Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2014, 12666 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2014, 12666 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Staatssecretaris van Economische Zaken, handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu;
Gelet op artikel 9, tweede lid, van de Meststoffenwet;
Besluit:
De Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 23a vervalt.
B
Artikel 24 komt te luiden:
1. De gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, van de wet, is 250 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen beschikbaar is.
2. In afwijking van het eerste lid, is de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, van de wet 230 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke mest beschikbaar is, indien de landbouwgrond is gelegen op zand- of lössgrond, bedoeld in Bijlage I bij het besluit, in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant of Limburg.
3. De in het eerste en tweede lid bedoelde gebruiksnormen zijn uitsluitend van toepassing:
a. op dierlijke meststoffen afkomstig van graasdieren; en
b. indien wordt voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 25, 27 en 27a.
C
Artikel 25 komt te luiden:
1. Uiterlijk op 31 januari van het kalenderjaar waarin de gebruiksnormen, bedoeld in artikel 24, eerste en tweede lid, worden toegepast, meldt de landbouwer het bedrijf voor de toepassing van artikel 24, eerste en tweede lid, aan bij de minister.
2. Met de melding verklaart de landbouwer dat hij de gebruiksnormen, bedoeld in artikel 8 van de wet, de bij of krachtens de hoofdstukken 5 en 9 in samenhang met de hoofdstukken IV, VI en X van het besluit gestelde regels, de artikelen 4b en 8a van het Besluit gebruik meststoffen en de voorschriften die uit hoofde van deze paragraaf aan hem worden gesteld naleeft.
3. De landbouwer voldoet aan de gebruiksnormen, bedoeld in artikel 8 van de wet, de bij of krachtens de hoofdstukken 5 en 9 in samenhang met de hoofdstukken IV, VI en X van het besluit gestelde regels en de artikelen 4b en 8a van het Besluit gebruik meststoffen.
4. De landbouwer betaalt ten behoeve van ’s Rijks kas een geldsom ter dekking van de kosten die samenhangen met monitoringswerkzaamheden, bedoeld in artikel 8 van de derogatiebeschikking, ter hoogte van het bij zijn oppervlakte landbouwgrond behorende tarief, bedoeld in Bijlage Ad. Bij de melding, bedoeld in het eerste lid, stelt de landbouwer door middel van het afgeven van een machtiging tot betaling de minister in staat dit bedrag te innen.
5. In het kalenderjaar waarin de gebruiksnormen, bedoeld in artikel 24, eerste en tweede lid, worden toegepast, wordt gedurende de periode van 15 mei tot en met 15 september ten minste tachtig procent van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen beschikbaar is, onafgebroken beteeld met gras dat is bestemd om te worden gebruikt als ruwvoer.
6. De landbouwer gebruikt geen fosfaat uit kunstmest.
7. De landbouwer verleent desgevraagd zijn medewerking aan monitoringswerkzaamheden als bedoeld in artikel 8 van de derogatiebeschikking, in opdracht van de minister of de Minister van Infrastructuur en Milieu.
8. Na de melding, bedoeld in het eerste lid, kan de landbouwer het bedrijf tot 16 mei afmelden voor de toepassing van artikel 24, eerste en tweede lid, zonder dat de geldsom, bedoeld in het vierde lid, in rekening wordt gebracht.
9. In afwijking van het eerste lid meldt de landbouwer het bedrijf in 2014 tussen 1 mei en 13 juni aan bij de minister.
10. In afwijking van het vijfde lid, bedraagt in 2014 voor een landbouwer die in 2013 gebruik heeft gemaakt van derogatie en die in 2013 op zijn bedrijf beschikte over minder dan tachtig procent grasland, het percentage grasland zeventig procent, indien de landbouwer kan aantonen dat hij vóór 21 maart 2014 financiële verplichtingen is aangegaan voor telen van een gewas op bouwland, waardoor tachtig procent grasland als bedoeld in het vijfde lid niet haalbaar is.
11. Voor de toepassing van het tiende lid gaat de melding, bedoeld in het eerste lid, vergezeld van bescheiden waaruit blijkt dat landbouwer vóór 21 maart 2014 financiële verplichtingen is aangegaan.
12. Het zesde lid is in 2014 niet van toepassing indien de landbouwer kan aantonen dat hij vóór 1 mei 2014 financiële verplichtingen is aangegaan voor de aankoop van fosfaatkunstmest. Indien de landbouwer de fosfaat uit kunstmest gebruikt na 15 mei 2014, gaat de melding, bedoeld in het eerste lid, vergezeld van bescheiden waaruit blijkt dat de landbouwer vóór 1 mei 2014 financiële verplichtingen is aangegaan.
13. In afwijking van het achtste lid, kan de landbouwer in 2014 het bedrijf tot 14 juni afmelden voor de toepassing van artikel 24, eerste en tweede lid.
14. Het negende lid tot en met het dertiende lid en dit lid vervallen met ingang van 1 januari 2015.
D
Artikel 26 vervalt.
E
Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na ‘artikel 5’ ingevoegd: , vierde en vijfde lid,
2. Na het derde lid worden zes leden toegevoegd, luidende:
4. De landbouwer houdt een meststoffenregister bij dat voldoet aan artikel 5, zevende lid, van de derogatiebeschikking.
5. De landbouwer verstrekt elk kalenderjaar uiterlijk op 31 januari aan de minister gegevens uit het meststoffenregister.
6. De landbouwer bewaart het meststoffenregister als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 32 van het besluit.
7. In afwijking van het eerste lid stelt de landbouwer in 2014 een bemestingsplan op vóór 14 juni.
8. In afwijking van het vijfde lid verstrekt de landbouwer in 2014 uiterlijk op 13 juni aan de minister gegevens uit het meststoffenregister.
9. Het zevende lid, het achtste lid en dit lid vervallen met ingang van 1 januari 2015.
F
Aan artikel 27a worden twee leden toegevoegd, luidende:
5. In afwijking van het eerste lid zijn in 2014 de daar bedoelde waarden ten hoogste vier jaren, 4 maanden en 14 dagen voorafgaand aan 14 juni vastgesteld en vastgelegd in een daar bedoeld analyserapport.
6. Het vijfde lid en dit lid vervallen met ingang van 1 januari 2015.
G
Bijlage Ad komt te luiden:
Klasse |
Oppervlakte (in hectare) |
Tarief |
Klasse |
Oppervlakte (in hectare) |
Tarief |
|||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1 |
0 |
tot 5 |
€ 15,70 |
41 |
200,01 |
tot 205 |
€ 1.271,70 |
|
2 |
5,01 |
10 |
€ 47,10 |
42 |
205,01 |
210 |
€ 1.303,10 |
|
3 |
10,01 |
15 |
€ 78,50 |
43 |
210,01 |
215 |
€ 1.334,50 |
|
4 |
15,01 |
20 |
€ 109,90 |
44 |
215,01 |
220 |
€ 1.365,90 |
|
5 |
20,01 |
25 |
€ 141,30 |
45 |
220,01 |
225 |
€ 1.397,30 |
|
6 |
25,01 |
30 |
€ 172,70 |
46 |
225,01 |
230 |
€ 1.428,70 |
|
7 |
30,01 |
35 |
€ 204,10 |
47 |
230,01 |
235 |
€ 1.460,10 |
|
8 |
35,01 |
40 |
€ 235,50 |
48 |
235,01 |
240 |
€ 1.491,50 |
|
9 |
40,01 |
45 |
€ 266,90 |
49 |
240,01 |
245 |
€ 1.522,90 |
|
10 |
45,01 |
50 |
€ 298,30 |
50 |
245,01 |
250 |
€ 1.554,30 |
|
11 |
50,01 |
55 |
€ 329,70 |
51 |
250,01 |
255 |
€ 1.585,70 |
|
12 |
55,01 |
60 |
€ 361,10 |
52 |
255,01 |
260 |
€ 1.617,10 |
|
13 |
60,01 |
65 |
€ 392,50 |
53 |
260,01 |
265 |
€ 1.648,50 |
|
14 |
65,01 |
70 |
€ 423,90 |
54 |
265,01 |
270 |
€ 1.679,90 |
|
15 |
70,01 |
75 |
€ 455,30 |
55 |
270,01 |
275 |
€ 1.711,30 |
|
16 |
75,01 |
80 |
€ 486,70 |
56 |
275,01 |
280 |
€ 1.742,70 |
|
17 |
80,01 |
85 |
€ 518,10 |
57 |
280,01 |
285 |
€ 1.774,10 |
|
18 |
85,01 |
90 |
€ 549,50 |
58 |
285,01 |
290 |
€ 1.805,50 |
|
19 |
90,01 |
95 |
€ 580,90 |
59 |
290,01 |
295 |
€ 1.836,90 |
|
20 |
95,01 |
100 |
€ 612,30 |
60 |
295,01 |
300 |
€ 1.868,30 |
|
21 |
100,01 |
105 |
€ 643,70 |
61 |
300,01 |
305 |
€ 1.899,70 |
|
22 |
105,01 |
110 |
€ 675,10 |
62 |
305,01 |
310 |
€ 1.931,10 |
|
23 |
110,01 |
115 |
€ 706,50 |
63 |
310,01 |
315 |
€ 1.962,50 |
|
24 |
115,01 |
120 |
€ 737,90 |
64 |
315,01 |
320 |
€ 1.993,90 |
|
25 |
120,01 |
125 |
€ 769,30 |
65 |
320,01 |
325 |
€ 2.025,30 |
|
26 |
125,01 |
130 |
€ 800,70 |
66 |
325,01 |
330 |
€ 2.056,70 |
|
27 |
130,01 |
135 |
€ 832,10 |
67 |
330,01 |
335 |
€ 2.088,10 |
|
28 |
135,01 |
140 |
€ 863,50 |
68 |
335,01 |
340 |
€ 2.119,50 |
|
29 |
140,01 |
145 |
€ 894,90 |
69 |
340,01 |
345 |
€ 2.150,90 |
|
30 |
145,01 |
150 |
€ 926,30 |
70 |
345,01 |
350 |
€ 2.182,30 |
|
31 |
150,01 |
155 |
€ 957,70 |
71 |
350,01 |
355 |
€ 2.213,70 |
|
32 |
155,01 |
160 |
€ 989,10 |
72 |
355,01 |
360 |
€ 2.245,10 |
|
33 |
160,01 |
165 |
€ 1.020,50 |
73 |
360,01 |
365 |
€ 2.276,50 |
|
34 |
165,01 |
170 |
€ 1.051,90 |
74 |
365,01 |
370 |
€ 2.307,90 |
|
35 |
170,01 |
175 |
€ 1.083,30 |
75 |
370,01 |
375 |
€ 2.339,30 |
|
36 |
175,01 |
180 |
€ 1.114,70 |
76 |
375,01 |
380 |
€ 2.370,70 |
|
37 |
180,01 |
185 |
€ 1.146,10 |
77 |
380,01 |
385 |
€ 2.402,10 |
|
38 |
185,01 |
190 |
€ 1.177,50 |
78 |
385,01 |
390 |
€ 2.433,50 |
|
39 |
190,01 |
195 |
€ 1.208,90 |
79 |
390,01 |
395 |
€ 2.464,90 |
|
40 |
195,01 |
200 |
€ 1.240,30 |
80 |
395,01 |
400 |
€ 2.496,30 |
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenhage, 29 april 2014
De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma.
De gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen is ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Meststoffenwet (hierna: de wet) 170 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond per jaar. Deze wettelijke norm is onmiddellijk ontleend aan artikel 5, vierde lid, in samenhang met bijlage III, onder 2, van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG 1991, L 375) (hierna te noemen: de Nitraatrichtlijn).
De Nitraatrichtlijn biedt de mogelijkheid om een hogere gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen te hanteren dan 170 kilogram stikstof per hectare per jaar. Deze zogenoemde ‘derogatie’ kan door de Europese Commissie worden verleend, nadat de procedure bij het Nitraatcomité is doorlopen, ingeval de hogere gebruiksnorm geen afbreuk doet aan de doelstellingen genoemd in artikel 1 van de Nitraatrichtlijn en gemotiveerd kan worden aan de hand van objectieve criteria, bijvoorbeeld lange groeiperiodes, gewassen met hoge stikstofopname, hoge nettoneerslag in de kwetsbare zone en bodems met een uitzonderlijk hoog denitrificatievermogen.
Het Nitraatcomité heeft in zijn vergadering van 23 april 2014 ingestemd met het voorstel van de Europese Commissie om Nederland voor de periode 2014-2017 een derogatie te verlenen. De onderhavige regeling strekt tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Urm) in verband met die derogatie.
De derogatie betreft een verhoging van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, voor bedrijven met een areaal dat voor ten minste 80 procent uit grasland bestaat, tot 250 kilogram stikstof per hectare per jaar met uitzondering van het centrale en zuidelijke zandgebied en het gehele lössgebied. Voor deze uitzonderingsgebieden wordt derogatie verleend voor het gebruik van 230 kilogram stikstof per hectare per jaar. De verhoging mag uitsluitend worden ingevuld met dierlijke meststoffen afkomstig van graasdieren.
In de volgende paragrafen wordt achtereenvolgens ingegaan op de achtergrond van de derogatie, de voorwaarden verbonden aan derogatie, de kosten voor de derogatiemonitoring, het verlenen van uitstel voor zowel het opstellen van het bemestingsplan als het nemen van grondmonsters in 2014, een voorziening voor knelgevallen, overige wijzigingen en tot slot het effect op de regeldruk van deze regeling.
Op 8 december 2005 heeft de Europese Commissie Nederland voor het eerst onder voorwaarden derogatie verleend voor een hogere gebruiksnorm van dierlijke meststoffen tot 250 kilogram stikstof per hectare per jaar voor bedrijven waarvan zeventig procent van de tot het bedrijf behorende landbouwgrond werd beteeld met gras. Op 5 februari 2010 is deze eerste beschikking onder vrijwel dezelfde voorwaarden verlengd tot 31 december 2013.
Nederland heeft opnieuw een nieuw verzoek voor derogatie ingediend bij de Europese Commissie voor de periode 2014-2107. De Europese Commissie heeft het verzoek gehonoreerd en in stemming gebracht in het Nitraatcomité onder wijziging van de voorwaarden op basis van de analyse van het door Nederland ingediende verzoek en rekening houdend met het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn, de gegevens over de waterkwaliteit en de opgedane ervaring met de bij Besluit 2010/65/EU verleende derogatie en de derogaties in andere lidstaten. Het Nitraatcomité heeft in haar vergadering van 23 april 2014 ingestemd met het voorstel aan Nederland derogatie te verlenen.
De beschikking van de Europese Commissie waarin staat dat de derogatie is verleend (hierna: de derogatiebeschikking) is nog niet formeel gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. De concept-beschikking wordt daarom voorlopig gepubliceerd op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO.nl), zodat landbouwers kennis kunnen nemen van de inhoud van de derogatiebeschikking. Zodra de officiële derogatiebeschikking aan Nederland is afgegeven, zal de concept-beschikking vervangen worden door de definitieve versie. Inhoudelijke wijzigingen in de definitieve beschikking ten opzichte van de concept-versie worden niet verwacht.
De door de Europese Commissie verleende derogatie en de daaraan verbonden voorwaarden en beperkingen waaronder de derogatie toegepast mag worden zijn opgenomen in Hoofdstuk 3, paragraaf 1, van de Urm. Deze voorwaarden en beperkingen worden in paragraaf 2.2 en 2.3 toegelicht. Waar in de Urm verwezen wordt naar de derogatiebeschikking zij verwezen naar de gepubliceerde concept-beschikking op RVO.nl.
Omdat de Europese Commissie constateert dat in het zuidelijke zandgebied en in het lössgebied de kwaliteit van het grondwater nog niet voldoet aan de norm van de Nitraatrichtlijn, te weten 50 milligram nitraat per liter grondwater, en dat in het centrale zandgebied nog teveel overschrijdingen van die norm op individuele meetpunten worden geconstateerd, heeft de Europese Commissie, voor het eerst, gekozen voor een gedifferentieerde verhoging van de hoeveelheid aan te wenden stikstof binnen één lidstaat. Nederland mag gebruik maken van een derogatie voor toepassing van 250 kilogram stikstof uit graasdiermest per hectare per jaar met uitzondering van het centrale en zuidelijke zandgebied en het lössgebied. Voor deze gebieden geldt een norm van maximaal 230 kg stikstof uit graasdiermest per hectare per jaar. De indeling van de gronden is vastgelegd in Bijlage I bij het uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Ubm). Voor het onderscheiden van de centrale en zuidelijke zandregio wordt aangesloten bij de provinciegrenzen. Dat wil zeggen dat het centrale zandgebied bestaat uit zandgronden in Overijssel, Gelderland en Utrecht en het zuidelijke zandgebied uit zandgronden in Noord-Brabant en Limburg.
De Europese Commissie heeft voor alle lidstaten die recent een derogatie hebben verkregen de voorwaarde gesteld dat ondernemers tenminste tachtig procent van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen beschikbaar is, uit grasland moet bestaan. Uit wetenschappelijke berekeningen blijkt namelijk voor klei- en zandgrond geen deugdelijke onderbouwing voor het aanwenden van 250 kilogram stikstof uit dierlijke mest te bestaan als maar zeventig procent van de oppervlakte landbouwgrond uit grasland bestaat. Daaruit volgt voor de Europese Commissie de noodzaak tot verhoging van het aandeel grasland op bedrijfsniveau tot tachtig procent. Omdat grasland meer en gedurende een langere periode stikstof opneemt dan bouwland, zal de verhoging van het percentage grasland als voorwaarde voor het gebruik van de derogatie een positieve invloed hebben op de waterkwaliteit.
Gebruikmaking van de verhoogde gebruiksnormen, bedoeld in artikel 24, eerste en tweede lid, van de Urm, laat onverlet dat tevens moet worden voldaan aan de stikstof- en fosfaatgebruiksnorm, bedoeld in artikel 8 van de wet. De verruiming van de norm voor dierlijke meststoffen mag dus enkel worden gehanteerd binnen de begrenzing van deze normen.
De verhoogde gebruiksnorm mag, overeenkomstig artikel 5 van de derogatiebeschikking, uitsluitend worden ingevuld met dierlijke meststoffen afkomstig van graasdieren (artikel 24, derde lid van de Urm). Uit hoofde van artikel 5, derde lid, van de derogatiebeschikking is het voor landbouwers die gebruik maken van de derogatie niet langer meer toegestaan fosfaat uit kunstmest te gebruiken. De regeling kent een onmiddellijke werking, hetgeen betekent dat vanaf het moment van inwerkingtreding van deze regeling het landbouwers die gebruik maken van de deroagatie niet meer is toegestaan fosfaat afkomstig uit kunstmest te gebruiken.
De gebruiksnorm van 250 respectievelijk 230 kilogram stikstof per hectare mag worden toegepast voor mest afkomstig van graasdieren ongeacht de herkomst van die mest. Het kan dus ook gaan om mest van graasdieren die wordt aangevoerd vanaf een ander bedrijf.
Uiterlijk op 31 januari van het kalenderjaar waarin de ondernemer gebruik wil maken van de verhoogde gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste en tweede lid, van de Urm meldt de ondernemer het bedrijf aan bij de minister (artikel 25, eerste lid, van de Urm). De landbouwer maakt hiertoe gebruik van de daarvoor door de minister beschikbaar gestelde middelen (artikel 122 van de Urm).
De landbouwer verklaart dat hij ten aanzien van het bedrijf zal voldoen aan de genoemde voorwaarden en beperkingen verbonden aan de toepassing van de hogere gebruiksnorm (artikel 25, tweede lid, van de Urm). Tevens verklaart hij hiermee te voldoen aan de eisen gesteld in de artikelen 5 en 6 van de derogatiebeschikking. Hierdoor is voldaan aan artikel 4, eerste en tweede lid, van de derogatiebeschikking.
Uiterlijk op 15 mei dient de landbouwer, op grond van artikel 26 Ubm, aan de minister gegevens te verstrekken met betrekking tot onder meer de beteelde of te betelen oppervlakte landbouwgrond.
Tot die datum heeft de landbouwer de mogelijkheid zich af te melden voor derogatie, zonder dat het tarief, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de Urm, in rekening wordt gebracht. Voor 2014 geldt dat de landbouwer zich kosteloos kan afmelden voor de derogatie tot 14 juni 2014.
De eis dat de landbouwer bij aanmelding schatting van de oppervlakte landbouwgrond moet maken, wordt geschrapt. Hij blijft wel verplicht zijn beschikbare landbouwgrond op te geven bij de Gecombineerde opgave op grond van artikel 26 van het Ubm. De landbouwer en RVO.nl maken door deze wijziging uitsluitend gebruik van de Gecombineerde opgave. Zij int de monitoringskosten aan de hand van de gecontroleerde opgave in het laatste kwartaal van het aanmeldingsjaar en het eerste kwartaal van het volgende jaar. Hierdoor hoeft RVO.nl niet meer na te vorderen of terug te betalen, reden waarom artikel 26 van de URM komt te vervallen. De landbouwer ontvangt van te voren bericht wanneer de automatische incasso gaat plaatsvinden.
Op grond van de derogatiebeschikking is Nederland gehouden om gegevens over de effecten van de derogatie te verzamelen en jaarlijks aan de Europese Commissie te rapporteren. Met het oog op het verkrijgen van de benodigde gegevens is Nederland ingevolge artikel 10, eerste lid, van de derogatiebeschikking verplicht een monitoringsnetwerk voor de bemonstering van grondwater, bodemvocht, drainwater en sloten op derogatiebedrijven in te richten en in stand te houden. De inrichting en instandhouding van dit derogatiemeetnet wordt uitgevoerd binnen het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM), waarbinnen sinds 1992 ook de waterkwaliteit en bedrijfsvoering op daartoe geselecteerde landbouwbedrijven worden gemonitord in het kader van de monitorings- en rapportageverplichting die volgt uit artikel 10 van de Nitraatrichtlijn.
De kosten die samenhangen met de derogatiemonitoring worden op grond van artikel 13, tweede lid, in samenhang met artikel 39, tweede lid, van de wet, sinds 1 januari 2010 doorberekend aan bedrijven die zich aanmelden voor derogatie. Betaling is als voorwaarde uitdrukkelijk gekoppeld aan de aanspraak op derogatie: aanspraak op derogatie bestaat pas nadat een machtiging tot betaling door middel van automatische incasso is afgegeven, artikel 25, vierde lid, van de Urm. Daarbij dient betrokkene ervoor zorg te dragen dat zijn saldo toereikend is, hetgeen volgt uit de verplichting voor de landbouwer de minister in staat te stellen het tarief te kunnen innen.
De hoogte van het tarief is afhankelijk van de tot het desbetreffende bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond op 15 mei, zoals deze in bijlage Ad is verdeeld in klassen van 5 hectares. Het tarief per klasse is bepaald door het gemiddeld aantal hectares in de klasse te vermenigvuldigen met een tarief per hectare. Het tarief per hectare is gebaseerd op de kosten die door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Landbouw Economisch Instituut (LEI) worden gemaakt om de monitoring van de derogatie uit te voeren. Het RIVM is verantwoordelijk voor de monitoring van de milieukwaliteit binnen het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM), het LEI voor de monitoring van het mineralenmanagement op de derogatiebedrijven die deelnemen aan het LMM. De kosten bedragen € 16.404.000,– respectievelijk € 5.360.000,– voor de periode van 1 januari 2014 t/m 31 december 2017. De totale kosten voor monitoring van de derogatie bedragen daarmee € 21.764.000,– voor een periode van vier jaar. In het tarief is rekening gehouden met de kosten voor monitoringswerkzaamheden en met de uitvoeringskosten voor het innen van de verschuldigde bedragen door RVO.nl. Deze uitvoeringskosten bedragen € 440.000,– voor een periode van vier jaar. Hiermee komen de totale kosten die uit het tarief van derogatiebedrijven gedekt dienen te worden op € 22.204.000,– voor de periode 2014-2017, derhalve € 5.551.000,– per jaar.
Voor de berekening van het tarief per hectare is uitgegaan van het aantal hectaren landbouwgrond dat bij derogatiebedrijven in gebruik was in de periode 2010–2013, te weten 876.061 hectare. Het tarief per hectare is verkregen door de kosten van monitoring en uitvoering per jaar te delen door het gemiddelde aantal hectaren per jaar. Dit resulteert voor 2014 in een tarief per hectare per jaar van € 6,28. Over de jaren 2010–2013 had een gemiddeld derogatiebedrijf
38,6 hectaren landbouwgrond. Op basis hiervan wordt voor een gemiddeld bedrijf een jaarlijkse bijdrage verwacht van € 235,50, op basis van de desbetreffende klasse als opgenomen in Bijlage Ad.
Uitgangspunt is dat het tarief kostendekkend is. De kosten van de monitoring van de derogatie worden aangepast aan de loon- en prijsontwikkeling. Mocht blijken dat in enig jaar het aantal hectaren landbouwgrond waarvoor derogatie wordt aangevraagd aan verandering onderhevig is of de kosten die instellingen, die belast zijn met de monitoring, maken worden verhoogd of verlaagd, dan wordt het tarief dienovereenkomstig aangepast. Het tarief kan om die reden jaarlijks opnieuw worden vastgesteld.
Het tarief voor de periode 2010-2013 is vastgesteld per wijziging van de Urm van 4 maart 2010 en bedroeg € 5,45 per hectare. Dit tarief is per 1 januari 2012, in verband met gestegen monitoringskosten, verhoogd naar € 5,53. De kosten voor monitoring van de derogatie voor de periode 2014-2017 zijn toegenomen door hogere tarieven voor bemonstering van grond-, drainage- en slootwater, voor de analyse van watermonsters en voor het verzamelen van gegevens over het mineralenmanagement op landbouwbedrijven in het meetnet.
In het bemestingsplan wordt, kort samengevat, de gewasrotatie en het geplande gebruik van (dierlijke) meststoffen op de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond bijgehouden. Indien zich een wijziging in de landbouwpraktijk voordoet, herziet de landbouwer het bemestingsplan uiterlijk zeven dagen nadat de wijziging zich heeft voorgedaan als dat noodzakelijk is om de consistentie van het bemestingsplan te waarborgen (artikel 27, tweede lid, van de Urm).
De landbouwer bewaart het bemestingsplan gedurende vijf jaar op zijn bedrijf (artikel 27, derde lid, van de Urm in samenhang met artikel 34, tweede lid, Ubm).
Op de website van RVO.nl, mijn.rvo.nl, staat een toelichting bij de wijze waarop het bemestingsplan dient te worden opgesteld.
De verplichting tot het bijhouden van een meststoffenregister en het verstrekken van deze gegevens bestaat al sinds de eerste derogatiebeschikking van kracht werd in 2006. De landbouwer verstrekt deze gegevens aan RVO.nl via de aanvullende gegevens landbouwer (AGL). Door opname van deze verplichting in artikel 27, vierde, vijfde en zede lid, van de Urm, verandert niets aan de bestaande praktijk, maar wordt de verplichting expliciet benoemd.
In verband met het verkrijgen van de derogatiebeschikking na 1 februari 2014, wordt er uitstel verleend voor het bemonsteren van de grond ten behoeve van derogatie. Om die reden kan in 2014 de landbouwer zijn bedrijf van 1 mei tot en met 13 juni 2014 aanmelden voor derogatie en AGL 2013 aanleveren. Bij landbouwers die op 14 juni aangemeld staan, wordt het tarief voor derogatie in rekening gebracht. Voor de jaren 2015 tot en met 2017 zal 31 januari wel als uiterste aanmelddatum gelden.
Om de verhoogde gebruiksnorm te mogen toepassen, laat de landbouwer, overeenkomstig artikel 5, negende lid, van de derogatiebeschikking, tenminste eenmaal in de vier jaar voorafgaand aan 1 februari de waarde van de fosfaattoestand en de waarde van het stikstofleverend vermogen van de bodem van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond vaststellen door een daartoe door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerd laboratorium voor de jaren waarin de verhoogde gebruiksnorm wordt toegepast (artikel 27a, eerste lid, van de Urm). Deze waarden dienen door het laboratorium te worden vastgelegd in een analyserapport. Deze analyserapporten moeten actueel zijn en mogen daarom op 1 februari van het desbetreffende jaar niet ouder zijn dan vier jaar.
Door de verlate derogatiebeschikking konden ondernemers niet met zekerheid weten dat zij ook nu weer voorafgaand aan de derogatieperiode dienen te bemonsteren en welk bemestingsplan zij dienden op te stellen. Het verlenen van uitstel voor het opstellen van het bemestingsplan en het laten bemonsteren en analyseren van de landbouwgrond tot en met 13 juni 2014 is derhalve noodzakelijk en voorzien in art. 27, zevende lid en 27a, vijfde lid, van de Urm.
Uiteraard gelden de voorschriften in het Besluit gebruik meststoffen (Bgm) ook onverkort voor de landbouwer die aanspraak maakt op derogatie. Niet naleving van die – op de Wet bodembescherming gebaseerde – regels heeft geen direct gevolg voor de toepasselijkheid van de derogatie, maar is wel een strafbaar feit ingevolge artikel 1a van de Wet op de economische delicten. Een uitzondering geldt voor de bepalingen inzake het scheuren van grasland, neergelegd in artikel 4b van het Bgm, en inzake de teelt van een vanggewas op zand- of lössgronden na de teelt van maïs, neergelegd in artikel 8a van het Bgm. Uit artikel 6 van de derogatiebeschikking vloeit voort dat aan deze regels voor derogatiebedrijven een bijzonder belang moet worden toegekend. Daarom is naleving van die bepalingen opgenomen als specifieke voorwaarde voor de aanspraak op de derogatie (artikel 24, derde lid, in samenhang met artikel 25, derde lid, van de Urm).
In de regeling zijn twee overgangsrechtelijke voorzieningen opgenomen. De eerste betreft een voorziening bestemd voor agrarische ondernemers die in 2013 van derogatie gebruik maakten, die toen beschikten over minder dan 80% grasland én die, als gevolg van aangegane verplichtingen, in 2014 niet in staat zijn te voldoen aan de 80%-eis. Het gaat om ondernemers die voorbereidingen hebben getroffen waar nu niet meer eenvoudig zonder financiële consequenties van is af te wijken. De voorziening heeft betrekking op de 80% grasland-eis, niet op de hoogte van de stikstofnormen voor dierlijke mest. Landbouwers die gebruik willen maken van deze voorziening, melden dat tegelijk met aanmelding voor derogatie bij RVO.nl en dienen bewijzen te overleggen waaruit blijkt dat vóór 21 maart 2014 financiële verplichtingen zijn aangegaan. Op deze datum is op de site van RVO.nl bekend gemaakt dat de landbouwgrond van ondernemers die van derogatie gebruik willen maken in 2014 waarschijnlijk uit 80% grasland zou moeten bestaan.
De tweede voorziening is bestemd voor agrarische ondernemers die vóór 1 mei 2014 financiële verplichtingen zijn aangegaan voor de aankoop van fosfaatkunstmest. Het gebruik van fosfaat uit kunstmest is op grond van de derogatiebeschikking niet toegestaan. Voor 2014 wordt een uitzondering gemaakt. Landbouwers die gebruik willen maken van deze voorziening, melden dat tegelijk met aanmelding voor derogatie bij RVO.nl. Indien zij fosfaat uit kunstmest na 15 mei 2014 willen gebruiken dienen zij bewijzen te overleggen waaruit blijkt dat zij hiertoe vóór 1 mei 2014 financiële verplichtingen zijn aangegaan. De landbouwers die, ten behoeve van de voorjaarsaanwending, vóór 16 mei 2014 fosfaat uit kunstmest willen gebruiken dienen derhalve wél aan te kunnen tonen dat zij hiertoe voor 1 mei 2014 financiële verplichtingen zijn aangegaan, maar zij hoeven deze bewijzen niet te overleggen aan RVO.nl.
Nederland is op grond van artikel 8 van de derogatiebeschikking verplicht om een monitoringsnetwerk voor de bemonstering van bodemwater, waterlopen en ondiepe grondwaterlagen in stand te houden om de derogatie intensief te monitoren. De derogatiebeschikking verplicht Nederland om jaarlijks te rapporteren over de effecten van de derogatie alsmede over het resultaat van de uitgevoerde controles.
Derogatiebedrijven zijn desgevraagd verplicht om mee te werken aan de monitoringwerkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van de derogatiebeschikking (artikel 25, zevende lid, van de Urm). De landbouwer moet derhalve toestaan dat metingen aan grond- en oppervlaktewater plaatsvinden en bereid zijn bedrijfsgegevens beschikbaar te stellen die nodig zijn om te bepalen welke bedrijfsvoering heeft geleid tot de gevonden gehalten in het water. De voorwaarde is uitdrukkelijk gekoppeld aan het mogen toepassen van de derogatie.
Voor de monitoring van de gegevens zal ook gebruik worden gemaakt van de administratieve gegevens die de landbouwer overeenkomstig artikel 5, zesde lid, van de derogatiebeschikking moet verstrekken inzake het feitelijke gebruik van meststoffen op zijn bedrijf. In artikel 25, derde lid, van deze regeling wordt daartoe als voorwaarde voor de derogatie gesteld de voldoening aan de hoofdstukken 5 (gegevensverstrekking) en 9 (hoeveelheidbepaling) in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende hoofdstukken IV, VI en X van het Ubm.
De kosten die samenhangen met de derogatiemonitoring zullen worden doorberekend aan de derogatiebedrijven, zoals vermeld in paragraaf 2.3.5.
De geldigheidsduur van de derogatie die van 2010 tot 2013 heeft gegolden (Beschikking 2005/880/EG) liep tot en met 31 december 2013. Bij regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 12 december 2013 tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met derogatie (Stcrt. 2013, 34768) zijn met ingang van 1 januari 2014 de derogatiebepalingen alleen van toepassing verklaard indien en voor zover aan Nederland een derogatiebeschikking is afgegeven. Op basis van de gegevens uit 2012 daalde daarmee de regeldruk (tijdelijk) in totaal met circa € 2,5 miljoen (administratieve lasten € -420.000, inhoudelijke nalevingskosten € -2.060.000).
Door het weer van toepassing verklaren van de derogatie stijgt de regeldruk op basis van gegevens uit 2012 in totaal met circa € 2 miljoen (administratieve lasten € 336.000, inhoudelijke nalevingskosten € 1.665.000)
De administratieve lasten stijgen als gevolg van het moeten inzenden van een derogatie aanvraag, het opstellen van een bemestingsplan en het uitvoeren van grondbemonstering ten behoeve van het bemestingsplan. Het niet meer hoeven schatten van de landbouwgrond leidt tot een vermindering van de regeldruk. Daarnaast wordt bij de berekening voor het weer van toepassing verklaren van de derogatie uitgegaan van minder deelnemers dat kan voldoen aan de voorwaarden voor derogatie vanwege het late bekendmaken van de derogatievoorwaarden dit jaar.
De toename van de kosten die samenhangen met regeldruk dienen in het perspectief geplaatst te worden van de hoge kosten die de ondernemer moet maken wanneer hij minder plaatsingsruimte heeft voor zijn mest.
Ten opzichte van de derogatie voor de periode 2010–2013 dalen de administratieve controles iets door het achterwege laten van de eis ook een schatting van de landbouwgrond op te geven. De handhavingslasten zullen stijgen aangezien de nieuwe derogatiebeschikking eist dat Nederland een grotere inspanning levert met betrekking tot het aantal fysieke controles van derogatiebedrijven.
Gelet op de noodzaak tot spoedige inwerkingtreding van de onderhavige wijziging van de Urm wordt afgeweken van het systeem van vaste verandermomenten, zoals opgenomen in aanwijzing 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Uitzonderingsgrond d, implementatie van EU-regelgeving, is in dit geval van toepassing.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2014-12666.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.