Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 20 maart 2013, nr. WJZ/13037503, houdende wijziging van de Regeling LNV-subsidies en het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2013 (garantstelling aquacultuur en vermindering fijn stof)

De Staatssecretaris van Economische Zaken;

Gelet op

  • verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001 (PbEU L 358);

  • verordening (EG) nr. 736/2008 van de Commissie van 22 juli 2008 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die visserijproducten produceren, verwerken en afzetten (PbEU L 201);

  • de artikelen 2, 4 en 7 van de Kaderwet LNV-subsidies;

  • artikel 1:3 van de Regeling LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4:1, eerste lid, worden na de omschrijving van het begrip ‘verordening nr. 510/2006’ de volgende begripsbepalingen ingevoegd, luidende:

  • verordening nr. 498/2007: Verordening (EG) nr. 498/2007 van de Commissie van 26 maart 2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad inzake het Europees Visserijfonds (PbEU L 120);

  • verordening nr. 736/2008: Verordening (EG) nr. 736/2008 van de Commissie van 22 juli 2008 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die visserijproducten produceren, verwerken en afzetten (PbEU L 201);.

B

Het opschrift van hoofdstuk 4, titel 4, paragraaf 4, komt te luiden:

§ 4. Garantstelling voor investeringen in vissersvaartuigen en verwerking en afzet

C

Artikel 4:55 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na ‘visserijonderneming’ de volgende zinsnede ingevoegd: voor eigen rekening en risico.

2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt ‘positieve’ vervangen door: voldoende.

D

Artikel 4:58, eerste lid, onderdeel h, vervalt.

E

Na artikel 4:59, tweede lid, wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De Minister verstrekt de bank, bedoeld in artikel 4:54, vijfde lid, een afschrift van de beschikking tot verlening van de garantstelling.

F

Na hoofdstuk 4, titel 4, paragraaf 4, wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 4a. Garantstelling voor investeringen in aquacultuur

Artikel 4:60a. Subsidiabele activiteiten
  • 1. De Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken in de vorm van een garantstelling voor de terugbetaling van leningen die naar het oordeel van de Minister gericht zijn op investeringen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van verordening nr. 1198/2006.

  • 2. De garantstelling kan worden verstrekt aan kleine of middelgrote ondernemingen als bedoeld in artikel 2, onderdeel g, van verordening nr. 736/2008, met in achtneming van artikel 10 van verordening nr. 498/2007.

  • 3. Artikel 1:2, tweede lid, is niet van toepassing.

Artikel 4:60b. Uitzonderingen en weigeringsgronden

Geen garantstelling wordt verstrekt:

  • a. aan ondernemingen in moeilijkheden, als bedoeld in artikel 2, onderdeel i, van verordening nr. 736/2008;

  • b. in de in artikel 4:53, derde lid, onderdeel b tot en met e, bedoelde gevallen;

  • c. indien aan de aanvrager reeds een garantstelling is verstrekt door de Minister, en:

    • die garantstelling is verstrekt in het tijdvak van twee jaren voorafgaand aan de datum van ontvangst van de aanvraag, of

    • met de garantstelling waarop de aanvraag betrekking heeft het totaal aan garantstellingen, verstrekt aan de aanvrager, € 2.500.000 of hoger wordt;

  • d. indien het bancair aansprakelijk vermogen van de aanvrager minder dan 15% bedraagt van het balanstotaal;

  • e. aan een onderneming ten aanzien waarvan een uitstaand bevel tot terugvordering geldt krachtens een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

Artikel 4:60c. Hoogte garantstelling en nadere voorschriften
  • 1. Een garantstelling wordt verstrekt voor een lening met een minimumbedrag van € 50.000 en een maximumbedrag van € 600.000.

  • 2. Op de verstrekking van de garantstelling, bedoeld in artikel 4:60a, eerste lid, zijn de artikelen 4:54, tweede tot en met zevende lid en 4:55 tot en met 4:59 van toepassing, met dien verstande dat:

    • a. de in artikel 4:54, derde lid, genoemde termijn 20 jaar bedraagt en de bank de looptijd met ten hoogste twee jaar kan verlengen in geval van betalingsmoeilijkheden;

    • b. in artikel 4:55, eerste lid, onder f, voor ‘een visvergunning’ wordt gelezen: een vergunning op grond van artikel 2.1.1 van de Regeling aquacultuur;

    • c. bij de rangschikking van de aanvragen overeenkomstig artikel 4:57, derde lid, een aanvraag hoger wordt gerangschikt indien het wordt uitgevoerd door een kleine of micro-onderneming;

    • d. in artikel 4:58, eerste lid, onder a, voor ‘de artikelen 25 en 35’ wordt gelezen: artikel 29;

    • e. de in artikel 4:59, eerste lid, genoemde termijn 13 weken bedraagt.

  • 3. Op de verstrekking van de garantstelling, bedoeld in artikel 4:60a, eerste lid, is artikel 4:42, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De subsidieontvanger voldoet aan de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

  • 5. Indien de subsidieontvanger niet voldoet aan het vierde lid, wordt, naar gelang van de ernst van de inbreuk, de subsidie geheel of gedeeltelijk ingetrokken.

  • 6. In afwijking van het eerste lid bedraagt de lening waarvoor een garantstelling wordt verstrekt ten hoogste € 1.200.000 ingeval een aanvraag tot garantstelling is ingediend door een natuurlijk persoon die op het tijdstip van ontvangst van de aanvraag ten hoogste 39 jaar oud is, en die tot doel heeft voor het eerst voor eigen rekening en risico een visserijonderneming te stichten of over te nemen die hij:

    • a. alleen in eigendom, pacht of erfpacht krijgt, of

    • b. volledig in eigendom, pacht of erfpacht krijgt met een andere natuurlijke persoon die op het tijdstip van ontvangst van de aanvraag ten hoogste 39 jaar oud is en die niet eerder een visserijonderneming volledig in eigendom, pacht of erfpacht heeft gehad.

Artikel 4:60d. Garantstelling 'plus'
  • 1. In afwijking van artikel 4:60c, eerste lid, bedraagt de lening waarvoor een garantstelling wordt verstrekt ten hoogste € 2.500.000 als:

    • a. de aanvraag tot garantstelling is gericht op de terugbetaling van een lening die strekt tot financiering van investeringen als bedoeld in artikel 4:60a, eerste lid, die voldoen aan de eisen van het certificatieschema Maatlat Duurzame Veehouderij en Aquacultuur, hetgeen blijkt uit een voorlopig certificaat dat is afgegeven door een door de Raad voor Accreditatie hiervoor geaccrediteerde organisatie, en waarvoor geldt dat:

      • 1°. binnen twee jaar na afgifte van het voorlopig certificaat een definitief certificaat wordt overgelegd, dan wel

      • 2°. binnen drie jaar een definitief certificaat wordt overgelegd volgens de dan vigerende Maatlat Duurzame Veehouderij en Aquacultuur.

    • b. de garantstelling wordt verstrekt ter zake van een investeringsplan, waarbij ten minste de helft van de investeringen betrekking heeft op de in onderdeel a bedoelde investeringen.

  • 2. Een garantstelling als bedoeld in dit artikel kan tevens worden verstrekt voor de terugbetaling van leningen die zijn achtergesteld ten opzichte van andere vorderingen van de bank, waarbij geldt dat:

    • a. slechts een garantstelling wordt verstrekt voor zover de omvang van de achtergestelde lening kleiner is dan het eigen vermogen van de visserijonderneming waarop de aanvraag tot garantstelling betrekking heeft;

    • b. in afwijking van artikel 4:60c, tweede lid, artikel 4:55, eerste lid, onderdeel e, niet van toepassing is;

    • c. in afwijking van artikel 4:60c, tweede lid, aanhef en onder a, achtergestelde leningen een looptijd hebben van ten hoogste tien jaar en niet lineair hoeven te worden afgelost.

Artikel 4:60e. Cumulatie

In afwijking van artikel 1:15, eerste lid, onderdeel a, komen kosten die op grond van hoofdstuk 4, titel 4, paragraaf 2, worden gesubsidieerd eveneens in aanmerking voor subsidie op grond van deze paragraaf.

G

Bijlage 2, hoofdstuk 5, komt te luiden:

HOOFDSTUK 5. INVESTERINGEN IN TECHNIEKEN TER VERMINDERING VAN FIJN STOF

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

  • 1. Investeringen in technieken ter vermindering van de uitstoot van fijn stof, die:

    • a. op grond van artikel 66, aanhef en onder c, van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, zijn aangemerkt in eindnoot 2 van de gepubliceerde lijst van emissiefactoren fijn stof voor veehouderij;

    • b. leiden tot een vermindering van de uitstoot van fijn stof per inrichting, bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, met ten minste 25 procent ten opzichte van de emissie, die maximaal is toegestaan op grond van de Regeling ammoniak en veehouderij, en het aantal dierplaatsen, dat maximaal is toegestaan op grond van de omgevingsvergunning;

    • c. in geval van pluimveebedrijven, leiden tot een vermindering van de uitstoot van fijn stof met ten minste 25 procent ten opzichte van de situatie na omschakeling van traditionele legbatterijen naar huisvestingssystemen die op grond van het Legkippenbesluit 2003 zijn toegestaan.

  • 2. Investeringen in technieken ter vermindering van het aantal overschrijdingsdagen, bedoeld in bijlage 1, paragraaf 3, onderdeel b, van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, die gecombineerd worden met de technieken, bedoeld in het eerste lid.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn kleine of middelgrote landbouwondernemingen.

Geen subsidie wordt verstrekt indien er ten aanzien van de onderneming een uitstaand bevel tot terugvordering is ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking voor subsidie:

  • 1. de door de aanvrager te maken kosten voor de werking van de techniek voor de vermindering van de uitstoot van fijn stof noodzakelijk materieel, zoals:

    • de filterwanden met behuizing, sproeiapparatuur, pompen, ventilatoren, opvangbakken onder de filterwanden, waterbehandeling, luchtinlaat en uitlaat, druppelvanger;

    • regelapparatuur voor pH, luchtdebieten, vloeistofdebieten, vloeistofniveauregeling, zuurdoseerpomp, ventielen, drukvalregistratie, bedrijfsurenteller, besturingscomputer met noodzakelijke besturingssoftware, schakelpaneel, alarmering;

    • hardware en software gericht op continue elektronische monitoring en registratie van essentiële procesparameters van de wasser;

    • materieel voor opslag van zuur of afgevoerde spuivloeistoffen van de filterwanden;

    • het overige voor de werking van het systeem noodzakelijk materieel zoals montagematerieel, coating, bekabeling, vloeistofleidingen, aansluitingen;

    • de kosten voor het aanpassen van de minimaal geïnstalleerde capaciteit van het mestdroogsysteem of van de droogtunnel;

    • de kosten voor het aanpassen van de warmtewisselaar.

  • 2. de door de aanvrager te maken kosten voor de werking van de techniek voor vermindering van het aantal overschrijdingsdagen voor fijn stof noodzakelijk materieel, zoals:

    • de kosten voor het aanpassen van de schoorsteen of ventilatiekoker vanaf een halve meter boven de nok van de stal met als doel de hoogte van de uitstroming van de lucht te vergroten;

    • de kosten voor het aanpassen van de horizontale uitstroming van de lucht naar verticale uitstroming van de lucht met als doel de uittreedsnelheid te veranderen van 0,4 m/s naar 4,0 m/s;

    • de kosten voor het verhogen van de uittreedsnelheid boven de 4,0 m/s;

    • het vervangen van verspreid liggende ventilatoren door ventilatoren op één emissiepunt direct aansluitend aan de stal of naar een emissiepunt niet direct aansluitend aan de stal door middel van een of meerdere ventilatiekanalen.

  • 3. de door de aanvrager te maken installatiekosten, bestaande uit de door de leverancier in rekening gebrachte kosten voor het bouwen en monteren van het materieel waardoor de functie van de techniek volledig kan worden benut;

  • 4. in afwijking van onderdeel a, komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

    • pompen en pompputten die dienen voor de aanvoer van grondwater;

    • kosten die direct verband houden met ventilatie en klimaatbeheersing in stallen, zoals stalventilatoren en het aanleggen van centrale afzuigkanalen;

    • kelders voor de opslag van vloeistoffen voor zover ze een opslagduur van zes maanden te boven gaan;

    • denitrificatie-apparatuur, tenzij deze apparatuur als integraal onderdeel van de luchtwasser is opgenomen in de stalbeschrijving

    • het verplaatsen van een stal of een gedeelte hiervan.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

  • 1. De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van:

    • a. een op naam van de aanvrager gestelde offerte van een leverancier of bouwer van de techniek, bedoeld in punt A. De offerte is zodanig gespecificeerd dat de verschillende onderdelen expliciet herkenbaar zijn;

    • b. een kopie van de door de bevoegde autoriteit verstrekte omgevingsvergunning of bewijsstukken waaruit blijkt dat deze is aangevraagd;

    • c. in geval van een investering in een techniek ter vermindering van het aantal overschrijdingsdagen, een investeringsplan, waarin de investeringen zijn opgenomen en waaruit blijkt op welke wijze de investeringen bijdragen aan de doelstelling, bedoeld in punt A.

  • 2. De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van:

    • a. facturen of andere schriftelijke bewijsstukken, waarin prijzen in- en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat de techniek, bedoeld in punt C, volgens de offerte is geplaatst;

    • b. bankafschriften waaruit de betaling van facturen blijkt.

ARTIKEL II

Het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2013 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De subsidies, bedoeld in artikel 1:20 van de regeling, zijn de subsidies bedoeld in de volgende titels van hoofdstuk 2 van dit besluit:

    • titel 1 en 2;

    • titel 3, met uitzondering van de subsidie genoemd in paragraaf 1a.

B

In hoofdstuk 2, titel 3, wordt na § 1 een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 1a. Investeringen in technieken ter vermindering van de uitstoot van fijn stof

Artikel 23a
  • 1. Aanvragen tot subsidieverlening voor een investering in een techniek ter vermindering van de uitstoot fijn stof eventueel in combinatie met een techniek ter vermindering van het aantal overschrijdingsdagen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 5, punt A, van de regeling kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 5, punt B, van de regeling.

  • 2. Aanvragen kunnen worden ingediend in de periode van 1 april 2013 tot en met 15 mei 2013.

  • 3. Er kan slechts één aanvraag worden ingediend per inrichting bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

  • 4. Landbouwondernemingen die op grond van artikel 65a van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2009, artikel 44a van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2010 of artikel 44 van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2011 subsidie hebben ontvangen, komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 23b
  • 1. Overeenkomstig artikel 1:4 van de regeling wordt een aanvraag tot subsidieverlening, bedoeld in artikel 23a, eerste lid, hoger gerangschikt naarmate:

    • a. de inrichting, bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, gelegen is in een gebied, waarvoor een gebiedsgerichte aanpak wordt opgesteld in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (3 punten);

    • b. de vermindering van de uitstoot van fijn stof hoger is (30% tot 50% emissiereductie: 1 punt; meer dan 50% emissiereductie: 2 punten);

    • c. de aanvrager in het bezit is van de vereiste omgevingsvergunning dan wel deze vergunning heeft aangevraagd (1 punt).

  • 2. In geval van overschrijding van het subsidieplafond, worden aanvragen tot subsidieverlening die op grond van het eerste lid gelijk zijn gewaardeerd, door loting gerangschikt.

  • 3. Wijziging van de subsidieverlening die betrekking hebben op een techniek, bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 5, punt A, van de regeling, wordt uitsluitend toegestaan voor zover de waardering, bedoeld in het eerste lid, gelijk of hoger is.

Artikel 23c

Er worden geen voorschotten verleend.

Artikel 23d

In afwijking van artikel 1:14, eerste lid, van de regeling kunnen aanvragen tot subsidievaststelling worden ingediend tot 1 april 2016.

Artikel 23e
  • 1. De subsidie bedraagt 55% van de subsidiabele kosten.

  • 2. Ingeval de activiteit waar de aanvragen, bedoeld in artikel 23a, eerste lid, betrekking op hebben tevens uit andere hoofde of anderszins op grond van de regeling wordt gesubsidieerd, wordt bij de vaststelling het subsidiebedrag zodanig verminderd dat het totaal van alle subsidies voor die activiteit niet hoger is dan 60% van de subsidiabele kosten.

Artikel 23f

Het subsidieplafond bedraagt € 10.000.000.

Artikel 23g

Artikel 1:20, vijfde lid, van de regeling is van overeenkomstige toepassing.

C

Het opschrift van hoofdstuk 2, titel 4, komt te luiden:

Titel 4. Garantstelling landbouw en aquacultuur

D

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Aanvragen voor garantstellingen als bedoeld in hoofdstuk 4, titel 4, paragraaf 4a, van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 1 april 2013 tot en met 27 december 2013.

E

Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a, wordt ‘artikel 2:70, eerste lid,’ vervangen door: artikel 2:70, eerste lid en artikel 4:60a, eerste lid.

2. In onderdeel b, wordt ‘artikel 2:80, tweede lid,’ vervangen door: artikel 2:80, tweede lid en artikel 4:60d, eerste lid, onderdeel a.

ARTIKEL III

De Regeling LNV-subsidies zoals deze luidde voor inwerkingtreding van deze regeling blijft van toepassing op aanvragen die voor 21 juli 2012 zijn ingediend op grond van hoofdstuk 4, titel 4, paragraaf 4, van de Regeling LNV-subsidies.

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2013.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 20 maart 2013

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma.

TOELICHTING

§ 1. Inleiding

Deze regeling strekt tot wijziging van de Regeling LNV-subsidies (verder: de regeling) en het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2013 (verder: het openstellingsbesluit) in verband met het introduceren van de subsidiemodule ‘Garantstelling voor investeringen in aquacultuur’ en aanpassingen van de module ‘Investeringen in technieken ter vermindering van fijn stof’.

§ 2. Garantstellingsregeling aquacultuur

§ 2.1. Aanleiding

Met deze wijziging van de regeling wordt een nieuw garantie-instrumentarium tot stand gebracht voor visserijondernemingen die zich richten op aquacultuur. Dit garantie-instrumentarium maakt het voor ondernemers, mede gelet op het huidige financieel-economische klimaat, gemakkelijker om financiering te krijgen voor leningen ten behoeve van investeringen in de aquacultuur. Het bevorderen van de aquacultuur is noodzakelijk. Ondanks een mondiaal perspectief groeit de viskweek in de EU nauwelijks en is er in Nederland sprake van een achteruitgang. In het actieplan visteelt1 is geïnventariseerd wat de meest kansrijke ontwikkelingsrichting voor de viskweek in Nederland is en wat er nodig is om een duurzame ontwikkeling te realiseren. Uit de inventarisatie komt naar voren dat de beperkte beschikbaarheid van investeringskapitaal als een knelpunt wordt ervaren. Op dezelfde wijze als bij de garantstelling landbouw (hoofdstuk 2, titel 12, van de regeling) en de garantieregeling voor investeringen in vissersvaartuigen en verwerking en afzet (hoofdstuk 4, titel 4, paragraaf 4, van de regeling), wordt een deel van het financiële risico dat banken lopen bij leningen ten behoeve van investeringen in de aquacultuur door de overheid afgedekt, waardoor de banken eerder bereid zullen zijn een dergelijke lening te verstrekken.

In de onderhavige regeling is, zoveel mogelijk, aangesloten bij de bovengenoemde garantieregelingen, tenzij het stellen van bijzondere of nadere voorwaarden voor de onderhavige garantieregeling noodzakelijk was.

§ 2.2 Doelgroep en staatssteun

De subsidie op grond van deze regeling wordt verleend aan kleine en middelgrote ondernemingen. Dit zijn ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen euro en/of het jaarlijkse balanstotaal van 43 miljoen euro niet overschrijdt. In Nederland zijn er geen andere dan kleine en middelgrote ondernemingen actief in de sector aquacultuur. De op grond van deze regeling verleende subsidie vormt staatssteun, maar is – nu deze uitsluitend wordt verleend aan kleine of middelgrote ondernemingen – vrijgesteld van voorafgaande goedkeuring door de Europese Commissie. Dit onder de voorwaarde dat de steun voldoet aan verordening (EG) nr. 736/2008 van de Commissie van 22 juli 2008 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die visserijproducten produceren, verwerken en afzetten (PbEU L 201)2. Verordening nr. 736/2008 stelt zowel algemene eisen aan de steunverlening als bijzondere eisen per steuncategorie.

Artikel 11 van verordening nr. 736/2008 stelt als voorwaarde dat steun voor investeringen in de aquacultuur voldoet aan de relevante bepalingen van de EU-regelgeving op het gebied van het Europees Visserijfonds (verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (PbEU L 223)3 en verordening nr. 498/2007 van de Commissie van 26 maart 2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad inzake het Europees Visserijfonds (PbEU L 120)4.

De in verordening nr. 736/2008 opgenomen voorwaarden zijn derhalve als subsidievoorwaarden in de onderhavige regeling opgenomen, al dan niet door middel van verwijzing naar de relevante bepalingen uit deze verordeningen. Ter zake steun vervat in garantieregelingen, waarvan ten deze sprake is, stelt verordening nr. 736/2008 als extra voorwaarde dat de methodiek voor het berekenen van het bruto-subsidie-equivalent door de Commissie moet zijn goedgekeurd. Deze goedkeuring is verleend bij beschikking van 5 februari 2013, C(2013) 472 final.

§ 2.3 Subsidievoorwaarden

Op grond van deze regeling kan subsidie worden verstrekt in de vorm van een garantstelling voor leningen die gericht zijn op investeringen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van verordening nr. 1198/2006. Het gaat om investeringen in de bouw, de uitbreiding, de uitrusting en de modernisering van productie-installaties, met name met het oog op de verbetering van de arbeidsomstandigheden, de hygiëne, de gezondheid van mens en dier en de productkwaliteit, ter beperking van de negatieve gevolgen of ter vergroting van de positieve gevolgen voor het milieu. Onder productie-installaties worden ook begrepen het gebouw, het bassin en de bijbehorende indoor-systemen, voor zover deze gebruikt worden voor aquacultuur.

Om voor subsidie in de vorm van een garantstelling in aanmerking te komen, dienen deze investeringen bij te dragen tot een of meer van de volgende, in artikel 29, eerste lid, van verordening nr. 1198/2006 (gelezen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van verordening nr. 498/2007), genoemde doelstellingen:

  • a. op nieuwe soorten (zijnde soorten waarvoor in de lidstaat nauwelijks of geen aquacultuurproductie bestaat, maar die goede afzetvooruitzichten bieden) gerichte diversificatie en productie van soorten met goede afzetvooruitzichten. Hieronder worden verstaan soorten waarvoor uit de voorspellingen op middellange termijn blijkt dat er meer vraag dan aanbod zal zijn op de markt;

  • b. invoering van aquacultuurmethoden die de negatieve gevolgen voor het milieu aanzienlijk terugdringen of de positieve gevolgen ten opzichte van de gangbare praktijk in de aquacultuur vergroten. Onder gangbare praktijk wordt verstaan de aquacultuuractiviteiten die worden uitgevoerd overeenkomstig de bindende gezondheids-, veterinaire of milieuwetgeving;

  • c. steun voor traditionele aquacultuuractiviteiten die van belang zijn voor de instandhouding en ontwikkeling van zowel het economisch en sociaal weefsel als het milieu. Traditionele aquacultuur zijn de sinds lang bestaande praktijken die deel uitmaken van het sociale en culturele erfgoed van een bepaald gebied;

  • d. steun voor de aankoop van apparatuur om viskwekerijen te beschermen tegen wilde predatoren;

  • e. verbetering van de arbeidsomstandigheden en -veiligheid van de werknemers in de aquacultuursector.

De subsidie mag, ingevolge artikel 10, tweede lid, van verordening nr. 498/2007, worden verleend voor investeringen in vaartuigen die in de aquacultuur worden gebruikt, tenzij deze vissersvaartuigen zijn uitgerust voor commerciële exploitatie van levende aquatische hulpbronnen. Voorts mag de subsidie, ingevolge artikel 10, derde lid, worden verleend voor investeringen met betrekking tot detailhandel op het bedrijf, wanneer die handel een integrerend onderdeel van het aquacultuurbedrijf is.

Op grond van artikel 4:60c, eerste lid, bedraagt de lening waarvoor de garantstelling wordt verstrekt ten minste € 50.000 en ten hoogste € 600.000. Voor startende ondernemers die ten hoogste 39 jaar oud zijn, is in het zesde lid van dat artikel een aparte regeling op genomen, waarbij de lening waarvoor de garantstelling wordt verstrekt ten hoogste € 1.200.000 bedraagt.

Het is wenselijk dat de aquacultuur een verdere verduurzamingsslag maakt op het gebied van visvoer, milieu, dierenwelzijn en diergezondheid. Investeringen die leiden tot het voldoen aan de Maatlat duurzame veehouderij en aquacultuur (onderdeel Duurzame aquacultuur: MDA)5, dragen bij aan dit doel. Om die reden biedt de regeling (artikel 4:60d) een hogere garantstelling (de garantstelling ‘plus’) voor leningen die strekken tot financiering van investeringen die voldoen aan de MDA (certificaat A of B). Ondernemers die voor certificering op grond van de MDA in aanmerking willen komen, kunnen de benodigde informatie vinden op de website van Stichting Milieukeur (SMK)6. Hier staat het MDA-certificatieschema met de eisen en de gegevens van de certificatie-instellingen die audits uit mogen voeren voor MDA. Op basis van onderbouwde investeringsplannen kan een voorlopig certificaat (viskwekerij-ontwerpcertificaat) worden aangevraagd en na realisatie van deze plannen ook een definitief certificaat (viskwekerij-certificaat). De garantstelling ‘plus’ wordt alleen verstrekt als minstens de helft van de investeringen betrekking heeft op duurzame aquacultuur, tevens kan een garantstelling worden verleend voor achtergestelde leningen.

§ 2.4. Samenloop met de investeringsregeling aquacultuur

Op grond van artikel 1:15, eerste lid, onderdeel a, van de regeling komen kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd niet voor subsidie in aanmerking. Artikel 1:16, derde lid, van de regeling treft een voorziening voor subsidiering voor dezelfde activiteit. Artikel 4:60e voorziet in een uitzondering op deze bepaling voor zover het gaat om subsidie aan kleine of middelgrote ondernemingen die op grond van hoofdstuk 4, titel 4, paragraaf 2 voor investeringen in de aquacultuur wordt verstrekt.

Gelet op de maximale hoogte van de subsidie op grond van hoofdstuk 4, titel 4, paragraaf 2 (maximaal 30% van de investeringskosten) en de aard van het garantie-instrumentarium (met een steunintensiteit van maximaal 5,83% van de investeringskosten), is deze uitzondering in dit geval gerechtvaardigd. De totale steunintensiteit voor de desbetreffende investeringen in de aquacultuur blijft, ook bij deze samenloop, ruim onder de op grond van artikel 6, derde lid, juncto artikel 11, onderdeel b, van verordening nr. 736/2008 toegestane grens van 40%.

§ 2.5. Overige wijzigingen

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt in hoofdstuk 4, titel 4, paragraaf 4, enkele wijzigingen van redactionele en administratieve aard aan te brengen (artikel I, onderdeel C tot en met E). Zo is het in verband met vermindering van administratieve lasten niet langer noodzakelijk bij de aanvraag, indien deze betrekking heeft op een rechtspersoon, een exemplaar van de statuten te overleggen.

§ 3. Investeringen in technieken ter vermindering van fijn stof

§ 3.1. Aanleiding

Het doel van deze module is om de achtergrondconcentratie van fijn stof in Nederland te verminderen door het subsidiëren van technieken die de uitstoot van fijn stof met ten minste 25% verlagen.

§ 3.2. Achtergrond

Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europese (verder: richtlijn luchtkwaliteit) kent grenswaarden voor de concentratie fijn stof (PM10) in de lucht. Deze grenswaarden bedragen 40 microgram per kubieke meter lucht (jaargemiddelde) en 50 microgram per kubieke meter lucht (daggemiddelde). Deze daggemiddelde grenswaarde mag maximaal 35 dagen per jaar overschreden worden. Dit zijn de zogenoemde overschrijdingsdagen.

Op grond van een beschikking van de Europese Commissie van april 2009 (C(2009) 2560) hadden landbouwondernemingen in Nederland tot 11 juni 2011 de tijd om te voldoen aan de grenswaarden voor fijn stof. Dit was tevens het doel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (verder: NSL).

De eerdere openstellingen van de module fijn stof waren dan ook gericht op landbouwondernemingen die de door de Europese Unie gestelde grenswaarden voor fijn stof overschreden of dreigden te overschrijden, zodat zij ook tijdig konden voldoen aan de Europese grenswaarden voor fijn stof. De subsidie was beperkt tot investeringen in emissiereducerende technieken die worden genoemd in eindnoot 2 bij het overzicht emissiefactoren fijn stof veehouderij.

Subsidie om te voldoen aan de voornoemde Europese norm is met ingang van 11 juni 2011 niet langer toegestaan. Iedere Nederlandse landbouwonderneming wordt ook geacht te voldoen aan deze Europese norm voor fijn stof.

Daarom ziet de onderhavige subsidiemodule op een verdere reductie van de uitstoot van fijn stof met ten minste 25%, zodat de achtergrondconcentratie van fijn stof in Nederland verder wordt verlaagd. Daarnaast zijn er onder meer verschillen in techniek en rangschikking. De voorwaarden worden in de volgende paragraaf toegelicht.

§ 3.3. Voorwaarden

Als gezegd in de vorige paragrafen, dient deze subsidiemodule om te komen tot een verdere reductie van de uitstoot van fijn stof met ten minste 25% per inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer (bijlage 2, hoofdstuk 2, punt A van de regeling). Omdat de landbouwondernemingen inmiddels voldoen aan de Europese regelgeving, gaat deze voorwaarde verder dan de Europese norm.

Landbouwondernemingen kunnen subsidie aanvragen voor technieken die de uitstoot van fijn stof verminderen, zoals genoemd in eindnoot 2 van de gepubliceerde lijst van emissiefactoren fijn stof voor veehouderij (http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/verslagen/2012/03/15/emissiefactoren-fijn-stof-voor-dieren.html ). Dit zijn technieken waarvan vaststaat dat deze bijdragen tot een reductie in de uitstoot van fijn stof.

Voorts kunnen landbouwondernemingen subsidie aanvragen voor technieken die het aantal overschrijdingsdagen, bedoeld in bijlage 1, paragraaf 3, onderdeel b, van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, verminderen. Deze technieken dienen echter wel gecombineerd te worden met technieken ter vermindering van de uitstoot van fijn stof. Deze technieken leiden tot een betere verspreiding en daardoor verdunning van de uitgestoten hoeveelheid fijn stof en daarmee tot een verlaging van het aantal overschrijdingsdagen.

Landbouwondernemingen die eerder subsidie hebben ontvangen, kunnen nu geen subsidie meer aanvragen. Dit heeft te maken met het streven naar een zo groot mogelijk bereik met deze investeringsregeling.

De geïnstalleerde technieken dienen ten minste vijf jaar (artikel 23g, Openstellingsbesluit) functionerend op het bedrijf gehouden te worden met het oog op het realiseren van het gestelde doel.

Bij de aanvraag tot subsidieverlening dient de offerte en een kopie van de geldende omgevingsvergunning meegestuurd te worden. In het geval dat er een omgevingsvergunning vereist is voor de aangevraagde investering, dient een kopie van de verstrekte omgevingsvergunning te worden meegestuurd. Als deze vergunning is aangevraagd, maar nog niet ontvangen, kan de ontvangstbevestiging van de gemeente meegestuurd worden. In geval van technieken ter vermindering van het aantal overschrijdingsdagen, dient tevens een investeringsplan te worden meegestuurd (bijlage 2, hoofdstuk 5, punt D, van de regeling). De reden dat deze bescheiden vereist zijn, is om te kunnen beoordelen of de aanvraag aan de subsidievoorwaarden voldoet en om te kunnen bepalen voor hoeveel punten een aanvraag in aanmerking komt. Met het oog op de rangschikking van de aanvragen.

Aanvragen tot subsidieverlening worden op grond van artikel 23b van het Openstellingsbesluit gerangschikt. Als er na subsidieverlening een wijziging ten aanzien van de techniek wordt aangevraagd, wordt deze alleen toegestaan als het aantal punten ten minste gelijk blijft.

De subsidie bedraagt 55% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 400.000 (artikel 23e, eerste lid, Openstellingsbesluit; artikel 1:16, vierde lid, regeling). Door 55% subsidie te verstrekken wordt de ondernemer de mogelijkheid geboden bij de investering ook gebruik te maken van andere subsidies, zoals de Garantstelling landbouw (N 358/2008 en zoals aangevuld in N 112/2009), zolang de maximale steunintensiteit van 60% niet wordt overschreden.

Aanvragen tot subsidievaststelling kunnen worden ingediend tot 1 april 2016 (artikel 23d Openstellingsbesluit). Bij de aanvraag tot subsidievaststelling worden de bescheiden genoemd in bijlage 2, hoofdstuk 5, punt D, van de regeling meegestuurd.

Ingevolge artikel 2, eerste lid van het Openstellingsbesluit is de module fijn stof overeenkomstig artikel 1:3, vijfde lid, van de regeling als Europese subsidies aangewezen. Daarom zijn op deze subsidie bepaalde algemene bepalingen van de regeling van toepassing, die specifiek voor Europese subsidies zijn neergelegd in hoofdstuk 1 van de regeling.

§ 3.4 Staatssteun

De subsidie voor investeringen in technieken ter vermindering van fijn stof bevat subsidies die zijn te kwalificeren als staatssteun. De regeling voldoet echter aan de voorwaarden van de zogenoemde vrijstellingsverordening voor landbouwondernemingen (verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001 (PB L 358 van 16.12.2006)), in het bijzonder artikel 4, tweede lid, sub e inzake investeringen in landbouwbedrijven. Overeenkomstig artikel 1 van deze verordening, is de doelgroep beperkt tot kleine en middelgrote ondernemingen (bijlage 2, hoofdstuk 5, punt B). Voorts overschrijdt het steunpercentage van 55% eventueel gecumuleerd met steun op basis van andere regelingen, zoals de Garantstelling landbouwondernemingen (N 358/2008 en zoals aangevuld in N 112/2009), niet de maximale steunintensiteit van 60% (artikel 23e, tweede lid, Openstellingsbesluit) en is het steunbedrag ten hoogste € 400.000 (artikel 1:16, vierde lid, regeling). Conform de procedure van artikel 20, eerste lid, van vrijstellingsverordening voor landbouwondernemingen, is aan de Europese Commissie beknopte informatie betreffende deze regeling gezonden.

§ 4. Administratieve lasten

§ 4.1. Garantstelling aquacultuur

Om in aanmerking te komen voor garantstelling zal de ondernemer eerst afspraken moeten maken met de bank over de mogelijkheid van het afsluiten van een lening. Daaraan zijn kosten verbonden. Deze kosten worden niet meegenomen in de berekening van de administratieve lasten van de onderhavige regeling, omdat ze niet exclusief voortvloeien uit deze regeling. Deze lasten zou de ondernemer ook hebben indien hij een lening had aangevraagd waarvoor geen garantstelling benodigd was. Omdat er een zekere relatie is tussen de gegevens die voor de kredietinstelling benodigd zijn en voor het aanvragen van een garantstelling is het dienstig om een percentage van 30% van de eerder genoemde kosten mee te nemen in de berekening van de administratieve lasten van deze regeling. Deze kosten, opgeteld bij de kosten voor het invullen van het aanvraagformulier en het opstellen van een eventueel bezwaarschrift, leiden tot een administratieve last van € 1814 per aanvraag. Bij het berekenen van de administratieve lasten van een subsidieregeling worden de kosten van de aanvraag gerelateerd aan het gemiddelde subsidiebedrag dat een aanvrager kan ontvangen. In deze regeling wordt geen directe subsidie verstrekt. De Minister levert een voordeel door garant te staan. Het gemiddelde garantstellingsbedrag wordt naar verwachting € 500.000. De relatieve administratieve last bedraagt daarmee 0,4%.

§ 4.2. Investeringen in technieken ter vermindering van fijn stof

De totale administratieve lasten per aanvrager bedragen € 493. Dit bedrag is tot stand gekomen op basis van een tarief van € 37 per uur en de volgende handelingen: aanvragen subsidieverlening, mogelijkheden voor het indienen van bezwaar- en beroepschriften, aanvragen subsidievaststelling en het indienen van een verzoek tot uitstel. Naar verwachting zullen er 80 aanvragen worden ingediend. De relatieve administratieve last van 0,4% (totaal van € 35.361 aan administratieve lasten bij een subsidieplafond van € 10.000.000) blijft hiermee ruim onder de grens van 5% relatieve administratieve lasten.

§ 5. Openstelling en subsidieplafond

Artikel II voorziet in het vaststellen van de aanvraagperiode, alsmede het vaststellen van het subsidieplafond.

Voor de garantstelling aquacultuur en de garantstelling landbouw bestaat door wijziging van artikel 30 van het Openstellingsbesluit thans één subsidieplafond. De aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 1 april 2013 tot en met 27 december 2013.

Voor de investeringen in technieken ter vermindering van fijn stof kunnen aanvragen tot subsidieverlening worden ingediend in de periode van 1 april 2013 tot en met 15 mei 2013. Het subsidieplafond bedraagt € 10.000.000.

§ 6. Inwerkingtreding en overgangsrecht

Deze regeling treedt in werking op 1 april 2013. Dit is in overeenstemming met de uitgangspunten van het systeem voor vaste verandermomenten voor regelgeving inhoudende dat ministeriële regelingen inwerkingtreden op 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober.7 Gelet op de benodigde goedkeuring van de Europese Commissie inzake de garantieregeling aquacultuur, die op 5 februari 2013 is verkregen, en gelet op de langer dan gebruikelijk durende kennisgevingsprocedure op grond van de vrijstellingsverordening voor wat betreft de investeringssubsidie ter vermindering van fijn stof, was publicatie twee maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding, derhalve per 1 februari, evenwel niet mogelijk.

Hiermee wordt afgeweken van het systeem van Vaste Verandermomenten voor wat betreft het uitgangspunt dat de regelgeving minimaal twee maanden voorafgaande aan de inwerkingtreding wordt gepubliceerd. De reden hiervoor is dat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding van de onderhavige regeling.

Artikel III voorziet in overgangsrecht voor aanvragen die op grond van de garantstellingsregeling investeringen in vissersvaartuigen en verwerking en afzet (hoofdstuk 4, titel 4, paragraaf 4) zijn ingediend voor 21 juli 2012. De wijzigingen hebben, vanwege de van overeenkomstige toepassing verklaring van deze bepalingen op de garantstelling voor investeringen in aquacultuur (hoofdstuk 4, titel 4, paragraaf 4a), wel effect voor aanvragen die op grond daarvan worden ingediend.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma.

Naar boven