Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 12 maart 2013, nr. IENM/BSK-2013/24028, houdende vaststelling van een tijdelijke subsidieregeling kwijtschelding door waterschappen (Tijdelijke subsidieregeling kwijtschelding door waterschappen)

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 2, aanhef en onderdeel d, 3 en 4 van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

minister:

Minister van Infrastructuur en Milieu;

subsidieontvanger:

Waterschap;

wet:

Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2

  • 1. De minister kan voor de periode vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2017 op aanvraag eenmalig subsidie verstrekken aan de subsidieontvanger, ter tegemoetkoming aan de toegenomen kosten van kwijtschelding van zuiveringsheffing, verontreinigingsheffing en watersysteemheffing ingezetenen, indien het algemeen bestuur van de subsidieontvanger het besluit heeft genomen om, overeenkomstig artikel 28, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, de kosten van kinderopvang mede in aanmerking te nemen als uitgaven bij het bepalen van het netto besteedbare inkomen met betrekking tot een verzoek om kwijtschelding.

  • 2. De subsidie bedraagt per subsidieontvanger per jaar ten hoogste een vijfde van het bedrag opgenomen in bijlage 1.

Artikel 3

Het subsidieplafond bedraagt per boekjaar € 2.000.000,–.

Artikel 4

  • 1. Als subsidiabele kosten worden uitsluitend in aanmerking genomen de vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2017 naar het oordeel van de minister door de subsidieontvanger gemaakte kosten van kwijtschelding van zuiveringsheffing, verontreinigingsheffing en watersysteemheffing bedoeld in artikel 2.

  • 2. Niet subsidiabel zijn de kosten die gemaakt zijn in het kalenderjaar voorafgaand aan de aanvraag die is ingediend overeenkomstig artikel 5.

Artikel 5

De aanvraag tot subsidie wordt uiterlijk 1 juni 2013 of uiterlijk 1 maart van elk volgend jaar ingediend bij de minister, met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig het model dat is opgenomen als bijlage 2.

Artikel 6

Onverminderd artikel 4:35 van de wet kan de minister subsidieverstrekking geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel de aanvraag niet voldoet aan artikel 5.

Artikel 7

  • 1. De minister beslist binnen dertien weken na ontvangst van de subsidieaanvraag.

  • 2. In de beschikking wordt vermeld:

    • a. een omschrijving van het doel waarvoor subsidie wordt verleend;

    • b. de looptijd van de subsidie;

    • c. het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.

Artikel 8

Subsidieverlening geschiedt onder de voorwaarde dat voor het deel van de subsidie dat ten laste van een nog niet vastgestelde begroting komt voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

Artikel 9

Onverminderd de artikelen 4:68, 4:69 en 4:70 van de wet is de subsidieontvanger verplicht tot:

  • a. het onverwijld doen van een schriftelijke melding aan de minister zodra aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden uitgevoerd of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan;

  • b. het onverwijld doen van een schriftelijke melding aan de minister van alle omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de hoogte van de subsidie en op de rechtmatige en de doelmatige aanwending daarvan;

  • c. het verlenen van medewerking aan een onderzoek naar de rechtmatige en doelmatige aanwending van de ontvangen subsidiegelden dat wordt verricht namens of in opdracht van de minister of door de Algemene Rekenkamer en het desverlangd verstrekken van alle informatie aan degene die met dit onderzoek is belast;

  • d. het verlenen van medewerking, binnen een door de minister te stellen termijn, aan een door hem ingesteld evaluatieonderzoek teneinde te beoordelen in welke mate de gesubsidieerde activiteiten een toegevoegde waarde hebben geleverd aan de in artikel 2, eerste lid, omschreven doelen van deze regeling.

Artikel 10

Voorts kan de minister bij de beschikking tot subsidieverlening verplichtingen opleggen met betrekking tot:

  • a. het zonder vergoeding aan de minister of een door de minister aangewezen derde verstrekken van door de minister benodigde, op gesubsidieerde activiteiten gerichte informatie; en

  • b. andere verplichtingen die de minister wenselijk acht ter verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 11

  • 1. De minister verstrekt ambtshalve en gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening een beschikking tot bevoorschotting.

  • 2. Het voorschot wordt uitgekeerd in termijnen waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot bevoorschotting worden bepaald, met dien verstande dat de totale voorschotverlening maximaal 100 procent van de verleende subsidie bedraagt.

Artikel 12

  • 1. De minister geeft een beschikking tot subsidievaststelling binnen 22 weken na 31 december 2017.

  • 2. Indien de beschikking niet binnen 22 weken kan worden gegeven, stelt de minister de betrokkenen daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 13

Met het toezicht op de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen zijn belast de directeur en medewerkers van de Auditdienst Rijk en zo nodig andere bij besluit van de minister aangewezen personen.

Artikel 14

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2013 en vervalt met ingang van 1 januari 2018 met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de voor die datum aangevraagde en verleende subsidies.

Artikel 15

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling kwijtschelding door waterschappen.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen.

BIJLAGE, 1 BEHOREND BIJ ARTIKEL 2, TWEEDE LID, VAN DE TIJDELIJKE SUBSIDIEREGELING KWIJTSCHELDING DOOR WATERSCHAPPEN

Subsidieontvanger

Subsidiebedrag dat ten hoogste verstrekt kan worden vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2017

Aa en Maas

€ 235.953,00

Amstel, Gooi en Vecht

€ 1.806.846,00

Brabantse Delta

€ 286.585,00

De Dommel

€ 83.567,00

Delfland

€ 1.564.502,00

De Stichtse Rijnlanden

€ 522.866,00

Fryslân

€ 335.906,00

Groot Salland

€ 132.724,00

Hollandse Delta

€ 901.211,00

Hollands Noorderkwartier

€ 640.024,00

Hunze en Aa's

€ 243.163,00

Noorderzijlvest

€ 254.305,00

Peel en Maasvallei

€ 124.367,00

Regge en Dinkel

€ 51.779,00

Reest en Wieden

€ 110.931,00

Rijn en IJssel

€ 11.798,00

Rijnland

€ 652.804,00

Rivierenland

€ 415.376,00

Roer en Overmaas

€ 314.605,00

Scheldestromen

€ 174.179,00

Schieland en de Krimpenerwaard

€ 536.302,00

Vallei & Veluwe

€ 223.500,00

Velt en Vecht

€ 112.897,00

Zuiderzeeland

€ 263.809,00

Totaal

€ 10.000.000,00

BIJLAGE 2, BEHOREND BIJ ARTIKEL 5, VAN DE TIJDELIJKE SUBSIDIEREGELING KWIJTSCHELDING DOOR WATERSCHAPPEN

Aanvraagformulier

naam waterschap:

bezoek adres:

postcode:

woonplaats:

e-mailadres:

contact persoon:

telefoonnummer:

bankrekeningnummer:

datum en kenmerk van het besluit van het algemeen bestuur van het waterschap als bedoeld in artikel 28, derde lid, Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990:

 

Welke persoon is bevoegd dit formulier te ondertekenen?

naam:

waterschap:

functie:

afdeling:

ondertekening:

adresgegevens indien afwijkend van bovengenoemd

adres:

postcode:

woonplaats:

telefoonnummer:

e-mailadres:

TOELICHTING

Algemeen

Per 1 januari 2012 is de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (verder: Uitvoeringsregeling) aangepast. Aan artikel 28 van voornoemde Uitvoeringsregeling is een derde lid toegevoegd. Daarin is opgenomen dat lokale overheden de kosten van kinderopvang in mindering mogen brengen op het netto besteedbare inkomen dat in aanmerking genomen wordt bij het kwijtschelden van lokale belastingen en heffingen verschuldigd door natuurlijke personen. De achtergrond van deze wijziging in de Uitvoeringsregeling is dat ouders die vanuit een uitkeringspositie gaan werken te maken krijgen met een zogeheten armoedeval. Gedoeld wordt op het effect dat optreedt wanneer door het aanvaarden van betaalde arbeid de aanspraak op tegemoetkomingen, subsidies en dergelijke wegvalt waardoor de facto financieel nadeel ontstaat en de prikkel om betaalde arbeid te aanvaarden wegvalt. Het betrekken van de kosten van kinderopvang bij het bepalen van het recht op kwijtschelding, is een maatregel om die armoedeval te beperken 1. Als gevolg van deze wijziging komen huishoudens die gebruik maken van kinderopvang eerder in aanmerking voor kwijtschelding.

Normaal gesproken vinden we bepalingen op het gebied van kwijtschelding in onder andere de Gemeentewet en de Waterschapswet. Vanwege de wens van het kabinet om op korte termijn lokale overheden de mogelijkheid te geven van de verruimde kwijtscheldingsregels gebruik te maken, is er voor gekozen de verruiming ter zake van kinderopvangkosten vooralsnog in de Uitvoeringsregeling te regelen. Het is de bedoeling om uiteindelijk een wettelijke grondslag voor deze verruiming te regelen in de Gemeente- en Waterschapswet.

Voor de waterschappen gaat het om kwijtschelding van waterschapsbelastingen als bedoeld in hoofdstuk XVI van de Waterschapswet evenals belastingen waarvan de heffing krachtens bijzondere wetten door het waterschap geschiedt. Het betreft de zuiveringsheffing, verontreinigingsheffing en watersysteemheffing.

Ter tegemoetkoming aan de toegenomen kosten van kwijtschelding voor gemeenten zijn middelen toegevoegd aan het Gemeentefonds. Zo kunnen deze lokale overheden uitvoering geven aan de gewijzigde Uitvoeringsregeling zonder hiervoor middelen bestemd voor andere doelen te moeten aanspreken.

De waterschappen voeren de Uitvoeringsregeling veelal op dezelfde wijze als gemeenten uit. Voor de waterschappen bestaat alleen geen vergelijkbaar fonds waaraan middelen kunnen worden toegevoegd ter compensatie van de toegenomen omvang van de kwijtschelding. In overleg met de Unie van Waterschappen (verder: UvW), is daarom gezocht naar een wijze aan de individuele waterschappen tegemoet te komen. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hiertoe een bedrag van twee miljoen per jaar gedurende een periode van vijf jaar beschikbaar gesteld voor de waterschappen. Dit geld, dat is toegevoegd aan de begroting van het ministerie van Infrastructuur en Milieu, kan middels onderhavige subsidieregeling op aanvraag aan de waterschappen verleend worden. Een dergelijke regeling laat de discretionaire bevoegdheid van de waterschappen kwijtschelding te verlenen intact. Het staat het algemeen bestuur van het waterschap vrij al dan niet gebruik te maken van de mogelijkheid de kosten van kinderopvang in aanmerking te nemen bij het kwijtschelden. Deze subsidieregeling beoogt de waterschappen die van deze mogelijkheid gebruik maken, voor zover de regelgeving het toelaat, zoveel mogelijk gelijk te behandelen als gemeenten.

Vormgeving regeling

Het is kabinetsbeleid om subsidieregelingen in beginsel tijdelijk te laten zijn. Zo wordt periodiek heroverwogen of een subsidieregeling de beste manier is om het beleidsdoel te bereiken. In dit geval zijn de middelen tijdelijk beschikbaar gesteld door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ook uit dien hoofde heeft deze regeling een tijdelijk karakter. Vanwege de verbondenheid van deze regeling met de Uitvoeringsregeling spreekt het voor zich dat wanneer deze laatste wordt aangepast, op het punt van het meenemen van de kosten van kinderopvang bij het bepalen van het netto besteedbare inkomen dat in aanmerking genomen wordt bij het kwijtschelden van lokale belastingen en heffingen, ook deze subsidieregeling opnieuw tegen het licht zal worden gehouden. Dit laat onverlet dat bij een eventuele evaluatie van de regeling ook naar voren kan komen dat daaraan na 2017 behoefte blijft bestaan.

De omvang van de ten hoogste te verlenen subsidie per waterschap is, in overleg met de UvW, bepaald op het bedrag dat in 2011 aan kwijtschelding is verleend. Door gebruik te maken van dit voor kwijtschelding representatieve jaar ontstaat een goed beeld van het bedrag dat per waterschap gewoonlijk wordt kwijtgescholden en is het naar rato vastgestelde bedrag van de maximaal te verlenen subsidie per waterschap adequaat onderbouwd.

Overwogen varianten

Elke subsidieregeling levert bestuurlijke lasten op, zowel voor de subsidie ontvanger als voor de uitvoerder van de subsidie. De nuloptie, het niet opstellen van een subsidieregeling, is daarom nadrukkelijk overwogen. In dat geval zouden de waterschappen echter nadeel ondervinden ten opzichte van de gemeenten, die vanwege het bestaan van een eigen fonds, structureel gecompenseerd kunnen worden. Dit terwijl de waterschappen, vooralsnog op vrijwillige basis, maar op termijn op wettelijke basis zoals in de toelichting van de gewijzigde Uitvoeringsregeling al wordt aangekondigd, een vergelijkbaar kwijtscheldingsbeleid hanteren. De waterschappen hebben daarnaast de wens geuit compensatie voor de toename aan kwijtscheldingen te willen ontvangen. Vanwege het ontbreken van andere manieren om de beschikbare middelen aan waterschappen te doen toekomen, hebben ze aangegeven met een subsidieregeling zeker geholpen te zijn. Nu, gelet op het kabinetbeleid om de armoedeval te beperken, door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nadrukkelijk middelen ter compensatie van de waterschappen beschikbaar zijn gesteld, is gekozen voor het opstellen van een subsidieregeling.

Administratieve lasten en inhoudelijke nalevingkosten

Deze subsidieregeling kent geen gevolgen voor bedrijven en burgers wat betreft administratieve lasten en inhoudelijke nalevingkosten. Wel zijn er gevolgen voor overheden, namelijk voor de waterschappen en het rijk.

Om de bestuurlijke lasten zoveel mogelijk te beperken wordt gebruik gemaakt van een eenvoudig aanvraagformulier dat slechts eenmaal hoeft te worden ingediend. Het gaat om een eenmalige subsidie die voor een periode van maximaal vijf jaar verleend wordt en om voorschotten middels één enkele subsidiebeschikking. Eveneens ter voorkoming van bestuurlijke lasten wordt het bedrag van de subsidie niet bijgesteld aan de hand van de daadwerkelijk verleende kwijtschelding. Dat zou immers bestuurlijke lasten met zich meebrengen voor de waterschappen. Bij een dergelijk systeem zouden de waterschappen jaarlijks moeten terugkoppelen welk bedrag aan kwijtschelding zij hebben verleend. Jaarlijks zou dat moeten leiden tot aanpassing van de subsidieregeling. Met gebruikmaking van representatieve historische gegevens wordt dit voorkomen. Op deze wijze worden de bestuurlijke lasten voor de waterschappen beperkt evenals de uitvoeringslasten voor het ministerie. Ook de keuze voor de wijze van verantwoording (zie hierna) draagt bij aan geringe bestuurlijke lasten dan wel uitvoeringslasten.

Verantwoordingregime

Gelet op de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (verder: Aanwijzingen) bestaan er verschillen tussen de eisen die gesteld mogen worden op het gebied van financieel beheer en uitvoering aan subsidies tot een bedrag van € 25.000, subsidies tussen de € 25.000 en € 125.000 en subsidies boven € 125.000. Deze subsidieregeling heeft betrekking op alle drie de categorieën.

Gelet op Aanwijzing 7, onder 3, is het mogelijk de aanwijzingen die gelden voor subsidieverstrekking tot € 25.000, als dit op grond van risicoanalyse mogelijk wordt geacht, ook toe te passen op subsidies van € 25.000 of meer. De risico's verbonden aan het verlenen van de onderhavige subsidie aan waterschappen zijn laag. Gekozen is daarom voor direct verlenen van de subsidie gevolgd door ambtshalve vaststelling.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

Artikel 28, derde lid, van de Uitvoeringsregeling, ziet enkel op belastingen en heffingen verschuldigd door natuurlijke personen. Het betreft hier daarom de kwijtschelding door waterschappen aan huishoudens van zuiveringsheffing, verontreinigingsheffing en de kwijtschelding aan ingezetenen van de watersysteemheffing. Het maximale subsidiebedrag dat is opgenomen in bijlage 1 kan alleen verkregen worden wanneer de subsidieontvanger al in 2013 een besluit tot het meenemen van de kinderopvangtoeslag heeft genomen en tijdig een aanvraag heeft ingediend. Omdat de subsidieregeling in overleg met de Unie is voorbereid wordt verwacht dat de meeste waterschappen in staat zijn nog dit jaar een aanvraag in te dienen.

Artikel 4

Het bedrag van de subsidie is gemaximaliseerd op het bedrag dat is opgenomen in bijlage 1. Het betreft de door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor dit doel ter beschikking gestelde gelden. In dit verband wordt er op gewezen dat niet getoetst zal worden op welke grond kwijtschelding verleend is, nu ervan uitgegaan mag worden dat de gestegen kosten een gevolg zijn van het besluit van het bestuur van het waterschap de kosten van kinderopvang mede in aanmerking te nemen. De mogelijkheid bestaat dat een algemeen bestuur van een waterschap pas op een later moment, bijvoorbeeld in 2015, besluit de kosten van kinderopvang mee te nemen. Het tweede lid is opgenomen om duidelijk te maken dat geen subsidie zal worden verleend over de kwijtschelding die voorafgaand aan dat besluit is verleend. In het voorbeeld zou de kwijtschelding over 2014 niet voor subsidie in aanmerking komen. Pas wanneer er sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 2 en de aanvraag overeenkomstig artikel 5 wordt ingediend, komen de toegenomen kosten van kwijtschelding voor subsidie in aanmerking.

Artikelen 5 en 6

Ten behoeve van de aanvraag dienen de waterschappen gebruik te maken van het formulier dat is opgenomen in bijlage 2. Ter voorkoming van uitvoeringslasten gaat het om een laagdrempelig formulier. In het eerste jaar dat deze regeling van kracht is kan een aanvraag worden ingediend uiterlijk 1 juni 2013. In de daaropvolgende jaren tot uiterlijk 2017 kan de aanvraag uiterlijk 1 maart worden ingediend.

Artikel 9

Dit artikel bevat verplichtingen voor de subsidieontvanger. De subsidieontvanger is verplicht mee te werken aan een door de minister ingesteld evaluatieonderzoek. Beoogd wordt een dergelijk evaluatie onderzoek uit te voeren voor beëindiging van de looptijd van de regeling. Daarbij zal onderzocht worden in hoeverre nog behoefte bestaat aan voortzetting van de regeling. Dit zal mede afhankelijk zijn van de beschikbare middelen en de vraag of de Uitvoeringsregeling waterschappen nog steeds de mogelijkheid biedt de kosten voor kinderopvang mee te nemen bij de beoordeling of huishoudens in aanmerking komen voor kwijtschelding.

Artikel 11

Gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening zal een beschikking tot bevoorschotting verstrekt worden waarin zal worden opgenomen dat er jaarlijkse voorschotten worden verleend. Dit beperkt de uitvoeringslasten.

Gelet op het wetsvoorstel Wijziging van de Wet financiering decentrale overheden in verband met het rentedragend aanhouden van liquide middelen in 's Rijks schatkist (verplicht schatkistbankieren)2 zullen ook de waterschappen, na inwerkingtreding met terugwerkende kracht tot juni 2012, verplicht worden om liquide middelen aan te houden in de schatkist van het Rijk. Dit vanwege het gunstig effect op de overheidsschuld en het beperken van de risico’s van beleggingen. Mede hierom bestaat er geen bezwaar tegen het verstrekken van een voorschot tot 100 procent.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen.


X Noot
1

Kamerstukken II 2010/11, 31322, nr. 138, blz. 10.

X Noot
2

Kamerstukken II 2012/13, 33540, nr. 2.

Naar boven