Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 22 april 2014, IENM/BSK-2014/68760, tot wijziging van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 in verband met enkele aanpassingen in het alcoholslotprogramma

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de 131, eerste en derde lid, 132a, vijfde lid en 134, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 11, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel e komt te luiden:

  • e. betrokkene op grond van artikel 18, eerste lid, onderdeel g, niet in aanmerking komt voor het alcoholslotprogramma en aan hem de afgelopen vijf jaar niet eerder een educatieve maatregel alcohol en verkeer is opgelegd.

2. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • f. betrokkene op grond van artikel 18, eerste lid, onderdeel h, niet in aanmerking komt voor het alcoholslotprogramma en aan hem de afgelopen vijf jaar niet eerder een educatieve maatregel alcohol en verkeer is opgelegd.

B

Artikel 17, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘artikel 18, onderdeel b,’ vervangen door: artikel 18, eerste lid, onderdeel b,.

2. In onderdeel b vervalt het woord: lichte.

C

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de huidige tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In het eerste lid (nieuw), onderdeel e, wordt de categorie A’ vervangen door ‘de categorieën A1, A2 of A’ en wordt aan het slot van onderdeel e ‘, of’ vervangen door een puntkomma.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid (nieuw), onderdeel g, door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • h. naar het oordeel van het CBR is aangetoond dat betrokkene op het tijdstip van het nemen van het besluit dan wel het nemen van de beslissing op bezwaar voor zijn inkomen afhankelijk was van het rijbewijs voor een of meer van de categorieën C1, C, D1 of D.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De in het eerste lid, onderdeel h, bedoelde inkomensafhankelijkheid kan in ieder geval worden aangetoond door:

    • a. een of meer werkgeversverklaringen,

    • b. loonstrookjes,

    • c. een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel, dat niet ouder is dan vier weken en waaruit blijkt dat betrokkene ingeschreven was op het in het eerste lid, onderdeel h, bedoelde tijdstip, of

    • d. opdrachten waaruit blijkt dat betrokkene voor het inkomen van dat rijbewijs afhankelijk is.

D

In artikel 23, eerste lid, onderdeel d, wordt ‘artikel 18’ vervangen door: artikel 18, eerste lid,.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

TOELICHTING

Inleiding

Onderhavige wijziging van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (RMRG 2011) houdt verband met drie uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State1 (verder: de Afdeling). De wijziging strekt ertoe om houders van rijbewijzen voor de categorieën C1, C, D1 of D die naar het oordeel van het CBR voor hun inkomen van dat rijbewijs afhankelijk zijn, niet langer de verplichting op te leggen tot deelneming aan het alcoholslotprogramma (asp), maar een educatieve maatregel alcohol en verkeer (ema) op te leggen. Indien betrokkene in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de beslissing al een ema opgelegd heeft gekregen, wordt geen ema, maar een geschiktheidsonderzoek opgelegd.

Toelichting

Op 23 oktober 2013 heeft de Afdeling uitspraak gedaan in een drietal zaken betreffende vrachtwagenchauffeurs. In deze gevallen had het CBR besloten tot oplegging van de verplichting tot deelname aan het alcoholslotprogramma en ongeldigverklaring van het rijbewijs, nadat ze in privétijd waren betrapt op rijden onder invloed van alcohol, waarbij een promillage was vastgesteld van meer dan 1,3. In al deze zaken ging het om chauffeurs die voor hun inkomen afhankelijk waren van het rijbewijs C.

De Afdeling komt tot de conclusie dat het opleggen van de maatregel van het asp aan houders van het rijbewijs C die voor hun inkomen van dat rijbewijs afhankelijk zijn een punitief (bestraffend) karakter heeft vanwege het feit dat zij gedurende de looptijd van het asp ten minste 24 maanden hun rijbewijs C kwijt zijn. Daarom is in deze gevallen het asp aan te merken als een maatregel die is gebaseerd op een criminal charge. De Afdeling komt vervolgens tot de conclusie dat het opleggen van het asp in deze zaken niet onevenredig zwaar is gelet op het doel ervan.

Deze uitspraken hebben ertoe geleid dat een technische voorziening in de vorm van een startonderbreker zal worden ingevoerd, waardoor ook houders van een rijbewijs C1, C, D1 of D kunnen deelnemen aan het asp om op deze wijze tegemoet te komen aan de opmerkingen van de Afdeling. Omdat daarvoor altijd de Wegenverkeerswet 1994 zal moeten worden gewijzigd en daarmee enige tijd gemoeid is, is voor die overbruggingsperiode een tijdelijke voorziening nodig. Die voorziening houdt in om, in afwachting van een definitieve oplossing voor deze gevallen, een contra-indicatie op te nemen voor oplegging van het asp. Deze contra-indicatie is opgenomen in artikel 18, eerste lid, onderdeel h. In de gevallen waarin deze contra-indicatie van toepassing is, zal hetzij een ema, hetzij een geschiktheidsonderzoek worden opgelegd. In het nieuwe onderdeel f van artikel 11, eerste lid, is vastgelegd dat deze personen de verplichting zal worden opgelegd om een ema te volgen dan wel, als ze al eerder een ema opgelegd hebben gekregen, een geschiktheidsonderzoek te ondergaan. Dat deze personen in die gevallen een geschikheidsonderzoek moeten ondergaan volgt uit de combinatie van de artikelen 11, eerste lid, onderdeel f, 18, eerste lid, onderdeel h, en 23, eerste lid, onderdeel d. Bij gebleken ongeschiktheid zal dan het rijbewijs ongeldig worden verklaard. De reden dat ervoor is gekozen om in de tussenliggende periode in eerste instantie aan de betrokken bestuurders een ema op te leggen, is gelegen in het feit dat op deze manier een maatregel met een educatief karakter wordt opgelegd. Het asp is immers educatief van aard en heeft tot doel betrokkene te leren een scheiding aan te brengen tussen het gebruik van alcohol en het besturen van een motorrijtuig. Hiermee blijft aan deze betrokkenen een maatregel opgelegd worden die educatief van aard is. Oplegging van een geschiktheidsonderzoek aan degenen aan wie al eerder een ema is opgelegd, en die zich daarna toch weer schuldig hebben gemaakt aan rijden onder invloed van alcohol, ligt dan in de systematiek van de regelgeving (de naast hogere maatregel wordt dan opgelegd) voor de hand. De naasthogere maatregel is dan in dit geval het onderzoek naar de geschiktheid, omdat er voor het asp een contra-indicatie geldt.

Hoewel de uitspraken van de Afdeling alleen betrekking hebben op houders van een rijbewijs C die voor hun inkomen van dat rijbewijs afhankelijk zijn, ligt het in de rede de hierboven aangegeven voorziening mede betrekking te laten hebben op alle houders van een rijbewijs voor de categorieën C1, D1 of D ten aanzien van wie naar het oordeel van het CBR onomstotelijk is vastgesteld dat zij voor hun inkomen van dat rijbewijs afhankelijk zijn. De overwegingen die gelden ten aanzien van houders van C-rijbewijzen gelden immers ook ten aanzien van houders van een rijbewijs voor genoemde categorieën.

Een eerste indicatie dat een rijbewijshouder voor zijn inkomen afhankelijk is van zijn rijbewijs voor de categorie C1, C, D1 of D, is de vermelding van code 95 (code vakbekwaamheid) op het rijbewijs van de betrokken rijbewijshouder. Iedereen die werkzaam is als beroepschauffeur, en daarmee geacht kan worden van zijn rijbewijs C of D afhankelijk te zijn voor zijn inkomen, dient over deze code te beschikken. Het kan zijn dat er nog beroepschauffeurs zijn die wel van hun inkomen afhankelijk zijn van het rijbewijs, maar nog niet beschikken over code 95. Dat zal het geval zijn bij chauffeurs die het rijbewijs C respectievelijk D hebben behaald voor 10 september 2009 respectievelijk 2008. Deze chauffeurs zijn vrijgesteld van de basiskwalificatie en hebben tot 10 september 2016 respectievelijk 2015 de tijd om de nascholing af te ronden. Aangenomen mag worden dat in de meeste gevallen deze chauffeurs al wel bezig zullen zijn met het volgen van cursussen. In de hier genoemde gevallen zal het CBR in afwachting van de invoering van een startonderbreker betrokkene geen asp opleggen, maar een ema, of, in de daarvoor in aanmerking komende gevallen, een geschiktheidsonderzoek.

Niet kan worden uitgesloten dat er chauffeurs zijn die (nog) niet beschikken over code 95 en ook nog niet begonnen zijn met de nascholingscursussen. In deze gevallen zal het CBR betrokkene in kennis stellen van het voorgenomen besluit om het rijbewijs ongeldig te verklaren en de verplichting op te leggen tot deelname aan het alcoholslotprogramma, tenzij betrokkene kan aantonen van dat rijbewijs afhankelijk te zijn voor het inkomen. Zij krijgen dan de tijd om dat aan te tonen. Dat kan bijvoorbeeld door het overleggen van werkgeversverklaringen of loonstrookjes, alsmede voor zelfstandigen door het overleggen van een recent bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel en opdrachten waaruit blijkt dat zij voor het inkomen van dat rijbewijs afhankelijk zijn, etc. Kunnen ze dat niet overtuigend hard maken, dan zal het CBR het besluit nemen tot ongeldigverklaring van het rijbewijs en tot oplegging van de verplichting tot deelname aan het asp.

Administratieve lasten en nalevingskosten

De onderhavige wijziging heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven. Evenmin is er sprake van inhoudelijke nalevingskosten.

Vaste verandermomenten

De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Dit houdt in dat in de gevallen waarin het besluit tot oplegging van deelname aan het asp nog niet is genomen, zoals dat op grond van de ‘oude’ regelgeving (dus de regelgeving zoals die gold tot de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling) had moeten worden genomen, volgens de nieuwe regeling worden afgedaan. Dit geldt alle zaken die het CBR met ingang van 1 augustus 2013 heeft aangehouden. Het betreft hier twee verschillende categorieën van gevallen: enerzijds de personen aan wie op grond van de ‘oude’ regelgeving direct een besluit tot oplegging van het asp had moeten worden genomen, maar ook de personen aan wie in eerste instantie de verplichting tot een geschiktheidsonderzoek is opgelegd en die op basis van de uitkomsten van dat onderzoek als geschikt zijn beoordeeld en aan wie op grond van artikel 134, zevende lid, van de wet de verplichting had moeten worden opgelegd tot deelname aan het asp. Wat de datum van inwerkingtreding betreft wordt een uitzondering gemaakt op de systematiek van de vaste verandermomenten, omdat het hier reparatieregelgeving betreft.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.


X Noot
1

Uitspraken van 23 oktober 2013, nrs. 201207475/1/A3, 2013011626/1/A3 en 201302809/1/A3.

Naar boven