Regeling van de Minister van Economische Zaken van 15 maart 2013, nr. WJZ/12351247, houdende regels omtrent het uitwisselen van gegevens tussen de Autoriteit Consument en Markt en de Minister van Economische Zaken en de Minister van Infrastructuur en Milieu (Regeling gegevensuitwisseling ACM en ministers)

De Minister van Economische Zaken;

Gelet op artikel 8 van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. ACM:

de Autoriteit Consument en Markt;

b. Minister:

de Minister van Economische Zaken.

Artikel 2

  • 1. De ACM verstrekt uit eigen beweging of op verzoek van de Minister of de Minister van Infrastructuur en Milieu zo spoedig mogelijk de gegevens die nodig zijn voor de taakuitoefening van de betrokken minister of waarvan de ACM redelijkerwijs kan aannemen dat zij voor de taakuitoefening van de betreffende minister nodig zijn.

  • 2. De Minister of de Minister van Infrastructuur en Milieu verstrekt uit eigen beweging of op verzoek van de ACM zo spoedig mogelijk de gegevens die nodig zijn voor de taakuitoefening van de ACM of waarvan hij redelijkerwijs kan aannemen dat zij voor de taakuitoefening van de ACM nodig zijn.

  • 3. De ACM en de Minister of de Minister van Infrastructuur en Milieu informeren elkaar tijdig over onderwerpen die in de publiciteit kunnen komen en waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het voor de ander van belang is om daarvan op de hoogte te zijn.

Artikel 3

  • 1. De ACM doet de Minister of de Minister van Infrastructuur en Milieu desgevraagd of uit eigen beweging schriftelijk verslag van haar bevindingen bij het uitvoeren van haar opgedragen taken indien zij of de betrokken minister van oordeel is dat deze informatie noodzakelijk is voor de voorbereiding van besluiten van algemene strekking.

  • 2. De Minister of de Minister van Infrastructuur en Milieu reageert binnen vier weken op de door de ACM verstrekte informatie. De betrokken minister geeft daarbij aan op welke wijze de door de ACM verstrekte informatie bij de besluitvorming is of zal worden betrokken.

§ 2. Werkzaamheden in internationaal verband

Artikel 4

  • 1. De ACM en de Minister of de Minister van Infrastructuur en Milieu stellen elkaar, voor zover van belang voor de taakuitoefening van de ander, zo spoedig mogelijk in kennis van uitnodigingen voor deelname in vergaderingen van relevante internationale organisaties. Zij doen elkaar de agenda van deze vergaderingen toekomen.

  • 2. De ACM en de betrokken minister zenden elkaar zo spoedig mogelijk een afschrift van de verslagen van de in het eerste lid bedoelde vergaderingen. In geval van een vergadering van een adviescomité als bedoeld in artikel 5b, tweede lid, van de Mededingingswet, brengt de ACM tevens verslag uit van de wijze waarop gevolg is gegeven aan de instructies van de Minister.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op vergaderingen of delen daarvan waarin individuele zaken worden besproken.

Artikel 5

De Minister of de Minister van Infrastructuur en Milieu zendt zaken die aanhangig zijn bij het Hof van Justitie van de Europese Unie die op het werkterrein van de ACM liggen, ter kennisneming aan de ACM toe. De betrokken minister kan de ACM ter zake om schriftelijke opmerkingen verzoeken.

§ 3. Uitvoeringstoets en rapportage inzake effecten voor de mededinging

Artikel 6

  • 1. De Minister of de Minister van Infrastructuur en Milieu legt voorgenomen besluiten van algemene strekking welke na invoering van invloed zijn of kunnen zijn op de uitoefening van aan de ACM opgedragen taken ten behoeve van een uitvoeringstoets voor aan de ACM. Is het voorgenomen besluit van algemene strekking niet afkomstig van de Minister of de Minister van Infrastructuur en Milieu, dan verzoekt de Minister de betrokken andere minister de ACM een uitvoeringstoets te laten verrichten.

  • 2. De betrokken minister doet het verzoek om een uitvoeringstoets op een zodanig tijdstip dat de toets van invloed kan zijn op de besluitvorming.

  • 3. Indien geen toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, kan de ACM uit eigen beweging een uitvoeringstoets uitvoeren. In dat geval informeert de ACM de betrokken minister over het voornemen daartoe.

  • 4. De ACM verricht de uitvoeringstoets binnen vier weken na het verzoek. In bijzondere gevallen kunnen de betrokken minister en de ACM in onderling overleg een andere termijn vaststellen.

  • 5. In een uitvoeringstoets beziet de ACM het voorgenomen besluit van algemene strekking in ieder geval op:

    • a. uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid;

    • b. gevolgen voor de ACM in termen van personeel, organisatie en financiën;

    • c. mogelijkheden om de doeltreffendheid en doelmatigheid van het voorgenomen besluit van algemene strekking te vergroten.

  • 6. De ACM zendt het resultaat van een uitvoeringstoets aan de betrokken minister. In de toelichting van het betreffende besluit van algemene strekking wordt aangegeven op welke wijze de uitvoeringstoets bij de besluitvorming is betrokken.

  • 7. De ACM maakt de uitvoeringstoets openbaar nadat het betreffende besluit van algemene strekking door de betrokken minister openbaar is gemaakt, tenzij de minister en de ACM anders overeenkomen.

Artikel 7

  • 1. Bij een opdracht aan de ACM om een rapportage als bedoeld in artikel 5c van de Mededingingswet uit te brengen stelt de Minister een termijn van dertien weken waarbinnen deze rapportage wordt verwacht. Mocht de ACM voorzien dat de rapportage niet binnen de gegeven termijn kan worden uitgebracht, dan stelt zij de Minister hiervan vier weken voor het verstrijken van deze termijn onder opgaaf van redenen in kennis.

  • 2. Indien de ACM voornemens is uit eigen beweging een rapportage uit te brengen inzake de effecten voor de mededinging van voorgenomen of geldende regelgeving of besluiten op of buiten het terrein van de Minister, dan stelt zij de Minister hiervan tijdig op de hoogte. De ACM geeft aan op welke termijn zij de rapportage uitbrengt.

  • 3. De ACM zendt een rapportage naar de Minister. De Minister reageert binnen vier weken op de rapportage. Bij zijn bevindingen geeft de Minister aan op welke wijze de rapportage bij de besluitvorming is of zal worden betrokken en op welke termijn de rapportage openbaar wordt gemaakt.

  • 4. Indien een andere minister de ACM verzoekt om een rapportage, dan meldt de ACM dit zo spoedig mogelijk aan de Minister.

§ 4. Beleidsregels

Artikel 8

  • 1. De ACM zendt de Minister of de Minister van Infrastructuur en Milieu ten minste vier weken voor de vaststelling van beleidsregels het ontwerp van die regels ter kennisneming toe.

  • 2. Indien de betrokken minister voornemens is te reageren op het ontwerp, stelt hij de ACM hiervan binnen twee weken na ontvangst van het ontwerp in kennis.

  • 3. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op beleidsregels waarop artikel 5l van de Mededingingswet van toepassing is.

Artikel 9

De ACM zendt de Minister of de Minister van Infrastructuur en Milieu zo spoedig mogelijk een afschrift van een besluit dat afwijkt van een door de betreffende minister vastgestelde beleidsregel.

§ 5. Interne organisatie ACM

Artikel 10

De ACM legt ten minste vier weken voordat zij overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt het bestuursreglement vaststelt, het concept voor aan de Minister met het oog op de overeenkomstig artikel 11, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen vereiste goedkeuring.

Artikel 11

De ACM legt ten minste vier weken voordat zij overeenkomstig artikel 5, tweede lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt de mandaatregeling vaststelt, het concept voor aan de Minister met het oog op de overeenkomstig artikel 5, derde lid, van Instellingswet Autoriteit Consument en Markt vereiste goedkeuring.

Artikel 12

De Minister informeert de ACM over relevante ontwikkelingen en aanschrijvingen met betrekking tot de bedrijfsvoering van de rijksoverheid.

§ 6. Tarievenvoorstel

Artikel 13

  • 1. De ACM stuurt de Minister jaarlijks voor 1 november voor het daaropvolgende kalenderjaar een voorstel voor de tarieven op grond van de Telecommunicatiewet en de Postwet 2009 die worden doorbelast aan ondernemingen.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde voorstel gaat vergezeld van een toelichting waarin wordt ingegaan op:

    • a. de voorgestelde tarieven voor het nieuwe jaar tegen de achtergrond van een meerjarig beeld van tariefontwikkeling;

    • b. de redenen van de voorgestelde tarieven;

    • c. de mate van kostendekkendheid en de kostenontwikkeling;

    • d. mogelijk aan het voorstel verbonden gevoeligheden.

§ 7. Jaarverslag en rapportage ConsuWijzer

Artikel 14

  • 1. De ACM stelt de Minister ten minste vier weken voordat het jaarverslag overeenkomstig artikel 18, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen aan de Minister wordt gezonden in de gelegenheid kennis te nemen van het ontwerpjaarverslag. De Minister stuurt het ontwerpjaarverslag door naar de Minister van Infrastructuur en Milieu.

  • 2. De Minister stelt de ACM ten minste twee weken voordat hij zijn bevindingen omtrent het jaarverslag aan de beide kamers der Staten-Generaal zendt, in de gelegenheid kennis te nemen van zijn ontwerpbevindingen en de ontwerpbevindingen van de Minister van Infrastructuur en Milieu omtrent het jaarverslag van de ACM.

Artikel 15

De ACM zendt de Minister halfjaarlijks een overzicht en specificatie van de via ConsuWijzer binnengekomen meldingen. Het overzicht gaat vergezeld van een toelichting.

§ 8. Concentraties

Artikel 16

  • 1. De ACM stelt de Minister zo spoedig mogelijk in kennis van een verwijzingsverzoek als bedoeld in artikel 4, vierde en vijfde lid, van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PbEU 2004, L 24).

  • 2. De ACM stelt de Minister in kennis van het voornemen van een kennisgeving aan de Europese Commissie als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de verordening. De kennisgeving aan de Minister geschiedt uiterlijk vijf werkdagen voordat de termijn afloopt waarbinnen de kennisgeving aan de Europese Commissie moet worden gedaan.

  • 3. De ACM stelt de Minister in kennis van het voornemen van een verzoek of een voornemen tot aansluiting bij een verzoek aan de Europese Commissie als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderscheidenlijk tweede lid, tweede alinea, van de verordening. De kennisgeving aan de Minister geschiedt uiterlijk vijf werkdagen voordat de termijn afloopt waarbinnen het verzoek of de mededeling inzake aansluiting bij een verzoek aan de Europese Commissie moet worden gedaan.

  • 4. Indien de Minister de ACM een instructie als bedoeld in artikel 10:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wil geven ten aanzien van een verwijzingsverzoek als bedoeld in het eerste lid of een voornemen als bedoeld in het tweede of derde lid, geeft hij deze instructie binnen drie werkdagen na ontvangst van de kennisgeving van de ACM. Indien een beoordeling van het verzoek of het voornemen niet binnen die termijn mogelijk is, stelt de Minister de ACM daarvan op de hoogte.

Artikel 17

  • 1. De ACM stelt de Minister zo spoedig mogelijk in kennis van een weigering van een vergunning voor het tot stand brengen van een concentratie op grond van artikel 41, tweede lid, van de Mededingingswet.

  • 2. De Minister doet binnen een week na ontvangst van een aanvraag op grond van artikel 47 van de Mededingingswet daarvan mededeling aan de ACM.

  • 3. Voordat de Minister de ontwerpbeslissing op een aanvraag op grond van artikel 47 van de Mededingingswet in de ministerraad aan de orde stelt, stelt hij de ACM in de gelegenheid binnen een week haar opmerkingen ter zake schriftelijk aan hem kenbaar te maken.

§ 9. Informatie-uitwisseling in relatie tot andere instanties

Artikel 18

  • 1. De ACM stelt de Minister in kennis van de ontwerpafspraken met andere overheidsinstanties inzake afbakening van werkzaamheden of inzake samenwerking. De ACM zendt hiertoe de Minister ten minste vier weken voor de vaststelling de tekst van de voorgenomen afspraken.

  • 2. De Minister stelt de ACM binnen twee weken in kennis van zijn voornemen opmerkingen te maken bij de ontwerpafspraken. Hij maakt zijn opmerkingen binnen twee weken na die kennisgeving.

§ 10. Slotbepalingen

Artikel 19

De Regeling gegevensuitwisseling NMa-EZ wordt ingetrokken.

Artikel 20

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2013.

Artikel 21

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling gegevensuitwisseling ACM en ministers.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 15 maart 2013

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp.

TOELICHTING

I. Algemeen

1.1 Inleiding en doel

De Instellingswet Autoriteit Consument en Markt regelt de formele samenvoeging van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) en Consumentenautoriteit (CA). Deze autoriteiten worden opgeheven onder gelijktijdige instelling van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De Instellingswet Autoriteit Consument en Markt bevat onder meer een bepaling (artikel 8) op basis waarvan de Minister van Economische Zaken nadere regels kan vaststellen over de in artikel 20 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bedoelde verstrekking van gegevens of inlichtingen van de ACM aan de Ministers van Economische Zaken en van Infrastructuur en Milieu en andersom. De uitwerking in nadere regels moet dus blijven binnen de kaders die artikel 20 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen stelt. Dat betekent onder meer dat de ACM verplicht is de door een minister gevraagde gegevens te verstrekken indien de betreffende minister die gegevens nodig heeft voor de uitoefening van zijn taak.

Deze regeling geeft uitvoering aan artikel 8 van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt. In deze regeling zijn de verschillende bepalingen over gegevensuitwisseling geharmoniseerd en samengevoegd, voor zover die bepalingen van toepassing dienen te zijn op de gegevensuitwisseling tussen de ACM en beide ministers. Het gaat hierbij om bepalingen met betrekking tot gegevensuitwisseling tussen de ACM en beide ministers die zijn opgenomen in de volgende regelingen en werkafspraken: de Regeling gegevensuitwisseling NMa-EZ, het Informatiestatuut Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit, het Relatiestatuut EL&I-NMa 2011 en Relationele afspraken minister van Economische Zaken en Consumentenautoriteit (Kamerstukken II 2008/09, 27 879, nr. 20). De Regeling gegevensuitwisseling NMa-EZ wordt bij deze regeling ingetrokken. Het Informatiestatuut Onafhankelijke Post en Telecommunicatieautoriteit vervalt van rechtswege door het intrekken van de Wet Onafhankelijke Post en Telecommunicatieautoriteit in de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt. Het Relatiestatuut EL&I-NMa 2011 en de Relationele afspraken minister van Economische Zaken en Consumentenautoriteit zullen bij de inwerkingtreding van een nieuw Relatiestatuut ACM en ministers worden ingetrokken.

Het doel van gegevensuitwisseling tussen de ministers enerzijds en de ACM anderzijds is dat allen kunnen beschikken over alle voor de uitoefening van hun taak nodige gegevens. De minister kan dus ook beschikken over vertrouwelijke, privacygevoelige gegevens of bedrijfsgegevens die bij de ACM berusten, voor zover die voor de uitoefening van zijn taak nodig zijn. Aan de andere kant dient de ACM te kunnen beschikken over gegevens die bij de minister berusten en die voor de ACM van belang zijn voor de uitoefening van haar taak.

In het kader van de uitvoering van artikel 2 van deze regeling kan door de ACM ook informatie worden verstrekt aan de betrokken minister ten behoeve van onder hem ressorterende diensten zoals bij voorbeeld het Agentschap Telecom, de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit en de Inspectie Leefomgeving en Transport. Indien sprake is van rechtstreeks aan deze diensten geattribueerde bevoegdheden kunnen op grond van artikel 2, tweede lid, van de Regeling gegevensverstrekking Autoriteit Consument en Markt rechtstreeks gegevens aan de desbetreffende dienst worden verstrekt, mits dat uiteraard binnen de grenzen van het genoemde artikel 2, tweede lid, valt.

Omdat deze regeling ook (deels) van toepassing is op informatie-uitwisseling tussen de ACM en de Minister van infrastructuur en Milieu is deze afgestemd met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

1.2 Hoofdlijnen

Deze regeling bepaalt ten algemene dat de ACM en de ministers elkaar uit eigen beweging of op verzoek van de ander gegevens zullen verstrekken. Verstrekken van gegevens uit eigen beweging is nodig, omdat het anders zou kunnen gebeuren dat de betrokken minister of de ACM niet beschikt over gegevens waarvan een van beiden niet weet dat deze bestaan. Uiteraard worden gegevens daarnaast ook op verzoek van de ander verstrekt als de ander van het bestaan van de gegevens op de hoogte is. Bovendien dient het verstrekken van gegevens zo spoedig mogelijk te gebeuren om te waarborgen dat deze tijdig kunnen worden gebruikt in de uitoefening van de taak.

De regeling bevat – naast deze generieke verplichting tot gegevensuitwisseling – ten aanzien van bepaalde onderwerpen meer specifieke regels over de gegevensuitwisseling. Deze specifieke regels geven een nadere invulling van de generieke verplichting tot gegevensuitwisseling. Het gaat daarbij om gegevensuitwisseling bij:

  • werkzaamheden in internationaal verband (paragraaf 2 van de regeling),

  • bij voorgenomen besluiten van algemene strekking van de ministers en de uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets en andere rapportages van de ACM inzake effecten voor de mededinging (paragraaf 3),

  • beleidsregels van de ACM (paragraaf 4),

  • het vaststellen door de ACM van het bestuursreglement en de mandaatregeling (paragraaf 5),

  • het vaststellen van tarieven en tariefswijzigingen voor het doorbelasten van toezichtskosten aan ondertoezichtsgestelden (paragraaf 6),

  • het jaarverslag van de ACM en de rapportage over de bij ConsuWijzer binnengekomen meldingen (paragraaf 7),

  • het uitvoeren van de fusietoetsing door de ACM (paragraaf 8), en

  • het sluiten van samenwerkingsafspraken met andere instanties door de ACM (paragraaf 9).

1.3 Regeldruk

Deze regeling heeft geen gevolgen voor de regeldruk voor het bedrijfsleven en de burgers. De algemene verplichting om onderling gegevens uit te wisselen bestond reeds voor de NMa, OPTA en CA. Het feit dat de concrete invulling van deze algemene verplichting voor de hiervoor genoemde onderwerpen is gespecificeerd voor de gehele ACM, terwijl dat voorheen niet op alle onderwerpen voor de NMa, OPTA en CA het geval was, doet daaraan niet af. Deze verplichtingen vallen immers tevens onder de algemene verplichting.

1.4 Uitvoeringstoets

Een ontwerp van deze regeling is voorgelegd aan de NMa, OPTA en de CA voor een uitvoeringstoets. Zij achten de regeling uitvoerbaar. Er zijn geen nadere opmerkingen gemaakt. Gezien het karakter van de regeling is niet getoetst op handhaafbaarheid.

II. Artikelsgewijs

Artikel 2

Dit artikel heeft betrekking op de gegevensuitwisseling tussen de ACM en de Minister of de Minister van Infrastructuur en Milieu in het algemeen. De ACM en de betreffende minister verstrekken elkaar zo spoedig mogelijk de gegevens waarvan zij redelijkerwijs kunnen aannemen dat deze van belang zijn voor een goede taakuitoefening door de ander. Een voorbeeld van gegevensverstrekking van de Minister aan de ACM is dat hij de ACM op de hoogte stelt van notificaties op het werkterrein van de ACM.

Het derde lid bepaalt uitdrukkelijk dat de betreffende minister en de ACM elkaar ook op de hoogte stellen van onderwerpen die in de publiciteit kunnen komen en waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het voor de ander van belang is daarvan op de hoogte te zijn, bijvoorbeeld omdat naar aanleiding van die publiciteit vragen kunnen worden gesteld door de pers of de politiek. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een situatie waarin de ACM een onaangekondigd bedrijfsbezoek verricht bij een onderneming of ondernemingen met een grote naamsbekendheid.

Artikel 3

De ACM informeert de betreffende minister over haar bevindingen bij het uitvoeren van haar taak indien deze informatie noodzakelijk is voor de voorbereiding van besluiten van algemene strekking (regelgeving op het niveau van wet, algemene maatregel van bestuur en ministeriële regeling alsmede beleidsregels die worden vastgesteld door de minister). Het gaat hierbij, anders dan in het geval van de uitvoeringstoets, niet om het geval dat deze minister reeds beleidsvoorstellen heeft gedaan. De minister dient binnen vier weken aan de ACM terug te koppelen hoe deze informatie bij zijn besluitvormingsproces heeft betrokken.

Artikel 4

Het is van belang dat de betreffende minister en de ACM elkaar zo spoedig mogelijk in kennis stellen van hun deelname in een vergadering in internationaal verband indien zij kunnen aannemen dat dat nodig is voor de taakuitoefening van de ander. Zij doen elkaar ook, voor zover deze uiteraard beschikbaar zijn, de agenda en naderhand het verslag van deze vergadering toekomen. De betreffende minister en de ACM stellen in onderling overleg, bijvoorbeeld in het Relatiestatuut ACM en ministers, vast om welke internationale organisaties het gaat. Na afloop van de internationale vergaderingen delen zij tevens de verslagen, zodra die beschikbaar zijn, met elkaar.

Omdat de betrokken ministers geen bemoeienis met individuele zaken mogen hebben (artikelen 9 en 10 van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt) mag de gegevensuitwisseling geen betrekking hebben op (delen van) vergaderingen van internationale organisaties waar individuele zaken worden besproken.

Artikel 5

De betrokken minister zendt zaken die aanhangig zijn bij het Hof van Justitie van de Europese Unie die op het werkterrein van de ACM liggen aan de ACM toe. Deze informatie kan voor de ACM immers van direct belang zijn voor de beoordeling van zaken. Tegelijkertijd kan de minister de ACM verzoeken om schriftelijke opmerkingen te maken die de Nederlandse regering zou kunnen gebruiken bij eventuele schriftelijke opmerkingen die aan het Hof van Justitie worden gezonden.

Artikel 6

Dit artikel strekt ertoe vast te leggen dat besluiten van algemene strekking (regelgeving op het niveau van wet, algemene maatregel van bestuur en ministeriële regeling alsmede beleidsregels die worden vastgesteld door de minister) die invloed hebben op de taakuitoefening door de ACM eerst getoetst worden op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, gevolgen voor de organisatie van de ACM en mogelijkheden om de doelmatigheid en doeltreffendheid te vergroten voordat zij worden vastgesteld.

In beginsel neemt de betrokken minister het initiatief tot een uitvoeringstoets. Heeft de minister (nog) geen verzoek gedaan, en mocht naar het oordeel van de ACM een uitvoeringstoets nodig zijn dan zal zij dit aan de minister melden.

De ACM maakt de uitvoeringstoets in beginsel openbaar op het tijdstip dat het besluit van algemene strekking door de betrokken minister openbaar wordt gemaakt. De ACM en de minister kunnen echter ook een andere wijze of ander tijdstip van openbaarmaking overeenkomen. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien eerdere openbaarmaking wenselijk is.

In de toelichting bij het betreffende besluit wordt aangegeven op welke wijze de uitvoeringstoets bij de besluitvorming is betrokken. In het uitzonderlijke geval dat het besluit niet voorzien is van een toelichting, zal de Minister de ACM hierover apart inlichten.

Artikel 7

Op grond van artikel 5c van de Mededingingswet kan de ACM in opdracht van een minister of uit eigen beweging een rapportage uitbrengen inzake de effecten voor de mededinging van voorgenomen of geldende regelgeving of van een voorgenomen of een geldend besluit. Artikel 7 van deze regeling geeft nadere invulling aan het proces rondom het uitbrengen van een dergelijk rapportage, voor zover het gaat om het in kennis stellen door de ACM van de Minister.

Artikel 8

Op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht is de ACM bevoegd om beleidsregels vast te stellen met betrekking tot de bevoegdheden waarover zij beschikt. In artikel 8 is bepaald dat de ACM het ontwerp van die regels ten minste vier weken voor de vaststelling aan de betrokken minister zendt. Dit heeft tot doel dat deze minister zich tijdig op de hoogte kan stellen van de inhoud van de beleidsregels. Hoewel het de minister vrij staat om zijn eventuele opmerkingen op de beleidsregels aan de ACM kenbaar te maken, heeft hij niet de bevoegdheid om aanpassingen in de beleidsregels af te dwingen. Artikel 8 respecteert derhalve de onafhankelijke positie die de ACM als zelfstandig bestuursorgaan heeft ten opzichte van de minister.

Dit artikel is niet van toepassing op beleidsregels waarop artikel 5l van de Mededingingswet van toepassing is omdat dit artikel zelf de betrokkenheid van de minister bij voorgenomen beleidsregels van de toezichthouder vastlegt.

Artikel 9

De ACM meldt het zo spoedig mogelijk aan de betrokken minister wanneer zij afwijkt van een beleidsregel van de minister. Het gaat daarbij om die gevallen waarin het handelen overeenkomstig de beleidsregel voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen (artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht). In het besluit wordt gemotiveerd weergegeven waarom van de beleidsregel is afgeweken.

Artikelen 10 en 11

De artikelen 4 en 5 van de Instellingswet ACM vereisen de goedkeuring van de Minister van Economische Zaken voordat de ACM haar bestuursreglement respectievelijk mandaatregeling vaststelt. De artikelen 10 en 11 van deze regeling bepalen dat de ACM concepten van deze stukken daartoe ten minste vier weken voor de beoogde datum van vaststelling aan de minister zendt.

Artikel 12

De ACM kan zich aansluiten bij de rijksbrede infrastructuur op het gebied van bedrijfsvoering (‘shared services’). Daartoe bepaalt artikel 12 dat de Minister van Economische Zaken de ACM over relevante ontwikkelingen op dit gebied informeert om te voorkomen dat dergelijke ontwikkelingen, die de doelmatigheid en doeltreffendheid van de bedrijfsvoering van de ACM zouden kunnen vergroten aan de ACM voorbij gaan.

Artikel 13

Voor ieder nieuw kalenderjaar wordt door de Minister een regeling vergoedingen Telecommunicatiewet en Postwet vastgesteld. Op grond van deze regeling worden door de ACM vergoedingen in rekening gebracht voor de door de ACM jegens een marktpartij verrichte of te verrichten werkzaamheden of diensten die voortvloeien uit de Telecommunicatiewet en de Postwet 2009. De in de regeling opgenomen vergoedingen dekken de door de ACM gemaakte kosten en dienen zoveel mogelijk aan te sluiten bij de feitelijke kostenontwikkeling bij de ACM. Hiertoe stuurt de ACM de Minister jaarlijks uiterlijk 1 november een voorstel voor de toezichtstarieven voor het komende kalenderjaar, waarbij de ACM ingaat op de in het tweede lid van artikel 13 genoemde aspecten.

Artikel 14

Artikel 18, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bepaalt dat de ACM haar jaarverslag aan de Minister van Economische Zaken en aan beide Kamers der Staten-Generaal zendt. Artikel 6, derde lid, van de Instellingswet ACM bepaalt dat de Minister van Economische Zaken zijn bevindingen, alsmede de bevindingen van de Minister van Infrastructuur en Milieu, aan de beide Kamers der Staten-Generaal zendt. Uitgangspunt is dat het jaarverslag en de bevindingen daaromtrent zo mogelijk tegelijkertijd worden verzonden.

Opdat beide ministers hun bevindingen zo spoedig mogelijk kunnen formuleren en verzenden, bepaalt artikel 14 van de regeling dat de ACM een concept van het jaarverslag vier weken voor de verzending van het jaarverslag aan de Minister van Economische Zaken zendt. Andersom dient de Minister van Economische Zaken een concept van zijn bevindingen twee weken voor de verzending aan de ACM voor te leggen.

Artikel 15

Bij ConsuWijzer, het informatieloket voor consumenten, komen dagelijks meldingen van consumenten binnen over handelspraktijken van ondernemingen. Dit kunnen bijvoorbeeld vragen of klachten zijn. Op grond van dit artikel ontvangt de Minister halfjaarlijks een overzicht van de gedane meldingen, met een toelichting daarop van de ACM. Het is ook voor de Minister van belang over deze, geanonimiseerde, informatie te beschikken met het oog op zijn algemene verantwoordelijkheid voor dit beleidsterrein.

Artikel 16

Op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van de Europese Unie van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PbEU 2004, L 24) kan worden verzocht een zaak die bij de ACM zou moeten worden aangemeld, te verwijzen naar de Europese Commissie en vice versa. In artikel 3 van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Autoriteit Consument en Markt mandateert de Minister van Economische Zaken aan de ACM de bevoegdheid om over deze verwijzingsverzoeken en over verzoeken als bedoeld in de artikelen 9 en 22 van verordening 139/2004 te besluiten. Artikel 16, eerste lid, schept de verplichting voor de ACM om de Minister van Economische Zaken te informeren over de ontvangst van een verwijzingsverzoek als bedoeld in artikel 4 van verordening 139/2004. In het tweede en derde lid is in een vergelijkbare procedure voorzien ten aanzien de behandeling van verzoeken als bedoeld in de artikelen 9 en 22 van verordening 139/2004. De ACM moet de verzoeken snel kunnen behandelen, aangezien partijen daar behoefte aan hebben in de meldingsfase van een concentratieprocedure en de in de verordening gestelde termijnen krap zijn. Daarom dient de Minister binnen drie werkdagen nadat een verzoek of een voornemen aan hem is voorgelegd, de ACM in kennis te stellen van zijn oordeel. De Minister van Economische Zaken kan, als mandaatgever, een instructie geven inzake het al dan niet inwilligen van een verwijzingsverzoek als bedoeld in artikel 4 van verordening 139/2004, inzake het mogelijk doen van een kennisgeving als bedoeld in artikel 9 van verordening 139/2004 of inzake het indienen van of het aansluiten bij een verzoek als bedoeld in artikel 22 van verordening 139/2004 (artikel 10:6 van de Algemene wet bestuursrecht). Deze instructiebevoegdheid wordt aan een termijn van drie werkdagen gebonden.

Artikel 17

De termijnen rond het nemen van een besluit van de Minister van Economische Zaken op een aanvraag als bedoeld in artikel 47 van de Mededingingswet om een vergunning zijn krap. Het is dus van belang over en weer snel gegevens uit te wisselen indien een dergelijke aanvraag is ingediend. Met het oog daarop dient de ACM binnen een week haar eventuele opmerkingen bij de conceptbeslissing te maken.

Artikel 18

De NMa, OPTA en CA hadden met verscheidene instanties samenwerkingsprotocollen gesloten. Vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Instellingswet ACM is de ACM op grond van artikel 42, zesde lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt partij bij deze samenwerkingsprotocollen. Vanzelfsprekend kan ook de ACM zelf nieuwe samenwerkingsafspraken maken met andere instanties. Artikel 18 verplicht de ACM om ontwerpafspraken ten minste vier weken voor de vaststelling daarvan aan de Minister van Economische Zaken te zenden.

Artikel 22

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2013, het tijdstip waarop de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt in werking treedt. Dit tijdstip stemt overeen met het beleid inzake de Vaste verandermomenten voor ministeriële regelingen. In afwijking van dit beleid geschiedt de bekendmaking van deze regeling niet uiterlijk twee maanden voor dat tijdstip. De reden hiervoor is dat deze regeling niet eerder kon worden vastgesteld dan nadat de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt is vastgesteld. Die vaststelling heeft onlangs plaatsgevonden. In het inwerkingtredingsbesluit van de wet wordt toegelicht waarom voor de wet wordt afgeweken van het beleid van Vaste verandermomenten. Deze afwijking is ingegeven door het feit dat alle voorbereidingen om de Autoriteit Consument en Markt van start te laten gaan getroffen zijn en er, gelet op de aan de instelling verbonden voordelen en de aan uitstel verbonden nadelen, geen reden is de instelling van deze autoriteit uit te stellen. Het is noodzakelijk deze ministeriële regeling, die uitvoering geeft aan artikel 8 van de genoemde Instellingswet, tegelijkertijd met de wet inwerking te doen treden.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp.

Naar boven