Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 20 februari 2013, nr. 5742077/12/DJI, houdende wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, in verband met de bijzondere opvang voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen voor de tenuitvoerlegging van voorlopige hechtenis vóór berechting in eerste aanleg

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 14, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet;

Besluit:

ARTIKEL I

Artikel 20b van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden als volgt:

  • 1. In de inrichtingen of afdelingen voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen worden vreemdelingen geplaatst die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 en ten aanzien van wie voorlopige hechtenis ingevolge een bevel van gevangenneming of gevangenhouding, een vrijheidsstraf of een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders ten uitvoer wordt gelegd.

2. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 maart 2013.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten.

TOELICHTING

In artikel 20b van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden is geregeld dat vreemdelingen die na de tenuitvoerlegging van een aan hen opgelegde vrijheidsstraf of isd-maatregel, geen verblijfsrecht in Nederland (meer) hebben, worden geplaatst in speciaal voor deze groep gedetineerden bestemde inrichtingen (de inrichtingen voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen). In artikel 20b en de toelichting daarop (Stcrt. 23 maart 2009, nr. 56, laatstelijk gewijzigd op 15 april 2011, Stcrt. 13 april 2011, nr. 6418) is onderscheid gemaakt tussen gedetineerden die in eerste aanleg zijn veroordeeld, en gedetineerden die in afwachting zijn van berechting in eerste aanleg. De plaatsing in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen gold ingevolge het eerste lid enkel met betrekking tot gedetineerde vreemdelingen die in eerste aanleg zijn veroordeeld. Voor voorlopig gehechte vreemdelingen die nog niet in eerste aanleg zijn berecht bleef gelden, behoudens de mogelijkheid die het derde lid bood, dat zij werden geplaatst in het arrondissement van vervolging. Door de wijziging van het eerste lid, en het schrappen van het derde lid, worden voorlopig gehechte vreemdelingen na het afgeven van een bevel tot gevangenneming of gevangenhouding in beginsel geplaatst in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen. Voor de plaatsing komen alleen gedetineerden in aanmerking ten aanzien van wie vaststaat dat zij geen rechtmatig verblijf in Nederland (meer) hebben, en op wie derhalve een vertrekplicht rust.

Deze samenplaatsing van voorlopig gehechte vreemdelingen vóór berechting in eerste aanleg maakt deel uit van de maatregelen om de terugkeer naar het land van herkomst te bevorderen1. De samenplaatsing draagt bij aan het vertrek van illegale vreemdelingen uit Nederland, na het verstrijken van de detentieperiode, omdat in een vroeg stadium door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) een aanvang gemaakt kan worden met de oriëntatie op terugkeer.2

De plaatsing in deze bijzondere opvang betekent dat deze categorie voorlopig gehechten niet wordt geplaatst in een huis van bewaring in het arrondissement waar de vervolging plaatsvindt. De ketenpartners in de Taskforce VRIS (‘Vreemdelingen in de strafrechtketen’), onder leiding van het openbaar ministerie, hebben afgesproken de plaatsing in de bijzondere voorziening pas te effectueren wanneer er een bevel gevangenneming of gevangenhouding is gegeven. In de eerste periode van de voorlopige hechtenis is er in verband met het strafvorderlijk onderzoek in het algemeen minder ruimte voor terugkeeractiviteiten van de DT&V. Eind 2013 zal de Task Force VRIS deze werkwijze laten evalueren.

Het vierde lid wordt door deze wijziging vernummerd tot het derde lid. Naar aanleiding van het advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming van 30 november 2012 (kenmerk: RSJ/101/1257/2012/DK/TvV) merk ik op dat plaatsing in een andere inrichting of afdeling kan prevaleren boven de plaatsing in een inrichting als bedoeld in artikel 20b, ook al voldoet de gedetineerde aan de hier gestelde plaatsingscriteria. Als voorbeelden worden in de oorspronkelijke toelichting bij het vierde lid van artikel 20b genoemd de vrouwelijke gedetineerden, de gedetineerden die niet gemeenschapsgeschikt zijn, extreem vluchtgevaarlijk zijn, beheersproblemen veroorzaken of zorg nodig blijken te hebben die alleen elders voorhanden is. Daarnaast kan worden gedacht aan een aanwijzing van het openbaar ministerie, of aan gronden gelegen in de persoon van de betrokkene, zoals ook volgt uit de wet (artikel 15 van de Penitentiaire beginselenwet).

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten.


X Noot
1

Zie o.m. Kamerstukken II 2010–2011, 19 637, nr. 1436, blz. 1 (brief van 1 juli 2011 ) en Kamerstukken II 2011-2012, 19 637, nr. 1566 (brief van 6 juli 2012).

X Noot
2

Brief van 6 juli 2012, blz. 3.

Naar boven