Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 7 april 2014, nr. WJZ/14034807, tot wijziging van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden

De Staatssecretaris van Economische Zaken, handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu;

Gelet op artikel 28, tweede lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

Besluit:

ARTIKEL I

Aan artikel 11.10b van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden vier leden toegevoegd, luidende:

  • 3. De toelating van een toevoegingstof kan worden ingetrokken of gewijzigd wanneer:

    • a. aanwijzingen bestaan dat de toevoegingstof mogelijk een risico inhoudt voor mens, dier of milieu;

    • b. onjuiste of misleidende informatie is verstrekt met betrekking tot de gegevens op basis waarvan de toelating is verstrekt; of

    • c. niet voldaan is aan een voorwaarde in de toelating.

  • 4. Wanneer het college voornemens is een toelating voor een toevoegingstof in te trekken of te wijzigen, licht hij de houder van de toelating in en stelt hij hem een termijn om opmerkingen te formuleren of nadere gegevens te verstrekken.

  • 5. De in het vierde lid bedoelde termijn wordt, na afweging van alle betrokken belangen, zo kort als redelijkerwijs mogelijk gesteld.

  • 6. Wanneer er aanwijzingen zijn dat een toelating voor een toevoegingstof mogelijk tot ernstige risico’s leidt, kan het college, teneinde de risico’s weg te nemen of tot een aanvaardbaar niveau te beperken, de toelating schorsen of wijzigen voor de duur die nodig is voor de besluitvorming, bedoeld in het derde lid.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 7 april 2014

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma.

TOELICHTING

De onderhavige regeling strekt tot wijziging van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden (verder: regeling). De wijziging ziet op de procedure met betrekking tot intrekking en wijziging van een toelating voor een toevoegingsstof.

Met ingang van 14 juni 2011 is voor het op de markt brengen en gebruiken van een toevoegingsstof een nationale toelating vereist.

Artikel 58, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG (PbEU 2009, L 309), hierna te noemen: verordening (EG) 1107/2009, bepaalt dat nadere regels zullen worden gesteld met betrekking tot de toelating van toevoegingsstoffen, met inbegrip van de gegevensvereisten, kennisgeving, evaluatie, beoordeling en besluitvormingsprocedure. Volgens het derde lid in samenhang met artikel 81, derde lid, van verordening (EG) 1107/2009 mogen, totdat deze nadere regels op Europees niveau zijn vastgesteld, nationale regels worden gehanteerd.

In de regeling is een bepaling opgenomen over de toelating van toevoegingsstoffen in artikel 11.10b. Inmiddels blijkt dat deze bepaling te beperkt is en uitbreiding behoeft.

Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, hierna: Ctgb, verleent in Nederland toelating voor een toevoegingsstof, tenzij de desbetreffende toevoegingsstof is opgenomen in bijlage III van verordening (EG) 1107/2009. Het Ctgb kan op grond van de huidige formulering van artikel 11.10b deze toelating intrekken indien de desbetreffende stof of het preparaat in bijlage III van verordening 1107/2009 wordt opgenomen of indien de nadere regels, bedoeld als bedoeld in artikel 58, tweede lid, van verordening (EG) 1107/2009 zijn vastgesteld en hiertoe aanleiding geven. Deze bevoegdheden blijken in de praktijk te beperkt. Artikel 11.10b wordt daarom uitgebreid met een procedure met betrekking tot intrekking en wijziging van een toelating voor een toevoegingsstof, waardoor het Ctgb meer rechtsgronden heeft om de toelating van een toevoegingsstof te wijzigen of in te trekken.

Aangezien de onderhavige regeling geen inhoudelijke implicaties heeft, heeft ze evenmin gevolgen voor de administratieve lasten, de nalevingskosten of de uitvoeringslasten.

Met de inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van het uitgangspunt dat regelgeving op 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober in werking treedt en dat bekendmaking minimaal twee maanden voordien plaatsvindt. De regeling betreft een reparatieregeling. In dergelijke gevallen is ruimte voor andere inwerkingtredingsmomenten dan de vaste momenten en voor afwijking van de invoeringstermijn. Van die ruimte is gebruik gemaakt.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma.

Naar boven