Besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van 4 april 2013, nr. MA/2013/026/UP, houdende de verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan het bestuur van de huurcommissie ten aanzien van de administratieve ondersteuning van de huurcommissie (Besluit mandaat, volmacht en machtiging bestuur huurcommissie 2013)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

in overeenstemming met de Minister voor Wonen en Rijksdienst,

Gelet op de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte,

Gelet op de afdeling 10.1.1. van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 32, vierde lid, van de Comptabiliteitswet 2001;

Gelet op de instemming van het bestuur van de huurcommissie overeenkomstig artikel 10:4, van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit;

Artikel 1: Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. ministerie:

het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. minister:

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

c. wet:

de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte;

d. huurcommissie:

de huurcommissie, bedoeld in artikel 3a, eerste lid, van de wet;

e. bestuur:

het bestuur van de huurcommissie, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van de wet;

f. voorzitter:

de voorzitter van de huurcommissie, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van de wet;

g. plaatsvervangend voorzitter:

de plaatsvervangend voorzitter van de huurcommissie, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van de wet;

h. zittingsvoorzitter:

een zittingsvoorzitter van de huurcommissie, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van de wet;

i. zittingslid:

een zittingslid van de huurcommissie, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van de wet;

j. administratieve ondersteuning:

de administratieve ondersteuning van de huurcommissie, bedoeld in de artikelen 3c en 3h van de wet;

k. functionaris:

een functionaris van de administratieve ondersteuning;

l. middenmanager:

een hoofd van een afdeling of overig organisatieonderdeel van de administratieve ondersteuning, vast te stellen in een organisatiebesluit van de huurcommissie conform artikel 2, tweede lid, van dit besluit;

m. managementondersteuner:

een functionaris met de functie managementondersteuner.

Artikel 2: Mandaat betreffende personeelsaangelegenheden en inrichting administratieve ondersteuning

  • 1. Aan het bestuur wordt mandaat verleend met betrekking tot

    • a. het besluiten tot aanstelling, schorsing en ontslag van functionarissen, alsmede tot het nemen van besluiten aangaande hun individuele rechtspositie, een en ander conform het Algemeen Rijksambtenarenreglement dan wel het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984;

    • b. het nemen van functiewaarderingsbesluiten, bedoeld in de artikelen 71 en 71a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, ten aanzien van functionarissen;

    • c. het besluiten tot toepassing van disciplinaire maatregelen, bedoeld in de artikelen 80 tot en met 84 en de artikelen 91 en 92 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, ten aanzien van functionarissen;

    • d. het besluiten tot toepassing van artikel 6a en de hoofdstukken IV, V en VI van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, ten aanzien van functionarissen;

    • e. het besluiten tot toepassing van hardheidsclausules ten aanzien van functionarissen, toegekend door de minister, als opgenomen in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, het Algemeen Rijksambtenarenreglement en daaruit afgeleide interne regelgeving van het ministerie, en

    • f. het afnemen van de eed dan wel de belofte, bedoeld in artikel 51 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, van functionarissen.

  • 2. Aan het bestuur wordt mandaat verleend met betrekking tot

    • a. het vaststellen en het besluiten tot wijziging van de taken van de administratieve ondersteuning;

    • b. het besluiten tot organisatieveranderingen en het besluiten tot de uitvoering daarvan;

    • c. het optreden als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden ten behoeve van de overleggen met de medezeggenschap van de administratieve ondersteuning, en

    • d. het vaststellen van regels met betrekking tot de aangelegenheden die verband houden met de bevoegdheden, in mandaat verleend krachtens de artikelen 2 en 3 en de taken van de administratieve ondersteuning ten behoeve van de huurcommissie.

Artikel 3: Mandaat betreffende andere bevoegdheden ten aanzien van de administratieve ondersteuning

  • 1. Aan het bestuur wordt mandaat verleend voor het besluiten tot en het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, die betrekking hebben op de taken van de huurcommissie en de werkzaamheden van de administratieve ondersteuning.

  • 2. Aan het bestuur wordt mandaat verleend tot het verwerken van persoonsgegevens overeenkomstig de Wet bescherming persoonsgegevens die verband houden met de bij dit besluit in mandaat verleende bevoegdheden.

  • 3. Aan het bestuur wordt mandaat verleend tot de behandeling van klachten in de zin van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht, die verband houden met de in dit besluit in mandaat verleende bevoegdheden, waaronder klachten van:

    • a. functionarissen;

    • b. voormalige functionarissen die betrekking hebben op gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan gedurende de periode waarin zij werkzaam waren in de administratieve ondersteuning;

    • c. zittingsvoorzitters en zittingsleden;

    • d. voormalige zittingsvoorzitters en voormalige zittingsleden die betrekking hebben op gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan gedurende de periode waarin zij deel uitmaakten van de huurcommissie.

Artikel 4: Ondermandaat

  • 1. Het bestuur kan ten aanzien van de in artikel 3, eerste lid, genoemde bevoegdheden ondermandaat verlenen aan middenmanagers en managementondersteuners.

  • 2. Het bestuur kan voor het goedkeuren van declaraties van functionarissen, niet behorende tot de functiecategorie middenmanagers, ondermandaat verlenen aan middenmanagers.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, verleent het bestuur geen ondermandaat aangaande het besluiten tot en het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen met betrekking tot de inkoop van dienstverlening op het terrein van interimmanagement, organisatieadvies, formatieadvies, beleidsadvies en communicatieadvies.

  • 4. De verlening van ondermandaat geschiedt schriftelijk.

Artikel 5: Besluitvorming en uitoefening bevoegdheid

De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter kunnen elkaar machtigen de in mandaat verleende bevoegdheden afzonderlijk namens het bestuur uit te oefenen.

Artikel 6: Begrenzing van het mandaat

  • 1. De uitoefening van mandaat geschiedt binnen de grenzen van de in de wet vastgestelde taken, de benoemingsbesluiten betreffende de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter, het bestuursreglement van de huurcommissie, de ter zake geldende overige wetgeving en regelgeving en de beleidsregels van de minister ten aanzien van de uitoefening van de bij of krachtens dit besluit verleende bevoegdheden.

  • 2. Het besluiten tot en het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, geschiedt met inachtneming van:

    • a. de van toepassing zijnde begrotingswet en de daarbij gegeven financiële ruimte;

    • b. de aan de gemandateerde toegekende budgetten op basis van het geldende jaarplan;

    • c. het bepaalde bij of krachtens de Comptabiliteitswet 2001 en de aanwijzingen van de directeur Financiële en Economische Zaken van het ministerie op grond van die wet en de daarop berustende regelgeving, waaronder artikel 2 van het Besluit taak FEZ, en

    • d. het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen en de door de minister ter zake gestelde kaders, waaronder de kaders ten aanzien van inkoop en aanbesteding.

Artikel 7: Informatieplicht

  • 1. Een ieder aan wie bij of krachtens dit besluit mandaat of ondermandaat is verleend informeert de minister en de minister voor Wonen en Rijksdienst bij zwaarwegende omstandigheden en gebeurtenissen die betrekking hebben op de gemandateerde bevoegdheden.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, heeft het bestuur een aan de uitoefening van de bevoegdheid voorafgaande informatie- en signaleringsplicht jegens de directeur-generaal Wonen en Bouwen betreffende de gemandateerde bevoegdheden, genoemd in artikel 2, tweede lid.

Artikel 8: Volmacht en machtiging

Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt met mandaat gelijkgesteld, de verlening van volmacht voor het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen en machtiging om handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

Artikel 9: Overige bepalingen

  • 1. Indien een besluit wordt genomen bij of krachtens een in dit besluit gemandateerde bevoegdheid, luidt de ondertekening:

    De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

    namens deze:

    gevolgd door functieaanduiding, handtekening en naam van de functionaris.

  • 2. Bij de ondertekening van stukken op grond van volmacht wordt de aanduiding van de minister voorafgegaan door: namens de Staat der Nederlanden.

Artikel 10: Slotbepalingen

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het besluit wordt geplaatst.

  • 2. Het Besluit mandaat, volmacht en machtiging bestuur huurcommissie wordt ingetrokken.

  • 3. Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit mandaat, volmacht en machtiging bestuur huurcommissie 2013.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 4 april 2013

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties R.H.A. Plasterk.

TOELICHTING

Algemeen

De Huurcommissie is een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) dat deel uitmaakt van de rechtspersoon Staat. De wetgever heeft middels de instellingswet (de gewijzigde Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, hierna Uhw) en de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (hierna Kaderwet ZBO’s) aan de Huurcommissie in haar geheel en aan het bestuur in het bijzonder een aantal bevoegdheden toegekend. Dit zijn de originaire bevoegdheden van de Huurcommissie.

Anders dan ZBO’s met eigen publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, beschikt de Huurcommissie niet over de bevoegdheden die inherent zijn verbonden aan rechtspersoonlijkheid. Daarbij valt te denken aan bevoegdheden op het terrein van personeel, informatietechnologie, organisatie, financiën, administratie en huisvesting. De Huurcommissie beschikt niet over bevoegdheden op deze terreinen en kan dus bijvoorbeeld niet zelfstandig personeel aannemen of haar huisvesting regelen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK), in overeenstemming met de Minister voor Wonen en Rijksdienst, voorziet overeenkomstig artikel 3h van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (hierna: Uhw) in de administratieve ondersteuning van de Huurcommissie, met inbegrip van personeel, informatietechnologie, organisatie, financiën, administratie en huisvesting van de Huurcommissie. Deze administratieve ondersteuning is vorm gegeven door de instelling van de Dienst van de Huurcommissie (DHC). DHC is formeel een onderdeel van het Ministerie van BZK, maar op grond van onderhavig mandaatbesluit kan het bestuur van de Huurcommissie de benodigde bevoegdheden ten aanzien van DHC, zelfstandig uitoefenen, namens de Minister van BZK. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het voeren van het personeelsbeleid, de verdere inrichting van de organisatie en de inkoop van goederen en diensten.

Voor onderhavig mandaatbesluit geldt dat de mandaatverlening slechts betrekking heeft op bevoegdheden van de Minister van BZK. Bovendien hoeven bevoegdheden waarover het bestuur op grond van andere wet- en regelgeving, waaronder de Uhw en de Kaderwet ZBO’s, reeds beschikt niet in mandaat aan het bestuur van de Huurcommissie te worden verleend. Dit betekent bijvoorbeeld dat een aantal aspecten van de planning en control cyclus niet in dit mandaatbesluit kunnen en hoeven te worden opgenomen, omdat deze reeds op grond van de Uhw en de Kaderwet ZBO’s van toepassing zijn. Op grond van bepalingen in de Uhw (artikel 3c van de Uhw) kan het bestuur van de Huurcommissie reeds in algemene zin leiding geven en in concrete gevallen instructies geven aan de functionarissen van DHC.

Onderhavig mandaatbesluit behelst louter de uitoefening van bevoegdheden in primo. De bevoegdheid tot het beslissen op eventuele bezwaarschriften wordt niet in mandaat verleend. De bij dit mandaatbesluit in mandaat verleende bevoegdheden kunnen slechts in enkele gevallen door het bestuur van de Huurcommissie in ondermandaat worden verleend aan functionarissen van DHC. Deze gevallen zijn expliciet in het mandaatbesluit benoemd.

In onderhavig besluit zijn de volgende elementen opgenomen of aangepast ten opzichte van het besluit zoals dat in maart 2010 is gepubliceerd:

  • waar nodig zijn namen en benamingen als gevolg van de kabinetswijziging in november 2012 aangepast;

  • waar nodig zijn de functienamen aangepast naar de nieuwe functienamen zoals opgenomen in het functiegebouw van de Huurcommissie dat geldig is sinds de reorganisatie die in 2012 doorgevoerd is.

Artikel 2: Mandaat betreffende personeelsaangelegenheden en inrichting administratieve ondersteuning

In artikel 2 wordt aan het bestuur mandaat verleend ten aanzien van de personeelsbevoegdheden en de bevoegdheden ten aanzien van organisatie-inrichting om ook feitelijk leiding te kunnen geven aan de administratieve ondersteuning die door de Minister van BZK ter beschikking wordt gesteld. Het gaat daarbij om bevoegdheden als aanstelling, ontslag, het nemen van functiewaarderingsbesluiten en de toepassing van disciplinaire maatregelen. Ook betreft het de bevoegdheid tot het optreden als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden (artikel 2, tweede lid, onder c) en het vaststellen van regels met betrekking tot de aangelegenheden die verband houden met de bevoegdheden in mandaat verleend krachtens de artikelen 2, en 3 en de taken van DHC ten behoeve van de Huurcommissie (artikel 2, tweede lid, onder d). Deze bevoegdheid kan zien op het stellen van uitvoeringsregels voor bijvoorbeeld de behandeling van klachten (artikel 3, derde lid), maar bijvoorbeeld ook op het stellen van regels met betrekking tot flexibele werktijden.

Op grond van artikel 3c van de Uhw geeft het bestuur reeds leiding aan de ambtenaren van DHC, waarin de Minister van BZK overeenkomstig artikel 3h van de Uhw voorziet. De uitvoering van deze in mandaat verleende bevoegdheden vindt plaats binnen de voor de Huurcommissie vastgestelde en vast te stellen financiële kaders en kaders ten aanzien van formatie. Dit betreft kaders van het Ministerie van BZK en daarnaast ook rijksbrede kaders.

Waar in artikel 2 de bevoegdheid om besluiten in de zin van artikel 1: 3 van de Algemene wet bestuursrecht in mandaat wordt verleend, strekt het mandaat voor zover van toepassing ook tot het betalen van de dwangsom indien een besluit in het kader van het mandaat niet tijdig wordt genomen (artikel 4:17 Algemene wet bestuursrecht). Gelet op het feit dat deze bevoegdheid samenhangt met de bevoegdheid een besluit te nemen, wordt zij in artikel 2 niet expliciet vermeld.

Artikel 3: Mandaat betreffende andere bevoegdheden ten aanzien van de administratieve ondersteuning

Het eerste lid van dit artikel maakt het voor het bestuur van de Huurcommissie mogelijk om privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten. Voorbeelden van privaatrechtelijke handelingen zijn het sluiten van een overeenkomst, het transport van een notariële akte en het inkopen van goederen of diensten. Het gaat daarbij om gevallen waarin het bestuur van de Huurcommissie namens de (publiekrechtelijke rechtspersoon) Staat volgens het privaatrecht deelneemt aan het maatschappelijk verkeer, zoals ieder andere natuurlijke of rechtspersoon. Terwijl mandaat voorziet in de vertegenwoordiging bij de uitoefening van publiekrechtelijke bevoegdheden, voorziet volmacht in het vertegenwoordigen van een rechtspersoon in het privaatrecht (zie ook artikel 8). De gevolmachtigde handelt zodoende niet namens een bestuursorgaan (de Minister van BZK), zoals bij mandaat, maar namens de (publiekrechtelijke) rechtspersoon Staat.

Inbegrepen bij de privaatrechtelijke rechtshandelingen, bedoeld in het eerste lid van artikel 3 is het voldoen aan verbintenissen, bedoeld in het Burgerlijk Wetboek, mits deze verband houden met handelingen of werkzaamheden van de Huurcommissie. In dit verband is ook artikel 7 ten aanzien van de informatieverplichting van belang. Wanneer het voldoen aan (vermeende) verbintenissen zwaarwegende omstandigheden en gebeurtenissen tot gevolg kan hebben, dienen de Minister van BZK en/of de Minister voor Wonen en Rijksdienst te worden geïnformeerd. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen indien het voldoen aan een vermeende verbintenis een erkenning van aansprakelijkheid inhoudt met aanzienlijke financiële gevolgen voor de Staat en dus voor de begrotingen van respectievelijk het Ministerie van BZK, Wonen en Rijksdienst en de Huurcommissie.

De uitoefening van de overige bij onderhavig mandaatbesluit verleende bevoegdheden kan vragen om de verwerking van persoonsgegevens. Denk hierbij aan de persoonsgegevens van een functionaris van DHC. Daarom wordt in het tweede lid van artikel 3 aan het bestuur ook mandaat verleend tot het verwerken van persoonsgegevens. Dit geschiedt overeenkomstig de Wet bescherming persoonsgegevens.

De uitoefening van de bij onderhavig mandaatbesluit verleende bevoegdheden kan leiden tot klachten in de zin van Hoofdstuk 9 van de Awb. Artikel 9:1, eerste lid van de Awb bepaalt dat ‘een ieder het recht heeft om over de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen, een klacht in te dienen bij dat bestuursorgaan.’ Deze klachten kunnen van binnen of buiten de Huurcommissie en DHC. Gezien de bevoegdheden die in het onderhavige mandaatbesluit in mandaat worden verleend, die met name betrekking hebben op de organisatie van de Huurcommissie, is de verwachting dat eventuele klachten van binnen de Huurcommissie en DHC zullen komen. Om die reden zijn in het derde lid onder a t/m d specifiek de (voormalige) functionarissen en (voormalige) zittingsvoorzitters en zittingsleden genoemd. Te denken valt bijvoorbeeld aan klachten die zien op de schorsing van een functionaris.

Waar in artikel 2 de bevoegdheid om besluiten in de zin van artikel 1: 3 van de Algemene wet bestuursrecht in mandaat wordt verleend, strekt het mandaat voor zover van toepassing ook tot het betalen van de dwangsom indien een besluit in het kader van het mandaat niet tijdig wordt genomen (artikel 4:17 Algemene wet bestuursrecht). Omdat deze bevoegdheid samenhangt met de bevoegdheid een besluit te nemen, wordt zij in artikel 2 niet expliciet vermeld.

Artikel 4: Ondermandaat

Het eerste lid maakt het voor het bestuur van de Huurcommissie mogelijk ondermandaat te verlenen aan bepaalde functionarissen van DHC voor de bevoegdheid om privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten.

Gezien de aard van deze bevoegdheden, die onder meer financiële implicaties kunnen hebben voor de Huurcommissie (en daarmee voor de Staat), is het alleen mogelijk ondermandaat te verlenen aan middenmanagers en managementondersteuners.

Om een efficiënte bedrijfsvoering mogelijk te maken, is in het tweede lid bepaald dat ondermandaat kan worden verleend aan een middenmanager voor de goedkeuring van bepaalde typen declaraties. Conform beleid van het Ministerie van BZK, is de verlening van ondermandaat niet mogelijk gemaakt voor de inkoop van dienstverlening op specifieke terreinen.

Voor alle bevoegdheden die niet uitdrukkelijk in artikel 5 zijn genoemd, is ondermandaat niet mogelijk. De Minister van BZK heeft er dus bewust voor gekozen dat deze overige bevoegdheden op het niveau van het bestuur van de Huurcommissie dienen te worden uitgeoefend.

Artikel 5: Besluitvorming en uitoefening bevoegdheid

De bevoegdheden die de Minister van BZK in dit mandaatbesluit mandateert, mandateert hij aan het bestuur van de Huurcommissie. Dit zijn zodoende de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter tezamen. Om praktische redenen wordt het in dit artikel mogelijk gemaakt dat de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter elkaar kunnen machtigen om de in mandaat verleende bevoegdheden afzonderlijk namens het bestuur uit te oefenen. Dit kan in de praktijk noodzakelijk zijn in verband met de portefeuilleverdeling tussen voorzitter en plaatsvervangend voorzitter, maar ook gelet op mogelijke afwezigheden van de voorzitter of de plaatsvervangend voorzitter. De machtiging kan zowel mondeling als schriftelijk plaatsvinden.

Artikel 6: Begrenzing van het mandaat

Dit artikel begrenst de uitoefening van de in de eerdere artikelen in mandaat verleende bevoegdheden. Het eerste lid van dit artikel benoemt de algemene kaders waarbinnen de uitoefening van de bevoegdheden plaats dient te vinden. Dit zijn de voor het Ministerie van BZK gebruikelijke kaders.

Het tweede lid richt zich specifiek op de begrenzing van de uitoefening van privaatrechtelijke rechtshandelingen. Daartoe stelt dit lid naast een aantal algemene kaders ook de financiële kaders die te maken hebben met de begroting van het Ministerie van BZK en de begroting van Wonen en Rijksdienst ten behoeve van de Huurcommissie. Ook zijn dit de voor het Ministerie van BZK gebruikelijke kaders.

Artikel 7: Informatieplicht

Bij de uitoefening van de bij dit mandaatbesluit in mandaat verleende bevoegdheden of mede krachtens dit mandaatbesluit in ondermandaat verleende bevoegdheden, kan zich een situatie voordoen die ertoe noodzaakt degene die het mandaat dan wel ondermandaat heeft verleend, van die situatie op de hoogte te stellen.

In het eerste lid wordt het aan de gemandateerde overgelaten welke situaties of gebeurtenissen dusdanig van belang zijn voor de Minister van BZK en de Minister voor Wonen en Rijksdienst dat deze daarover geïnformeerd moeten worden. In ieder geval valt bij dergelijke gebeurtenissen te denken aan gebeurtenissen die voor de Minister van BZK en de Minister voor Wonen en Rijksdienst van belang zijn in verband met de ministeriële verantwoordelijkheid.

Het tweede lid gaat over een voorafgaande informatieplicht van het bestuur ten opzichte van de directeur-generaal Wonen en Bouwen voor enkele bevoegdheden. Het gaat hier om de uitoefening van bevoegdheden die ingrijpend kunnen zijn voor de Huurcommissie en ook gevolgen kunnen hebben voor het Ministerie van BZK en specifiek de ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister voor Wonen en Rijksdienst. Het betreft bijvoorbeeld het doorvoeren van organisatieveranderingen en het wijzigen van taken van de administratieve ondersteuning. Vanwege de potentiële (on)wenselijkheid van bepaalde besluiten vanuit het oogpunt van de ambtelijke leiding van het Ministerie van BZK, is besloten tot deze voorafgaande informatie- en signaleringsplicht.

Artikel 8: Volmacht en machtiging

Naast mandaat bestaan ook nog twee andere vertegenwoordigingsfiguren (zie artikel 10:12 Awb): de volmacht voor privaatrechtelijke rechtshandelingen en de machtiging voor feitelijke handelingen. Overal waar in dit mandaatbesluit ‘mandaat’ wordt genoemd, kan ook ‘volmacht’ of ‘machtiging’ worden gelezen.

Volmacht wordt verleend om namens de rechtspersoon Staat een privaatrechtelijke rechtshandeling, bijvoorbeeld de inkoop van kantoorartikelen, te mogen verrichten.

Machtiging wordt verleend om namens het bestuursorgaan Minister van BZK of de rechtspersoon Staat feitelijke handelingen te kunnen verrichten, bijvoorbeeld in rechte optreden bij een personeelsgeschil. Deze handelingen kunnen dus publiekrechtelijk en privaatrechtelijk van aard zijn.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties R.H.A. Plasterk.

Naar boven