ARTIKEL I
De Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 11, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel e komt te luiden:
-
e. betrokkene op grond van artikel 18, eerste lid, onderdeel g, niet in aanmerking komt
voor het alcoholslotprogramma en aan hem de afgelopen vijf jaar niet eerder een educatieve
maatregel alcohol en verkeer is opgelegd.
2. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
-
f. betrokkene op grond van artikel 18, eerste lid, onderdeel h, niet in aanmerking komt
voor het alcoholslotprogramma en aan hem de afgelopen vijf jaar niet eerder een educatieve
maatregel alcohol en verkeer is opgelegd.
B
Artikel 17, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt ‘artikel 18, onderdeel b,’ vervangen door: artikel 18, eerste
lid, onderdeel b,.
2. In onderdeel b vervalt het woord: lichte.
C
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de huidige tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. In het eerste lid (nieuw), onderdeel e, wordt de categorie A’ vervangen door ‘de
categorieën A1, A2 of A’ en wordt aan het slot van onderdeel e ‘, of’ vervangen door
een puntkomma.
3. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid (nieuw), onderdeel g,
door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
-
h. naar het oordeel van het CBR is aangetoond dat betrokkene op het tijdstip van het
nemen van het besluit dan wel het nemen van de beslissing op bezwaar voor zijn inkomen
afhankelijk was van het rijbewijs voor een of meer van de categorieën C1, C, D1 of
D.
4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
D
In artikel 23, eerste lid, onderdeel d, wordt ‘artikel 18’ vervangen door: artikel
18, eerste lid,.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
TOELICHTING
Inleiding
Onderhavige wijziging van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
(RMRG 2011) houdt verband met drie uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State1 (verder: de Afdeling). De wijziging strekt ertoe om houders van rijbewijzen voor
de categorieën C1, C, D1 of D die naar het oordeel van het CBR voor hun inkomen van
dat rijbewijs afhankelijk zijn, niet langer de verplichting op te leggen tot deelneming
aan het alcoholslotprogramma (asp), maar een educatieve maatregel alcohol en verkeer
(ema) op te leggen. Indien betrokkene in de periode van vijf jaar voorafgaand aan
de beslissing al een ema opgelegd heeft gekregen, wordt geen ema, maar een geschiktheidsonderzoek
opgelegd.
Toelichting
Op 23 oktober 2013 heeft de Afdeling uitspraak gedaan in een drietal zaken betreffende
vrachtwagenchauffeurs. In deze gevallen had het CBR besloten tot oplegging van de
verplichting tot deelname aan het alcoholslotprogramma en ongeldigverklaring van het
rijbewijs, nadat ze in privétijd waren betrapt op rijden onder invloed van alcohol,
waarbij een promillage was vastgesteld van meer dan 1,3. In al deze zaken ging het
om chauffeurs die voor hun inkomen afhankelijk waren van het rijbewijs C.
De Afdeling komt tot de conclusie dat het opleggen van de maatregel van het asp aan
houders van het rijbewijs C die voor hun inkomen van dat rijbewijs afhankelijk zijn
een punitief (bestraffend) karakter heeft vanwege het feit dat zij gedurende de looptijd
van het asp ten minste 24 maanden hun rijbewijs C kwijt zijn. Daarom is in deze gevallen
het asp aan te merken als een maatregel die is gebaseerd op een criminal charge. De
Afdeling komt vervolgens tot de conclusie dat het opleggen van het asp in deze zaken
niet onevenredig zwaar is gelet op het doel ervan.
Deze uitspraken hebben ertoe geleid dat een technische voorziening in de vorm van
een startonderbreker zal worden ingevoerd, waardoor ook houders van een rijbewijs
C1, C, D1 of D kunnen deelnemen aan het asp om op deze wijze tegemoet te komen aan
de opmerkingen van de Afdeling. Omdat daarvoor altijd de Wegenverkeerswet 1994 zal
moeten worden gewijzigd en daarmee enige tijd gemoeid is, is voor die overbruggingsperiode
een tijdelijke voorziening nodig. Die voorziening houdt in om, in afwachting van een
definitieve oplossing voor deze gevallen, een contra-indicatie op te nemen voor oplegging
van het asp. Deze contra-indicatie is opgenomen in artikel 18, eerste lid, onderdeel
h. In de gevallen waarin deze contra-indicatie van toepassing is, zal hetzij een ema,
hetzij een geschiktheidsonderzoek worden opgelegd. In het nieuwe onderdeel f van artikel
11, eerste lid, is vastgelegd dat deze personen de verplichting zal worden opgelegd
om een ema te volgen dan wel, als ze al eerder een ema opgelegd hebben gekregen, een
geschiktheidsonderzoek te ondergaan. Dat deze personen in die gevallen een geschikheidsonderzoek
moeten ondergaan volgt uit de combinatie van de artikelen 11, eerste lid, onderdeel
f, 18, eerste lid, onderdeel h, en 23, eerste lid, onderdeel d. Bij gebleken ongeschiktheid
zal dan het rijbewijs ongeldig worden verklaard. De reden dat ervoor is gekozen om
in de tussenliggende periode in eerste instantie aan de betrokken bestuurders een
ema op te leggen, is gelegen in het feit dat op deze manier een maatregel met een
educatief karakter wordt opgelegd. Het asp is immers educatief van aard en heeft tot
doel betrokkene te leren een scheiding aan te brengen tussen het gebruik van alcohol
en het besturen van een motorrijtuig. Hiermee blijft aan deze betrokkenen een maatregel
opgelegd worden die educatief van aard is. Oplegging van een geschiktheidsonderzoek
aan degenen aan wie al eerder een ema is opgelegd, en die zich daarna toch weer schuldig
hebben gemaakt aan rijden onder invloed van alcohol, ligt dan in de systematiek van
de regelgeving (de naast hogere maatregel wordt dan opgelegd) voor de hand. De naasthogere
maatregel is dan in dit geval het onderzoek naar de geschiktheid, omdat er voor het
asp een contra-indicatie geldt.
Hoewel de uitspraken van de Afdeling alleen betrekking hebben op houders van een rijbewijs
C die voor hun inkomen van dat rijbewijs afhankelijk zijn, ligt het in de rede de
hierboven aangegeven voorziening mede betrekking te laten hebben op alle houders van
een rijbewijs voor de categorieën C1, D1 of D ten aanzien van wie naar het oordeel
van het CBR onomstotelijk is vastgesteld dat zij voor hun inkomen van dat rijbewijs
afhankelijk zijn. De overwegingen die gelden ten aanzien van houders van C-rijbewijzen
gelden immers ook ten aanzien van houders van een rijbewijs voor genoemde categorieën.
Een eerste indicatie dat een rijbewijshouder voor zijn inkomen afhankelijk is van
zijn rijbewijs voor de categorie C1, C, D1 of D, is de vermelding van code 95 (code
vakbekwaamheid) op het rijbewijs van de betrokken rijbewijshouder. Iedereen die werkzaam
is als beroepschauffeur, en daarmee geacht kan worden van zijn rijbewijs C of D afhankelijk
te zijn voor zijn inkomen, dient over deze code te beschikken. Het kan zijn dat er
nog beroepschauffeurs zijn die wel van hun inkomen afhankelijk zijn van het rijbewijs,
maar nog niet beschikken over code 95. Dat zal het geval zijn bij chauffeurs die het
rijbewijs C respectievelijk D hebben behaald voor 10 september 2009 respectievelijk
2008. Deze chauffeurs zijn vrijgesteld van de basiskwalificatie en hebben tot 10 september
2016 respectievelijk 2015 de tijd om de nascholing af te ronden. Aangenomen mag worden
dat in de meeste gevallen deze chauffeurs al wel bezig zullen zijn met het volgen
van cursussen. In de hier genoemde gevallen zal het CBR in afwachting van de invoering
van een startonderbreker betrokkene geen asp opleggen, maar een ema, of, in de daarvoor
in aanmerking komende gevallen, een geschiktheidsonderzoek.
Niet kan worden uitgesloten dat er chauffeurs zijn die (nog) niet beschikken over
code 95 en ook nog niet begonnen zijn met de nascholingscursussen. In deze gevallen
zal het CBR betrokkene in kennis stellen van het voorgenomen besluit om het rijbewijs
ongeldig te verklaren en de verplichting op te leggen tot deelname aan het alcoholslotprogramma,
tenzij betrokkene kan aantonen van dat rijbewijs afhankelijk te zijn voor het inkomen.
Zij krijgen dan de tijd om dat aan te tonen. Dat kan bijvoorbeeld door het overleggen
van werkgeversverklaringen of loonstrookjes, alsmede voor zelfstandigen door het overleggen
van een recent bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel en opdrachten waaruit
blijkt dat zij voor het inkomen van dat rijbewijs afhankelijk zijn, etc. Kunnen ze
dat niet overtuigend hard maken, dan zal het CBR het besluit nemen tot ongeldigverklaring
van het rijbewijs en tot oplegging van de verplichting tot deelname aan het asp.
Administratieve lasten en nalevingskosten
De onderhavige wijziging heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor de
burger of het bedrijfsleven. Evenmin is er sprake van inhoudelijke nalevingskosten.
Vaste verandermomenten
De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de
Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Dit houdt in dat in de gevallen waarin het
besluit tot oplegging van deelname aan het asp nog niet is genomen, zoals dat op grond
van de ‘oude’ regelgeving (dus de regelgeving zoals die gold tot de datum van inwerkingtreding
van deze wijzigingsregeling) had moeten worden genomen, volgens de nieuwe regeling
worden afgedaan. Dit geldt alle zaken die het CBR met ingang van 1 augustus 2013 heeft
aangehouden. Het betreft hier twee verschillende categorieën van gevallen: enerzijds
de personen aan wie op grond van de ‘oude’ regelgeving direct een besluit tot oplegging
van het asp had moeten worden genomen, maar ook de personen aan wie in eerste instantie
de verplichting tot een geschiktheidsonderzoek is opgelegd en die op basis van de
uitkomsten van dat onderzoek als geschikt zijn beoordeeld en aan wie op grond van
artikel 134, zevende lid, van de wet de verplichting had moeten worden opgelegd tot
deelname aan het asp. Wat de datum van inwerkingtreding betreft wordt een uitzondering
gemaakt op de systematiek van de vaste verandermomenten, omdat het hier reparatieregelgeving
betreft.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.