Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2013, 9081 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2013, 9081 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op artikel 2, eerste lid, jo. artikel 4, tweede lid, van de Wet overige OCenW-subsidies;
Besluit:
De Regeling lerarenbeurs voor scholing en zij-instroom 2009–2012 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel h, wordt ‘Wet educatie en beroepenonderwijs BES’ vervangen door: Wet educatie en beroepsonderwijs BES.
2. In de onderdelen i en j, wordt na de zinsnede ‘buiten Nederland binnen de Europese Unie’ toegevoegd: en het Koninkrijk der Nederlanden.
3. Onderdelen b, e, f, l en n komen te luiden:
onderzoek als bedoeld in artikel 176f van de Wet op het primair onderwijs, artikel 118o van de Wet op het voortgezet onderwijs, of artikel 162i van de Wet op de expertisecentra;
verklaring als bedoeld in artikel 176b van de Wet op het primair onderwijs, artikel 118k van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 4.2.4. van de Wet educatie en beroepsonderwijs of artikel 162e van de Wet op de expertisecentra;
onderzoek als bedoeld in 176c van de Wet op het primair onderwijs, artikel 118l van de Wet op het voortgezet onderwijs, of artikel 162f van de Wet op de expertisecentra;
persoon die wordt benoemd of wordt tewerkgesteld zonder benoeming als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, onder 3°, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 33, eerste lid, onderdeel b, onder 3°, van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 4.2.1, tweede lid, onderdeel c, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 80, eerste lid, onderdeel b, onder 3°, van de Wet voortgezet onderwijs BES, artikel 4.2.1, tweede lid, onderdeel c, van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES of artikel 3, eerste lid, onderdeel b, onder 3°, van de Wet op de expertisecentra;
speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de expertisecentra;
4. Onder verlettering van onderdeel p tot o, vervalt onderdeel o.
5. Na onderdeel o (nieuw) worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:
leraar die op 1 mei 2012 tewerkgesteld was in het (voortgezet) speciaal onderwijs of bij een regionaal expertisecentrum en daarbij ondersteuning bood op een basisschool, speciale school voor basisonderwijs, school voor voortgezet onderwijs, of een opleiding genoemd in artikel 7.2.2., eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, bij het begeleiden van leerlingen met fysieke, sociaal-emotionele, cognitieve en/of motorische beperkingen in de vorm van ambulante begeleiding, ofwel op basis van een indicatie in de vorm van leerlinggebonden financiering, ofwel in het kader van preventie of terugplaatsing;
het tijdvak, genoemd in artikel 1.1, onderdeel k, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
een opleiding van tussen de 30 en 60 studiepunten die is vormgegeven als bacheloropleiding binnen het wetenschappelijk onderwijs maar die niet leidt tot de graad Bachelor binnen het wetenschappelijk onderwijs, en die is gericht op het wegwerken van deficiënties met als doel toelating tot een masteropleiding binnen het wetenschappelijk onderwijs.
B
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift komt de dubbele punt te vervallen.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De subsidie kan worden verstrekt voor bachelor-, master-, en deficiëntieopleidingen.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Subsidie wordt verstrekt voor één studiejaar.
4. Na het derde lid worden vier leden toegevoegd, luidende:
4. Voor een opleiding met een studielast van 30 tot 60 studiepunten wordt ten hoogste een maal subsidie verleend.
5. Voor een opleiding met een studielast van 60 studiepunten wordt ten hoogste twee maal subsidie verleend. Om voor de tweede subsidie in aanmerking te komen, dient deze binnen drie studiejaren na de eerste subsidieverlening te worden aangevraagd.
6. Voor een opleiding met een studielast van meer dan 60 studiepunten wordt ten hoogste drie maal subsidie verleend. Om voor de tweede of derde subsidie in aanmerking te komen, dient deze binnen vijf studiejaren na de eerste subsidieverlening te worden aangevraagd.
7. Indien reeds subsidie voor het volgen van een deficiëntieopleiding is verleend, wordt voor een opleiding van meer dan 60 studiepunten ten hoogste twee maal subsidie verleend.
C
Artikel 4, eerste lid, komt te luiden:
1. De subsidie voor studiekosten wordt uitsluitend verstrekt aan de leraar, die:
a. op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek de graad Bachelor mag voeren;
b. op het moment van de subsidieaanvraag of in de twaalf kalendermaanden daaraan voorafgaand in dienst is of was bij een bevoegd gezag dan wel bij een andere werkgever, en werkt of heeft gewerkt bij een of meer onderwijsinstellingen die bekostigd wordt of worden door de minister of door de Minister van Economische Zaken; en
c. voor minimaal 20% van zijn werktijd is belast met lesgebonden taken en pedagogisch-didactisch verantwoordelijk is voor het onderwijs, voor zover de leraar niet ambulant begeleider is.
D
In artikel 5 wordt ‘2012’ vervangen door ‘2013’, en ‘€ 40.000.000,– ‘ door ‘€ 61.000.000,–’.
E
Artikel 7, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. ‘€ 34,60’ wordt vervangen door ‘€ 34,75’, ‘€ 36,73’ wordt vervangen door ‘€ 36,88’, ‘€ 39,25’ wordt vervangen door ‘€ 39,41’, ‘€ 40,35’ wordt vervangen door ‘€ 40,52’ en ‘€ 43,95’ wordt vervangen door ‘€ 44,13’.
2. In onderdeel b wordt ‘het speciaal (voortgezet) onderwijs’ vervangen door: het (voortgezet) speciaal onderwijs.
F
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Door middel van een verklaring op het aanvraagformulier vraagt het bevoegd gezag subsidie voor studieverlof aan.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. De aanvraag voor de subsidie voor studiekosten omvat informatie waaruit blijkt:
a. het dienstverband van de leraar en de duur ervan; en
b. dat de leraar voor minimaal 20% van de werktijd is belast met lesgebonden taken en pedagogisch-didactisch verantwoordelijk is voor het onderwijs aan leerlingen, voor zover de leraar niet ambulant begeleider is.
G
Artikel 9, eerste lid, komt te luiden:
1. Aanvragen voor subsidie kunnen jaarlijks worden ingediend van 1 april tot en met 15 mei.
H
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onverminderd het tweede lid verdeelt de minister het beschikbare bedrag in volgorde van ontvangst van de aanvragen voor subsidie, bedoeld in artikel 3, met dien verstande dat aan aanvragers aan wie op basis van deze regeling reeds voor een eerste of tweede maal subsidie is verleend, voorrang wordt verleend bij subsidieverstrekking.
2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:
2. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht een week de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, met betrekking tot de in het eerste lid genoemde verdeling, als datum van ontvangst.
3. Het derde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. Onder verlettering van onderdelen b tot en met e tot a tot en met d komt onderdeel a te vervallen.
b. In onderdeel a (nieuw) wordt ‘25% van het budget’ vervangen door ‘€ 21.500.000,– ‘ en wordt ‘het primair onderwijs’ vervangen door: het primair onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs.
c. In onderdeel b (nieuw) wordt ‘15% van het budget’ vervangen door: € 16.900.000,–.
d. In onderdeel c (nieuw) wordt ‘13% van het budget’ vervangen door: € 5.600.000,–.
e. In onderdeel d (nieuw) wordt ‘7% van het budget’ vervangen door: € 17.000.000,–.
I
Artikel 11 komt te luiden:
Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht weigert de minister subsidieverlening aan een leraar, indien deze:
a. reeds subsidie heeft ontvangen op basis van deze regeling voor het volgen van een andere opleiding dan die waarvoor subsidie wordt aangevraagd, tenzij de reeds ontvangen subsidie is verstrekt voor het volgen van een deficiëntieopleiding met als doel toelating tot de opleiding waarvoor de leraar subsidie aanvraagt;
b. uit andere hoofde van de minister een tegemoetkoming in de studiekosten heeft ontvangen voor het volgen van de opleiding;
c. reeds subsidie heeft ontvangen op basis van deze regeling zoals deze gold vóór 1 april 2013.
J
Artikel 13 komt te luiden:
K
Artikel 15, derde lid, komt te luiden:
3. Op verzoek van de minister verleent de leraar die de subsidie bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, ontvangt, medewerking aan een steekproef om aan te tonen dat de activiteiten waarvoor die subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden.
L
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘ten hoogste drie maanden’ vervangen door: niet eerder dan drie maanden.
2. Het tweede lid vervalt, alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid.
M
Artikel 17 komt te luiden:
N
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De minister kan de subsidie studiekosten terugvorderen indien de leraar niet aan zijn subsidieverplichtingen heeft voldaan.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De minister kan op aanvraag van de leraar een betalingsregeling treffen voor het terugbetalen van de subsidie studiekosten die voorziet in betaling van het totale bedrag binnen 24 maanden. Het minimumbedrag dat maandelijks wordt afgelost, bedraagt € 100,–.
3. Het derde lid vervalt.
O
Na artikel 18 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De verantwoording door het bevoegd gezag van de subsidie studieverlof geschiedt overeenkomstig artikel 13, tweede lid, onderdeel b, van de Regeling OCW-subsidies, in de jaarverslaggeving, bedoeld in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs, met model G, onderdeel 2, behorende bij de richtlijn RJ 660, alinea 212, zoals vastgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving. De verklaring van de accountant bij de jaarrekening omvat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van de subsidie.
P
In artikel 21 wordt ‘2012’ vervangen door: 2013.
Q
In artikel 22 wordt ‘€ 19.000,–’ vervangen door: € 20.000,–.
R
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, wordt na ‘bedoeld in artikel 20,’ ingevoegd: wordt gedaan door het bevoegd gezag en.
2. In het tweede lid wordt ‘door personen’ vervangen door: voor subsidie voor de begeleiding van zij-instromers.
S
In artikel 24 wordt ‘ingediend voor 31 december’ vervangen door ‘uiterlijk ingediend op 31 december’, vervalt ‘een’ en wordt ‘ingediend voor 31 juli 2012’ vervangen door: uiterlijk ingediend op 31 juli 2013.
T
In artikel 25, tweede lid, wordt ‘€ 513.000.-’ vervangen door ‘€ 1.600.000,–’ en wordt ‘€ 7.487.000,–’ vervangen door: € 6.400.000,–.
U
In artikel 27 vervalt het derde lid onder vernummering van het vierde tot derde lid.
V
Artikel 29 vervalt.
W
Artikel 30 komt te luiden:
X
In artikel 31 wordt na ‘De verantwoording van de subsidie geschiedt’ ingevoegd ‘overeenkomstig artikel 13, tweede lid, onderdeel b, van de Regeling OCW-subsidies’ en wordt na ‘model G,’ ingevoegd: onderdeel 2,.
Y
In artikel 35 wordt ‘1 januari 2019’ vervangen door: 1 juli 2017.
Z
In artikel 36 wordt ‘2009–2012’ vervangen door: 2009–2017.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2013. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 29 maart 2013, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 april 2013.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. Bussemaker.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker.
De Regeling lerarenbeurs dient ertoe de doelstellingen uit het actieplan LeerKracht van Nederland (Kamerstukken II, 2007/08, 27 923, nr. 45) te realiseren, te weten: het bestrijden van het lerarentekort en het verbeteren van de kwaliteit en de positie van leraren. Er is nu vijf jaar ervaring opgedaan met subsidieverstrekking op grond van de regeling. Op basis van de opgedane ervaringen is – in overeenstemming met sociale partners – de regeling tot verdere realisatie van bovengenoemde doelstellingen op een aantal onderdelen gewijzigd. Tevens is de regeling aangepast aan de Regeling vaststelling Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, oftewel het Uniform Subsidiekader (hierna: USK). Ten slotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt enkele redactionele verbeteringen aan te brengen.
Het USK heeft als doel administratieve lasten te verminderen door een uniforme wijze van subsidieverstrekking voor te schrijven. In het USK worden hiertoe verschillende regimes onderscheiden. Aan verstrekte subsidies van een relatief laag bedrag dienen relatief weinig eisen ter verantwoording en controle te worden gesteld, op subsidies van een hoger bedrag kan strenger worden toegezien. Verstrekking van de subsidie voor studieverlof en de subsidie zij-instroom aan bevoegde gezagen is aan te merken als ‘reguliere bekostiging van het onderwijs’ en wordt als zodanig beheerst door een eigen bekostigingssystematiek waarop het USK niet van toepassing is. Subsidieverstrekking aan leraren valt echter wel binnen het USK. Omdat de subsidie voor studieverlof die aan een bevoegd gezag wordt verstrekt altijd is gekoppeld aan een subsidie voor studiekosten die aan een leraar wordt verstrekt, geeft het USK-conform maken van de regeling toch ook aanleiding de verstrekking van de subsidie voor studieverlof te wijzigen. Uit oogpunt van uniformiteit is ten slotte ook de subsidie zij-instroom op onderdelen aangepast.
Voor verstrekking van subsidies beneden de € 25.000 zijn er in het USK twee opties opgenomen: directe vaststelling gelijktijdig met de verlening van de subsidie, of, directe verlening van de subsidie gevolgd door ambtshalve vaststelling. Deze laatste optie houdt in dat in de subsidiebeschikking een datum wordt vermeld waarop de te subsidiëren activiteiten verricht dienen te zijn en een datum waarop de subsidie uiterlijk ambtshalve vastgesteld wordt. De subsidieontvanger hoeft geen aanvraag voor subsidievaststelling te doen aan de hand van een verantwoording, zoals in de oude subsidiesystematiek. Bij directe verlening gevolgd door ambtshalve vaststelling vindt controle op de besteding van de subsidie plaats via een steekproef.
Vanwege deze controlemogelijkheid is ervoor gekozen om de subsidie voor studiekosten aan leraren volgens deze optie te verstrekken. Deze keuze heeft ertoe geleid dat de systematiek van de regeling op een aantal punten is gewijzigd.
De subsidie voor studiekosten en de subsidie voor studieverlof worden voortaan als jaarlijkse subsidies verstrekt. Voorheen werden de subsidiebedragen wel jaarlijks uitbetaald, maar werd eenmalig een subsidierelatie aangegaan voor meerdere jaren (twee jaar bij een studie van 60 studiepunten en drie jaar bij een studie van 90 studiepunten). De leraar en het bevoegd gezag dienen nu voor een tweede of derde jaar opnieuw subsidie voor studiekosten respectievelijk subsidie voor studieverlof aan te vragen. Praktisch gezien is de verandering voor de subsidieontvanger gering. Voorheen moest de leraar jaarlijks gegevens verstrekken voor de bepaling van de hoogte van het subsidiebedrag. In de nieuwe systematiek vraagt hij per studiejaar subsidie aan maar hoeft hij na deze aanvraag geen verdere gegevens te verstrekken. In de regeling is opgenomen dat subsidieaanvragers die voor een tweede of derde keer subsidie aanvragen voorrang hebben op andere aanvragers. Dit is om te voorkomen dat ten aanzien van een studie waarmee een leraar reeds gestart is en waarvoor subsidie is verstrekt, geen subsidie voor studiekosten aan de leraar en geen subsidie voor studieverlof aan het bevoegd gezag zou kunnen worden verstrekt voor het vervolgen van die studie omdat het subsidieplafond bereikt zou zijn.
Voor een opleiding met een studielast van 30 tot 60 studiepunten wordt ten hoogste een maal, voor een opleiding van 60 studiepunten ten hoogste twee maal, en voor een opleiding met een studielast van meer dan 60 studiepunten ten hoogste drie maal subsidie verstrekt. Na het volgen van een deficiëntieopleiding, ook wel premaster of schakelprogramma genoemd, kan subsidie voor het volgen van een masteropleiding worden verstrekt, maar bij een masteropleiding van meer dan 60 punten wordt in dat geval nog ten hoogste tweemaal subsidie verstrekt. Op deze manier ontstaat er met de wijziging van de subsidiesystematiek geen verschil ten opzichte van zij die direct een bachelor of master gaan volgen. Net als voorheen kan niet voor meer dan drie studiejaren subsidie worden verkregen, ongeacht of het gaat om een bachelor of een masteropleiding, die al dan niet voorafgegaan wordt door een definciëntieopleiding. Om de voortgang in de opleiding te stimuleren, is er een grens gesteld aan het aantal jaren waarover de subsidieaanvragen voor het volgen van een opleiding zich kunnen uitstrekken. Bij een opleiding van 60 studiepunten mogen er na een verleende eerste subsidie ten hoogste drie studiejaren verstrijken tot de aanvraag van de tweede subsidie. Bij een opleiding tussen de 60 en 90 studiepunten kan de aanvraag voor een derde subsidie niet later worden gedaan dan vijf studiejaren na het verlenen van de eerste subsidie.
In de gewijzigde regeling dient de leraar die de lerarenbeurs ontvangt minimaal 15 studiepunten te behalen in een studiejaar. Deze puntennorm is gebaseerd op de oude systematiek van de regeling. Op basis daarvan kon een leraar eenmaal subsidie krijgen voor het volgen van een opleiding. Afhankelijk van de opleiding die de leraar volgde, werd in een beschikking een puntenaantal medegedeeld en een termijn waarbinnen dit puntenaantal moest zijn behaald. In feite kwam dit erop neer dat de leraar werd geacht gemiddeld 15 punten per studiejaar te behalen. Omdat het te behalen puntenaantal in de nieuwe systematiek niet langer kan variëren naar gelang de duur van de subsidieperiode aangezien de subsidieperiode altijd een jaar bedraagt is er een vaste puntennorm van 15 punten per subsidieperiode geëxpliciteerd in de regeling.
In 2012 is besloten de lerarenbeurs toegankelijk te maken voor leraren met een flexibel contract en is de Regeling lerarenbeurs daarop aangepast. Het ging hierbij om flexwerkers die geen arbeidsrelatie hebben met een bevoegd gezag, maar met een uitzendbureau of andere werkgever via welke de leraar bij een school tewerkgesteld is. In 2013 is met sociale partners afgesproken de eisen voor het aanvragen van een lerarenbeurs te versoepelen en ook leraren toe te laten tot de lerarenbeurs die gezien hun werkzaamheden als leraar op onregelmatige basis, op het moment van de aanvraag van de beurs mogelijk niet als leraar werkzaam zijn en op dat moment geen arbeidsrelatie hebben. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om invalkrachten. De regeling is zo aangepast dat de aanvrager van een lerarenbeurs ofwel op het moment van aanvragen, ofwel in de 12 kalendermaanden daaraan voorafgaand, in dienst moet zijn respectievelijk zijn geweest bij een bevoegd gezag of andere werkgever, en moet werken respectievelijk werk moet hebben verricht als leraar bij een bekostigde onderwijsinstelling.
Naar aanleiding van de invoering van de Wet passend onderwijs is besloten de lerarenbeurs ook voor ambulant begeleiders met een onderwijsbevoegdheid toegankelijk te maken. Tot deze verruiming is besloten als gevolg van de invoering van de Wet passend onderwijs. Met deze wet gaat het geld voor ambulante begeleiding naar de samenwerkingsverbanden passend onderwijs in plaats van naar de besturen met scholen voor het (voortgezet) speciaal onderwijs (hierna: (v)so. Daarom zullen ambulant begeleiders die nu in dienst zijn bij deze besturen een nieuwe baan moeten zoeken. Dit kan zijn bij (de schoolbesturen in) het nieuwe samenwerkingsverband of bij instellingen voor middelbaar beroepsonderwijs (mbo). Daarbij kan het gaan om vergelijkbare taken en werkzaamheden, maar bijvoorbeeld ook om een baan als vakdocent. Scholing kan hierbij behulpzaam zijn. De Wet passend onderwijs voorziet in overgangsbepalingen die na haar inwerkingtreding op 1 augustus 2014 ambulant begeleiders twee jaar langer de tijd geeft om een nieuwe baan te vinden; tot 1 augustus 2016 zal er nog geld naar de samenwerkingsverbanden gaan dat aan ambulante begeleiding zal moeten worden besteed.
Vorig jaar is de Regeling lerarenbeurs toegankelijk gemaakt voor opscholing van leraren in Caribisch Nederland, te weten leraren uit Bonaire, Sint Eustacius en Saba (hierna: BES). Gebleken is dat deze leraren in de regel een opleiding gaan volgen op Curacao, Aruba of Sint-Maarten (hierna: de CAS). Om de BES-leraren de mogelijkheid te bieden met de lerarenbeurs een dergelijke opleiding te volgen is het studiegebied verruimd van ‘binnen de Europese Unie’ naar ‘binnen de Europese Unie en het Koninkrijk der Nederlanden’.
Vanaf 2013 is voor de lerarenbeurs, naast de reguliere verhoging van 3 miljoen euro voor alle sectoren, meer budget beschikbaar voor de sectoren voortgezet onderwijs (hierna: vo) en hoger beroepsonderwijs (hierna: hbo). Voor het vo wordt 4 miljoen euro extra ingezet (= circa 500 beurzen extra). Het is de bedoeling dat het aantal eerstegraads leraren in deze sector hierdoor toeneemt. Als gevolg van de uitstroom van oudere leraren (waarvan een aanzienlijk deel eerstegraads is) daalt het opleidingsniveau van de lerarenpopulatie in deze sector. Om de negatieve effecten hiervan op de onderwijskwaliteit voor een deel tegen te gaan, wordt door het op grotere schaal verstrekken van de lerarenbeurs geïnvesteerd in ‘opscholing’. Voor het hbo wordt 14 miljoen euro extra ingezet (= circa 1.800 beurzen extra), bedoeld om bij te dragen aan het doel dat in 2020 100 procent van de hbo-leraren masteropgeleid of gepromoveerd moet zijn. Via de lerarenbeurs wordt hieraan bijgedragen door het subsidieplafond voor deze sector op te hogen.
Voor de zij-instroomsubsidie is de belangrijkste wijziging dat deze subsidie ook beschikbaar komt voor het primair onderwijs (hierna: po) en het (v)so. Voorheen was die alleen beschikbaar voor de sectoren vo en mbo. Tevens wordt als gevolg van indexering de subsidie per zij-instroomtraject verhoogd van 19.000 naar 20.000 euro. Volgens de meest recente ramingen1 ontstaat er vanaf 2015/2016 een serieus lerarentekort in het po als gevolg van de vergrijzing. Het aantal afgestudeerden aan de lerarenopleidingen is niet voldoende om dit tekort het hoofd te bieden. Het is daarom van belang om andere routes naar het leraarschap, zoals zij-instroom, verder te stimuleren. Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 oktober 2012 tot wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs zijn in het (v)so mensen nodig uit de beroepspraktijk. Vaak zijn dat mensen die een klik hebben met de doelgroep, maar niet beschikken over een onderwijsbevoegdheid. Door verruiming van de zij-instroomsubsidie naar het (v)so worden deze mensen in staat gesteld hun onderwijsbevoegdheid te halen.
De subsidie voor studieverlof en de subsidie zij-instroom die aan schoolbesturen wordt verstrekt, wordt vastgesteld op basis van de verantwoording en controle in de jaarverslaggeving en jaarrekening. De subsidieontvanger hoeft geen aparte aanvraag meer te doen voor subsidievaststelling aan de hand van een verantwoording.
Het subsidieplafond in 2013 is ten opzichte van 2012 (40 miljoen euro) verhoogd, naar 61 miljoen. Het aantal aanvragen zal hierdoor toenemen. Dat betekent een algemene stijging van de administratieve lasten van 511.000 euro naar 744.750 euro. De administratieve lasten voor de leraar blijven nagenoeg gelijk. De lasten voor bevoegde gezagen worden minder. De subsidieontvanger hoeft geen aanvraag meer te doen tot vaststelling van de subsidie. Vaststelling geschiedt aan de hand van de jaarverslaggeving van het bevoegd gezag.
De regeling treedt in werking op een vast verandermoment, te weten 1 april 2013. Van de implementatietermijn van twee maanden tussen publicatie en inwerkingtreding is afgeweken, omdat medio februari 2013 is besloten voor dat jaar extra geld voor de lerarenbeurs voor de sectoren vo en hbo beschikbaar te stellen. Om te bewerkstelligen dat leraren en scholen in 2013 van deze begunstigende maatregel kunnen profiteren, dienen de wijzigingen voor aanvang van de aanvraagtermijn van 2013 in werking te treden.
In onderdelen h en n zijn technische wijzigingen van ondergeschikte aard gedaan. In artikel 1, onder i, en onder j, is het gebied waarbinnen het mogelijk is een opleiding te volgen met behulp van de lerarenbeurs verruimd van ‘buiten Nederland binnen de Europese Unie’, naar ‘buiten Nederland binnen de Europese Unie en het Koninkrijk der Nederlanden’. In onderdeel l is de definitie van ‘zij-instromer’ verruimd, zodat de subsidie voor zij-instromers ook voor bevoegde gezagen in het po en (v)so toegankelijk wordt. Deze wijziging heeft tot gevolg dat in de begripsbepalingen ook de activiteiten waarvoor subsidie zij-instroom kan worden verstrekt zijn verruimd. Het gaat hierbij om het laten uitvoeren van een bekwaamheidsonderzoek bij de zij-instromer in het po en (v)so (onderdeel b), het afgeven van een geschiktheidsverklaring voor een zij-instromer in het po en (v)so (onderdeel e), en het laten uitvoeren van een geschiktheidsonderzoek bij een zij-instromer in het po of (v)so (onderdeel f). In het gewijzigde artikel zijn drie nieuwe definities opgenomen – onderdelen p, q en r – van respectievelijk de ‘ambulant begeleider’, het ‘studiejaar’ en de ‘deficiëntieopleiding’. Het begrip ‘ambulant begeleider’ is geïntroduceerd om de lerarenbeurs voor ambulant begeleiders toegankelijk te maken. De mogelijkheid de lerarenbeurs aan te vragen bestaat voor leraren die op 1 mei 2012 tewerkgesteld waren in het (v)so of bij een regionaal expertisecentrum. De datum van 1 mei 2012 is naar aanleiding van de tripartiete overeenkomst personele gevolgen opgenomen in de definitie om te verzekeren dat beursaanvragen alleen kunnen worden gedaan door ambulant begeleiders die op het moment dat de gevolgen van de Wet passend onderwijs voor ambulant begeleiders bekend werden, werkzaam waren als ambulant begeleider. Op 1 mei 2012 werd in het begrotingsakkoord 2013 bekend gemaakt dat de bezuinigingen op passend onderwijs geen doorgang zouden vinden. Het begrip ‘studiejaar’ is gedefinieerd naar aanleiding van de nieuwe systematiek waarin subsidie niet langer voor een opleiding maar voor een studiejaar wordt verstrekt. Voor de definitie van een studiejaar is aangesloten bij de definitie in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. De deficiëntieopleiding is gedefinieerd omdat hiervoor apart subsidie wordt aangevraagd, en niet langer in combinatie met een andere opleiding.
De regeling is uitgebreid zodat deze ook toegang tot de lerarenbeurs biedt voor leraren die werken op basis van tijdelijke dienstverbanden. In dit verband verdient het opmerking dat ook bij incidentele werkzaamheden van slechts een beperkt aantal uren in de maand meestal sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen een leraar en het bevoegd gezag of een andere werkgever. Wanneer die leraar werkzaamheden verricht als leraar op aanwijzing van het bevoegd gezag van de school, eventueel via een andere werkgever, en daarmee bijdraagt aan de essentiële activiteit van de school, wordt een (tijdelijk) dienstverband verondersteld en komt de leraar in aanmerking voor de lerarenbeurs als hij aan de overige subsidie-eisen voldoet.
De subsidiebedragen voor een studieverlofuur zoals die gelden in de verschillende onderwijssectoren zijn als gevolg van indexering aangepast. Voor het basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs, het voortgezet onderwijs, het beroepsonderwijs en de educatie, en het hoger beroepsonderwijs, zijn achtereenvolgens de volgende bedragen vastgesteld: € 34,75; € 36,88; € 39,41; € 40,52; en € 44,13.
Met betrekking tot de te verstrekken informatie voor het aanvragen van de lerarenbeurs is een onderscheid gemaakt tussen de subsidie voor studiekosten en de subsidie voor studieverlof. Deze wijziging doet recht aan het feit dat de leraar de aanvrager en de verkrijger is van de eerstgenoemde, en het bevoegd gezag de aanvrager en verkrijger is van de laatstgenoemde subsidie. Bij de aanvraag van subsidie voor studiekosten toont de leraar een dienstverband aan (dit kan een dienstverband in het verleden zijn wanneer de leraar op het moment van de aanvraag geen dienstverband heeft) en toont hij tevens aan dat hij voor 20% van de werktijd belast is of was met lesgebonden taken en pedagogisch-didactisch verantwoordelijk is of was voor het onderwijs aan leerlingen. Deze laatste eis is buiten toepassing gesteld voor de ambulant begeleider, die gezien de aard van zijn werkzaamheden niet aan de eis kan voldoen. Omdat ook leraren die op basis van tijdelijke dienstverbanden werkzaam zijn in aanmerking komen voor de lerarenbeurs, geldt de laatste eis niet langer gedurende de looptijd van de opleiding, maar alleen ten aanzien van het moment waarop de leraar werkzaam is (geweest).
Met een wijzigingsregeling is in 2012 de aanvraagtermijn voor het aanvragen van de lerarenbeurs tijdelijk met twee weken verlengd; de termijn liep dat jaar van 2 april tot en met 1 juni. Door deze verlenging kregen leraren in het (voortgezet) speciaal onderwijs, die met ontslag bedreigd werden als gevolg van de in dat jaar aangekondigde bezuinigingen op het passend onderwijs, meer ruimte om een lerarenbeurs aan te vragen. Vanaf 2013 is de aanvraagtermijn weer zes weken; deze loopt van 1 april tot en met 15 mei.
In het eerste lid is opgenomen dat aanvragers die reeds een eerste of tweede subsidie hebben gekregen op grond van deze regeling, bij subsidieverstrekking voorrang hebben op andere aanvragers. Met het oog op de leesbaarheid is het eerste lid vanwege zijn lengte opgeknipt in twee leden. In het (nieuwe) derde lid is onderdeel a komen te vervallen; hierin waren leraren die in het kader van het eerdere onderhandelingsakkoord bezuiniging passend onderwijs voor omscholing in aanmerking kwamen opgenomen als categorie waarover het budget wordt verdeeld. Inmiddels is dit niet meer van toepassing aangezien de bezuiniging op passend onderwijs geen doorgang zal vinden. Overigens is de verdeling van het budget van de lerarenbeurs over verschillende categorieën leraren en onderwijssectoren gewijzigd in een verdeling naar absolute bedragen in plaats van, zoals voorheen, naar percentages van het budget. Tot 2012 was de procentuele subsidieverdeling gebaseerd op het aantal werkzame leraren per onderwijssector. In 2013 is voor de sectoren vo en hbo extra geld beschikbaar. Naar aanleiding daarvan is besloten de beschikbare subsidiebedragen per sector te vermelden in bedragen in plaats van in percentages.
Doordat de regeling een nieuwe systematiek heeft gekregen en subsidie niet langer voor een opleiding wordt verstrekt maar voor een studiejaar, zijn ook de gronden voor het weigeren van een subsidieverlening in dit artikel gewijzigd. Subsidie wordt geweigerd als de aanvrager reeds subsidie heeft ontvangen op basis van deze regeling voor het volgen van een andere opleiding dan de opleiding waarvoor hij subsidie aanvraagt – tenzij de eerder verleende subsidie was verleend voor het volgen van een deficiëntieopleiding (ook wel premaster genoemd) die als doel toelating had tot de opleiding waarvoor subsidie wordt aangevraagd -, en indien de aanvrager reeds op grond van een andere regeling uit hoofde van de Minister een tegemoetkoming in de studiekosten heeft ontvangen voor het volgen van de opleiding. De mogelijkheid dat een leraar uit andere hoofde dan van de minister tegemoetgekomen wordt in het opbrengen van de studiekosten wordt in deze bepaling open gelaten. Men kan daarbij denken aan regelingen in de fiscaliteit. De leraar aan wie op grond van de regeling zoals deze gold voor inwerkingtreding van onderhavige wijzigingsregeling subsidie is verstrekt, kan niet op basis van de gewijzigde regeling opnieuw subsidie aanvragen. Hij heeft immers op basis van de voorgaande systematiek reeds subsidie gekregen voor het volgen van de opleiding in zijn geheel. Subsidies verstrekt volgens de voorgaande systematiek vallen onder de regels van die systematiek.
In het gewijzigde derde lid is conform aanwijzing 7, tweede lid, onder b j° aanwijzing 8, onder b, van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking bepaald dat de leraar, indien de minister dit verzoekt, medewerking verleent aan een steekproef waarbij hij informatie overlegt om aan te tonen dat aan de subsidieverplichtingen is voldaan. De plicht die ingevolge het derde lid gold ten aanzien van het bevoegd gezag om inzage te geven in de besteding van de subsidie studieverlof is komen te vervallen; verantwoording en controle geschiedt reeds via de jaarverslaggeving en jaarrekening (zie artikel 18a). Het zou tegenstrijdig zijn aan de USK-gedachte om bovenop deze algemene verantwoordingsplicht extra controle uit te voeren op de subsidie aan het bevoegd gezag.
In het eerste lid is een taalkundige aanpassing gedaan. Het tweede lid is komen te vervallen aangezien de subsidie nu niet in jaarlijkse voorschotten maar per studiejaar wordt verstrekt en in lijn met aanwijzing 18 van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking voor 100% wordt bevoorschot.
In het gewijzigde artikel 17 is conform het USK bepaald dat een ambtshalve beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven binnen 22 weken na de datum waarop de activiteiten moeten zijn verricht; te weten de datum waarop het studiejaar eindigt. Het artikel is alleen van toepassing op de vaststelling van de subsidie studiekosten; de vaststelling van de subsidie studieverlof geschiedt op basis van de jaarverslaggeving van het bevoegd gezag.
Voorheen kon de minister de subsidie studiekosten terugvorderen indien de leraar binnen een jaar na het afronden van zijn opleiding het onderwijs verliet om in een andere sector te gaan werken. In de huidige regeling kan het zijn dat een leraar op het moment dat de beurs wordt aangevraagd niet werkzaam is in het onderwijs. Om die reden is bepaald dat de subsidie studiekosten kan worden teruggevorderd indien de leraar niet aan zijn subsidieverplichtingen heeft voldaan. Dit betekent dat onder meer kan worden teruggevorderd wanneer hij binnen de subsidieperiode minder dan 15 studiepunten heeft behaald. Het oude tweede lid waarin de leraar die onvrijwillig werkloos is geworden werd uitgesloten van terugvordering is komen te vervallen omdat ook werkloze leraren en invalkrachten de lerarenbeurs kunnen aanvragen. Overigens is voor het na terugvordering terugbetalen van het verschuldigde bedrag in maandelijkse termijnen van minimaal € 100,–, een maximale aflossingsperiode van 24 maanden opgenomen. Problemen in de uitvoeringspraktijk met terugbetalers gaven hiertoe aanleiding.
Een nieuw artikel is ingevoegd waarin de plicht van het bevoegd gezag tot het verantwoorden van de subsidie studieverlof in de jaarverslaggeving is geëxpliciteerd. Deze plicht gold reeds op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel b, van de de Regeling OCW-subsidies, en is nu ter verduidelijking ook in de onderhavige regeling opgenomen.
Net als bij de subsidie voor studieverlof geldt ook voor de subsidie zij-instroom dat het bevoegd gezag op grond van de Regeling OCW-subsidies verplicht is de besteding van deze subsidie te verantwoorden in haar jaarverslaggeving. Deze algemene verantwoordingsplicht is voldoende om inzicht te verkrijgen in de besteding van de subsidie door het bevoegd gezag; om die reden is in lijn met het huidige kabinetsbeleid de administratieve lasten zoveel mogelijk te beperken het derde lid van artikel 27 waarin van het bevoegd gezag werd verlangd dat zij op verzoek inzage gaf in de besteding van de subsidie, komen te vervallen. Om dezelfde reden is artikel 29 komen te vervallen en hoeft het bevoegd gezag geen aanvraag tot vaststelling van de subsidie meer te doen, maar geschiedt deze aan de hand van de jaarverslaggeving.
Aanwijzing 6a, onder 2, van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking schrijft voor dat een subsidieregeling een einddatum heeft die niet later valt dan vijf jaren na de inwerkingtreding van die regeling. Conform deze aanwijzing is de vervaldatum in artikel 35 gewijzigd van 1 januari 2019 naar 1 juli 2017. De geldingsduur van de regeling is met twee jaar verkort; dat biedt de gelegenheid eerder te evalueren of met de nieuwe subsidiesystematiek de doelstellingen van de regeling worden behaald.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. Bussemaker.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker.
CentERdat, Arbeidsmarktramingen, 2012 en ROA De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2016, december 2011.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2013-9081.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.