant en tevens bekendgemaakt op de website van het Fonds: www.filmfonds.nl

  • 3. Aanvragen die aan de voorwaarden voldoen om voor een financiële bijdrage in aanmerking te komen, worden in een rangorde geplaatst aan de hand van het puntensysteem en de daarin opgenomen criteria.

  • 4. Het bestuur honoreert de aanvragen die aan de voorwaarden voldoen in volgorde van de rangorde als bedoeld in het vorige lid, totdat het betreffende subsidieplafond voor de aanvraagronde is bereikt.

  • 5. Als een subsidieplafond ontoereikend is om alle aanvragen die voldoen aan de vereisten van dit reglement in een kalenderjaar of een aanvraagronde te honoreren, verlaagt het bestuur de financiële bijdrage van de in de rangorde als laagste geplaatste aanvraag tot een bedrag waardoor het subsidieplafond niet wordt overschreden. De overige aanvragen die voldoen aan de vereisten van dit reglement worden op grond van overschrijding van het subsidieplafond afgewezen. De aanvraag die op grond van overschrijding van het subsidieplafond slechts gedeeltelijk is toegewezen krijgt voor het deel waarvoor de aanvraag is afgewezen, evenals de overige aanvragen die voldoen aan de vereisten van dit reglement en die op grond van overschrijding van het subsidieplafond zijn afgewezen, eenmalig de gelegenheid een nieuwe aanvraag in te dienen bij een volgende aanvraagronde.

  • 6. Een onderbesteding van het beschikbare subsidieplafond voor subsidieverlening van een aanvraagronde wordt toegevoegd aan dat van de daarop volgende aanvraagronde. Een onderbesteding van het beschikbare subsidieplafond in de laatste aanvraagronde van het kalenderjaar wordt toegevoegd aan het beschikbare subsidieplafond van het volgende kalenderjaar.

  • 7. Een financiële bijdrage wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking zijn gesteld door de minister.

Artikel 4 – culturele criteria en staatssteunpercentages –

  • 1. Om in aanmerking te komen voor een financiële bijdrage in de zin van dit reglement dient de filmproductie, onverminderd het bepaalde in Europese staatsteun regelgeving, tenminste aan drie van de hierna volgende kenmerken te voldoen:

    wanneer het betreft een speelfilm:

    • a. het scenario waarop de filmproductie is gebaseerd speelt zich in overwegende mate af in Nederland, of in een andere lidstaat van de Europese Unie, of in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland;

    • b. de regisseur of de scenarist is gevestigd in Nederland, of in een andere lidstaat van de Europese Unie, of in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland;

    • c. tenminste één van de hoofdpersonages of drie van de bijpersonages heeft respectievelijk hebben op basis van het scenario een bijzondere band met de Nederlandse cultuur;

    • d. het originele scenario waarop de filmproductie is gebaseerd is grotendeels geschreven in de Nederlandse taal en de hoofdpersonages drukken zich grotendeels uit in de Nederlandse taal;

    • e. het scenario is gebaseerd op een Europees origineel literair werk of is geïnspireerd op een ander Europees auteursrechtelijk beschermd werk;

    • f. de filmproductie heeft als hoofdthema kunst of één of meerdere (uitvoerende) kunstenaars;

    • g. de filmproductie handelt over historische personen of gebeurtenissen;

    • h. de filmproductie handelt over actuele maatschappelijke of culturele thema's die relevant zijn voor Nederland;

    • i. de filmproductie draagt bij aan de grensoverschrijdende promotie van Nederlandse herkenningspunten;

    • j. de filmproductie draagt bij aan de ontsluiting en grensoverschrijdende promotie van de Nederlandse of Europese filmcultuur en de diversiteit daarvan.

    wanneer het betreft een animatiefilm:

    aan tenminste drie van de voor speelfilm genoemde kenmerken, met dien verstande dat in plaats van scenario ook ‘story board’ wordt gelezen en in plaats van scenarist ook ‘de ontwerper van het story board’, waarbij:

    het onder a.) genoemde kenmerk ook van toepassing is, indien het story board waarop de filmproductie is gebaseerd een herkenbare relatie legt met één van de onder a) genoemde landen;

    het onder c.) genoemde kenmerk ook van toepassing is indien de hoofdkarakters een bijzondere band hebben met de Nederlandse (film)cultuur;

    het onder i.) genoemde kenmerk ook van toepassing is indien een herkenningspunt op herkenbare wijze is geanimeerd.

    wanneer het betreft een documentairefilm:

    aan tenminste drie van de voor speelfilm genoemde kenmerken, met dien verstande dat in plaats van scenario ‘documentairescript’ wordt gelezen en in plaats van scenarist ‘de schrijver van het documentairescript’, en dat in plaats van personages zoals benoemd in kenmerk c ook geportretteerde personen wordt gelezen.

  • 2. Voor een filmproductie, waarvoor een ander (Nederlands) bestuursorgaan en/of het Fonds een financiële bijdrage heeft verleend, kan slechts een zodanig bedrag aan subsidie worden verleend dat het totaal aan staatssteun niet meer bedraagt dan 50% van de productiekosten.

  • 3. Voor een internationale coproductie als bedoeld in artikel 1, die door meer dan één lidstaat van de EU wordt gefinancierd, kan het in het tweede lid genoemde percentage aan staatssteun maximaal 60% van het productiebudget bedragen.

  • 4. Voor een ‘moeilijke’ film of een grensoverschrijdende filmproductie waarbij landen uit de DAC-landenlijst van de OESO betrokken zijn en die derhalve beperkte commerciële waarde hebben, kan een hoger percentage worden verleend dan het in het tweede en derde lid genoemde percentage, mits de regisseur, producent en scenarist bij de aanvraag een schriftelijke visie hebben gevoegd waaruit naar het oordeel van het bestuur blijkt dat de filmproductie:

    • (i) bijdraagt aan de diversiteit van film in Nederland; en daarnaast:

    • (ii) ofwel een opvallende artistieke verrijking en/ofwel een innovatieve aanvulling betekent op het reguliere filmaanbod in Nederland.

Artikel 5- vereisten aanvrager –

  • 1. Aanvragen op grond van dit reglement worden gedaan door een productiemaatschappij die aantoonbaar op continue basis actief is geweest op het gebied van productie en exploitatie van filmproducties die primair gericht waren op een bioscoopuitbreng in Nederland, een Lidstaat van de Europese Unie, of in een Staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland.

  • 2. De aanvrager is rechtsgeldig vertegenwoordigd door een producent die te rekenen vanaf het moment van de aanvraag in een periode van zeven kalenderjaren daarvoor als majoritair producent hoofdverantwoordelijk is geweest voor het produceren van ofwel (i) tenminste twee filmproducties (referentiefilms) in Nederland, een Lidstaat van de Europese Unie, of in een Staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland ofwel (ii) één filmproductie (referentiefilm) in hiervoor genoemde regio, mits de betreffende producent onder hoofdverantwoordelijkheid van een andere productiemaatschappij een trackrecord heeft opgebouwd dat naar het oordeel van het bestuur vergelijkbaar is met het hiervoor onder (i) bepaalde. De betreffende producent dient op het moment van de aanvraag gedurende twee jaar of langer beleidsbepalend en (mede)aandeelhouder van de aanvrager te zijn. De referentie film(s) dienen een bioscoopuitbreng in Nederland gehad te hebben.

  • 3. Een mediabedrijf komt niet in aanmerking voor een financiële bijdrage.

Artikel 6 – vereisten aanvraag –

  • 1. Een aanvraag wordt uitsluitend ingediend met gebruikmaking van een door het Fonds ter beschikking gesteld aanvraagformulier.

  • 2. Het aanvraagformulier is naar waarheid, volledig en volgens de in de toelichting bij het aanvraagformulier en het Financieel & Productioneel Protocol Stimuleringsmaatregel vermelde richtlijnen ingevuld, voorzien van alle gevraagde bijlagen.

  • 3. Aanvraagformulieren zijn digitaal beschikbaar via de website www.filmfonds.nl.

  • 4. Het bestuur behandelt de aanvragen in maximaal vier aanvraagrondes per jaar. De sluitingsdata van deze aanvraagrondes worden gepubliceerd op de website van het Fonds www.filmfonds.nl.

  • 5. Een aanvraag die later dan de uiterlijke indiendatum is ingediend wordt niet in behandeling genomen.

  • 6. Indien het bestuur constateert dat een aanvraag onvolledig is ingediend stelt het bestuur de aanvrager in de gelegenheid de aanvraag binnen een termijn van vijf werkdagen aan te vullen. Indien de aanvrager er niet in slaagt om de aanvraag binnen de gestelde termijn aan te vullen, dan wordt de onvolledig zijnde aanvraag niet in behandeling genomen. Indien de aanvraag binnen de gestelde termijn volledig is ingediend dan geldt de initiële datum van indiening als de datum van aanvraag.

  • 7. Een aanvraag wordt ingediend bij het bestuur. Het bestuur beslist uiterlijk binnen 13 weken na de uiterste indiendatum van de betreffende aanvraagronde.

  • 8. Voor zover de aanvrager voor de dekking van de begrote productiekosten tevens een financiële bijdrage heeft aangevraagd bij andere Nederlandse en buitenlandse bestuursorganen, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van het betreffende bestuursorgaan en de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

  • 9. Voor zover de aanvrager voor dekking van de begrote productiekosten tevens financiering heeft aangevraagd bij of ontvangen heeft van Nederlandse en buitenlandse private partijen, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag door middel van specificatie van deze partijen, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot deze financiering.

  • 10. De aanvrager overlegt bij de aanvraag in ieder geval een verklaring waarin hij garandeert dat zijn financiële positie, en dan met name de relatie tussen beschikbare middelen en aangegane verplichtingen, voorafgaand aan de aanvraag geen negatieve ontwikkeling heeft gekend die bedreigend is geweest voor de stabiliteit en solvabiliteit van de aanvrager en, naar reële verwachting, deze ook niet zal kennen. Voorts overlegt hij in aanvulling daarop, in geval de aanvraag een (internationale) coproductie betreft, een zelfde verklaring van elk van de betrokken producenten, door elk van hen voorzien van (i) een recent uittreksel van de lokale kamer van koophandel en (ii) een jaarverslag met een goedkeurende verklaring van een onafhankelijk gecertificeerd accountant dat op het moment van de aanvraag niet ouder is dan twee jaar.

  • 11. De aanvrager overlegt bij de aanvraag de verklaring(en) van de (film)distributeurs en/of derde partijen die zich wat betreft financiering, vertoning of exploitatie onvoorwaardelijk en schriftelijk aan de filmproductie hebben verbonden.

  • 12. De aanvrager overlegt bij de aanvraag een verklaring waarin hij garandeert dat hij en de eventueel andere betrokken producenten over (een exclusieve optie op) de voor de filmproductie noodzakelijke exclusieve verfilmings- en exploitatierechten beschikken en, in geval het een internationale coproductie betreft, dat de aanvrager zal beschikken over de distributierechten voor tenminste Nederland.

  • 13. Een aanvrager overlegt bij de aanvraag een schriftelijke motivering waaruit blijkt in welke mate de filmproductie waarvoor een aanvraag wordt gedaan aantoonbaar bijdraagt aan het realiseren van de doelstellingen als genoemd in artikel 2, eerste lid.

  • 14. Een aanvrager overlegt bij de aanvraag een accurate toelichting op het door hem bij de aanvraag ingevulde puntensysteem en de door hem bij de aanvraag ingevulde kwalificatietoets. De aanvrager kan, evenals de producenten uit de andere landen van herkomst in geval de aanvraag een internationale coproductie betreft, door het Fonds worden gevraagd om de aanvraag mondeling toe te lichten voordat over de aanvraag een besluit wordt genomen door het bestuur. Daarnaast kan het Fonds rechtstreeks inlichtingen over de aanvraag inwinnen bij de in het elfde lid bedoelde financiers alsmede bij andere in het filmplan vermelde financiers.

Artikel 7 – algemene vereisten –

  • 1. Uitsluitend aanvragen voor filmproducties, die voldoen aan de gestelde voorwaarden van dit reglement en het vereiste minimumaantal punten behalen op grond van het puntensysteem komen in aanmerking voor een financiële bijdrage. Het vereiste minimumaantal punten wordt jaarlijks, voor het daarop volgende kalenderjaar, door het bestuur vastgesteld en gepubliceerd op de website van het Fonds www.filmfonds.nl.

  • 2. Uitsluitend aanvragen voor filmproducties waarvan de productiekosten tenminste 1 miljoen euro bedragen komen in aanmerking voor een financiële bijdrage. Indien de aanvraag een documentairefilm betreft, bedragen de productiekosten tenminste 250.000 euro.

  • 3. Uitsluitend aanvragen voor filmproducties met een bioscoopuitbreng in tenminste Nederland komen in aanmerking voor een financiële bijdrage.

  • 4. Een financiële bijdrage op grond van dit reglement wordt uitsluitend verleend ter tegemoetkoming in de productiekosten die kwalificeren volgens de kwalificatietoets en aantoonbaar in Nederland zijn besteed en indien deze tenminste 100.000 euro bedragen.

  • 5. Alle in dit reglement genoemde financiële bijdragen en productiekosten zijn exclusief BTW.

  • 6. Een financiële bijdrage kan verder slechts op grond van dit reglement worden verstrekt, indien naar het oordeel van het bestuur:

    • a.) de financiële bijdrage dient ter dekking van de kosten bij de totstandkoming van de filmproductie voor zover deze kosten niet reeds door een derde partij worden gedekt;

    • b.) aannemelijk is dat verlening van de financiële bijdrage noodzakelijk is voor het bereiken van het doel van de aanvraag;

    • c.) aannemelijk is dat de filmproductie overeenkomstig het in artikel 2, eerste lid, neergelegde doel gerealiseerd kan worden conform de in de aanvraag begrote uitgaven en dat de begrote uitgaven redelijk, kostenefficiënt en marktconform zijn;

    • d.) het bij de aanvraag overgelegde financieringsplan haalbaar en solide is;

    • e.) voldoende vertrouwen bestaat dat het filmplan naar behoren zal worden uitgevoerd;

    • f.) de filmproductie waarvoor een financiële bijdrage wordt gevraagd ten tijde van verlening van de financiële bijdrage niet reeds geheel of gedeeltelijk in productie is gegaan of in openbaarheid is gebracht;

    • g.) de financiële bijdrage niet ter dekking dient van kosten die zijn gemaakt in de periode gelegen voor het besluit tot verlening van de financiële bijdrage;

    • h.) in geval de aanvraag betreft een internationale coproductie, deze voldoet aan de definitie in artikel 1 of aan het bepaalde in het tweede lid van dit artikel;

    • i.) aannemelijk is dat de aanvrager aan de in dit reglement vermelde verplichtingen kan voldoen;

    • j.) de publieksprognose onderbouwd is door het filmplan met alle daartoe behorende bijlagen en stukken;

    • k.) 50 procent van de benodigde financiering van de productiekosten reeds onvoorwaardelijk en aantoonbaar is toegezegd door derden in de vorm van bestuursbesluiten en/of schriftelijke financiële toezeggingen van derden;

    • l.) de aanvrager of, wanneer de aanvraag een internationale coproductie betreft de majoritaire producent, beschikt over de exclusieve (optie op) verfilmings- en exploitatierechten die noodzakelijk zijn voor de realisering en exploitatie van de filmproductie;

    • m.) in geval de aanvraag een internationale coproductie betreft de aanvrager zal beschikken over de distributierechten voor tenminste Nederland;

    • n.) de aanvrager als minoritair of majoritair producent mede verantwoordelijk is voor de creatieve en productionele totstandkoming van de filmproductie;

    • o.) in geval de aanvraag een internationale coproductie betreft en de aanvrager naar het oordeel van het bestuur beschikt over aantoonbare ervaring bij het adequaat tot stand brengen van internationale coproducties.

Artikel 8 – verlening en hoogte van financiële bijdrage –

  • 1. Indien het bestuur besluit tot verlening van de financiële bijdrage, worden bij het bepalen van de hoogte van de financiële bijdrage de door de aanvrager begrote en door het Fonds, goedgekeurde productiekosten als grondslag genomen.

  • 2. De hoogte van de financiële bijdrage wordt bepaald door de productiekosten die én kwalificeren via de kwalificatietoets én aantoonbaar worden besteed aan in Nederland gevestigde filmprofessionals of filmbedrijven te vermenigvuldigen met 30%. Productiekosten die voldoen aan de in dit artikellid genoemde vereisten en die tevens als grondslag dienen voor een financiële bijdrage op grond van een vergelijkbare buitenlandse stimuleringsmaatregel komen niet in aanmerking voor een financiële bijdrage op grond van dit reglement.

  • 3. De in het vorige lid in aanmerking te nemen productiekosten kunnen hooguit 80% van het totaal aan productiekosten bedragen.

  • 4. De te verlenen financiële bijdrage kan per aanvraag maximaal 1 miljoen euro bedragen.

Artikel 9 – adviescommissie –

Het bestuur kan zich over de toets aan de vereisten zoals genoemd in artikel 7 laten adviseren door ad hoc adviseurs. Op hen is van toepassing artikel 7 van het huishoudelijk reglement van het Fonds. Het bestuur betrekt het advies van de ad hoc adviseurs bij zijn besluit over de aanvraag.

Artikel 10 – weigeringsgronden –

Onverminderd het bepaalde in de Awb wordt een aanvraag afgewezen indien, naar het oordeel van het bestuur:

  • a.) de aanvrager niet voldoet dan wel niet zal voldoen aan de vereisten, criteria en bepalingen genoemd in dit reglement;

  • b.) een mediabedrijf, direct of indirect, een belang heeft in de aanvrager;

  • c.) de aanvragende productiemaatschappij of één van de verantwoordelijke producenten in het verleden ernstig in gebreke is gebleven bij een eerdere fondsaanvraag of ter zake sprake is geweest van verwijtbaar handelen;

  • d.) een aanvraag op grond van dit reglement wordt ingediend voor een filmproductie, waarvoor reeds een aanvraag op grond van dit reglement is ingediend en waarop het bestuur nog geen beslissing heeft genomen;

  • e.) de aanvraag eenzelfde filmproductie betreft waarvoor al twee maal eerder een aanvraag op grond van dit reglement door het bestuur is afgewezen;

  • f.) de financiële positie, ondanks de in artikel 6, tiende lid, bedoelde verklaringen, dermate onzeker is dat deze bedreigend is voor de stabiliteit en solvabiliteit van de aanvrager of de betreffende filmproductie;

  • g.) verlening van de gevraagde financiële bijdrage ertoe zou leiden dat aan de aanvrager op grond van dit reglement in een kalenderjaar voor een totaalbedrag groter dan 2.000.000 euro aan financiële bijdragen wordt verleend;

  • h.) verlening van de financiële bijdrage niet van toepassing is op de filmproductie waarvoor een financiële bijdrage wordt aangevraagd;

  • i.) de noodzaak voor een financiële bijdrage onvoldoende is aangetoond;

  • j.) de aanvrager niet dezelfde is als de productiemaatschappij, die in het kader van een ander reglement van het Fonds reeds een financiële bijdrage voor realisering van dezelfde filmproductie heeft ontvangen;

  • k.) toewijzing van de aanvraag zou leiden tot overschrijding van de door het bestuur vastgestelde subsidieplafonds.

Artikel 11 – onderlinge verhouding financiële bijdragen –

  • 1. Het verstrekken van een financiële bijdrage op grond van dit reglement verplicht het bestuur in geen geval tot het verlenen van enige andere financiële bijdrage.

  • 2. Door het bestuur en/of door andere (Nederlandse) bestuursorganen aan de filmproductie verleende financiële bijdrage maken onderdeel uit van de totale financiële bijdrage voor realisering in de bepaling van het toegestane staatssteunpercentage.

Artikel 12 – verplichtingen completion bond –

  • 1. Indien de productiekosten van de filmproductie meer bedragen dan 2.000.000 euro of sprake is van een filmproductie die naar het oordeel van het bestuur als risicovol kan worden gekwalificeerd kan het bestuur het afsluiten van een completion bond verplicht stellen.

  • 2. De voorwaarden waaronder de completion bond wordt afgesloten dienen vooraf te worden goedgekeurd door het bestuur.

  • 3. Indien een completion bond verplicht is gesteld op grond van het eerste lid, dient de ontvanger van de financiële bijdrage bij het afsluiten van de uitvoeringsovereenkomst een schriftelijke verklaring te overleggen van een completion guarantor, waaruit onomstotelijk blijkt dat de begrote productiekosten van de filmproductie waarvoor een financiële bijdrage is verleend, zoals opgenomen in de productiebegroting, toereikend zijn en dat de voortbrenging en voltooiing van de filmproductie waarvoor een financiële bijdrage is verleend vallen onder de dekking van deze completion guarantor vanaf het moment waarop de opnamen van de filmproductie starten. Tevens dient de ontvanger van de financiële bijdrage een afschrift van een geldende completion bond te overleggen waarin het Fonds als medebegunstigde is aangewezen.

  • 4. De aanvrager verplicht zich met de verstrekker van de completion bond overeen te komen dat deze laatste de productievoortgang en, in het geval een internationale coproductie betreft, de bestedingen in de betrokken landen van herkomst, nauwgezet monitort en de aanvrager en het Fonds gelijktijdig wijst op onregelmatigheden of het achterblijven van voorgenomen productiebestedingen.

  • 5. De in het voorgaande lid opgenomen verplichting is ook van toepassing, indien voor de filmproductie geen completion bond is afgesloten waarbij de verplichting tot monitoring en rapportage rechtstreeks bestaat voor de ontvanger van de financiële bijdrage jegens het Fonds. In geval geen completion bond wordt afgesloten, kan het Fonds verlangen dat een deskundige derde partij wordt aangesteld om de productievoortgang te monitoren en te rapporteren over bestedingen en over onregelmatigheden of het achterblijven van voorgenomen productiebestedingen, ook, in geval het een internationale coproductie betreft, in de andere landen van herkomst.

Artikel 13 – verplichtingen ontvanger van de financiële bijdrage –

  • 1. De ontvanger van de financiële bijdrage is verplicht om de filmproductie waaraan een financiële bijdrage is verleend, te vervaardigen in overeenstemming met de kenmerken zoals opgenomen in het door de aanvrager ingevulde puntensysteem.

  • 2. De ontvanger van de financiële bijdrage is verplicht om:

    • a.) binnen een termijn van uiterlijk zes maanden na verlening van de financiële bijdrage de ter zake van de financiering en exploitatie van de filmproductie waarvoor een financiële bijdrage is verleend definitieve schriftelijke overeenkomsten met alle bij de financiering van de filmproductie betrokken partijen te overleggen. Hieruit blijkt dat naar het oordeel van het bestuur elk van deze partijen zich onvoorwaardelijk heeft verbonden tot het hem betreffende aandeel in de financiering ten behoeve van de realisering van de filmproductie overeenkomstig de bij de aanvraag overgelegde gegevens en op voorwaarden die verenigbaar zijn met de voorwaarden die zijn verbonden aan de verlening van de financiële bijdrage en dit reglement;

    • b.) ervoor te zorgen dat de opnamen, of in het geval van animatiefilm de uitvoering, van de filmproductie waarvoor de financiële bijdrage is verleend, niet eerder starten dan nadat én door het Fonds is bericht dat de aanvrager heeft voldaan aan de verplichtingen, zoals bedoeld in dit lid onder a.), én – indien van toepassing – de completion guarantor definitieve dekking heeft verleend voor de voortbrenging en voltooiing van de filmproductie waarvoor een financiële bijdrage is verleend én – indien het betreft een internationale coproductie die voldoet aan de criteria van artikel 1 – de goedkeurende verklaring uit elk van de landen van herkomst in de zin van artikel 5 van het Europese Verdrag inzake de Cinematografische Coproduktie aan het Fonds is overgelegd;

    • c.) het bestuur voorafgaand in kennis te stellen van het moment waarop de opnamen, of in het geval van animatie de uitvoering van de filmproductie waarvoor een financiële bijdrage is verleend, starten en ervoor te zorgen dat de filmproductie 24 maanden na de start gereed en openbaar is gemaakt.

  • 3. Het bestuur verbindt in het geval van een financiële bijdrage, aan het besluit tot verlening van de financiële bijdrage de opschortende voorwaarde dat de uitvoeringsovereenkomst tot stand komt.

  • 4. De ontvanger van de financiële bijdrage heeft verder de verplichting dat:

    • a. de doeleinden gesteld in het filmplan op basis waarvan een financiële bijdrage is verleend, op doelmatige wijze worden nagestreefd;

    • b. het Fonds te allen tijde juist en waarheidsgetrouw wordt geïnformeerd;

    • c. de administratie op overzichtelijke en doelmatige wijze wordt gevoerd conform Nederlandse regelgeving, het Financieel & Productioneel Protocol Stimuleringsmaatregel en het bijbehorende Handboek Financiële Verantwoording en dat daarbij een voor het Fonds acceptabel administratiesysteem wordt gebruikt;

    • d. de administratie een juist, volledig en actueel beeld geeft van het functioneren van de aanvrager en op detailniveau aansluit op de door het Fonds goedgekeurde begroting en financieringsplan;

    • e. van alle ontvangsten en uitgaven deugdelijke bewijsstukken aanwezig zijn, waaruit de aard en de omvang van de geleverde goederen of van de verrichte diensten duidelijk blijken en rapportages, kosten-, bestedings- en andere overzichten in de administratie van de aanvrager zijn opgenomen;

    • f. de administratie en de daarbij behorende bewijsstukken tenminste gedurende zeven jaar na de vaststelling van de financiële bijdrage worden bewaard;

    • g. de financiële bijdrage wordt uitgegeven conform de bestedingsverplichting.

  • 5. De ontvanger is verplicht de ‘picture lock’ van de filmproductie op te leveren, die in overeenstemming is met de aanvraag en het bijbehorende filmplan volgens de procedure die is beschreven in het Financieel & Productioneel Protocol Stimuleringsmaatregel.

  • 6. De ontvanger van de financiële bijdrage doet onverwijld een melding aan het Fonds zodra:

    • a. aannemelijk is dat de filmproductie waarvoor een financiële bijdrage is verleend niet, of niet tijdig of niet geheel zal worden verricht conform het doel of het filmplan op basis waarvan een financiële bijdrage is verleend;

    • b. aannemelijk is dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de verplichtingen verbonden aan de financiële bijdrage zal worden voldaan;

    • c. substantiële wijzigingen zijn opgetreden ten opzichte van de bij de aanvraag overgelegde gegevens die aan het Fonds zijn verstrekt in het kader van verlening van de financiële bijdrage dan wel de vaststelling van de financiële bijdrage, of,

    • d. met betrekking tot de uitvoering van de filmproductie wijzigingen zijn opgetreden ten opzichte van de aanvraag en/of zich bijzondere omstandigheden voordoen.

Artikel 14 – verplichtingen uitvoeringsovereenkomst –

  • 1. Nadat de in artikel 13, tweede lid, onder a, bedoelde overeenkomsten en stukken door het bestuur zijn ontvangen zullen de ontvanger van de financiële bijdrage en het bestuur een uitvoeringsovereenkomst aangaan.

  • 2. In de tussen de ontvanger van de financiële bijdrage en het bestuur na verlening van de financiële bijdrage af te sluiten uitvoeringsovereenkomst worden de aan de financiële bijdrage verbonden nadere verplichtingen vastgelegd. In deze overeenkomst wordt onder meer vastgelegd:

    • a.) welke zekerheden de aanvrager, naar het oordeel van het bestuur, dient te stellen met betrekking tot de nakoming van de verplichtingen van andere partijen die financieringsbijdragen hebben toegezegd aan de filmproductie waarvoor een financiële bijdrage is verleend;

    • b.) de frequentie en de vorm waarin de ontvanger van de financiële bijdrage voldoet aan eventuele rapportageverplichtingen;

    • c.) de wijze waarop de met exploitatie van de filmproductie te genereren opbrengsten worden verdeeld tussen de rechthebbenden en financiers;

    • d.) dat de aanvrager elke rechtspersoon, personenvennootschap of natuurlijke persoon bij wie hij goederen of diensten betrekt die op grond van artikel 8, tweede lid, mede bepalend zijn voor de hoogte van de financiële bijdrage een schriftelijke verklaring laat tekenen, waarin elk van hen verklaart:

      • (i) belastingplichtig in Nederland te zijn,

      • (ii) zijn of haar vaste verblijfplaats te hebben in Nederland dan wel in Nederland een permanente vestiging te hebben en vanuit daar aantoonbaar economische activiteiten verricht,

      • (iii) de te leveren goederen of diensten zelf te leveren of te verrichten indien en voor zover opgevoerd als besteed in Nederland, en,

      • (iv) het Fonds desgewenst inzage te geven dan wel toegang te geven tot hun administratie voor zover zulks door het Fonds noodzakelijk wordt geacht met het oog op de verantwoording en de vaststelling van de verleende financiële bijdrage.

Artikel 15 – verplichtingen besteding –

Met inachtneming van artikel 7, vierde lid, is de aanvrager verplicht 100% van de productiekosten die door hem bij de aanvraag zijn aangemerkt als besteding aan filmprofessionals en filmbedrijven in Nederland, aantoonbaar in Nederland uit te geven. Het deel van de productiekosten dat in Nederland wordt uitgegeven wordt, evenals de besteding in mogelijke andere territoria, in overeenstemming met de hierbij behorende financieringsafspraken, separaat aangegeven in de ingediende productiebegroting. Ook in het geval dat andere bijdragen of subsidies zijn verstrekt door het Fonds of andere Nederlandse bestuursorganen, waaraan een (gedeeltelijke) bestedingsverplichting in Nederland of aan in Nederland gevestigde (rechts)personen is verbonden, staat het de aanvrager te allen tijde vrij om tenminste 20% van de productiekosten te besteden in een andere Lidstaat van de Europese Unie, of in een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland.

Artikel 16 – verplichting digitale conservering –

Ter behoud van het cultureel erfgoed is de aanvrager verplicht om tijdig, dat wil zeggen ten tijde van de afwerking van de filmproductie contact op te nemen met EYE Film Instituut Nederland en hen toegang te verschaffen tot het digitale en analoge (indien van toepassing) moedermateriaal van de uiteindelijke filmprint. De aanvrager gaat bij verlening van de financiële bijdrage akkoord met het conserveren en het met dat doel digitaal opslaan van de film door EYE Film Instituut Nederland. De condities verbonden aan de conservering en daaraan verbonden digitale opslag door EYE Film Instituut Nederland zullen worden vastgelegd in een separate overeenkomst tussen de aanvrager en EYE Film Instituut Nederland. In de overeenkomst worden eveneens afspraken gemaakt met het oog op specifiek niet-commercieel gebruik van de filmproductie.

Artikel 17 – verantwoording –

  • 1. De ontvanger van de financiële bijdrage:

    • a. toont aan, op in de beschikking tot verlening van de financiële bijdrage aangegeven wijze, dat de filmproductie is gerealiseerd en dat is voldaan aan de verplichtingen verbonden aan de financiële bijdrage;

    • b. overlegt aan het Fonds een actueel en waarheidsgetrouw overzicht van alle opbrengsten, uitgaven en de territoriale besteding die met de realisering van de filmproductie samenhangen;

    • c. informeert het Fonds adequaat en schriftelijk over de première, de kosten, het publieksbereik en de opbrengsten die door distributie en exploitatie van de filmproductie, waarvoor een financiële bijdrage is verleend, worden voortgebracht;

    • d. is verplicht onverminderd het bepaalde in artikel 4:45 Awb een DCP en 2 DVD’s van de filmproductie waarvoor een financiële bijdrage is verleend op te leveren.

  • 2. Het bestuur verplicht de ontvanger van de financiële bijdrage een financieel verslag in te dienen inzake werkelijke kosten en opbrengsten van de filmproductie. Dit geschiedt uiterlijk binnen vier maanden na voltooiing c.q. eerste openbaarmaking van de filmproductie, tenzij in de uitvoeringsovereenkomst een andere termijn is vastgelegd.

  • 3. Het financieel verslag geeft een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent

    • (i) de aanwending en de besteding van de financiële bijdrage door de ontvanger van de financiële bijdrage in Nederland,

    • (ii) de door de ontvanger van de financiële bijdrage en, in geval het een internationale coproductie betreft, de door de producenten uit de landen van herkomst buiten Nederland verrichte bestedingen, en,

    • (iii) de door de ontvanger van de financiële bijdrage en, in geval het een internationale coproductie betreft, door de producenten uit de landen van herkomst ontvangen financiering van derden.

  • 4. Het financieel verslag sluit aan op de indeling van de begroting en het financieringsplan die voorafgaand aan de verlening van de financiële bijdrage of bij de ondertekening van de uitvoeringsovereenkomst zijn overgelegd en door het Fonds zijn goedgekeurd volgens het Financieel & Productioneel Protocol Stimuleringsmaatregel van het Fonds. Belangrijke verschillen tussen financieel verslag en begroting en/of financieringsplan worden toegelicht.

  • 5. De ontvanger van de financiële bijdrage is verplicht om het financieel verslag te voorzien van een verklaring van de accountant als bedoeld in artikel 393, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover niet anders is overeengekomen in de uitvoeringsovereenkomst. De accountant volgt het Handboek Financiële Verantwoording van het Fonds.

  • 6. Vertegenwoordigers van het Fonds hebben op eerste verzoek inzage in de administratie die betrekking heeft op de filmproductie waarvoor de financiële bijdrage is verleend. De ontvanger van de financiële bijdrage is verplicht in zijn budget een vaste post op te nemen voor tussentijdse en tegencontroles door het Fonds, zoals vastgelegd in het Financieel & Productioneel Protocol Stimuleringsmaatregel.

  • 7. Onverminderd het in dit artikel bepaalde kan het Fonds na verlening van de financiële bijdrage op elk door het Fonds gewenst moment controleren of aan de verplichtingen verbonden aan de financiële bijdrage is voldaan. Deze controle kan zich ook richten op de in artikel 14, tweede lid sub d.) genoemde derden en, in geval de verlening van de financiële bijdrage een internationale coproductie betreft, op de daarbij betrokken coproducenten.

Artikel 18 – vaststelling –

  • 1. Binnen vier maanden na voltooiing c.q. eerste openbaarmaking van de filmproductie dient de ontvanger van de financiële bijdrage een aanvraag tot vaststelling in, tenzij een andere termijn is vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst. Indien deze termijn wordt overschreden, is het bestuur bevoegd de verleende financiële bijdrage ambtshalve vast te stellen.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling gaat vergezeld van de in artikel 17 en in de uitvoeringsovereenkomst genoemde bescheiden.

  • 3. De ontvanger van de financiële bijdrage is verplicht op verzoek van het Fonds alle bescheiden en inlichtingen te verstrekken die het noodzakelijk acht voor het vaststellen van de financiële bijdrage.

  • 4. De ontvanger van de financiële bijdrage draagt er zorg voor dat zijn accountant medewerking verleent aan een eventueel onderzoek door of vanwege het Fonds naar de door de accountant van de aanvrager verrichte (controle) werkzaamheden. De kosten die zijn gemoeid met de medewerking van de accountant, komen voor rekening van de ontvanger van de financiële bijdrage.

  • 5. Het bestuur stelt de hoogte van de financiële bijdrage uiterlijk 22 weken na de in het eerste lid bedoelde indieningtermijn vast. Het bedrag waarop de financiële bijdrage wordt vastgesteld kan niet hoger zijn dan het bedrag van de verleende financiële bijdrage.

Artikel 19 – betaling –

  • 1. Binnen acht weken na dagtekening van de beschikking tot vaststelling van de financiële bijdrage wordt deze betaald.

  • 2. In de uitvoeringsovereenkomst kan worden vastgelegd of, en zo ja: onder welke voorwaarden, bevoorschotting mogelijk is. In het geval voorschotten worden verleend, worden deze verrekend met de na vaststelling te betalen financiële bijdrage.

  • 3. Indien een financiële bijdrage is verleend aan een ontvanger van de financiële bijdrage waarvan de hoofdvestiging of vestigingsplaats niet in Nederland is gelegen, dan is de ontvanger van de financiële bijdrage verplicht ten genoegen van het bestuur aan te tonen dat de ontvanger van de financiële bijdrage op het moment van betaling beschikt over een nevenvestiging in Nederland met tenminste één werknemer in vaste dienst.

Artikel 20 – wijziging, intrekking en terugvordering –

Het bestuur kan, zolang de financiële bijdrage niet is vastgesteld, de verlening van de financiële bijdrage intrekken of ten nadele van de ontvanger van de financiële bijdrage wijzigen, indien één van de in artikel, 4:48, eerste lid, van de Awb genoemde gevallen of omstandigheden zich voordoen, waaronder:

  • a. de omstandigheid dat de ontvanger van de financiële bijdrage niet heeft voldaan aan de verplichtingen verbonden aan de financiële bijdrage, waaronder maar niet beperkt tot, de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 13, dan wel tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen voortvloeiend uit de verlening van de financiële bijdrage;

  • b. als het bestuur constateert dat substantiële wijzigingen zijn opgetreden ten opzichte van de bij de aanvraag dan wel de totstandkoming van de uitvoeringsovereenkomst overgelegde gegevens;

  • c. de ontvanger van de financiële bijdrage na de verlening, maar vóór de vaststelling van de financiële bijdrage, meer of minder financiële bijdragen van derde partijen heeft verkregen dan aangegeven bij de aanvraag;

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de financiële bijdrage is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald. Het bedrag waarmee de financiële bijdrage eventueel wordt verlaagd wordt in eerste instantie verrekend met de eventueel nog te verlenen voorschotten. Mocht dat niet toereikend zijn dan worden reeds uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.

Artikel 21 – evaluatie & monitoring –

Het bestuur evalueert tenminste een maal in de vier jaar de effecten van de uitvoering van de regeling en de mate waarin deze haar doelstellingen bereikt. Voor deze evaluatie stelt het bestuur een evaluatiecomité samen waarin tenminste drie vertegenwoordigers uit de filmproductiesector vertegenwoordigd zijn. Daarnaast zal het bestuur jaarlijks de uitvoering van de regeling en de mate waarin de hiermee beoogde doelstellingen worden bereikt monitoren en daarover rapporteren.

Artikel 22 – overgangs- en slotbepalingen –

  • 1. In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur.

  • 2. Het bestuur kan om zwaarwegende redenen afwijken van dit reglement, voor zover dergelijke afwijkingen verenigbaar zijn met het beoordelingskader voor staatssteun aan de filmsector, zoals dat wordt gehanteerd door de Europese Commissie.

  • 3. Dit reglement is vastgesteld door het bestuur met goedkeuring van de Raad van Toezicht.

  • 4. Dit reglement treedt in werking met ingang van 20 mei 2014 en eindigt op 30 april 2020.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in artikel 13 tweede lid onder b en artikel 7, zesde lid onder f, kan het bestuur gedurende de eerste drie aanvraagrondes na inwerkingtreding van dit reglement, naar aanleiding van een gemotiveerd en schriftelijk verzoek van de aanvrager beslissen de aanvrager te ontheffen van de verplichting om de opnamen, of in het geval van een animatiefilm de uitvoering, van de filmproductie pas te starten na ontvangst van de in artikel 13, tweede lid onder b.) bedoelde kennisgeving. De aanvrager dient daarbij aan te tonen dat de andere betrokken financiers instemmen met een eventuele wijziging in het door hen goedgekeurde financieringsplan. Een eventuele financiële bijdrage kan niet leiden tot verhoging van het budget, of tot overfinanciering van een filmproductie.

  • 6. Dit reglement wordt aangehaald als Reglement Stimuleringsmaatregel Filmproductie in Nederland van de Stichting Nederlands Fonds voor de Film.

  • 7. Dit reglement wordt bekendgemaakt middels kennisgeving in de Staatscourant en op de website van het Nederlands Fonds voor de Film (www.filmfonds.nl).

TOELICHTING

Algemene toelichting

De minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen heeft namens het Kabinet, in aansluiting op een onderzoek naar het filmproductieklimaat in Nederland, besloten tot de instelling van de onderhavige stimuleringsmaatregel ter bevordering van een gezond filmproductieklimaat in Nederland en ter versterking van de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse filmindustrie.

Met de op grond van deze regeling verleende financiële bijdragen wordt beoogd de aantrekkingskracht van Nederland voor zowel binnenlandse als buitenlandse filmproducties te vergroten en daarmee de productieactiviteit voor creatieve en technische filmprofessionals en filmbedrijven in Nederland te verhogen. Daarnaast wordt beoogd de ontplooiing van filmtalent in Nederland en de diversiteit, kwaliteit en verspreiding van filmproducties te stimuleren.

Filmproducties bieden als economische goederen aanzienlijke mogelijkheden voor het creëren van welvaart en banen en hebben als culturele goederen een bepalende invloed op en zijn een afspiegeling van onze samenleving. Door het versterken van zowel de culturele als economische dimensie van filmproducties kan uitdrukking worden gegeven aan de cultuur en aan het creatief vermogen van Nederland. De culturele dimensie is het best gediend met een economisch gezonde en duurzame sector. De economische duurzaamheid hangt samen met en wordt versterkt door kwalitatief hoogwaardige audiovisuele producten.

Met de verhoging van de productieactiviteit in Nederland moeten betere kansen ontstaan voor creatief en technisch filmtalent om zich in Nederland te ontplooien en voor innovatie, waardoor de audiovisuele infrastructuur in Nederland duurzaam kan versterken en de kwaliteit van Nederlandse filmproducties wordt gestimuleerd. Via internationale coproducties ontstaan daarbij betere kansen voor de internationale uitwisseling van kennis en talent en vergroting van de zichtbaarheid van Nederlandse filmtalenten over de landsgrenzen heen alsmede van Nederland als locatie voor filmproductie. Ook ontstaat de mogelijkheid om de positie van Nederlandse producenten in internationale coproducties te versterken wat ook kan leiden tot een betere internationale financiering van Nederlandse filmproducties.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen stelt in aanvulling op de beschikbare middelen voor filmproductie via het cultuurbeleid jaarlijks maximaal 20 miljoen euro geoormerkt beschikbaar aan het Fonds ten behoeve van de uitvoering van de regeling inclusief de beheerslasten daarvan. De effecten van de regeling worden onder meer gevolgd aan de hand van de ontwikkeling van het productievolume (aantal films maal budget) in Nederland en de omvang van de besteding van productiekapitaal in Nederland.

Overal waar in dit reglement Nederland staat dient Nederland en de BES eilanden (Bonaire, St. Eustatius en Saba) te worden gelezen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Het Fonds verstaat onder de definitie van bioscoopuitbreng een gedegen en landelijke distributie van een filmproductie, die na de première met een dagelijkse vertoning gedurende een significant aantal weken en in een significant aantal bioscopen en/of filmtheaters voor een betalend publiek wordt uitgebracht, waarbij op grond van artikel 7, zesde lid onder j, de omvang van de uitbreng aan dient te sluiten op de bij de aanvraag goedgekeurde exploitatiedoelstelling. Indien voor een specifieke filmproductie een afwijkende uitbreng in bioscopen en filmtheaters noodzakelijk is, zoals documentaires of kwetsbare artistieke speelfilms, dan dient dat vooraf met het Fonds afgestemd te worden.

Met fictie wordt bedoeld een filmproductie waarin een verhaal wordt verteld dat zich hoofdzakelijk afspeelt in de fantasie van de maker en de toeschouwer. Dat betekent dat de belangrijkste elementen, het verhaal/de plot, de personages, de verhaalstructuur verzonnen/fictief zijn en niet op de werkelijkheid berusten. Dit in tegenstelling tot non-fictie, waarmee filmproducties worden aangeduid die wel hoofdzakelijk op de werkelijkheid betrekking hebben.

De producent is, als eindverantwoordelijke, in principe ook de eigenaar/aandeelhouder van de productiemaatschappij en (mede-) eigenaar van tenminste een exclusieve optie op de verfilmingsrechten.

De eerste openbaarmaking is de eerste publieke vertoning van de filmproductie.

Artikel 2

De algemene toelichting is tevens een nadere toelichting op artikel 2.

Artikel 3

Omdat financiële bijdragen op grond van deze regeling dienen te passen in het daarvoor beschikbare budget en een systeem van ‘wie het eerst komt, die het eerst maalt’ niet de voorkeur heeft, is gekozen voor een systeem om gedane aanvragen ten opzichte van elkaar te wegen.

Per aanvraagronde worden de aanvragen, die aan de voorwaarden voldoen, in een rangorde geplaatst aan de hand van het puntensysteem. Daarbij geldt een minimum aantal punten waaraan een aanvraag moet voldoen. Het minimum aantal punten voor het daarop volgende jaar wordt voorafgaand aan de eerste aanvraagronde van het betreffende jaar door het Fonds gepubliceerd op de website www.filmfonds.nl.

Per aanvraagronde wordt de voor elke ronde beschikbare subsidie verdeeld over de aanvragen die in aanmerking komen, waarbij de aanvraag met de meeste punten als eerste voor financiële bijdrage in aanmerking komt. De daarna in aflopende volgorde gerangschikte aanvragen kunnen worden gehonoreerd, totdat het subsidieplafond voor de betreffende aanvraagronde is bereikt.

Artikel 4

Fondssubsidies kwalificeren als staatssteun. Daarom komen alleen filmproducties met een culturele waarde voor een bijdrage van het Fonds in aanmerking. De ‘culturele criteria’ die het Fonds hiervoor hanteert staan in het eerste lid: het Fonds hanteert tien kenmerken, waarvan er naar het oordeel van het bestuur aan tenminste drie voldaan moet zijn. Het voldoen aan de criteria uit het eerste lid betekent dat een filmproductie culturele waarde heeft binnen het raamwerk van de Film Mededeling uit 2013 van de Europese Commissie.

Het in kenmerk a. gebruikte ‘in overwegende mate’ wil zeggen dat de hoofdlocatie(s) waar het scenario zich afspeelt zich in één of meer van de genoemde landen moeten bevinden, waarbij het op basis van het scenario aannemelijk moet zijn dat de gerealiseerde filmproductie zich op die locatie(s) voor meer dan 75% van de vertoningsduur afspeelt.

Kenmerk c. vereist dat tenminste één van de dragende rollen of drie van de bijrollen een Nederlandstalig personage c.q. karakter is respectievelijk zijn, dan wel dat een hoofdpersonage/ hoofdkarakter Nederland als zichtbare woon- of verblijfplaats heeft, en in die zin in de gerealiseerde filmproductie inhoudelijk en zichtbaar onderdeel uitmaakt van de Nederlandse cultuur.

Het in kenmerk d. gebruikte ‘grotendeels’ wil zeggen dat uit het scenario aannemelijk is dat de in de filmproductie op te nemen dialogen voor meer dan 50 procent Nederlandstalig zijn. In het geval van animatie moet naar het oordeel van het bestuur aannemelijk zijn dat in eerste instantie een Nederlandse taalversie van de filmproductie wordt vervaardigd voor distributie in Nederland.

Met het van origine literaire werk uit kenmerk e. wordt gedoeld op een boek, toneelstuk, hoorspel of scenario dat is geschreven door een schrijver die gevestigd is in een lidstaat van de Europese Unie, of in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland.

Ten aanzien van kenmerk f. geldt dat de toonaangevende nationale of internationale kunstenaars en/of algemeen erkende, professionele kunstdisciplines centraal moeten staan in de filmproductie. Datzelfde geldt voor de belangrijke historische figuren of gebeurtenissen uit de geschiedenis van kenmerk g.

Bij kenmerk i. wordt onder ‘herkenningspunten’ verstaan: locaties, landschappen, of gebouwen die als ‘Nederlands’ te identificeren zijn; bij animatiefilms gaat het dan om geanimeerde of getekende ‘herkenningspunten’.

Ten aanzien van kenmerk j. geldt dat de filmproductie een non-theatrical release krijgt en in elk geval een bioscoopuitbreng in Nederland en daarna tenminste beschikbaar blijft voor non-commerciële doeleinden van het nationale filmarchief. Met de grensoverschrijdende promotie van de Nederlandse of Europese filmcultuur en de diversiteit daarvan wordt bedoeld dat de filmproductie een zodanige kwaliteit heeft dat het een grensoverschrijdende toegevoegde waarde heeft voor de Nederlandse en Europese filmcultuur.

In het tweede tot en met het vierde lid van artikel 4 zijn hardheidsclausules opgenomen over het aandeel staatssteun in de financiering van een filmproductie conform de mededeling van de Europese Commissie betreffende staatssteun voor films en andere audiovisuele werken van 2013.

Voor een ‘moeilijke’ film of een grensoverschrijdende filmproductie waarbij landen uit de DAC-landenlijst van de OESO betrokken zijn en die derhalve beperkte commerciële waarde hebben, kan een hoger percentage dan 50% casu quo 60% worden verleend.

Als moeilijke film kan in aanmerking komen: een korte film, een documentaire, een lowbudget film waarvan de productiekosten ten hoogste 2 miljoen euro bedragen, een filmisch experiment, een arthouse film of een film met beperkte marktpotentie waarvan de originele versie alleen bestaat in een officiële taal van een EU-lidstaat met een beperkt grond gebied, laag bevolkingsaantal of klein taalgebied. Een arthouse film is een speelfilm waarbij de nadruk op de artistieke kwaliteit ligt en het eindresultaat dusdanig bijzonder is dat dit in potentie nationaal en/of internationaal herkend en gewaardeerd wordt.

Artikel 5

Een mediabedrijf kan geen aanvraag doen. Een mediabedrijf is een onderneming die zich bezighoudt met de verspreiding van audiovisuele media-inhoud, zoals bijvoorbeeld omroepen of kabelmaatschappijen. Een mediabedrijf kan investeren in een filmproductie of een productiemaatschappij, maar kwalificeert voor het Fonds niet als een onafhankelijke productiemaatschappij waaraan het Fonds een financiële bijdrage verleent.

Artikelen 6 en 7

De aanvraag wordt gedaan in het Nederlands. De aanvraag gaat in ieder geval vergezeld van een filmplan met daarin opgenomen een synopsis, scenario, begroting en financieringsplan. Een synopsis en scenario kunnen ook in de Engelse taal aangeleverd worden.

Aanvragen voor pornografische films, voorlichtingsfilms, informatieve films, bedrijfsfilms, een reportage, een zuiver wetenschappelijke of didactische mediaproductie, reclame films en educatieve films komen niet voor financiële bijdrage in aanmerking en worden derhalve afgewezen.

Om redenen van efficiency wordt een drempel gehanteerd ten aanzien van de minimum hoogte van de productiekosten die dienen te kwalificeren op grond van de kwalificatietoets.

Het zesde lid van artikel 7 geeft nadere vereisten, die zich ook uitstrekken tot het bij de aanvraag behorende filmplan. De daarbij gevraagde onderbouwing van de hierbij behorende publieksprognose dient uit te gaan van een realistische verhouding tussen het type filmproductie waarvoor de aanvraag wordt gedaan en het op basis daarvan te verwachten publieksbereik.

Artikel 8

Dubbele subsidiëring dan wel dubbele financiering van begrote posten, is niet toegestaan. Dit betekent ook dat het opvoeren van dezelfde kwalificerende kostenposten in het kader van dit reglement en voor vergelijkbare buitenlandse regelingen niet is toegestaan. Daarom wil het Fonds inzicht verkrijgen in aanvragen en toekenningen voor dezelfde filmproductie bij andere subsidie verlenende instellingen in binnen- en buitenland en/of financiering daarvan door private partijen.

Artikel 10

Het bestuur beschikt over concrete aanwijzingen die het weigeringsbesluit kunnen dragen, indien de aanvrager of de natuurlijk persoon die de aanvrager rechtsgeldig vertegenwoordigt of de betrokken (co)producenten niet heeft/hebben voldaan aan de voorschriften die zijn gesteld aan een eerder door het bestuur toegekende financiële bijdrage, dan wel indien hij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van één of meer verplichtingen verbonden aan een eerdere subsidieverlening of een uitvoeringsovereenkomst van het Fonds. Een aanvraag kan worden geweigerd of voor behandeling opgeschort, indien er bij een eerdere filmproductie sprake is geweest van het niet tijdig of niet volledig melden van productionele en financiële calamiteiten, of van het niet of niet volledig afleggen van financiële verantwoording.

Artikel 14

In de uitvoeringsovereenkomst zal ook worden vastgelegd dat het betalingsverkeer van de filmproductie strikt gescheiden is van andere filmproducties en activiteiten van de aanvrager en onder welke voorwaarden de verleende bijdrage kan worden overgedragen aan een op initiatief van de aanvrager opgerichte single purpose company.

Artikel 15

Het bestuur kan de verlening van de financiële bijdrage intrekken, of ten nadele van de ontvanger wijzigen en terugvorderen, als bij vaststelling van de financiële bijdrage blijkt dat een lager of ander bedrag in Nederland is besteed, dan de aanvrager bij de aanvraag heeft vermeld. De aanvrager kan door het Fonds niet verplicht worden minder dan 20% van de productiekosten buiten Nederland te besteden in de EU, de EER of Zwitserland.

Artikel 20

Het bestuur kan de verlening van de financiële bijdrage intrekken, of ten nadele van de ontvanger wijzigen, als na verlening van de financiële bijdrage blijkt dat sprake is van dubbele financiering, in het bijzonder doordat dezelfde kosten waarvoor de financiële bijdrage is aangevraagd zowel als in Nederland als in het buitenland verrichte bestedingen worden opgevoerd, of als blijkt dat de kosten waarvoor de financiële bijdrage is aangevraagd niet aantoonbaar en rechtstreeks zijn besteed bij niet-gelieerde Nederlandse belastingplichtigen (zoals nader omschreven in de kwalificatietoets).

Ook zal het Fonds van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken als bijvoorbeeld blijkt dat de ontvanger van de financiële bijdrage bij de daadwerkelijke besteding in Nederland van voor de kwalificatietoets relevante kosten is afgeweken of de filmproductie niet overeenkomstig het bij de aanvraag door hem ingevulde puntensysteem heeft uitgevoerd. Dit zal met name het geval zijn als deze afwijking er toe leidt dat hem bij vaststelling van de financiële bijdrage geen positie meer toekomt in de rangorde uit het puntensysteem van de aanvraagronde waarin hij de aanvraag heeft gedaan.

Artikel 21

Het in dit artikel bedoelde evaluatiecomité wordt zodanig samengesteld dat dit een evenwichtige afspiegeling vormt van de verschillende geledingen in de filmproductiesector en wordt voorzien in een productioneel/zakelijke, creatieve en technische vertegenwoordiging van de sector.

Artikel 22

Gelet op de lange voorbereidingsduur die de totstandkoming van filmproducties vereist, kan het bestuur onder voorwaarden besluiten in de eerste drie aanvraagrondes nadat dit reglement in werking is getreden, naar aanleiding van een daartoe bij de aanvraag gedaan verzoek door de aanvrager, tot ontheffing van de verplichting om de opnamen pas te starten op het in artikel 13, tweede lid, onder b bedoelde moment.

BIJLAGE 1: KWALIFICATIETOETS

Productiekosten die kwalificeren zoals bedoeld in artikel 7, vierde lid.

De productie-uitgaven die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de financiële bijdrage zijn beperkt. Deze uitgaven hebben uitsluitend betrekking op de kosten die nog gemaakt moeten worden voor de realisering van de filmproductie en hebben derhalve als doel de voltooiing van de productie. Productie-uitgaven komen enkel in aanmerking als ze realistisch, kostenefficiënt en marktconform zijn en er daarbij geen sprake is van deferments, conform de bepalingen in het Financieel & Productioneel Protocol Stimuleringsmaatregel.

De kosten voor technische filmapparatuur (bijv. camera's, licht- en geluidsapparatuur) kwalificeren mits rechtstreeks gekocht, geleased of gehuurd in Nederland. Van de aanschafwaarde van duurzame productiemiddelen (waaronder begrepen – maar niet beperkt tot – computers, monitoren, harde schijven, software, camera’s, licht- en geluidsapparatuur) kan slechts een percentage als productiekosten worden opgevoerd dat afhankelijk is van de periode waarbinnen die duurzame productiemiddelen ten behoeve van de internationale coproductie worden gebruikt; bij een gebruik daarvan gedurende 30 dagen of minder, kan 5% van de aanschafwaarde (exclusief BTW) van het betreffende duurzame productiemiddel aan productiekosten worden opgevoerd; dat laatstbedoelde percentage bedraagt 10% bij een gebruik van meer dan 30 dagen.

De volgende kosten komen in ieder geval niet in aanmerking voor een bijdrage op grond van dit reglement:

  • interne kosten samenhangend met de onderneming van de aanvrager of betrokken coproducenten zelf, waaronder salariskosten, kosten voor de inrichting en huur of hypotheeklasten van het productiekantoor, secretariële ondersteuning, post, telefonie, internet en gsm, koeriers, en andere administratieve kosten en bureaumateriaal, met uitzondering van (markconform begrote) sturende functies binnen het uitvoerende productieproces (de line producer/uitvoerend producent en/of productiemanager);

  • taxikosten, aankoop brandstof, kilometerdeclaraties, quitclaimvergoedingen;

  • representatie, reis-en verblijfkosten, met uitzondering van hotelovernachtingen;

  • financierings- en accountantskosten, met uitzondering van de kosten van de tussentijdse en tegencontrole (artikel 17, zesde lid);

  • juridische en fiscale kosten;

  • verzekeringskosten met inbegrip van Completion Bond;

  • onvoorziene kosten, tenzij bij verantwoording blijkt dat deze zijn besteed aan productiekosten die kwalificeren;

  • de overhead;

  • de producers’ fee, voor zover deze meer bedraagt dan 7.5% van de kwalificerende productiekosten;

  • de reeds gemaakte ontwikkelingskosten;

  • alle rechtenvergoedingen die worden voldaan voor het gebruik van niet speciaal voor de filmproductie vervaardigde rechten (zoals boek- en format rechten, bestaande muziekopnamen en -werken).

Productiekosten die kwalificeren kunnen in aanmerking komen voor een financiële bijdrage indien deze productiekosten aantoonbaar rechtstreeks zijn besteed bij niet gelieerde binnenlandse belastingplichtigen.

Niet gelieerd wil zeggen dat geen van de bij de filmproductie betrokken producenten, noch hun aandeelhouders, bestuurders, beleidsbepalende personen, noch ondernemingen waarover zij controle hebben, een belangrijke mate van zeggenschap hebben over de binnenlandse belastingplichtige of ter beoordeling van het bestuur anderszins nauw gelieerd zijn aan de binnenlandse belastingplichtige.

Rechtstreeks wil zeggen dat de binnenlandse belastingplichtige de geleverde diensten of goederen die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de financiële bijdrage op zijn beurt niet heeft uitbesteed aan buitenlandse belastingplichtigen.

Binnenlandse belastingplichtigen zijn rechtspersonen, personenvennootschappen en natuurlijke personen die aantoonbaar in Nederland hun vaste verblijfplaats hebben c.q. in Nederland een permanente vestiging hebben en vanuit daar aantoonbaar economische activiteiten verrichten, hetgeen onder meer dient te blijken uit een inschrijving bij het Handelsregister van een Kamer van Koophandel, een bankrekening bij een bankvestiging in Nederland, met gebruikelijke facturering vanuit Nederland en – zulks ter beoordeling van het bestuur – niet in Nederland zijn gevestigd c.q. een vestiging hebben met als enige doel het voldoen aan de omschrijving van binnenlandse belastingplichtige.

BIJLAGE 2. PUNTENSYSTEEM

Het puntensysteem omvat elementen om de impact van een filmproductie te bepalen op de versterking van de audiovisuele infrastructuur en filmcultuur in Nederland, de (grensoverschrijdende) ontplooiing van creatief en technisch talent en de promotie van Nederland als productielocatie en van talenten over de landsgrenzen heen.

Er is een apart puntensysteem voor speelfilm (2.1), documentaire (2.2) en animatiefilm (2.3). Om voor een financiële bijdrage in aanmerking te komen is een minimum aantal van punten vereist. Het minimum aantal punten wordt jaarlijks, voor het daarop volgende kalenderjaar, vastgesteld door het bestuur en voorafgaand aan de eerste aanvraagronde van het betreffende jaar gepubliceerd op de website van het Fonds www.filmfonds.nl. Het minimum aantal punten dat jaarlijks wordt vastgesteld bedraagt maximaal 75 punten.

Het puntensysteem is binair, dat wil zeggen dat, tenzij in de tabel zelf anders is opgenomen, twee elkaar uitsluitende punten kunnen worden toegekend: nul punten indien het betreffende element niet van toepassing is, en, als het betreffende element wel van toepassing is het aantal punten zoals vermeld.

Op de onderdelen 1 tot en met 3 kunnen maximaal 160 van de 200 punten worden behaald. Deze onderdelen richten zich op bepalende functies binnen het productieproces, de productie en financiering en de internationale erkenning van de regisseur en hoofdrolspelers. In onderdeel 4 wordt de impact beoordeeld. Bij het toekennen van punten voor de onderdelen 2 en 4 van het puntensysteem, staat het de aanvrager in elk geval vrij om 50% van de productiekosten buiten Nederland te besteden, zonder puntenverlies.

Als twee aanvragen in een aanvraagronde hetzelfde aantal punten krijgen toegekend en één van die aanvragen door overschrijding van het subsidieplafond afgewezen moet worden, wordt de volgorde bepaald door het totaal aantal punten op de afzonderlijke onderdelen te vergelijken. Daarbij wordt begonnen met onderdeel 4 (Impact) en daarna, aflopend, de onderdelen 3, 2 en 1.

1. Creatief talent en bepalende crew gedurende het gehele filmproductie proces

Op dit onderdeel kunnen maximaal 75 punten behaald worden op basis van de inzet van creatieve talenten en andere bepalende functies binnen het productieproces. Een natuurlijk persoon komt slechts eenmaal voor een bepaalde functie op de lijst in aanmerking. Diegene die de functie uitvoert draagt de eindverantwoordelijkheid op die positie en dient bij eerdere filmproducties een aantoonbare gelijke functie vervuld te hebben. Ze dienen hun vaste verblijfplaats (domicilie) aantoonbaar in Nederland te hebben en vanuit daar aantoonbaar economische activiteiten te verrichten en/of een aantoonbare, sterke relatie te hebben met de Nederlandse filmcultuur.

Om een beroep op de regeling te kunnen doen zijn minimaal twee hoofdfuncties (1.1 tot en met 1.13, of in het geval van de categorie speelfilm 1.1 tot met 1.14) vereist.

In de categorie speelfilm kunnen maximaal 10 punten worden behaald met overige crewleden (1 punt per crewlid) die overwegend, of in verhouding tot een bepaald percentage van het totaal aantal draaidagen, die functie hebben vervuld. In de categorie animatiefilm kunnen extra punten worden behaald op grond van de specifieke animatietechniek.

Indien er sprake is van een Nederlandse minoritaire coproductie dan mag het subtotaal aan behaalde punten in dit onderdeel vermenigvuldigd worden met twee, zij het gemaximeerd tot 75 punten.

2. Productie en financiering

Dit onderdeel richt zich op productionele en financiële elementen die van toepassing zijn op de betreffende categorie. Op dit onderdeel kunnen maximaal 75 punten worden behaald.

3. Internationale status van de regisseur, scenarist en de hoofdrolspelers

Op dit onderdeel kunnen maximaal 10 punten worden behaald indien de betreffende regisseur en/of scenarist en in de categorie speelfilm tevens indien de hoofdrolspeler(s), met eerder werk op bepaalde internationale podia is/zijn geselecteerd of is/zijn onderscheiden met specifieke prijzen, conform het overzicht van podia en prijzen in het Financieel & Productioneel Protocol Stimuleringsmaatregel. De punten gelden zowel voor (een) betrokken Nederlandse als buitenlandse regisseur en/of scenarist en hoofdrolspeler(s).

4. De impact

Om de impact van een filmproductie te bepalen op de versterking van de audiovisuele infrastructuur en filmcultuur in Nederland, de (grensoverschrijdende) ontplooiing van creatief en technisch talent en de promotie van Nederland als productielocatie en van talenten over de landsgrenzen kan het Fonds maximaal 40 punten toekennen voor de mate waarin de maatregel, een hefboom is voor de productieactiviteit in Nederland en de promotionele grensoverschrijdende impact. Daarbij wordt het effect van andere bijdragen van bestuursorganen en/of het Fonds aan de filmproductie meegewogen.

2.1. Puntensysteem – Categorie Speelfilm

2.2. Puntensysteem – Categorie Documentaire

2.3. Puntensysteem – Categorie Animatiefilm

Naar boven