Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 12 maart 2013, nummer WBN-BES 2013/1, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap en het Verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit, afgesloten te Straatsburg op 6 mei 1963;

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt als volgt gewijzigd:

A

1-2 Toelichting ad artikel 1, tweede lid HRWN-BES komt te luiden:

1-2 Toelichting ad artikel 1, tweede lid

Wettekst:

Behoudens voor de toepassing van artikel 15A, onder a, van deze rijkswet wordt mede verstaan onder:

a. echtgenoot:

de partner in een in Nederland geregistreerd partnerschap alsmede de partner in een buiten Nederland geregistreerd partnerschap dat op grond van de artikelen 2 en 3 van de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap wordt erkend, en

b. huwelijk:

het in Nederland geregistreerd partnerschap alsmede het buiten Nederland geregistreerd partnerschap dat op grond van de artikelen 2 en 3 van de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap wordt erkend.

Op 1 januari 2012 is de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap, die niet van toepassing is in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, vervallen. Vanaf die datum is in Europees Nederland artikel 10:60 BW-NL tot en met artikel 10:91 BW-NL van toepassing. De hierboven opgenomen wettekst is nog niet aangepast. Artikel 10:91 BW-NL bepaalt dat het conflictenrecht van artikel 10-60 BW-NL tot en met artikel 10:91 BW-NL van toepassing is op geregistreerde partnerschappen die vanaf 1 januari 2005 zijn aangegaan.

In het kader van de RWN worden in Europees Nederland geregistreerde partnerschappen gelijkgesteld met een huwelijk. Met ingang van 1 januari 2005 worden buiten Europees Nederland geregistreerde partnerschappen gelijkgesteld met een huwelijk, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN.

Dit betekent dat op of na 1 januari 2005 voor verkrijging van het Nederlanderschap op gelijke wijze als een huwelijkspartner in aanmerking komt, de partner van een Nederlander als het partnerschap in het buitenland is geregistreerd en op grond van artikel 10:60 BW-NL tot en met 10:91 BW-NL in Europees Nederland wordt erkend.

De nationaliteitsrechtelijke gelijkstelling van het in Europees Nederland geregistreerde partnerschap en het buiten Europees Nederland geregistreerde partnerschap dat in Europees Nederland wordt erkend, geldt voor alle landen van het Koninkrijk. Het zojuist gestelde, neemt niet weg dat (tot 1 januari 2012 de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap) na 1 januari 2012 artikel 10:60 BW-NL tot en met 10:91 BW-NL alleen in het Europese deel van Nederland kan worden toegepast. Dit bekent dus dat (tot 1 januari 2012 de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap) artikel 10:60 BW-NL tot en met artikel 10:91 BW-NL niet van toepassing is in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Voorbeeld

Op 10 juli 2010 trouwt in Amsterdam de Nederlandse Antja met de Griekse Omonia. Zij hebben niet samengewoond voor het huwelijk, maar sinds 10 juli 2011 wonen ze samen. Het echtpaar vestigt zich in augustus 2011 in Bonaire. Ervan uitgaande dat het echtpaar blijft wonen in Bonaire vraagt Omonia zich af op welke datum zij een verzoek om naturalisatie voor de Nederlandse nationaliteit mag indienen volgens de nationaliteitsrechtelijke regels die daarvoor gelden. Zij wendt zich tot de IND-unit Caribisch Nederland in Bonaire. Op grond van artikel 8, tweede lid RWN kan zij eerst op 10 juli 2013 een geslaagd verzoek om naturalisatie indienen.

De gelijkstelling geldt echter niet bij de toepassing van artikel 15A, eerste lid, aanhef en onder a, RWN. Hoofdregel van artikel 15A, RWN is dat het Nederlanderschap verloren gaat door vrijwillige verkrijging van de nationaliteit van een land dat partij is bij het Verdrag van Straatsburg. In een aantal gevallen zal dat verlies echter niet intreden. Zo zal het Nederlanderschap niet verloren gaan als het land, waarvan men de nationaliteit heeft verkregen, ook partij is bij het Tweede Protocol en de betrokkene bovendien getrouwd is met een persoon die de nationaliteit van dat land bezit. Deze uitzondering geldt niet als in plaats van een huwelijk sprake is van een geregistreerd partnerschap. Dat vloeit rechtstreeks voort uit de woorden ‘Behoudens voor de toepassing van artikel 15A, onder a, van deze Rijkswet’ in dit artikellid.

B

4-alg Toelichting ad artikel 4 HRWN-BES komt te luiden:

4-alg Toelichting algemeen

Paragraaf 1 Algemeen
Verkrijging Nederlanderschap bij erkenning of wettiging

Tot 1 april 2003 verkreeg een minderjarige vreemdeling de Nederlandse nationaliteit door erkenning en/of wettiging door een Nederlander (artikel 4 RWN (oud)). Tussen 1 april 2003 en 1 maart 2009 kon een erkende en/of gewettige minderjarige (uitsluitend) na drie jaar opvoeding en verzorging door de Nederlandse man het Nederlanderschap verkrijgen door optie. De verkrijging van het Nederlanderschap door wettiging is vanaf 1 maart 2009 opgenomen in artikel 4, derde lid RWN. Prénatale erkenning (erkenning van de ongeboren vrucht) door een Nederlandse man leidt tot onmiddellijke verkrijging van het Nederlanderschap vanaf de geboorte. (zie artikel 3, eerste lid RWN).

Verkrijging Nederlanderschap na vaststelling vaderschap

Sinds 1 april 1998 kan op grond van artikel 1:207 BW-NL in Europees Nederland gerechtelijk worden vastgesteld wie de vader van een kind is. Door deze vaststelling van het vaderschap komt het kind vanaf de geboorte in familierechtelijke betrekking met de vader te staan (zie artikel 1:207, vijfde lid, BW-NL). Voor de beoordeling of het kind daardoor tevens de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, moet onderscheid worden gemaakt tussen de volgende situaties:

  • is het kind geboren vóór 1 januari 1985, en is de vaststelling van het vaderschap onherroepelijk geworden vóór 1 april 2003, dan leidt de vaststelling van het vaderschap niet tot verkrijging van het Nederlanderschap door het kind. Zie verder de toelichting in paragraaf 2;

  • is het kind geboren op 1 januari 1985 of daarna, en is het vaderschap vastgesteld vóór 1 april 2003, zie de toelichting in de paragrafen 3, 4 en 5;

  • is de vaststelling van het vaderschap ná 1 april 2003 onherroepelijk geworden, dan verkrijgt het kind het Nederlanderschap. Zie de toelichting bij artikel 4, eerste lid, RWN.

Verkrijging Nederlanderschap na postnatale erkenning cq. wettiging

Vanaf 2 juni 2007, met terugwerkende kracht tot 1 april 2003 werd een postnatale erkenning, in combinatie met een gerechtelijk bewijs van biologisch vaderschap, gelijkgesteld met een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Het Nederlanderschap werd verkregen op de in artikel 4, eerste lid RWN genoemde datum. Een gerechtelijk bewijs van biologisch vaderschap is een rechterlijke uitspraak waarin is vastgesteld dat de erkenner ook de biologische vader is. Het kan hierbij gaan om een uitspraak van de artikel 17 RWN-rechter, de vreemdelingenrechter of een buitenlandse rechter, die op grond van DNA-onderzoek oordeelt dan wel anderszins uitdrukkelijk vaststelt dat de erkenner de biologische vader van het kind is. Het enkel overleggen van DNA-bewijs volstond daarom niet.

Vanaf 1 maart 2009 verkrijgt een minderjarige vreemdeling die na zijn geboorte door een Nederlander wordt erkend en jonger is dan zeven jaar, dan wel de minderjarige vreemdeling die door een Nederlander wordt gewettigd, het Nederlanderschap van rechtswege. Minderjarige vreemdelingen die door een Nederlander worden erkend als zij zeven jaar of ouder zijn, verkrijgen het Nederlanderschap als de Nederlandse erkenner zijn biologische vaderschap via een DNA-test bij of binnen een jaar na erkenning aantoont.

Buitenlandse erkenningen

Een buitenlandse erkenning die tot 10 oktober 2010 tot stand is gekomen moet in overeenstemming zijn met de regels van het toenmalige Antilliaans internationaal privaatrecht als de casus in de Antilliaanse rechtssfeer speelde. Als het een buitenlandse erkenning betreft die na 10 oktober 2010 heeft plaatsgevonden gelden de in de openbare lichamen op dat moment van toepassing zijnde ipr-regels betreffende de afstamming.

Ook als de akte wordt opgemaakt waarbij familierechtelijke betrekkingen tot stand komen, worden gewijzigd, beëindigd of vernietigd dan worden deze erkend. Van belang is daarbij wel de voorwaarde dat er familierechtelijke betrekkingen gevestigd moeten zijn. Dat is niet in alle gevallen waarin een vader in de akte wordt vermeld, daadwerkelijk het geval. Zo komt het in veel Oost-Europese landen voor dat, als er geen juridische vader bekend is, een fictieve vader in de akte wordt vermeld. Deze vader hoeft uiteraard niet te worden geregistreerd. Ook een op aangifte van de moeder in de akte vermelde vader hoeft niet altijd de juridische vader te zijn. In sommige landen, met name voormalige Britse koloniën, kan bovendien een biologische vader in een akte worden vermeld, die echter juridisch geen band met het kind heeft. Aan de enkele vermelding van de vader in een geboorteakte kunnen daarom niet altijd afstammingsrechtelijke gevolgen worden verbonden. Vaak zal nader bewijs moeten worden gevraagd om duidelijk te maken op welke grond de man als vader in de akte is vermeld.

De wettiging van een kind door het huwelijk van zijn ouders wordt erkend op grond van de Overeenkomst inzake wettiging door huwelijk (Rome, 10 september 1977). Niet de plaats van het huwelijk is daarbij van belang, maar:

  • de nationale wet van elk van de ouders;

  • de gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de ouders of, bij ontbreken daarvan;

  • de gewone verblijfplaats van het kind.

Leidt één van de aangewezen rechtstelsels tot wettiging, dan wordt deze wettiging erkend.

Paragraaf 2. Kind geboren vóór 1 januari 1985, Nederlandse vaststelling vaderschap vóór 1 april 2003

Als het kind is geboren vóór 1 januari 1985 en de vaststelling van het vaderschap in beginsel onherroepelijk is geworden vóór 1 april 2003, heeft het kind het Nederlanderschap niet verkregen. Met ‘in beginsel onherroepelijk’ wordt bedoeld de situatie dat de termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen zijn verstreken. Let op! Dit neemt niet weg dat een onbekend gebleven belanghebbende alsnog de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap door middel van een rechterlijke procedure kan aantasten. Weliswaar vestigt de vaststelling van het vaderschap een familierechtelijke betrekking tussen vader en kind vanaf de geboorte, maar dit leidt dit niet tot verkrijging van het Nederlanderschap. Immers, artikel 1, aanhef en onder a, WNI (die gold tot 1 januari 1985) kent een limitatieve opsomming voor verkrijging van het Nederlanderschap, namelijk: ‘het wettig, gewettigd, of door den vader erkend natuurlijk kind’. In de opsomming wordt niet genoemd de familierechtelijke betrekking tussen vader en kind, ontstaan door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Het ligt daarom niet in de rede om deze rechtsfiguur, die pas in 1998 werd ingevoerd in het Nederlands familierecht, met terugwerkende kracht in te lezen’ in een wet die stamt uit 1892 en die bovendien niet meer van kracht is. De rechtszekerheid, die in het nationaliteitsrecht zware eisen stelt, staat hier geen ruimere dan een grammaticale interpretatie toe. Een andere opvatting zou in strijd zijn met artikel 25 RWN. Uit het voorgaande volgt tevens dat geen beroep mogelijk is op artikel 1, aanhef en onder b, WNI noch op artikel 2, aanhef en onder a, WNI.

Zie voor brieven van vaderschap de toelichting bij artikel 3 RWN.

Paragraaf 3. Kind geboren op of ná 1 januari 1985; Nederlandse vaststelling vaderschap vóór 1 april 2003

Door een Nederlandse vaststelling van het vaderschap op grond van artikel 1:207 BW-NL verwerft het kind het Nederlanderschap als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • het kind is geboren op of na 1 januari 1985; én

  • de Nederlandse gerechtelijke vaststelling is vóór 1 april 2003 (in beginsel) onherroepelijk geworden; én

  • de man, van wie het vaderschap is vastgesteld, bezit het Nederlanderschap op het moment van de geboorte van het kind (of is voor de geboorte als Nederlander overleden). Zie voor de uitzondering als de man geen Nederlander is paragraaf 5.

Het kind is Nederlander vanaf zijn geboorte, namelijk op grond van artikel 1, aanhef en onder d juncto artikel 3, eerste lid, RWN. Immers, volgens deze bepalingen is een kind, van wie ten tijde van de geboorte de vader Nederlander is of voordien als Nederlander is overleden, eveneens Nederlander. Heeft het kind zelf een kind, dan wordt ook dat kind geacht vanaf de geboorte Nederlander te zijn op grond van artikel 3, eerste lid, RWN.

Pas op 1 april 2003 bepaalde artikel 4 lid 1 RWN dat de minderjarige niet het Nederlanderschap met terugwerkende kracht tot de geboorte verkreeg. Voor wat betreft het nationaliteitsrechtelijke gevolg van de vaststelling van het vaderschap is (tot het moment van inwerkingtreding van artikel 4, eerste lid, RWN (nieuw) aansluiting gezocht bij de terugwerkende kracht tot de geboorte uit artikel 1:207, vijfde lid, BW-NL).

Paragraaf 4. Kind geboren op of na 1 januari 1985, buitenlandse vaststelling vaderschap vóór 1 april 2003

Als naar Nederlands-Antilliaans internationaal privaatrecht vóór 1 april 2003 in het buitenland (waaronder Europees Nederland) het vaderschap rechtsgeldig is vastgesteld, is van belang of die buitenlandse vaststelling – net als een vaststelling vaderschap ex artikel 1:207 BW-NL – terugwerkende kracht heeft tot de geboorte van het kind. Als dat het geval is, is het hierboven in paragraaf 3 vermelde van overeenkomstige toepassing. Heeft de buitenlandse vaststelling van het vaderschap geen terugwerkende kracht, dan heeft de vaststelling geen verkrijging van het Nederlanderschap tot gevolg.

Paragraaf 5. Uitzondering: de vader is geen Nederlander (kind geboren op of na 1 januari 1985; vaststelling vaderschap vóór 1 april 2003)

Ook als de vader niet de Nederlandse nationaliteit bezit, kan het Nederlanderschap zijn verkregen op grond van een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap als bedoeld in de paragrafen 3 en 4. Er kan namelijk sprake kan zijn van verkrijging op grond van het zogenaamde grootouder artikel 3, derde lid, RWN (oud). Als de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap terugwerkt tot de geboorte, wordt het kind geacht Nederlander te zijn vanaf geboorte als bij de geboorte van het kind de niet-Nederlandse man, van wie het vaderschap is vastgesteld, in Europees Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba woonde en hij zelf is geboren uit een moeder die op het moment van zijn geboorte in één van die landen woonde.

C

4-1 Toelichting ad artikel 4, eerste lid HRWN-BES komt te luiden:

4-1 Toelichting ad artikel 4, eerste lid

Wettekst:

In afwijking van artikel 3 wordt Nederlander het kind van een persoon wiens vaderschap gerechtelijk wordt vastgesteld, indien het kind op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig was en de vader op de in de volgende zin bedoelde dag Nederlander is, of, indien deze is overleden, op de dag van overlijden Nederlander was. Betreft het een Nederlandse uitspraak dan verkrijgt het kind het Nederlanderschap op de eerste dag na een periode van drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak in eerste aanleg of, indien binnen deze periode hoger beroep is ingesteld, van drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak in hoger beroep, dan wel, indien binnen deze laatste periode beroep in cassatie is ingesteld, op de dag van de uitspraak in cassatie. Betreft het een buitenlandse rechterlijke uitspraak dan verkrijgt het kind het Nederlanderschap op de dag waarop deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen.

Vaststelling van het vaderschap vanaf 1 april 2003

De onderhavige bepaling geldt voor vaststellingen van het vaderschap die, in hun algemeenheid, onherroepelijk worden op of ná 1 april 2003. Deze bepaling gaat uit van verkrijging van het Nederlanderschap door de minderjarige op het moment dat de rechterlijke uitspraak waarbij het vaderschap is vastgesteld, in het algemeen, niet meer openstaat voor beroep. Een kind van vreemde nationaliteit wordt Nederlander, als hij op de dag van de uitspraak in eerste aanleg van een Nederlandse rechter minderjarig was én de vader Nederlander is:

  • op de eerste dag na een periode van drie maanden te rekenen van de dag van de uitspraak in eerste aanleg; of

  • als hoger beroep is ingesteld: op de eerste dag na een periode van drie maanden te rekenen van de dag van de uitspraak in hoger beroep; of

  • als cassatie is ingesteld: op de dag van de uitspraak in cassatie.

Afhankelijk van de omstandigheden verkrijgt het kind het Nederlanderschap op één van de dagen, genoemd onder bovenstaande punten. Dit is in het algemeen de datum waarop de rechterlijke uitspraak niet meer openstaat voor beroep. De regel is dat het kind het Nederlanderschap verkrijgt op de eerste dag dat de rechterlijke uitspraak in beginsel onherroepelijk is. Ook uit de zinsnede ‘In afwijking van artikel 3’ vloeit voort dat de gerechtelijke vaststelling nationaliteitsrechtelijk niet terugwerkt tot de geboorte van het kind.

Zou na het hier bedoelde tijdstip van verkrijging van het Nederlanderschap alsnog tegen de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap met succes beroep of beroep in cassatie worden ingesteld (door een destijds onbekende belanghebbende), dan gaat, mits het kind dan nog minderjarig is, in principe het verkregen Nederlanderschap verloren op grond van artikel 14, vijfde lid, RWN (zie voor verlies van het Nederlanderschap door het vervallen van de familierechtelijke betrekking waaraan het wordt ontleend, de toelichting bij artikel 14, vijfde lid, RWN).

Gerechtelijke vaststelling vaderschap buiten het Europese deel van Nederland

Als het vaderschap ná 1 april 2003 buiten Europees Nederland rechtsgeldig is vastgesteld, verkrijgt het kind het Nederlanderschap op de dag waarop de rechterlijke uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen. Zou echter het toegepaste buitenlandse recht voor dergelijke uitspraken geen kracht van gewijsde kennen, dan moeten voor de bepaling van de dag waarop het Nederlanderschap is verkregen, de voor Nederlandse vaststellingen geldende termijnen worden toegepast.

Postume gerechtelijke vaststelling van het vaderschap

Is de vader van wie het vaderschap ná 1 april 2003 gerechtelijk is vastgesteld, op het moment van die vaststelling overleden dan gelden de volgende voorwaarden voor het verkrijgen van het Nederlanderschap (cumulatief):

  • op de dag van de uitspraak in eerste aanleg is het kind minderjarig; en

  • de vader was Nederlander op de dag van zijn overlijden.

D

Artikel 5b HRWN-BES komt te luiden:

Artikel 5b

  • 1. Nederlander wordt ook het kind dat in het buitenland bij uitspraak van een ter plaatse bevoegde autoriteit wordt geadopteerd, indien en op het tijdstip waarop aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. de adoptie voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in Nederland van artikel 6 of artikel 7 van de Wet conflictenrecht adoptie, en

    • b. de adoptie heeft tot gevolg dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, en

    • c. ten minste een der adoptiefouders is Nederlander op de dag dat de uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen, en

    • d. het kind was op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig.

  • 2. Nederlander wordt voorts het kind dat in het buitenland is geadopteerd bij een adoptie die niet tot gevolg heeft dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, welke adoptie in Nederland bij rechterlijke uitspraak in overeenstemming met artikel 9 van de Wet conflictenrecht adoptie wordt omgezet in een adoptie naar Nederlands recht, indien en op het tijdstip waarop aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. de adoptie voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in Nederland van artikel 6 of artikel 7 van de Wet conflictenrecht adoptie, en

    • b. ten minste een der adoptiefouders is Nederlander op de dag nadat drie maanden te rekenen van de dag van de uitspraak houdende omzetting in eerste aanleg of in hoger beroep zijn verstreken zonder dat daartegen hoger beroep of beroep in cassatie is ingesteld, dan wel, indien beroep in cassatie is ingesteld, op de dag van de uitspraak in cassatie; en

    • c. het kind was op de dag van de uitspraak houdende omzetting in eerste aanleg minderjarig.

    Op 1 januari 2012 is de Wet conflictenrecht adoptie (Wcad), die niet van toepassing is in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, vervallen. De hierboven opgenomen wettekst is nog niet aangepast. Vanaf die datum is in Europees Nederland artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL van toepassing.

E

5b-alg Toelichting ad artikel 5b HRWN-BES komt te luiden:

5b-alg Toelichting algemeen

In de praktijk worden buitenlandse adopties niet erkend door de rechter in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba maar moeten deze buitenlandse adopties worden overgedaan conform artikel 1:227 BW-BES e.v. om een familierechtelijke betrekking tot stand te brengen.

In het Europese deel van Nederland kan dezelfde buitenlandse adoptie wellicht onmiddellijk van rechtswege worden erkend, als wordt voldaan aan de wettelijke voorwaarden van artikel 6 of 7 Wet conflictenrecht adoptie (Wcad), die niet van toepassing is in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Op 1 januari 2012 is de Wcad vervallen. Vanaf die datum is in Europees Nederland artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL van toepassing. Alsdan verkrijgt het kind van rechtswege de Nederlandse nationaliteit op grond van artikel 5b RWN. De RWN is een rijkswet, wat inhoudt dat het geadopteerde kind ook in de voormalige Nederlandse Antillen als Nederlander moet worden beschouwd. De tot 1 januari 2012 geldende (Europees Nederlandse) Wet conflictenrecht adoptie is echter geen rijkswet. De afstamming of familierechtelijke betrekking van het kind met de adoptieouder(s) wordt daarom niet zonder meer erkend in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba want de rechter op Bonaire, Sint Eustatius of Saba moet zich eerst uitspreken over de afstamming. Met andere woorden: het geadopteerde kind wordt op Bonaire, niet van rechtswege beschouwd als kind van Nederlandse ouders maar ontleent alvast wel aan hen het Nederlanderschap.

1. Artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL (tot 1 januari 2012: Wet conflictenrecht adoptie (Wcad))

Op 1 januari 2004 is artikel 5b RWN in de wet ingevoegd. Dit hield verband met de inwerkingtreding op 1 januari 2004 van de Wet conflictenrecht adoptie (Wcad) in het Europese deel van Nederland. De Wcad is niet van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Op 1 januari 2012 is de Wcad vervallen. Vanaf die datum is in Europees Nederland artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL van toepassing. Artikel 5b RWN bepaalt de gevolgen die artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL meebrengt voor zover het betreft de erkenning van een buitenlandse niet-verdragsadoptie en de verkrijging van het Nederlanderschap door de geadopteerde minderjarige.

2. Verhouding met Haags adoptieverdrag 1993

Het Haags adoptieverdrag 1993 is niet van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 5a RWN voorziet in de verkrijging van het Nederlanderschap als gevolg van adopties die met toepassing van het Adoptieverdrag 1993 tot stand zijn gekomen. Het verdrag heeft uitsluitend betrekking op interlandelijke adoptie waarbij een kind vanuit een staat die partij is bij het verdrag ter adoptie is opgenomen door personen met gewone verblijfplaats in een andere staat die partij is bij het verdrag. Het kan dus gaan om adopties door personen die in Europees Nederland gevestigd zijn, maar ook om adopties van kinderen afkomstig uit de vreemde verdragsstaat A door personen met gewone verblijfplaats in de vreemde verdragsstaat B. Niet ter zake doet of de adoptie uiteindelijk in de verdragsstaat van herkomst van het kind dan wel in de verdragsstaat van opvang is uitgesproken. Dat het om een verdragsadoptie gaat, blijkt uit het certificaat dat wordt afgegeven in de verdragsstaat waar de adoptie is uitgesproken. Artikel 5a RWN regelt ook de verkrijging van het Nederlanderschap door een kind dat eerst onder het Adoptieverdrag 1993 is geadopteerd bij een ‘zwakke adoptie’ (d.w.z. een adoptie waardoor de familierechtelijke betrekkingen met de oorspronkelijke familie niet geheel zijn verbroken) is geadopteerd, welke adoptie vervolgens door een uitspraak van de Nederlandse rechter is omgezet in een ‘sterke adoptie’ naar Europees Nederlands recht, waarbij deze betrekkingen alsnog zijn verbroken.

Artikel 5b RWN regelt de verkrijging van het Nederlanderschap in gevallen van interlandelijke adoptie waarin het Adoptieverdrag 1993 niet geldt tussen de bij de adoptie betrokken landen. Daarnaast regelt het de verkrijging van het Nederlanderschap als gevolg van een adoptie die is uitgesproken in de staat waarin zowel de adoptiefouders als het kind woonachtig waren.

3. Verkrijging Nederlanderschap op grond van artikel 5b RWN alleen op of na 1 januari 2004

Een buitenslands tot stand gekomen adoptie (niet zijnde een adoptie conform het Haags adoptieverdrag) komt alleen in aanmerking voor erkenning op grond van artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL als de adoptie op of na 1 januari 2004 tot stand is gekomen (zie artikel 10:112 BW-NL). Dit betekent voor de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit ex artikel 5b RWN dat verkrijging alleen plaats heeft ingeval van een adoptie die conform artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL op of na 1 januari 2004 kan worden erkend. Kort gezegd: verkrijging op grond van artikel 5b RWN van het Nederlanderschap kan alleen plaatshebben bij adopties die buiten het Koninkrijk op of na 1 januari 2004 tot stand zijn gekomen.

F

5b-1 Toelichting ad artikel 5b, eerste lid HRWN-BES komt te luiden:

5b-1 Toelichting ad artikel 5b, eerste lid

Wettekst:

Nederlander wordt ook het kind dat in het buitenland bij uitspraak van een ter plaatse bevoegde autoriteit wordt geadopteerd, indien en op het tijdstip waarop aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de adoptie voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in Nederland van artikel 6 of artikel 7 van de Wet conflictenrecht adoptie, en

  • b. de adoptie heeft tot gevolg dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, en

  • c. ten minste een der adoptiefouders is Nederlander op de dag dat de uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen, en

  • d. het kind was op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig.

Op 1 januari 2012 is de Wet conflictenrecht adoptie (Wcad), die niet van toepassing is in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, vervallen. Vanaf die datum is in Europees Nederland artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL van toepassing. De hierboven opgenomen wettekst is nog niet aangepast. Artikel 10:112 BW-NL bepaalt dat het conflictenrecht van artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL van toepassing is (met terugwerkende kracht) vanaf 1 januari 2004.

In de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba kunnen verklaringen van recht worden afgegeven.

G

5b-2 Toelichting ad artikel 5b, tweede lid HRWN-BES komt te luiden:

5b-2 Toelichting ad artikel 5b, tweede lid

Wettekst:

Nederlander wordt voorts het kind dat in het buitenland is geadopteerd bij een adoptie die niet tot gevolg heeft dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, welke adoptie in Nederland bij rechterlijke uitspraak in overeenstemming met artikel 9 van de Wet conflictenrecht adoptie wordt omgezet in een adoptie naar Nederlands recht, indien en op het tijdstip waarop aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de adoptie voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in Nederland van artikel 6 of artikel 7 van de Wet conflictenrecht adoptie, en

  • b. ten minste een der adoptiefouders is Nederlander op de dag nadat drie maanden te rekenen van de dag van de uitspraak houdende omzetting in eerste aanleg of in hoger beroep zijn verstreken zonder dat daartegen hoger beroep of beroep in cassatie is ingesteld, dan wel, indien beroep in cassatie is ingesteld, op de dag van de uitspraak in cassatie; en

  • c. het kind was op de dag van de uitspraak houdende omzetting in eerste aanleg minderjarig.

Op 1 januari 2012 is de Wet conflictenrecht adoptie (Wcad), die niet van toepassing is in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, vervallen. Vanaf die datum is in Europees Nederland artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL van toepassing. De hierboven opgenomen wettekst is nog niet aangepast. Artikel 10:112 BW-NL bepaalt dat het conflictenrecht van artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL van toepassing is (met terugwerkende kracht) vanaf 1 januari 2004.

H

6-6 Toelichting ad artikel 6, zesde lid HRWN-BES komt te luiden:

6-6 Toelichting ad artikel 6, zesde lid

Wettekst:

Indien een persoon op wie de verklaring betrekking heeft, geen geslachtsnaam of voornaam heeft of indien de juiste spelling daarvan niet vaststaat, wordt deze in overleg met hem vastgesteld en in de bevestiging vermeld; zijn naam wordt daarin zonodig in de in het Koninkrijk gebruikelijke lettertekens overgebracht.

De verkrijging van het Nederlanderschap heeft op zich geen invloed op iemands geslachtsnaam of voornamen.

Dus, bij verkrijging van het Nederlanderschap door optie is in principe geen sprake van wijziging van de namen, tenzij:

  • de geslachtsnaam wijzigt als gevolg van een bij optie ex artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, RWN (zie aldaar) afgelegde verklaring van naamskeuze;

  • de (spelling van de) geslachts- en/of voorna(a)m(en) bij optie is/zijn vastgesteld (zie ook bij artikel 12 RWN).

In de onderhavige bepaling is geregeld dat wanneer de optant geen geslachts- of voornamen heeft, deze in overleg met hem worden vastgesteld. Wijziging van de geslachtsnaam, is anders dan bij naturalisatie, bij de bevestiging van optie niet mogelijk.

Vaststelling van de naam of de spelling daarvan vindt uitsluitend in twee gevallen plaats:

  • als er geen onderscheid bestaat tussen voornaam en geslachtsnaam (bijvoorbeeld Pakistan, Somalië, India, Ethiopië, Indonesië (zie ook de toelichting bij artikel 12 RWN) of als de naam slechts uit één bestanddeel bestaat;

  • als in documenten van gelijke rangorde de namen op uiteenlopende wijze worden gespeld.

De vaststelling van de naam vindt plaats in overleg met de optant. Uit de optieverklaring moet blijken welke naam door de optant wordt gewenst. Vervolgens worden de namen in de bevestiging van de optieverklaring vermeld. Zonodig worden de namen daarbij in de in het Koninkrijk gebruikelijke lettertekens overgebracht.

Gevolgen voor de namen van de kinderen

Van de kinderen die delen in de verkrijging van het Nederlanderschap en die ook geen geslachts- of voornaam hebben of waarvan de spelling van de namen niet vaststaat, moeten de geslachtsnaam en de voornaam eveneens door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (lees: IND-unit Caribisch Nederland) worden vastgesteld.

Na naamskeuze alleen vaststelling voornaam

Is bij de optie een verklaring van naamskeuze afgelegd (vergelijk de toelichting bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, RWN, onder ‘Naamskeuze voor/door de optant’ en behoeft de bij de optie gekozen naam nog aanpassing (vaststelling spelling en/of overbrenging in de in het Koninkrijk gebruikelijke lettertekens), dan dient dat in een verzoek om naamsvaststelling en in de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap tot uitdrukking te worden gebracht.

Zal het kind dat geen geslachtsnaam of voornaam heeft (maar slechts een naam of een naamsketen) door een bij de optie afgelegde verklaring van naamskeuze een geslachtsnaam krijgen, dan word(t)(en) bij de optie, behoudens vorenbedoelde aanpassing van de naam, alleen zijn voorna(a)m(en) vastgesteld; zijn geslachtsnaam wordt immers de naam waarvoor in het kader van de verklaring van naamskeuze is gekozen.

Bezwaar

Als de optant het niet eens is met de wijze waarop zijn namen of die van zijn minderjarige kinderen zijn vastgesteld in de bevestiging van de optieverklaring, kan hij daartegen bezwaar maken bij de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (lees: IND-unit Caribisch Nederland). De bezwaartermijn van zes weken vangt aan met ingang van de dag na die waarop de bevestiging in beginsel is uitgereikt aan de optant op een ceremonie dan wel is toegezonden aan de optant Als het bezwaar gegrond wordt verklaard, wordt de juiste naam in een separaat besluit vastgesteld. Een gewaarmerkte kopie van dit besluit wordt gestuurd naar de instanties die ook een gewaarmerkte kopie van de oorspronkelijke bevestiging hebben ontvangen.

I

Artikel 6a HRWN-BES komt te luiden:

Artikel 6a

  • 1. De in artikel 6, tweede lid, bedoelde bevestiging wordt geweigerd indien de vreemdeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder e, een andere nationaliteit bezit en niet het mogelijke heeft gedaan om die nationaliteit te verliezen dan wel niet bereid is het mogelijke te zullen doen om, na de totstandkoming van de bevestiging, die nationaliteit te verliezen, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden verlangd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op

    • a. de vreemdeling die onderdaan is van een Staat die Partij is bij het op 2 februari 1993 te Straatsburg tot stand gekomen Tweede Protocol tot wijziging van het Verdrag betreffende de beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1994, 265);

    • b. de vreemdeling die in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba is geboren en daar ten tijde van de verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap zijn hoofdverblijf heeft;

    • c. de vreemdeling die gehuwd is met een Nederlander;

    • d. de vreemdeling die in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba erkend is als vluchteling.

  • 3. De autoriteit bedoeld in artikel 6, derde lid, beoordeelt of de vreemdeling heeft voldaan aan het vereiste, genoemd in het eerste lid, of dat de vreemdeling een beroep toekomt op een van de uitzonderingen, genoemd in het tweede lid. Indien dit het geval is en ook aan de overige vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.

  • 4. De autoriteit vraagt advies aan Onze Minister indien de vreemdeling stelt dat afstand van zijn andere nationaliteit redelijkerwijs niet kan worden verlangd. De autoriteit deelt de vreemdeling mee dat Onze Minister om advies is verzocht en binnen welke termijn op de optie zal worden besloten.

  • 5. De autoriteit besluit na ontvangst van het advies van Onze Minister schriftelijk op de verkrijging van het Nederlanderschap.

  • 6. De beslistermijn als bedoeld in artikel 6, vierde lid, wordt met vier weken verlengd, indien de autoriteit Onze Minister verzoekt om advies, bedoeld in het vierde lid.

    Verwijzingen

    RWN: artikelen 1; 2; 8; 9; 12; 13; 14.1; 21; 22; 23; 26 en 28

    RRWN: artikelen IB; II.2 en V.1

    BvvN: artikelen 3 t/m 12, 24, 30a t/m 30d, 32, 57 t/m 69 en 73

    WAR-BES: artikelen 3, lid 3; 7 en 55 t/m 74

    BW-NL: artikelen 1:5; 1:253aa; 1:253sa en 1:253t

    Boek 10 BW-NL: artikelen 22 lid 2 en 25, lid 1 onder b

    Verdragen: artikel 1 Overeenkomst van Rome inzake de wettiging door huwelijk;

    artikelen 1 en 12 Verdrag van New York ter beperking der staatloosheid;

    artikelen 6.1a en 6.2b Europees Verdrag inzake nationaliteit.

    Overgangsrecht

    De afstandsverplichting geldt alleen voor optanten die op of na 1 oktober 2010 een optieverklaring ex artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, RWN hebben afgelegd.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2013.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 12 maart 2013

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze, L. Mulder, Directeur-generaal Vreemdelingenzaken

TOELICHTING

Algemeen

De wetten met betrekking tot het Internationaal Privaatrecht, zoals de Wet conflictenrecht huwelijk (WCH) en de Wet conflictenrecht echtscheiding (WCE), die overigens niet van toepassing zijn in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zijn in Europees Nederland op 1 januari 2012 vervallen. Vanaf die datum is in Europees Nederland Boek 10 BW-NL van toepassing. Hoewel deze conflictenwetten niet van toepassing zijn in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, wordt in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003, toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wel verwezen naar meerdere conflictenwetten. De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is hierop aangepast.

Voor de rest zijn er tekstuele wijzigingen aangebracht.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze, L. Mulder, Directeur-generaal Vreemdelingenzaken

Naar boven