Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 16 april 2014, nummer WBV 2014/16, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C7/13 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

13. Het asielbeleid ten aanzien van Irak

13.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Irak geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

13.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

De IND neemt in ieder geval ten aanzien van de volgende categorieën vreemdelingen “personal and knowing participation” in de zin van paragraaf C2/6.2.8 Vc aan:

  • hoofden van de volgende inlichtingen- en veiligheidsdiensten:

    • a. de Algemene Inlichtingendienst;

    • b. de Militaire Inlichtingendienst;

    • c. de Speciale Veiligheidsdienst;

    • d. de Algemene Veiligheidsdienst; en

    • e. de Militaire Veiligheidsdienst;

  • officieren van de Speciale Veiligheidsdienst.

13.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
13.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Iraakse vreemdelingen met een homoseksuele of biseksuele geaardheid en transgenders (verder: LHBT’s) als groep die systematisch wordt blootgesteld aan vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag.

13.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Irak geen risicogroepen aangewezen.

13.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
13.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Irak is geen gebied waar sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

13.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Irak is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

13.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND beschouwt uitsluitend de volgende groepen als kwetsbare minderheidsgroep:

  • a. Christenen afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • b. Mandeeërs afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • c. Yezidi’s afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • d. Joden afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • e. Shabak afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • f. Kaka’i afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • g. alleenstaande vrouwen afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • h. Turkmenen afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak.

Ad g.

Een Iraakse vrouw wordt als alleenstaand aangemerkt als zij voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • 1. zij heeft in Irak geen echtgenoot (meer) met wie zij kan gaan samenleven; en

  • 2. zij kan bij terugkeer naar Irak niet meer terug naar het ouderlijk gezin omdat de gezinsband als verbroken moet worden beschouwd of terugkeer naar het ouderlijk gezin niet mogelijk is.

Ad 2.

De IND beschouwt de gezinsband in elk geval als verbroken, indien:

  • de Iraakse vrouw deel is gaan uitmaken van een ander gezin dan haar ouderlijk gezin;

  • de Iraakse vrouw zelfstandig is gaan wonen.

13.5 Bescherming
13.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND acht het in beginsel niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties in Centraal-en Zuid-Irak. De IND acht het wel mogelijk voor vreemdelingen afkomstig uit de Koerdische Autonome Regio om bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties.

13.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND beoordeelt bij elke vreemdeling individueel, met inachtneming van de voorwaarden die volgen uit artikel 3.37 d VV of een vlucht- of vestigingsalternatief binnen Irak kan worden tegengeworpen.

13.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Irak geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

13.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Irak geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

13.8 Bijzonderheden

Fayli-Koerden

De IND beschouwt Fayli-Koerden van wie de Iraakse nationaliteit is ontnomen tijdens het regime van Saddam Hoessein, niet als staatloos. De IND neemt aan dat zij de Iraakse nationaliteit hebben.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 16 april 2014

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder

TOELICHTING

ALGEMEEN

Uit het algemeen ambtsbericht blijkt dat in Irak – zij het met beperkingen en tekortkomingen – nog wel sprake is van een overheidsgezag en het geweld – hoewel de methoden er wel toe leiden dat veel slachtoffers vallen – in Irak nog wel gericht is.

De algehele gewelds-en mensenrechtensituatie in Irak-of in een bepaald gebied in dit land is – vooralsnog – niet zo uitzonderlijk dat voor elke vreemdeling, ongeacht de individuele omstandigheden, bij terugkeer een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM aanwezig is. Daarbij heeft het EHRM in arresten van 20 januari 2009 (nr.32621/06), 27 juni 2013 (nr.50859/10) en 19 december 2013 (nrs 1231/11, 11161/11 en 50859/10) geoordeeld dat in Irak respectievelijk in 2008, medio 2013 en eind 2013 geen sprake is van een situatie waarin een ieder die terugkeert naar Irak het risico loopt als bedoeld in artikel 3 EVRM.

Uit het ambtsbericht blijkt dat de situatie van Turkmenen en van alleenstaande vrouwen in Centraal- en Zuid-Irak zeer kwetsbaar is. Gelet hierop worden zij als kwetsbare minderheidsgroep aangewezen.

De informatie in het ambtsbericht geeft aanleiding om religieuze minderheden uit de Koerdische Autonome Regio niet langer aan te merken als kwetsbare minderheidsgroep. In deze regio kunnen leden van religieuze minderheidsgroepen in het algemeen hun geloof in de openbaarheid uiten zonder gevaar te lopen.

In haar arresten van 27 juni 2013 en 19 december 2013 heeft het EHRM vastgesteld dat er in Irak sprake is van een vestigingsalternatief. De mogelijke toepassing van het vlucht-en vestigingsalternatief zal individueel worden beoordeeld.

Uit het ambtsbericht blijkt dat de Iraakse veiligheidsorganisaties in Irak – met uitzondering van de Koerdische Autonome Regio – in het algemeen niet in staat zijn bescherming te bieden aan de Iraakse burgers indien zij een beroep op hen doen.

Per brief van 22 januari 2014 en van 21 maart 2014 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de beleidsontwikkelingen op het gebied van het landgebonden asielbeleid inzake Irak (Tweede Kamer, 2013–2014, 19 637, nrs.1771 en 1794).

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder

Naar boven