Besluit ingevolge artikel 18, tweede lid, Wet politiegegevens, van de Minister van Veiligheid en Justitie, kenmerk 330633/13 d.d. 11 maart 2013, houdende toestemming aan de korpschef van het landelijk politiekorps en de verantwoordelijken voor de Koninklijke marechaussee en de bijzondere opsporingsdiensten van het ministerie van Financiën en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot het verstrekken van politiegegevens aan de partners in de Regionale Informatie en Expertisecentra (RIEC’s) ten behoeve van het verrichten van integrale casusanalyses voor het bepalen van gezamenlijke interventiestrategieën en het uitvoeren daarvan (Wpg-machtigingsbesluit RIEC’s/werkproces integrale casusanalyse)

De Minister van Veiligheid en Justitie,

In overeenstemming met

De Minister van Defensie

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Staatssecretaris van Financien

Overwegende:

Dat een krachtiger aanpak van georganiseerde criminaliteit over de hele linie een prioriteit is in het regeerakkoord;

Dat hiertoe een brede geïntegreerde aanpak van de georganiseerde criminaliteit waarbij door het lokale bestuur, het openbaar ministerie, de politie, de Belastingdienst, de Koninklijke marechaussee en andere betrokken organisaties wordt samengewerkt, noodzakelijk is; Dat hiervoor een aanzet is gegeven met het Bestuurlijk Akkoord Geïntegreerde Aanpak Georganiseerde Misdaad 2008;

Dat, in een pilotfase, op basis en binnen de kaders van het Bestuurlijk Akkoord, regionale samenwerkingsverbanden zijn aangegaan, welke zijn vastgelegd in Regionale Convenanten Geïntegreerde Aanpak Georganiseerde Misdaad; Dat hierin concrete afspraken zijn gemaakt over de regionale samenwerking, coördinatie en informatie-uitwisseling tussen de deelnemende partners ten behoeve van de geïntegreerde aanpak van de georganiseerde criminaliteit;

Dat, ter ondersteuning van de deelnemende partners in de desbetreffende regio’s besloten is tot de inrichting van Regionale Informatie en Expertisecentra (hierna: RIEC’s) en vervolgens tot de inrichting van een Landelijk Informatie- en Expertisecentrum (hierna: LIEC) dat eveneens als doelstelling heeft het bevorderen van een geïntegreerde aanpak van de georganiseerde criminaliteit.

Dat, na afloop van de pilotfase en evaluatie, besloten is deze aanpak van de georganiseerde criminaliteit voort te zetten en te verstevigen, waartoe een Geactualiseerd Bestuurlijk Akkoord Bestuurlijke en Geïntegreerde Aanpak Georganiseerde Criminaliteit 2012 (hierna: Geactualiseerd Bestuurlijk Akkoord) is opgesteld;

Tevens is besloten dat de regionale samenwerkingsverbanden, de RIEC’s en het LIEC, structureel worden voortgezet; Dat hiertoe, mede uit oogpunt van bestuurlijke eenvoud, is besloten tot het opstellen van één Convenant voor alle regio’s, te weten het Convenant ten behoeve van Bestuurlijke en Geïntegreerde Aanpak Georganiseerde Criminaliteit, Bestrijding Handhavingsknelpunten en Bevordering Integriteitsbeoordelingen (hierna: het Convenant); Dat hierin verduidelijkt is dat ook de bestrijding van handhavingsknelpunten en de bevordering van integriteitsbeoordelingen onder de reikwijdte van het Convenant vallen.

Dat zoals in het Geactualiseerd Bestuurlijk Akkoord en het Convenant aangegeven, de uitwisseling van informatie tussen de partners bij het Convenant van essentieel belang is voor de bestuurlijke en geïntegreerde aanpak van de georganiseerde criminaliteit, de bestrijding van handhavingsknelpunten en de bevordering van integriteitsbeoordelingen, en dat informatie-uitwisseling als zodanig een essentieel onderdeel is van de samenwerking tussen de Convenantpartners.

Dat ook noodzakelijk is dat de partners in de RIEC’s politiegegevens verstrekt krijgen welke door de regionale eenheden van het landelijke politiekorps (voorheen: regiokorpsen) worden verwerkt.

Dat er een besluit overeenkomstig artikel 20 van de Wet politiegegevens juncto artikel 4:5 van het Besluit politiegegevens is genomen en zodoende is voorzien in een basis voor het op structurele basis verstrekken door de regionale eenheden van het landelijke politiekorps van politiegegevens aan de in de RIEC’s deelnemende partners, met inachtneming van het hierover in het Geactualiseerd Bestuurlijk Akkoord en het Convenant bepaalde;

Dat ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van het Besluit politiegegevens, in de gevallen waarin de korpschef tot verstrekking van politiegegevens op grond van artikel 20 van de Wet politiegegevens beslist, geen politiegegevens worden verstrekt die verwerkt worden overeenkomstig artikel 9 of 10 van de Wet politiegegevens. Dat ingevolge het tweede lid van voornoemde bepaling, slechts indien dringend noodzakelijk voor een goede uitvoering van de politietaak en na overleg met de functionaris aangewezen op grond van artikel 2:10 van het Besluit politiegegevens, beslist kan worden tot verstrekking van politiegegevens verwerkt op grond van artikel 9 of 10 van de Wet politiegegevens. Dat in de nota van toelichting bij het Besluit politiegegevens is aangegeven dat dit aan de orde kan zijn in situaties waarin sprake is van ernstig gevaar voor het leven of de gezondheid van bepaalde personen, hetgeen de verstrekking van deze gegevens maar beperkt mogelijk maakt.

Dat de praktijk de afgelopen jaren heeft uitgewezen dat politiegegevens welke zijn verwerkt op grond van artikel 8 en 13 Wet politiegegevens, vaak onvoldoende zijn om zicht te krijgen op de verborgen verschijningsvormen van de georganiseerde criminaliteit en dat juist ook de politiegegevens verwerkt op grond van artikel 9 en 10 van de wet van groot belang zijn voor de geïntegreerde aanpak van de georganiseerde criminaliteit;

Dat met name voor het verrichten van integrale casusanalyses ten behoeve van het bepalen van gezamenlijke interventiestrategieën en het uitvoeren daarvan door de partners deze gegevens van groot belang zijn gebleken; Dat uit evaluatie gebleken is dat het begrip ‘dringend noodzakelijk’ in de praktijk van de regionale eenheden (voorheen: korpsen) tot zeer uiteenlopende interpretaties leidt, waardoor niet alleen onzekerheid ontstaat over de vraag wanneer er sprake is van dringende noodzaak die tot verstrekking kan leiden maar ook uiteenlopende praktijken als het gaat om het verstrekken van deze gegevens;

Dat de verstrekking van deze gegevens hierdoor wordt bemoeilijkt, hetgeen op zijn beurt nadelige effecten heeft op met name de aanpak van de georganiseerde criminaliteit.

Dat de verstrekking van politiegegevens aan de partners in de RIEC’s weliswaar op regionaal niveau plaatsvindt; Dat er echter samenwerkingsverbanden in alle (politie)regio’s zijn aangegaan en in alle regio’s RIEC’s zijn ingericht en dat bij deze regionale samenwerking voorts sprake is van beleidsmatige aansturing op landelijk niveau, betrokkenheid van diverse departementen en participatie van een groot aantal bestuursorganen en overheidsinstanties; Dat dienovereenkomstig sprake is van een samenwerking op landelijke schaal;

Dat gelet op het bovenstaande wenselijk is dat er eenduidige criteria worden vastgesteld voor de verstrekking door de regionale eenheden van politiegegevens verwerkt op grond van artikel 9 en 10 van de Wet politiegegevens ten behoeve van de aanpak van de georganiseerde criminaliteit zoals omschreven in het Geactualiseerd Bestuurlijk Akkoord en het Convenant, zodat verstrekking daarvan effectief en zo mogelijk op landelijke uniforme wijze plaatsvindt.

Dat ingevolge artikel 18, tweede lid, van de Wet politiegegevens, de minister van Veiligheid en Justitie in bijzondere gevallen toestemming kan geven tot het verstrekken van door hem omschreven politiegegevens voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang; Dat van de desbetreffende beschikking mededeling wordt gedaan aan het College bescherming persoonsgegevens.

Dat met de verstrekking van politiegegevens verwerkt op grond van artikel 9 en 10 van de Wet politiegegevens aan de partners in de RIEC’s ten behoeve van de aanpak van georganiseerde criminaliteit, door het verrichten van integrale casusanalyses ten behoeve van het bepalen van gezamenlijke interventiestrategieën en het uitvoeren daarvan door de partners in de RIEC’s, een zwaarwegend algemeen belang wordt gediend en dat deze verstrekking voor dit doel ook noodzakelijk is; Dat, naast het verrichten van integrale casusanalyses ten behoeve van het bepalen van gezamenlijke interventiestrategieën en het uitvoeren daarvan door de partners, binnen de RIEC’s andere werkprocessen plaatsvinden met het oog op de in het Geactualiseerd Bestuurlijk Akkoord en het Convenant genoemde doelstellingen, zoals onder andere het werkproces betreffende de bevordering en ondersteuning van integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur op grond van de Wet Bibob en het werkproces betreffende het uitvoeren van een bestuurlijke Criminaliteitsbeeldanalyse (B-CBA, ook wel Ondermijningsbeeld genoemd); Dat het onderhavige besluit niet ziet op de verstrekking van politiegegevens die zijn verwerkt op grond van artikel 9 en 10 van de Wet politiegegevens ten behoeve van die andere werkprocessen binnen de RIEC’s; Dat de verstrekking van politiegegevens ten behoeve van die andere werkprocessen is geregeld overeenkomstig de artikelen 18, eerste lid, en 20 van de Wet politiegegevens juncto de artikelen 4:1 tot en met 4:5 van het Besluit politiegegevens’.

Dat uit het voorgaande voortvloeit dat wanneer aan de criteria en voorwaarden voor verstrekking zoals in deze machtiging opgenomen is voldaan, verstrekking van de relevante politiegegevens door de desbetreffende regionale eenheid in de rede ligt; Dat dit laatste onverlet laat dat bepaalde belangen, die samenhangen met de uitvoering van de politietaak, zich in het concrete geval tegen verstrekking kunnen verzetten.

Dat met de verlening van deze machtiging vooruit wordt gelopen op een voorstel tot aanpassing van artikel 4:5, tweede lid, van het Besluit politiegegevens, zodat in zoverre deze machtiging een tijdelijk karakter heeft.

Gelet op artikel 18, tweede lid, van de Wet politiegegevens,

Besluit:

Artikel 1

Aan de korpschef van het landelijk politiekorps en de verantwoordelijken voor de Koninklijke marechaussee en de bijzondere opsporingsdiensten van het ministerie van Financiën en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt toestemming verleend tot het verstrekken van politiegegevens, zoals in artikel 2 omschreven, aan de daartoe aangewezen vertegenwoordigers van de aan de Regionale Informatie en Expertisecentra (RIEC’s) deelnemende partners, voor zover zij deze gegevens behoeven voor het realiseren van de doelstellingen, bedoeld in artikel 3.

Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde toestemming betreft uitsluitend politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 9 en 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet politiegegevens.

Artikel 3

  • 1. De verstrekking van politiegegevens, bedoeld in de artikelen 1 en 2, vindt uitsluitend plaats ten behoeve van de aanpak van georganiseerde criminaliteit, zoals omschreven in het Geactualiseerd Bestuurlijk Akkoord, onder artikel 2.1 en 2.2, en in het Convenant, onder artikel 2.1 en 2.2.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde verstrekking vindt uitsluitend plaats met het oog op het verrichten van een integrale casusanalyse ten behoeve van het bepalen van een gezamenlijke interventiestrategie en, voor zover de betreffende wetgeving dat toelaat1, het uitvoeren daarvan door de partners in de RIEC’s, welke verenigbaar is met de volgende doeleinden:

    • het voorkomen, opsporen en vervolgen van strafbare feiten,

    • het handhaven van de openbare orde en nationale veiligheid.

Artikel 4

  • 1. De verstrekking van politiegegevens als bedoeld in artikel 1 en 2 vindt uitsluitend plaats na een beoordeling per casus, aan de bij de concrete casus betrokken partner(s), waarbij de volgende procedure en fasering in acht wordt genomen:

    • Bij binnenkomst bij een RIEC van een signaal – zijnde (een) aanwijzing(en) van één of meerdere partners in het RIEC dat bepaalde gedragingen en/of situaties mogelijk verband zouden kunnen houden met (verschijningsvormen van) georganiseerde criminaliteit zoals omschreven in het Geactualiseerd Bestuurlijk Akkoord, onder artikel 2.1 en 2.2, en in het Convenant, onder artikel 2.1 en 2.2 – wordt bij voorkeur op basis van ‘hit-no-hit’, nagegaan of de naam van de natuurlijke persoon of rechtspersoon en bijbehorend adres bij een of meer partners bekend is;

    • Zo ja, dan wordt op getrapte wijze informatie vergaard van de partner(s): eerst wordt informatie verzameld uit half open bronnen (m.n. informatie van de gemeente), vervolgens uit gesloten bronnen (waaronder politiegegevens verwerkt overeenkomstig artikel 8 en 13 Wet politiegegevens); hieraan kan informatie uit open bronnen (bijv. internet) worden toegevoegd. Het signaal wordt op deze wijze opgewerkt tot een casus.

    • Indien de casus aanwijzingen bevat dat er sprake is van georganiseerde criminaliteit en indien nodig geacht voor het verrichten van de integrale casusanalyse ten behoeve van het bepalen van een gezamenlijke interventiestrategie en het uitvoeren daarvan, wordt bij de regionale politie-eenheid gevraagd of er relevante gegevens aanwezig zijn welke overeenkomstig artikel 9 en/of 10 van de Wet politiegegevens worden verwerkt. Vorenstaande laat onverlet dat ook de regionale politie-eenheid op eigen initiatief, indien zij beschikt over politiegegevens welke overeenkomstig artikel 9 en/of 10 van de Wet politiegegevens zijn verwerkt en die relevant of noodzakelijk worden geacht voor de casus, deze gegevens zelfstandig kan verstrekken.

    • Zo ja, en mits voldaan is aan de criteria en voorwaarden voor verstrekking zoals in deze machtiging opgenomen, ligt verstrekking van de relevante politiegegevens door de desbetreffende regionale politie-eenheid in de rede, hetgeen onverlet laat dat een zwaarwegend opsporingsbelang, de nationale veiligheid of het belang van de bescherming van de veiligheid van personen, zich in het concrete geval tegen verstrekking kan verzetten. Indien niet tot verstrekking wordt overgegaan dan wordt dit, indien mogelijk, door de regionale politie-eenheid medegedeeld en nader toegelicht.

  • 2. De te verstrekken politiegegevens, zoals omschreven in artikel 2, betreffen uitsluitend gegevens van de volgende categorieën van personen:

    • a. Personen ten aanzien van wie het redelijk vermoeden bestaat dat zij de strafbare feiten, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a, Wet politiegegevens, beramen of plegen;

    • b. Personen ten aanzien van wie, op basis van feiten en omstandigheden, aanwijzingen bestaan dat zij strafbare feiten beramen of plegen en wiens gegevens worden verwerkt ten behoeve van een onderzoek als bedoeld in artikel 9 Wet politiegegevens;

    • c. Personen ten aanzien van wie aanwijzingen bestaan van betrokkenheid bij het beramen of plegen van strafbare feiten door de onder a en b genoemde personen, zoals personen die, terzake (een transactie betreffende) een roerend of onroerend goed, in een relatie staan tot die personen of personen van wie het vermoeden bestaat dat zij op enigerlei wijze bijdragen aan versluiering of afscherming van het beramen of plegen van strafbare feiten door die personen.

Artikel 5

  • 1. Aan de toestemming, bedoeld in artikel 1, worden de volgende voorwaarden verbonden:

    • a. er worden niet meer gegevens verstrekt dan noodzakelijk voor de in artikel 3 beschreven doelstellingen en voor zover de goede uitvoering van de politietaak zich daartegen niet verzet; of aan de noodzakelijkheideis is voldaan wordt per casus beoordeeld aan de hand en binnen de grenzen van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Deze boordeling wordt schriftelijk vastgelegd en bewaard overeenkomstig het bepaalde in artikel 7;

    • b. de politiegegevens worden uitsluitend verstrekt aan personen werkzaam bij de aan de RIEC’s deelnemende partners die hiertoe zijn geautoriseerd en voor zover de autorisatie strekt;

    • c. de autorisatie, bedoeld in onderdeel b, wordt uitsluitend verleend na een in onderling overleg overeengekomen veiligheidsscreening van de betrokken personen;

    • d. de in artikel 7, tweede lid, van de Wet politiegegevens neergelegde geheimhoudingsplicht bij verstrekking van politiegegevens wordt nageleefd;

    • e. de verstrekking van politiegegevens vindt slechts plaats na overleg met de bevoegde functionaris, bedoeld in artikel 2:10 van het Besluit politiegegevens, en met instemming van de zaaksofficier respectievelijk de CIE-officier van justitie.

  • 2. Bij de verstrekking van politiegegevens en verwerking daarvan door de partners in de RIEC’s worden de overige voorwaarden, zoals gesteld in het Geactualiseerd Bestuurlijk Akkoord, inclusief de bijbehorende bijlage en in het Convenant, inclusief het bijbehorende Privacyprotocol RIEC-LIEC bestel, in acht genomen, in het bijzonder de in laatstgenoemde document gestelde voorwaarden inzake beveiliging en rechtstreekse toegang tot persoonsgegevens (hoofdstuk 14), inzake informatieverstrekking aan betrokkene (hoofdstuk 16.1) en rechten van betrokkenen (hoofdstuk 16.2), en inzake bewaren en verwijderen van persoonsgegevens (hoofdstuk 18).

Artikel 6

De verstrekking van politiegegevens, als bedoeld in artikel 1 en 2, vindt plaats op regionaal niveau door de regionale politie-eenheid aan een of meer partner(s) van het in de regio gevestigde RIEC.

Doorverstrekking van deze gegevens aan een of meer partner(s) van in een andere regio gevestigd RIEC vindt niet plaats zonder uitdrukkelijke voorafgaande toestemming van de verstrekkende regionale politie-eenheid, meer in het bijzonder de in artikel 5, eerste lid, onder e, genoemde functionarissen.

Doorverstrekking van deze gegevens aan een derde, niet zijnde een convenantpartner, vindt slechts plaats indien dit noodzakelijk is om aan een wettelijke verplichting te voldoen die rust op de betreffende convenantpartner of indien dit noodzakelijk is voor de goede vervulling van zijn taak dan wel die van de derde zijnde een bestuursorgaan en mits doorverstrekking niet onverenigbaar is met de oorspronkelijke doeleinde(n) waarvoor de gegevens door de convenantpartner zijn verkregen, e.e.a. overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 en 9 van de Wet bescherming persoonsgegevens. Doorverstrekking vindt niet plaats zonder voorafgaande toestemming van de oorspronkelijk verstrekkende regionale politie-eenheid, meer in het bijzonder de in artikel 5, eerste lid, onder e, genoemde functionarissen. De overige partners in het betreffende RIEC worden in alle gevallen hierover geïnformeerd.

Artikel 7

  • 1. De overeenkomstig deze machtiging aan de partners in de RIEC’s verstrekte politiegegevens worden niet langer bewaard dan noodzakelijk voor het doel van de verstrekking en worden zo spoedig mogelijk nadat de integrale casusanalyse is verricht en de gezamenlijke interventiestrategie door de partners in de RIEC’s is uitgevoerd, vernietigd.

  • 2. Indien geanonimiseerd kunnen politiegegevens, na afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn, verder bewaard worden voor statistische en wetenschappelijke doeleinden. De beslissing hiertoe wordt vóór de afloop van bedoelde termijn door de partners in de RIEC’s, in overleg met de oorspronkelijk verstrekkende regionale politie-eenheid, genomen.

Artikel 8

Dit besluit wordt in de Staatscourant geplaatst en treedt in werking met ingang van 15 maart 2013 en vervalt op de dag dat de wijziging van artikel 4:5 van het Besluit politiegegevens dienaangaande in werking is getreden, doch uiterlijk op 31 december 2014.

Artikel 9

Dit besluit wordt aangehaald als: Wpg-machtigingsbesluit RIEC’s/werkproces integrale casusanalyse.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten.


X Noot
1

O.a. de Wet Bibob (jo. de Wpg) kent een eigen wettelijk regime voor gegevensverstrekking door de politie. Gegevens uit het werkproces integrale casusanalyse kunnen startpunt zijn voor Bibob-onderzoek, maar – voor dat doeleinde – niet integraal aan het bestuur worden verstrekt. De Wet Bibob regelt wel, in samenhang met de Wpg, dat politiegegevens over personen die in een zakelijk samenwerkingsverband staan tot de betrokkene (wederpartij van de overheid) aan het Landelijk Bureau Bibob kunnen worden verstrekt en zo -via het advies- bij het bestuur terecht kunnen komen.

Naar boven