Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 26 maart 2013, nummer WBN 2013/1, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Vreemdelingenwet 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf 1/8-1-b Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b HRWN komt te luiden:

Paragraaf 1 Algemeen

Dit artikellid strekt ertoe te waarborgen dat het (op grond van de Vw 2000 gevoerde) vreemdelingenbeleid en het (op grond van de RWN gevoerde) naturalisatiebeleid met elkaar in overeenstemming zijn. De verlening van het Nederlanderschap mag het vreemdelingenbeleid immers niet doorkruisen.

Onderstaand wordt aangegeven op welke wijze aan de hand van de beperking van de verblijfsvergunning van de verzoeker kan worden beoordeeld of er in beginsel al dan niet bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd in de zin van de Rijkswet (zie hierna paragraaf 3).

De Vw 2000 is overigens – anders dan de RWN – geen rijkswet en regelt daarom alleen het verblijf van vreemdelingen in het Europese deel van Nederland. In Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba gelden aparte verblijfsregelingen.

B

Paragraaf 3/8-1-b Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b HRWN komt te luiden:

Paragraaf 3 (Geen) bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd

Bij de beoordeling van een verzoek om naturalisatie zal steeds de vraag moeten worden beantwoord of er op grond van de beperking van de verblijfsvergunning van de vreemdeling bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN.

In het kader van de Wet modern migratiebeleid, dat per 1 juni 2013 in werking is getreden, is het stelsel van verblijfsvergunningen vereenvoudigd en gestroomlijnd. De beperkingen waaronder een verblijfsvergunning kan worden verleend is in aantal verminderd. Zie hiervoor bijlage 3 bij dit artikellid. In deze bijlage wordt tevens aangegeven of er op grond van de beperking al dan niet bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd in de zin van de Rijkswet.

Let op! De verblijfsvergunningen die zijn afgegeven vóór 1 juni 2013 blijven geldig tot de geldigheidsduur verstrijkt of de vergunning is ingetrokken. De ‘oude beperking’ wordt vanaf 1 juni 2013 aangemerkt als ‘nieuwe’ beperking.

Voorbeeld: een vreemdeling die op 1 januari 2013 houder is van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als geestelijk voorganger of godsdienstleraar’ (tijdelijk verblijfsrecht tot 1 juni 2013), geldig tot 1 december 2015, wordt vanaf 1 juni 2013 aangemerkt als houder van een verblijfsvergunning ‘arbeid in loondienst’ (niet tijdelijk verblijfsrecht). Deze vreemdeling kan dus, als hij voldoet aan alle voorwaarden, vanaf 1 juni 2013 in aanmerking komen voor naturalisatie.

In artikel 3.4 Vb 2000 staan de beperkingen waaronder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend. De beperking wordt vermeld op het verblijfsdocument. In artikel 3.5, tweede lid, Vb 2000 is bepaald of een verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd een tijdelijk karakter heeft of niet. Is de verblijfsvergunning verleend onder een andere beperking, dan is het verblijf van de vreemdeling in beginsel niet-tijdelijk van aard. Het kan echter voorkomen dat bij de verlening van een verblijfsvergunning of in een beleidsregel is aangegeven dat het verblijfsrecht toch tijdelijk van aard is.

Aan de hand van het verblijfsdocument van de verzoeker en met behulp van de Bijlagen 2 en 3 kan worden beoordeeld of er al dan niet bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd. De verzoeker moet bij de indiening van het verzoek de gegevens en bescheiden verschaffen die voor de beslissing nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs kan beschikken (artikel 4:2 Awb). Hij verstrekt bij de indiening de tegenwoordige en, voor zoveel nodig, de gegevens met betrekking tot de eerdere verblijfsrechtelijke status (artikel 31, eerste lid, aanhef en onder f, BVVN).

Het gaat te ver om in de naturalisatieprocedure zelfstandig te onderzoeken of verzoeker in aanmerking zou kunnen komen voor een verblijfsvergunning die naar zijn aard al dan niet tijdelijk is. De naturalisatieprocedure is daar niet op ingericht en is daar ook niet voor bedoeld. Inzet van de naturalisatieprocedure is evenmin de vraag of de verblijfsvergunning die de verzoeker bezit al dan niet moet worden ingetrokken dan wel niet moet worden verlengd. Vragen over de verlening, de intrekking dan wel de niet-verlenging van een verblijfsvergunning behoren in beginsel inzet te zijn van een vreemdelingenrechtelijke procedure op grond van de Vw 2000. Daarom wordt in het kader van de behandeling van een verzoek om naturalisatie in het algemeen geen fictietoets toegepast, waarbij wordt bezien of de verzoeker die niet in het bezit is van een verblijfstitel om voor onbepaalde tijd in Nederland te verblijven, daarvoor wel in aanmerking zou kunnen komen als daarom zou worden gevraagd. Als vreemdelingrechtelijke vragen zich bij het indienen van een verzoek voordoen, moet de verzoeker worden verwezen naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (artikel 36, eerste lid BVVN). In gevallen waarin een verzoeker in het geheel niet in het bezit is van een verblijfsdocument, niet bereid is om een verblijfsdocument te verkrijgen en niettemin een verzoek om naturalisatie wil indienen, zal de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het verzoek afwijzen.

Er zijn ook situaties denkbaar waarin de verzoeker niet beschikt over het juiste verblijfsdocument, waarin het verblijfsdocument behoort te worden ingetrokken, waarin het verblijfsrecht van rechtswege is komen te vervallen of waarin verzoeker niet behoeft te beschikken over een verblijfsdocument. In die gevallen kan niet met behulp van de Bijlagen 2 en 3 worden beoordeeld of er bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde duur in Nederland van de verzoeker. Voor die gevallen geldt het navolgende.

C

Paragraaf 3.1/8-1-b Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b HRWN komt te luiden:

Paragraaf 3.1 Beoordelingsmoment

Hoewel de verzoeker bij de indiening van het verzoek moet aantonen of er ten aanzien van hem al dan niet bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd bestaan, is uiteindelijk doorslaggevend of er op het moment van de beslissing op het verzoek om naturalisatie dergelijke bedenkingen bestaan. Als op het moment van de indiening van het verzoek wel, maar op het moment van de beslissing geen bedenkingen bestaan, kan het verzoek toch worden ingewilligd (als ook aan de andere voorwaarden wordt voldaan). Ook omgekeerd geldt: als op het moment van de indiening van het verzoek geen, maar op het moment van de beslissing wel bedenkingen bestaan, komt de verzoeker niet in aanmerking voor naturalisatie. Als de verzoeker bij de indiening van het verzoek niet kan aantonen dat er tegen zijn verblijf voor onbepaalde tijd geen bedenkingen bestaan, wordt hem ontraden een verzoek in te dienen en wordt hij verwezen naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Als de verzoeker er niettemin op staat een verzoek in te dienen, zal de burgemeester het verzoek in ontvangst nemen. Het verdient aanbeveling een woordelijk verslag op te maken en dit door verzoeker te laten ondertekenen. Verzoeker wordt erop gewezen dat, in het geval zijn verzoek om naturalisatie wordt afgewezen, hij de voor naturalisatie betaalde leges niet terugkrijgt. De burgemeester kan verlangen dat verzoeker een verklaring ondertekent als opgenomen in model 2.21.

Het bovenstaande neemt niet weg dat een verzoeker (met uitzondering van een verzoeker als bedoeld in artikel 8, tweede lid, RWN) op grond van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, RWN op het moment van indiening van het verzoek een onafgebroken periode van vijf jaar ‘toelating’ moet hebben in Nederland als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN (zie de toelichting bij dat artikel) en dat die ‘toelating’ moet voortduren tot en met het moment van beslissen op het verzoek.

D

Paragraaf 3.2/8-1-b Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b HRWN komt te luiden:

Paragraaf 3.2 Reden tot intrekking/niet-verlenging van de verblijfsvergunning

Bij het indienen van een verzoek om naturalisatie en tijdens de behandeling van dat verzoek kunnen omstandigheden aan het licht komen die grond kunnen vormen om de verleende verblijfsvergunning in te trekken dan wel niet te verlengen. Voor de gronden tot intrekking dan wel niet verlenging van een verblijfsvergunning wordt verwezen naar de volgende artikelen in de Vw:

Verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd

Artikel 18 en 19 Vw

Verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd

Artikel 22 Vw

Verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd

Artikel 32 Vw

Verblijfsvergunning asiel onbepaalde tijd

Artikel 35 Vw

Als er aanwijzingen bestaan dat een verblijfsvergunning moet worden ingetrokken dan wel niet moet worden verlengd, kunnen er – ondanks dat verzoeker (nog) in het bezit is van een geldig verblijfsdocument – wél bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd. De verzoeker wordt ontraden een verzoek in te dienen en hij wordt verwezen naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Houdt verzoeker niettemin vast aan indiening van het verzoek, dan wordt de procedure gevolgd zoals beschreven in paragraaf 3.1 bij de toelichting op dit artikellid.

In het advies aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt melding gemaakt van de omstandigheden die hebben geleid tot het vermoeden dat de verblijfsvergunning moet worden ingetrokken dan wel niet moet worden verlengd. Door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zal het verblijfsrecht dan nader worden onderzocht.

E

Paragraaf 3.3/8-1-b Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b RWN komt te luiden:

Paragraaf 3.3 Aanspraken op een ander (sterker) verblijfsrecht

Het kan voorkomen dat bij de indiening van het verzoek blijkt dat op grond van het verblijfsdocument van verzoeker moet worden geconcludeerd dat er bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd, maar dat de verzoeker stelt in aanmerking te kunnen komen voor een verblijfsvergunning met een andere beperking die wel voldoende is om in aanmerking te komen voor naturalisatie. Ook hier geldt – om bovengenoemde redenen – dat verzoeker wordt ontraden om een verzoek in te dienen en dat hij wordt verwezen naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Houdt verzoeker niettemin vast aan indiening van het verzoek om naturalisatie, dan wordt de procedure gevolgd zoals beschreven in paragraaf 3.1 bij de toelichting op dit artikellid. Door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt op basis van het door verzoeker overgelegde verblijfsdocument (dus geen fictietoets) met behulp van Bijlagen 2 en 3 beoordeeld of sprake is van bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd.

Turken en het besluit 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980

Het kan voorkomen dat een verzoeker die in het bezit is van een verblijfsvergunning met een tijdelijk karakter, toch in aanmerking komt voor naturalisatie. Dit is het geval wanneer de verzoeker verblijfsrecht kan ontlenen aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EU – Turkije. Een Turkse werknemer die een jaar legale arbeid heeft verricht, heeft namelijk op grond van Associatiebesluit 1/80 recht op verlenging van zijn verblijfsvergunning voor de duur van een jaar, als dezelfde werkgever nog een jaar werkgelegenheid voor de werknemer heeft en in het bezit is van een tewerkstellingsvergunning. Na drie jaar is hij vrij op de arbeidsmarkt. Ook kinderen van Turkse werknemers, die in het gastland een beroepsopleiding hebben voltooid, kunnen verblijfsrecht ontlenen aan het Associatiebesluit.

Omdat niet in één oogopslag te zien is of een Turkse onderdaan verblijfsrecht ontleent aan besluit 1/80, zal hij, om in aanmerking te komen voor naturalisatie, in principe met een verblijfsvergunning moeten aantonen dat hij verblijfsrecht heeft in Nederland. Heeft hij (een tijdje) geen verblijfsvergunning (gehad) en stelt hij het voor naturalisatie tot Nederlander juiste verblijfsrecht te hebben (gehad) op grond van besluit 1/80, dan zal betrokkene bij de IND een verblijfsrechtelijke beslissing (beschikking) moeten aanvragen en verkrijgen waarin is neergelegd dat hij daadwerkelijk op genoemde grond verblijfsrecht heeft (gehad) (artikel 36, eerste lid BVVN). Betrokkene zal bij een dergelijke verblijfsrechtelijke aanvraag de juiste stukken aan de IND moeten overleggen waaruit blijkt dat hij voldoet of heeft voldaan aan de voorwaarden van artikel 6 (Turkse werknemers) of in artikel 7 (gezinsleden van Turkse werknemers) van besluit 1/80.

Als niet direct te zien is of een Turkse onderdaan verblijfsrecht met een niet-tijdelijk karakter ontleent aan Associatiebesluit 1/80 moet betrokkene zich dus voorafgaand aan de indiening van het naturalisatieverzoek tot de IND wenden om zijn verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard te laten vastleggen in een verblijfsrechtelijke beschikking.

Alleen als betrokkene er op staat om tóch, ondanks het ontbreken van het juiste verblijfsdocument of een beschikking van de IND zoals hierboven omschreven, zijn naturalisatieverzoek in te dienen, dan mag de gemeente die indiening niet weigeren en moet de procedure gevolgd worden zoals omschreven in paragraaf 3.1 van de toelichting op artikel 7 RWN.

F

Paragraaf 3.8/8-1-b Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b HRWN komt te luiden:

Paragraaf 3.8 Buiten een land van het Koninkrijk ingediende verzoeken

De in artikel 8, tweede lid, RWN genoemde vreemdelingen kunnen ook buiten een land van het Koninkrijk verzoeken om naturalisatie. In dat geval wordt ambtshalve – aan de hand van de voorwaarden in het vreemdelingenbeleid die op de verzoeker van toepassing zouden zijn als hij om toelating in Nederland zou vragen – beoordeeld of de verzoeker in aanmerking zou kunnen komen voor een verblijfsrecht, als hij daar om zou vragen. Alleen als aan hem een verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard zou kunnen worden verleend, voldoet hij aan het vereiste in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN (voor meer informatie, zie de circulaire optie/naturalisatieverzoeken in het buitenland).

G

Paragraaf 3.9/8-1-b Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b HRWN komt te luiden:

Paragraaf 3.9 Medeverlening aan minderjarigen met een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (vva-bep)

Er is sprake van toelating voor onbepaalde tijd als het verblijfsrecht naar zijn aard niet tijdelijk is. Voor de vraag of kinderen in de verlening of verkrijging kunnen delen, is de aard van het verblijfsrecht beslissend. Als de ouder(s) aan wie het kind het verblijf ontleent in het bezit is (zijn) van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, is het verblijfsrecht van het kind, ook al betreft het een vergunning asiel voor bepaalde tijd, naar zijn aard niet-tijdelijk. Echter, als de ouder(s) in het bezit is (zijn) van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en het kind houder is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt het kind geacht toelating voor onbepaalde tijd te hebben als de ouder(s) om medeverlening verzoekt (verzoeken). Kinderen van een houder van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd die in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kunnen dus, als zij aan de overige voorwaarden voor naturalisatie voldoen, delen in de naturalisatie van de ouder(s).

In het geval beide ouders om medeverlening hebben verzocht, maar slechts één van hen in aanmerking komt voor naturalisatie, zal het kind met een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd delen in de naturalisatie van die ouder. In dit geval is het niet van belang vanwege welke ouder het minderjarige kind het afhankelijke asiel verblijfsrecht heeft verkregen.

Voorbeeld

De minderjarige Amin is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze verblijfsvergunning heeft hij verkregen in het kader van de tijdige nareis bij zijn vader die inmiddels in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Zijn moeder is ook in het bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Beide ouders doen een verzoek tot naturalisatie en verzoeken tevens om medeverlening aan Amin.

De vader komt niet in aanmerking voor naturalisatie. De moeder wel. Ondanks dat het verblijfsrecht van Amin afhankelijk is van zijn vader, komt hij wel in aanmerking voor medeverlening. Immers, moeder voldoet wel en heeft ook om medeverlening voor Amin verzocht.

H

Bijlage 2/8-1-b Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b HRWN komt te luiden:

BIJLAGE 2

Wel/geen bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd

Verblijfsdocument

Verblijfstitel

Toelating voor onbepaalde tijd/ geen bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd (**)

I

Verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder beperking

Zie bijlage 3 (*)

II

Verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd

Ja (*)

III

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Neen, tenzij betrokkene:

– een minderjarige is voor wie medeverlening op grond van artikel 11, eerste lid, RWN is verzocht; en

– verblijf heeft op grond van artikel 29, aanhef en onder a t/m e, Vw 2000;

– een meerderjarige is, staatloos is en verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. NB! ‘Onbekende nationaliteit’ is niet ‘staatloos’

IV

Verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

Ja (*)

EU/EER

Vanaf 29 april 2006 ontvangen EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen niet langer een verblijfsdocument. Familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten ontvangen op aanvraga nog wel een verblijfsdocument EU/EER. EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen met een duurzaam verblijfsrecht ontvangen op aanvraag een duurzaam verblijfsdocument. Dat geldt ook voor hun familieleden, ongeacht hun nationaliteit. Ook na 29 april 2006 kunnen EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen nog steeds in het bezit zijn van een (vóór 29 april 2006 afgegeven) verblijfsdocument EU/EER

Ja, tenzij betrokkene:

– familie- of gezinslid is van een EU/EER- of Zwitserse onderdaan, niet is het bezit is van een nationaliteit van een lidstaat en niet in het bezit is van een verblijfsdocument EU/EER, afgegeven voor de duur van vijf jaar of de duur van het voorgenomen verblijf indien dit minder dan vijf jaar bedraagt.

W

Vreemdeling is in het bezit van een W-document

Neen

Sticker met verblijfsaantekening

Vreemdeling heeft sticker in geldig document voor grensoverschrijding of op inlegvel (ook EU/EER-onderdanen of Zwitserse onderdanen kunnen in het bezit zijn van een sticker/inlegvel)

Neen

* Bij de uitkomst ‘geen bedenkingen’ in Bijlage 2 of 3 moet nog wel worden bedacht dat er geen redenen mogen bestaan om de verblijfsvergunning in te trekken dan wel niet te verlengen. Zie hiervoor paragraaf 3.2. Tevens kunnen er gevallen zijn waarbij het verblijfsrecht van rechtswege is komen te vervallen (gemeenschapsonderdanen). Zie hiervoor paragraaf 3.4.

** Bij de uitkomst ‘wel bedenkingen’ in Bijlage 2 en 3 moet worden bedacht dat er gevallen zijn waarbij verzoeker wellicht in aanmerking kan komen voor een andere verblijfscategorie. Zie hiervoor paragraaf 3.3.

I

Bijlage 3/8-1-b Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b RWN komt te luiden:

BIJLAGE 3

Wel/geen bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd

Beperkingen nieuw vanaf 1 juni 2013

Beperking oud (tot 1 juni 2013)

Bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd?

Verblijf als familie- of gezinslid

– gezinshereniging/-vorming

– verruimde gezinshereniging

– adoptie

– afwachten onderzoek geschiktheid adoptief ouders

– pleegkind

Nee, tenzij de hoofdpersoon in het bezit is van een verblijfsvergunning van tijdelijke aard

Verblijf als economisch niet-actieve langdurig ingezetene of vermogende vreemdeling

– economisch niet-actieven

Nee

Arbeid als zelfstandige

– zelfstandige

Nee

Arbeid als kennismigrant

– kennismigrant

Nee

Verblijf als houder van de Europese blauwe kaart

nvt

Nee

Seizoenarbeid

– tijdelijke arbeid in loondienst

Ja

Arbeid in loondienst

– arbeid in loondienst;

– arbeid als geestelijk voorganger of godsdienstleraar;

– arbeid in loondienst aan boord van een Nld’s zeeschip, mijnbouwinstallatie of boorplatvorm

– afwachten van herstel en hervatting van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of mijnbouwinstallatie op een continentaal platvorm

– doorbrengen van verlof in Nederland

Nee

Grensoverschrijdende dienstverlening

– grensoverschrijdende dienstverlening

Ja

Wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71

– EU-richtlijn wetenschappelijk onderzoekers

Nee

Lerend werken

– verblijf als stagiair

– verblijf als practicant

Ja

Arbeid als niet geprivilegieerd militair of niet geprivilegieerd burgerpersoneel

– verblijf als niet-geprivilegieerd militair of burgerpersoneel

Nee

Studie

– studie hoger onderwijs

– studie voortgezet en beroepsonderwijs

– aanvullende examens

Ja

Het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst

– zoekjaar regeling afgestudeerden

– zoekjaar regeling hoogopgeleiden

Ja

Uitwisseling, al dan niet in het kader van een verdrag

– au pair

– uitwisseling particuliere organisatie (niet WHS/WHP)

– uitwisseling WHS

– uitwisseling WHP

Ja

Medische behandeling

– medische behandeling

Ja

Tijdelijke humanitaire gronden

– slachtoffer mensenhandel

– buiten zijn schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken

– AMV (alleenstaand minderjarige vreemdeling)

– eergerelateerd geweld

– kinderbeschermingsmaatregel

Ja

Het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de RWN

– artikel 17 RWN

Ja

Niet-tijdelijke humanitaire gronden

– wedertoelating

– voortgezet verblijf om humanitaire redenen

Nee

Let op! Een verzoeker die verblijfsrecht kan ontlenen aan Associatiebesluit 1/80 van de Assiociatieraad EU-Turkije kan ook met een verblijfsvergunning met een tijdelijk karakter in aanmerking komen voor naturalisatie. Zie voor meer uitleg paragraaf 3.3 van de toelichting op artikel 8, eerste lid, onder b, RWN.

J

Bijlage 4/8-1-b Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b HRWN komt te vervallen.

K

Bijlage 5/8-1-b Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, HRWN komt te vervallen.

L

Bijlage 6/8-1-b Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b HRWN komt te vervallen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juni 2013.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 26 maart 2013

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze: L. Mulder, Directeur-generaal Vreemdelingenzaken.

TOELICHTING

Artikelsgewijs

A, C, F, G, H

Het gaat hier om tekstuele wijzigingen.

B, I, J, K

Op 1 juni 2013 treedt de Wet modern migratiebeleid in werking. In het kader van deze wet is het stelsel van verblijfsvergunningen vereenvoudigd en gestroomlijnd. De beperkingen waaronder op dit moment een verblijfsvergunning kan worden verleend, worden in aantal verminderd. In dit stelsel komt de keuze voor een doelgroepenbenadering tot uitdrukking. Binnen een beperking kunnen meerdere categorieën migranten verblijf krijgen.

Vanaf 1 juni 2013 gelden de volgende verblijfsbeperkingen:

  • verblijf als familie- of gezinslid;

  • verblijf als economisch niet-actieve langdurige ingezetene of vermogende vreemdeling;

  • arbeid als zelfstandige;

  • arbeid als kennismigrant;

  • verblijf als houder van de Europese blauwe kaart;

  • seizoenarbeid;

  • arbeid in loondienst;

  • grensoverschrijdende dienstverlening;

  • wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG;

  • lerend werken;

  • arbeid als niet geprivilegieerd militair of niet geprivilegieerd burgerpersoneel;

  • studie;

  • het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst;

  • uitwisseling, al dan niet in het kader van een verdrag;

  • medische behandeling;

  • tijdelijke humanitaire gronden;

  • het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap;

  • niet-tijdelijke humanitaire gronden.

De verblijfsvergunningen die zijn afgegeven vóór 1 juni 2013, datum inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid, blijven geldig tot de geldigheidsduur verstrijkt of de vergunning is ingetrokken. Hiermee wordt voorkomen dat zeer veel houders van een vergunning regulier op het moment van inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid hun verblijfsdocument zouden moeten laten vervangen. Vervanging van de oude verblijfsdocumenten vindt plaats op het natuurlijke moment waarop de geldigheidsduur moet worden verlengd. De ‘oude beperkingen’ worden vanaf 1 juni 2013, het moment waarop de Wet modern migratiebeleid in werking treedt, aangemerkt als de ‘nieuwe’ beperkingen.

De ‘nieuwe’ beperkingen zijn opgenomen in de gewijzigde bijlage 3 bij artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, HRWN. Aan de hand van deze bijlage kan worden beoordeeld of er al dan niet bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd in de zin van de Rijkswet.

Voorts wordt in de tekst wordt verwezen naar artikel 3.4 en 3.5, tweede lid, Vb 2000. In artikel 3.4 Vb 2000 staan de beperkingen waaronder een verblijfsvergunning kan worden verleend. In artikel 3.5, tweede lid, Vb 2000 is bepaald of een verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd een tijdelijk karakter heeft of niet. Door te verwijzen naar deze artikelen kunnen bijlagen 4 en 5 geschrapt worden.

D, L

Voor de gronden tot intrekking dan wel niet verlenging van een verblijfsvergunning wordt in deze paragraaf middels een schema verwezen naar de desbetreffende artikelen in de Vreemdelingenwet. Op deze wijze kan bijlage 6 (beknopt overzicht gegeven van de gronden tot intrekking dan wel van de gronden tot niet verlenging van de verschillende verblijfsvergunningen) worden geschrapt.

E

Het gaat hier om een verduidelijking van reeds bestaand beleid ten aanzien van Turken en het besluit 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze: L. Mulder, Directeur-generaal Vreemdelingenzaken.

Naar boven