ARTIKEL I
Het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.1, eerste lid, wordt in de alfabetische rangschikking het volgende begrip
met de daarbij behorende begripsomschrijving ingevoegd, luidende:
motorvoertuigen:
-
a. lichte motorvoertuigen (lv): motorvoertuigen op drie of meer wielen, met uitzondering
van de in categorie mv en categorie zv bedoelde motorvoertuigen;
-
b. middelzware motorvoertuigen (mv): gelede en ongelede autobussen, alsmede andere motorvoertuigen
die ongeleed zijn en voorzien van een enkele achteras waarop vier banden zijn gemonteerd;
-
c. zware motorvoertuigen (zv): gelede motorvoertuigen, alsmede motorvoertuigen die zijn
voorzien van een dubbele achteras, met uitzondering van autobussen.
B
Artikel 3.4 komt te luiden:
Artikel 3.4
-
1. De ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder toe te passen aftrek op de geluidsbelasting
vanwege een weg, van de gevel van woningen of van andere geluidsgevoelige gebouwen
of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen bedraagt tot 1 juli 2018:
-
a. 3 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen
70 km/uur of meer bedraagt en de geluidsbelasting vanwege de weg zonder toepassing
van artikel 110g van de Wet geluidhinder 56 dB is;
-
b. 4 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen
70 km/uur of meer bedraagt en de geluidsbelasting vanwege de weg zonder toepassing
van artikel 110g van de Wet geluidhinder 57 dB is;
-
c. 2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen
70 km/uur of meer bedraagt en de geluidsbelasting afwijkt van de onder a en b genoemde
waarden;
-
d. 5 dB voor de overige wegen;
-
e. 0 dB bij toepassing van de artikelen 3.2 en 3.3 van het Bouwbesluit 2012 en bij toepassing
van de artikelen 111b, tweede en derde lid, 112 en 113 van de Wet geluidhinder.
-
2. De ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder toe te passen aftrek op de geluidsbelasting
vanwege een weg, van de gevel van woningen of van andere geluidsgevoelige gebouwen
of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen bedraagt met ingang van 1 juli 2018:
-
a. 2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen
70 km/uur of meer bedraagt;
-
b. 5 dB voor de overige wegen;
-
c. 0 dB bij toepassing van de artikelen 3.2 en 3.3 van het Bouwbesluit 2012 en bij toepassing
van de artikelen 111b, tweede en derde lid, 112 en 113 van de Wet geluidhinder.
-
3. In afwijking van het eerste lid wordt bij de vaststelling van een verschil tussen
twee geluidsbelastingen, uitgegaan van:
-
a. de bij de vastgestelde waarde gehanteerde waarde voor de toe te passen aftrek ingevolge
artikel 110g van de Wet geluidhinder indien één van de geluidsbelastingen betrekking
heeft op een vastgestelde ten hoogste toelaatbare waarde waarbij de in het eerste
lid onder a of b genoemde waarde is gehanteerd en de berekening van de andere geluidsbelasting
betrekking heeft op een situatie met een representatief te achten snelheid voor lichte
motorvoertuigen van 70 km/uur of meer, b. de in het tweede lid genoemde waarden voor
de toe te passen aftrek ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder in de overige
gevallen.
C
Aan artikel 3.5, eerste lid, wordt aan het slot voor de punt toegevoegd: of als het
wegdek bestaat uit dicht asfaltbeton, in afwijking van het gestelde in paragraaf 1.5
en 2.4.2 van bijlage III een wegdekcorrectie van 2 dB in rekening gebracht.
D
Aan artikel 5.11, eerste lid, wordt aan het slot voor de punt toegevoegd: of als het
wegdek bestaat uit dicht asfaltbeton, in afwijking van het gestelde in paragraaf 1.5
en 2.4.2 van bijlage III een wegdekcorrectie van 2 dB in rekening gebracht.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
TOELICHTING
Algemeen
Met de invoering van de geluidproductieplafonds in hoofdstuk 11 in de Wet milieubeheer
in 2012 is ook het Reken- en Meetvoorschrift (hierna: RMG2012) geactualiseerd. Destijds
is aangegeven dat artikel 3.4 een voortzetting van de regels uit het Reken- en meetvoorschrift
geluidhinder 2006 (hierna: RMV2006) betrof en een uitwerking is van artikel 110g van
de Wet geluidhinder. Het RMV2006 is met het RMG2012 ingetrokken.
De reden voor de onderhavige wijziging is het voorkomen van tijdelijke extra belemmeringen
voor woningbouwplannen. Deze wijziging wordt ook benut om enkele verbeteringen en
verduidelijkingen door te voeren.
Bij de invoering van bovengenoemd hoofdstuk 11 in de Wet milieubeheer is voorzien
in een overgangsregeling. In artikel XI van het overgangsrecht is destijds bepaald
dat een aantal besluiten dat op dat moment nog in procedure of in voorbereiding was,
en waarbij gebruik werd gemaakt van het RMV2006 onder het oude recht kon worden afgerond.
De termijn genoemd in de overgangsregeling is nu geëindigd. Dit betekent dat bij de
voorbereiding van woningbouwplannen voortaan gerekend moet worden met het RMG2012
in plaats van het RMV2006. Dat leidt langs wegen met snelheden vanaf 70 km per uur
in veel gevallen tot hogere geluidbelastingen. De verschillen kunnen oplopen tot circa
2 dB. Dit is het gevolg van hogere geluidemissiefactoren van personenauto’s en van
verschillende wegdeksoorten in het RMG2012. Een hogere berekende geluidsbelasting
kan in bepaalde situaties extra belemmeringen opwerpen voor woningbouwprojecten doordat
eerder de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, zoals bepaald in artikel 83 van
de Wet geluidhinder, wordt bereikt.
Door gemeenten, vertegenwoordigd door de VNG en de G4 en de Rijksoverheid is een samenhangend
pakket van normen en maatregelen overeengekomen voor de komende modernisering van
de Wet geluidhinder (Swung-2). De Tweede Kamer is hierover per brief van 28 maart
2013 geïnformeerd (Kamerstukken II 2012/13, 32 252, nr. 52). Onderdeel van dit pakket is een versoepeling van de maximale waarde (de ten hoogste
toelaatbare geluidbelasting) voor woningbouw langs rijkswegen met maximaal 5 dB. Daarmee
komt er meer balans in het hele stelsel (inclusief spoor). De versoepeling heeft als
gunstig effect dat daarmee ook de hiervoor genoemde extra belemmeringen voor de woningbouw
door de hogere berekende geluidniveaus met het RMG 2012 worden voorkomen. Deze eventuele
belemmeringen door het aflopen van de overgangsregeling zijn dus tijdelijk van aard
en daarom ongewenst. Met de wijziging worden deze tijdelijke belemmeringen zoveel
mogelijk voorkomen op een wijze die aansluit bij de hiervoor genoemde versoepeling
van de maximale waarde.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
In de regeling komt de term motorvoertuigen en de verdeling daarvan in drie categorieën
op meerdere plekken terug. Deze begripsbepaling is wel in bijlage III opgenomen maar
niet in de definities. Hier is deze omissie bij het opstellen van de oorspronkelijke
regeling gerepareerd.
Onderdeel B
Artikel 3.4 is met deze wijziging verdeeld in twee leden.
Het artikel regelt een hoogte van de ‘aftrek’ ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder
in de vorm van een generieke vermindering van de geluidsbelasting van 5 dB voor de
‘overige’ wegen en tot 2 dB voor wegen met een hogere snelheid.
De werking van de wijziging komt in de praktijk overeen met een versoepeling van de
ten hoogste toelaatbare waarde in buitenstedelijk gebied zoals bedoeld in artikel
83, eerste lid, van de Wet geluidhinder (de maximale waarde) met 2 dB. Het tweede
lid regelt dat deze voorziening vervalt na 5 jaar. Hiermee wordt geregeld dat in de
situatie dat Swung-2 of het samenhangende pakket niet ingevoerd zou worden, deze voorziening
werkt als een verlenging van de huidige overgangsregeling op dit specifieke onderdeel.
De ruime periode van 5 jaar geeft dan voldoende tijd om bij woningbouwplannen rekening
te houden met de situatie na 1 juli 2018. Het derde lid zorgt er voor dat bij het
bepalen van het verschil tussen twee geluidsbelastingen de met het eerste lid ingevoerde
extra correcties geen effect hebben. Een bijzondere situatie treedt echter op als
één van de twee geluidsbelastingen bestaat uit een vastgestelde waarde die berekend
is met toepassing van de extra correcties genoemd onder a en b in het eerste lid.
In het derde lid onder a wordt hiervoor geregeld dat dan diezelfde (verhoogde) waarde
voor de aftrek wordt toegepast bij de berekening van de andere geluidsbelasting. In
de overige gevallen bepaalt het gestelde onder b, dat wordt uitgegaan van een waarde
voor de aftrek zonder de extra in het eerste onder a en b doorgevoerde correcties.
Zo wordt geregeld dat het beoordelen van het geluideffect van een wijziging van een
weg, op dezelfde wijze als voorheen blijft gebeuren.
In hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer, dat zich niet richt op woningbouw, is geen
artikel analoog aan 110g van de Wet geluidhinder opgenomen. Artikel 3.4 uit het RMG2012
heeft daarom alleen werking bij uitvoering van de Wet geluidhinder.
Onderdeel C
Artikel 3.5 betreft een aanpassing van de wegdekcorrectie vooruitlopend op de effecten
van invoering van stillere banden en strengere geluideisen aan wegvoertuigen. Het
artikel regelt een verlaging van de wegdekcorrectie met 1 dB of 2 dB. Dit betekent
in de praktijk dat het een extra geluidreductie oplevert, omdat een lagere wegdekcorrectie
een hogere geluidreductie oplevert. In bijlage III is echter voor het wegdektype DAB
(dicht asfaltbeton) aangegeven dat er zonder wegdekcorrectie wordt gerekend. Daarom
kon er verwarring ontstaan over de toepassing van artikel 3.5 bij een weg met het
wegdektype DAB. Deze wijziging lost dit op. Met de wijziging wordt bewerkstelligd
dat voor het wegdektype DAB, in afwijking van bijlage 3, wel een wegdekcorrectie wordt
toegepast, die bovendien de waarde -2 dB heeft.
Artikel II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
In dit geval stuit het niet in acht nemen van de minimale invoeringstermijn van twee
maanden en van de vaste verandermomenten niet op bezwaren, omdat de direct betrokkenen
bij de uitvoering van de methode, zoals Rijkswaterstaat en andere wegbeheerders, al
geruime tijd op de hoogte zijn van de wijziging van deze methode en een zo spoedig
mogelijke inwerkingtreding wensen.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W. J. Mansveld.