Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 12 mei 2014, nr. WJZ/14073558, houdende de wijziging van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 in verband met een tijdelijke verruiming van de bedrijven waarin het aanbinden van runderen is toegestaan

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op artikel 10 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007;

Besluit:

ARTIKEL I

Artikel 7b van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 komt te luiden:

Artikel 7b

  • 1. Tot en met 31 december 2015 is in bedrijven met ten hoogste vijftig runderen het aanbinden van deze dieren toegestaan indien ze niet in aan hun gedrag aangepaste groepen kunnen worden gehouden en indien voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 39 van verordening (EG) 889/2008.

  • 2. Vanaf 1 januari 2016 is in bedrijven met ten hoogste tien runderen het aanbinden van deze dieren toegestaan indien ze niet in aan hun gedrag aangepaste groepen kunnen worden gehouden en indien voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 39 van verordening (EG) 889/2008.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 12 mei 2014

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

TOELICHTING

1. Doel en aanleiding

Artikel 39 van verordening (EG) nr. 889/2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft (PbEU L 250) (hierna: verordening nr. 889/2008) biedt de mogelijkheid het aanbinden van vee in kleine bedrijven onder voorwaarden toe te staan als deze dieren niet in aan hun gedrag aangepaste groepen kunnen worden gehouden. In artikel 7b van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 wordt van die mogelijkheid gebruik gemaakt door het aanbinden van runderen toe te staan in bedrijven met niet meer dan 10 runderen. Dat in Nederland gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid het aanbinden van dieren in kleine stallen toe te staan, heeft te maken met de structurele beperkingen die Nederlandse biologische bedrijven ondervinden. Structurele beperkingen in de zin van structuurtechnische en institutionele problemen, zoals belemmeringen in kader van ruimtelijke ordening, wanneer boerderijen tegen natuurgebieden aanliggen, cultuur-historische waarde, in verband met het behoud van monumentenpanden en vergunnings- en financieringsproblemen, onder andere de jonge boeren problematiek. Vanwege deze structurele beperkingen is de uitbreiding van kleine stallen niet mogelijk. Zonder een uitbreiding van de stallen kunnen de betreffende bedrijven de dieren niet in aan hun ethologische behoeften aangepaste groepen houden.

Er is voor gekozen de maximale groepsgrootte van dieren voor kleine stallen op 10 dieren vast te stellen, omdat een bedrijf een bepaalde omvang nodig heeft om bedrijfsmatig biologisch te produceren. Een groepsgrootte van tien is een realistische ondergrens, bedrijven die minder dan tien dieren houden, houden deze meestal niet bedrijfsmatig. Op de lange termijn wordt over het algemeen gestreefd naar de beëindiging van het aanbinden van biologische runderen.

Met deze wijzigingsregeling wordt het tijdelijk toegestaan runderen aan te binden in bedrijven met maximaal 50 runderen. Dit geldt tot en met 31 december 2015. Vanaf 1 januari 2016 is het aanbinden van runderen weer uitsluitend toegestaan in bedrijven met ten hoogste 10 runderen.

Tot 31 december 2013 bestond er op grond van artikel 95 van verordening nr. 889/2008 een overgangsrecht voor bedrijven die gebruik maken van gebouwen die reeds vóór 24 augustus 2000 bestonden, zogenaamde 'oude stallen'. Van dit overgangsrecht maakten in Nederland een aantal biologische bedrijven gebruik. De oude stallen met een groepsgrootte van maximaal 50 runderen ondervinden dezelfde structurele beperkingen als hierboven uiteen werden gezet. Onder het overgangsrecht van de verordening 889/2008, was het niet nodig om de groepsgrootte voor kleine stallen op 50 te stellen. Onder het overgangsrecht konden deze stallen immers ook al aanbinden en daarmee was voor deze stallen reeds een oplossing geboden voor de structuurtechnische en institutionele problemen. Na het wegvallen van dit overgangsrecht is gebleken dat deze bedrijven nog steeds problemen ondervinden met het houden van de dieren in aan hun ethologische behoeften aangepaste groepen, vanwege verschillende structurele beperkingen. Met deze wijzigingsregeling wordt er bij de invulling van het begrip ‘kleine bedrijven’ uit de richtlijn gekozen voor een tijdelijke verhoging van 10 tot en met 50 runderen zodat ook deze bedrijven in de gelegenheid worden gesteld hun biologische bedrijf voort te zetten en maatregelen te nemen om de praktijk van het aanbinden van runderen uit te faseren. Hierbij kan een uitfaseringsplan behulpzaam zijn.

Een bedrijf met een omvang van 50 dieren kan nog gezien worden als een klein bedrijf. De tijdelijke verhoging is, met 50 runderen, tot het minimum beperkt, omdat hiermee is gekozen voor de minimale grootte van een bedrijf dat de mogelijkheden heeft om op korte termijn door te starten of te investeren, en daarmee kan toewerken naar een situatie waar het aanbinden van runderen niet langer nodig is.

De tijdelijke verhoging geldt voor de beperkte duur, tot en met 31 december 2015.

2. Regeldrukeffecten

Deze regeling leidt niet tot een wijziging van regeldruk. De administratieve lasten, inhoudelijke nalevingslasten en toezichtlasten veranderen niet. Het aanvragen van een toestemming per bedrijf is in een eerder stadium reeds vervangen door een algemene toestemming. Omdat het beleidsdoel blijft om de praktijk van het aanbinden van dieren af te bouwen is niet gekozen voor de minst belastende variant, namelijk het onbeperkt instellen van deze regeling.

3. Notificatie

De ontwerp-regeling is op 29 januari 2014 ingevolge richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG 1998, L 204) voorgelegd aan de Europese Commissie. De in artikel 9, lid 1, van Richtlijn 98/34/EG vastgelegde termijn van drie maanden is geëindigd op 30 april 2014. Er zijn geen opmerkingen gemaakt op de wijziging.

4. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na publicatie. Daarmee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid van vaste verandermomenten voor regelgeving. Deze afwijking wordt gerechtvaardigd vanwege het feit dat de wijziging in het belang van het bedrijfsleven is.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven