Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Openbaar Ministerie (OM) | Staatscourant 2013, 4861 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Openbaar Ministerie (OM) | Staatscourant 2013, 4861 | Besluiten van algemene strekking |
Categorie: opsporing, vervolging
Rechtskarakter: aanwijzing in de zin van art. 130 lid 4 Wet RO
Afzender: College van procureurs-generaal
Adressaat: Hoofden van de OM-onderdelen
Registratienummer: 2013A002
Datum vaststelling: 28-01-2013
Datum inwerkingtreding: 01-03-2013
Geldigheidsduur: 28-02-2017
Publicatie in Stcrt: PM
Vervallen: Aanwijzing verkeersongevallen (2009A026)
Relevante beleidsregels OM: Aanwijzing informatieverstrekking verkeersongevallen (2009A027), Aanwijzing verlaten plaats ongeval (art. 7 WVW 1994) (2012A004), Aanwijzing taken en inzet rijksrecherche (2010A033)
Aanwijzing slachtofferzorg (2010A029),
Richtlijn voor Strafvordering verkeersongevallen (2012R015)
Wetsbepalingen: Artt. 5, 6 en 175 WVW 1994, art. 287 Sr.
Jurisprudentie: --
Bijlage(n): 1. De Opsporing
1. |
Samenvatting |
2 |
||
2. |
Achtergrond |
2 |
||
3. |
Opsporing |
3 |
||
3.1 |
Algemeen |
3 |
||
3.2 |
Begripsbepalingen |
3 |
||
3.3 |
Criteria en eisen proces-verbaal |
3 |
||
3.3.1 |
Ernstige overtreding van de verkeerswetgeving |
3 |
||
3.3.2 |
Lichamelijk letsel/dood |
4 |
||
3.3.3 |
Medische behandeling in ziekenhuis ten gevolge van letsel |
4 |
||
3.3.4 |
Alcohol- en/of drugsgebruik |
4 |
||
3.3.5 |
Verkeersongevallen waarbij een politievoertuig of een politieambtenaar in uniform is betrokken |
6 |
||
3.4 |
Twijfelgevallen |
6 |
||
3.5 |
Eisen proces-verbaal artikel 6 WVW 1994 of 287 Sr. |
6 |
||
3.6 |
Medische verklaringen |
6 |
||
4. |
Subjecten bij ernstige verkeersongevallen |
7 |
||
4.1 |
Bestuurders voorrangsvoertuigen. |
7 |
||
4.2 |
Slachtoffers |
8 |
||
4.3 |
Minderjarigen |
8 |
||
5. |
Lading / voertuiggebrek |
8 |
||
6. |
Levertijd proces-verbaal |
9 |
||
7. |
Informatieverstrekking |
9 |
||
8. |
Vervolging |
9 |
||
8.1 |
Vervolging bij ernstige verkeersongevallen |
9 |
||
9. |
Categorieën verkeersongevallen |
9 |
||
9.1 |
Inleiding |
9 |
||
9.2 |
Gedragsregels van het RVV 1990 als basisnorm |
9 |
||
9.3 |
Artikel 5 WVW 1994 |
9 |
||
9.4 |
Artikel 6 WVW 1994 |
10 |
||
9.4.1. |
Reikwijdte artikel 6 WVW 1994. |
10 |
||
9.5 |
Artikel 6 jo. l75 lid 2 WVW 1994 |
10 |
||
9.6 |
Artikel 6 jo. 175 lid 3 WVW 1994 |
10 |
||
9.7 |
Artikel 307 en 308 Sr |
10 |
||
9.8 |
Artikel 287 Sr |
10 |
||
10. |
Schuld |
11 |
||
10.1 |
Inleiding |
11 |
||
10.2 |
Kernarrest Blackout (HR 1 juni 2004, NJ 2005/252) |
11 |
||
10.3 |
Omschrijvingen van het begrip schuld |
11 |
||
10.4 |
Roekeloosheid |
12 |
||
10.5 |
Strafverzwarende omstandigheden |
12 |
||
10.5.1 |
Rijden onder invloed |
12 |
||
10.5.2 |
Ernstige snelheidsovertreding |
12 |
||
10.5.3 |
Zeer dicht achter een ander voertuig rijden (kleven) |
12 |
||
10.5.4 |
Geen voorrang verlenen |
12 |
||
10.5.5 |
Gevaarlijk inhalen |
13 |
||
11. |
Opzet |
13 |
||
12. |
Causaliteit |
13 |
||
13. |
Gevolgen van ernstige verkeersongevallen |
13 |
||
13.1 |
Lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW 1994 |
13 |
||
13.2 |
Dood |
14 |
||
14. |
Beslisschema |
14 |
||
15. |
Forumkeuze |
16 |
||
15.1 |
Artikel 6 WVW 1994 |
16 |
||
15.2 |
Artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht |
16 |
||
15.3 |
Artikel 5 WVW 1994 c.q. overtreding RVV 1990-bepaling(en) |
16 |
||
16. |
Voorlopige hechtenis |
16 |
||
17. |
Strafvermindering/sepot |
16 |
||
18. |
Samenloop |
16 |
||
19. |
Koninklijke Marechaussee |
17 |
||
20. |
Overgangsrecht |
17 |
||
BIJLAGE: DE OPSPORING |
18 |
|||
1. |
Inleiding |
18 |
||
2. |
Onderzoek op de plaats van het ongeval |
18 |
||
3. |
Opname verklaringen |
18 |
||
4. |
Strafverzwarende omstandigheden |
18 |
||
5. |
Voertuigonderzoek |
18 |
||
5.1 |
Bepaling zichtveld bij vrachtauto’s |
18 |
||
6. |
Reconstructie en analyse van het verkeersongeval |
19 |
||
7. |
Proces-verbaal |
19 |
||
8. |
Situatietekening op schaal |
19 |
||
9. |
Foto’s |
19 |
||
10. |
Onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) |
19 |
||
11. |
Zorgvuldigheid sporenonderzoek/eenduidige werkwijze |
20 |
||
12. |
Slachtoffers |
20 |
||
13. |
Alcoholgebruik/ drugs en/of medicijngebruik door de verdachte |
21 |
Deze aanwijzing beoogt een kader te schetsen voor het OM en de politie bij de beoordeling en de behandeling van verkeersovertredingen en -misdrijven, waarbij een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. In de aanwijzing wordt onderscheid gemaakt in verschillende categorieën verkeersongevallen om zodoende de plaats die ernstige verkeersongevallen in dit geheel innemen helder voor het voetlicht te brengen. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de juridische begrippen schuld, opzet en causaliteit. Daarnaast is een plaats ingeruimd voor de bespreking van de gevolgen van ernstige verkeersongevallen. Ter ondersteuning van het in de aanwijzing geschetste theoretische kader is een beslisschema opgenomen aan de hand waarvan de juridische kwalificatie van een ernstig verkeersongeval kan worden bepaald. Voorts is aandacht besteed aan een aantal in dit kader relevante onderwerpen, zoals voorlopige hechtenis en strafvermindering. Tot slot komen de subjecten en objecten bij verkeersongevallen, het rijden tijdens ontzegging of zonder rijbewijs en de inzendtermijn van processen-verbaal aan de orde.
Het hedendaagse wegverkeer is complex. Het is onvermijdelijk dat deelnemers aan het verkeer fouten maken.
In beginsel ligt aan elk verkeersongeval een overtreding van een verkeersregel ten grondslag. De politie maakt alleen proces-verbaal op voor de gevallen waarin deze aanwijzing dit voorschrijft.
Deze aanwijzing biedt voor het Openbaar Ministerie (hierna: OM) ook het kader voor de vervolging van ernstige verkeersongevallen.1 In de bijlage bij deze aanwijzing zijn (kwaliteits)eisen aan de opsporing van ernstige verkeersongevallen opgenomen.
Indien sprake is van een ernstig verkeersongeval zijn veelal doden en/of gewonden te betreuren, terwijl ook sprake kan zijn van ernstige materiële en immateriële schade. Omdat elk ongeval op zich zelf staat, past daarbij een aanpak en een beoordeling op maat.
De aanwezigheid van een kader brengt niet mee dat het OM in alle gevallen vervolgt. Bij veel lichte aanrijdingen met enige materiële schade zal dat niet het geval zijn. Deze aanwijzing strekt er mede toe aan de politie duidelijk te maken van welke verkeersongevallen een proces-verbaal wordt verwacht.
Andere aanwijzingen
Deze aanwijzing past binnen het geheel van beleidsregels van het OM over afhandeling van verkeersongevallen, te weten:
- Richtlijn voor strafvordering verkeersongevallen;
- Aanwijzing informatieverstrekking verkeersongevallen;
- Aanwijzing verlaten plaats ongeval (art. 7 WVW 1994);
- Richtlijn voor strafvordering verlaten plaats ongeval.
De politieambtenaar dient indien mogelijk bij ieder verkeersongeval waarvoor zijn assistentie is ingeroepen door middel van een ademtest te controleren of bij de betrokken bestuurders sprake is van mogelijk strafbaar gebruik van alcohol (het zogenaamde botsen is blazen).
Een gebeurtenis op een voor het rij- en ander verkeer openstaande weg, die verband houdt met het verkeer ten gevolge waarvan schade is ontstaan en/of ten gevolge waarvan één of meerdere weggebruikers zijn overleden en/of gewond geraakt met uitzondering van een gebeurtenis waarbij uitsluitend voetgangers zijn betrokken. Onder voetgangers worden niet verstaan personen die zich voortbewegen met een hulpmiddel zoals rollerskates en skateboards. (NB: art. 5, 6 en 7 WVW 1994 zaken kunnen ook buiten de weg zijn gepleegd).
Ambtelijk verslag, zoals bedoeld in artikel 152 en 153 Wetboek van Strafvordering (Sv) opgemaakt ten behoeve van een mogelijke strafrechtelijke vervolging door het OM.
Blik- en krasschade; uitsluitend materiële schade waarbij het voertuig zijn weg zonder gevaar voor het overige verkeer kan vervolgen.
Uitsluitend materiële schade waarbij het voertuig zijn weg niet zonder gevaar voor het overige verkeer kan vervolgen.
Bijvoorbeeld: een blauw oog, bloedneus, tand door de lip, lichte kneuzingen, lichte ontvellingen, bloeduitstortingen, lichte snijwonden verstuikingen. Kortom: letsel waarvoor in de regel geen medische hulp hoeft te worden ingeroepen.
Letsel voor de behandeling waarvan hulp van een arts of medisch specialist dient te worden ingeroepen, zoals wonden waarvoor hechtingen nodig zijn, een hersenschudding, zwaardere kneuzingen of ontvellingen, schade aan het gebit en wonden die littekens in het gezicht tot gevolg kunnen hebben. Er is geen sprake van ziekenhuisopname. Het betreft letsel dat niet valt onder zwaar lichamelijk letsel zoals begrepen in art. 82 Wetboek van Strafrecht (Sr).
Hetgeen in art. 82 Sr. onder zwaar lichamelijk letsel wordt begrepen, alsmede letsel dat in normaal spraakgebruik als zodanig wordt aangeduid. Van belang zijn daarbij de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel2.
In deze aanwijzing ten behoeve van vervolging door het OM wordt aan de politie kenbaar gemaakt in welke gevallen proces-verbaal wordt opgemaakt. In de hierna onder par 3.3.1. t/m 3.3.5. genoemde gevallen wordt proces-verbaal opgemaakt.
In andere gevallen, die buiten het bestek van deze aanwijzing vallen, is door de politie de interne afspraak gemaakt dat als de politie bij een verkeersongeval ter plaatse is geweest een registratie wordt opgemaakt met daarin de relevante gegevens van het ongeval. Los hiervan zijn door de politie afspraken over het verstrekken van verkeersongevalgegevens middels een zogenaamde kenmerkenmelding(PLUS) aan het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Directoraat Generaal Rijkswaterstaat, Dienst Verkeer en Scheepvaart (DVS) en de Stichting Proces-Verbaal (SPV) gemaakt.
Wanneer bij een verkeersongeval uit het oogpunt van verkeersveiligheid sprake is van een ernstige overtreding3 van de verkeerswetgeving, waarbij de verdachte een voorzienbaar gevaar heeft doen ontstaan, wordt altijd proces-verbaal opgemaakt.
Wanneer het verkeersongeval de dood, zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat, tot gevolg heeft, wordt proces-verbaal ter zake overtreding van artikel 6 WVW 1994 opgemaakt.
Indien de enige verdachte bij een verkeersongeval is overleden, wordt geen proces-verbaal ten behoeve van de vervolging opgemaakt, omdat het recht op strafvordering vervalt door de dood van de verdachte (art. 69 Sr). In een dergelijke situatie kan worden volstaan met het opmaken van een proces-verbaal middels het in politieverwerkingssysteem Basis Voorziening Handhaving (BVH) opgenomen formulier PVAANR en met (indien opgemaakt) een door een medewerker van de VerkeersOngevallenAfhandeling (VOA) opgemaakt proces-verbaal ter zake het sporenonderzoek op de ongevalslocatie en het technisch onderzoek aan het voertuig.
Buiten de gevallen zoals bedoeld onder 3.3.2 wordt proces-verbaal opgemaakt wanneer een verkeersongeval letsel tot gevolg heeft waardoor een betrokkene in het ziekenhuis een medische behandeling moet ondergaan. Indien van behandeling geen sprake is of van een situatie waarin sprake is van één slachtoffer dat tevens de enige verdachte is, kan hiervan worden afgezien.
Toelichting
In het algemeen betekent het bovenstaande dat proces-verbaal moet worden opgemaakt, indien één der betrokkenen van de plaats van het ongeval naar het ziekenhuis wordt vervoerd, tenzij later bij het onderzoek blijkt dat er slechts sprake is van licht letsel en behandeling in het ziekenhuis niet nodig was. In zo’n geval kan van het opmaken van proces-verbaal alsnog worden afgezien. De behandelend politieambtenaar dient daarover informatie in te winnen bij het slachtoffer of bij de behandelend arts.
In het geval dat een verkeersslachtoffer niet meteen naar het ziekenhuis wordt vervoerd, maar korte tijd later toch in het ziekenhuis moet worden opgenomen ter behandeling van letsel ten gevolge van het ongeval, dient, als dit bekend wordt, alsnog proces-verbaal te worden opgemaakt. Hierbij kan worden gedacht aan een later herkende botbreuk of aan inwendig letsel dat zich pas later openbaart.
Indien het vermoeden bestaat dat het verkeersongeval (mede) te wijten is aan het gebruik van alcohol en/of drugs wordt ten aanzien van bestuurders altijd proces-verbaal opgemaakt ter zake van overtreding van art. 8 WVW 1994. Van de overige gepleegde delicten wordt proces-verbaal opgemaakt indien sprake is van de in 3.3.1 genoemde ernstige overtreding van de verkeerswetgeving.
In die gevallen dat sprake is van het onder invloed veroorzaken van een (ernstig) verkeersongeval en voor beide strafbare feiten separaat proces-verbaal wordt opgemaakt in plaats van één totaal proces-verbaal, dienen die – met verwijzing naar elkaar – binnen de daarvoor gestelde termijnen te worden ingezonden. In geval sprake is van invordering van een rijbewijs dient een proces-verbaal van invordering van het rijbewijs te worden gemaakt. (art. 164, lid 4, WVW 1994) Indien gebruik wordt gemaakt van de ZSM-werkwijze (Zo Snel, Slim, Selectief, Simpel, Samen en Samenlevingsgericht Mogelijk) blijft een afzonderlijk pv van invordering achterwege, omdat daarin al in het verkorte proces-verbaal is voorzien.
Schematisch overzicht criteria opmaken proces-verbaal bij verkeersongevallen
Buiten de verkeersongevallen genoemd onder 3.3.1 tot en met 3.3.4 moet bij verkeersongevallen waarbij een dienstvoertuig van de politie of een politieambtenaar in uniform is betrokken ter waarborging van de objectiviteit overleg plaatsvinden met de officier van justitie. Naast vooroverleg wordt een registratie waarin voldoende gegevens zijn opgenomen om het ongeval te beoordelen en een situatietekening opgemaakt waarvan een kopie wordt toegezonden aan het OM. De officier van justitie bepaalt of en door welke instantie of opsporingsfunctionaris proces-verbaal wordt opgemaakt.
Voorts hanteert het OM bij ongevallen met een politievoertuig het uitgangspunt dat het onderzoek in beginsel en bij voorkeur nooit door hetzelfde onderdeel van de lokale politie wordt verricht, maar altijd door een ander onderdeel dan datgene waarvan de betrokken functionaris deel uitmaakt.
N.B. Indien sprake is van een ernstig verkeersongeval is eveneens het gestelde onder 4.1 van toepassing.
Indien op de plaats van een verkeersongeval wordt getwijfeld of ter zake van het ongeval proces-verbaal moet worden opgemaakt, wordt het sporenonderzoek, alsmede het verhoren van de betrokkenen en eventuele getuigen zo veel mogelijk afgerond4 Dit om te voorkomen dat gegevens die nodig zijn voor de eventuele verdere afwikkeling van het ongeval, verloren gaan. De politieambtenaar informeert de betrokkenen voor zover mogelijk over de verdere afwikkeling van het verkeersongeval. Hierbij onthoudt hij zich van inhoudelijke uitspraken over de vervolging in de strafzaak aan nabestaanden of slachtoffers. Dit is specifiek aan het OM voorbehouden.
De politieambtenaar zal in geval van twijfel of sprake is van een proces-verbaalwaardige situatie aan een aanrijdingselecteur moeten rapporteren. Per politieregio dienen één of meer opsporingsambtenaren als aanrijdingselecteur te zijn aangewezen die dergelijke rapporten of ‘logboeken proces-verbaal verkeersongevallen’ beoordelen. Zij beslissen op basis van de rapportage of het gedrag van de verdachte proces-verbaal waardig is. Hierbij wordt zo nodig overleg gevoerd met het OM.
Hoge eisen moeten worden gesteld aan het veiligstellen van sporen en de kwaliteit van het opsporingsonderzoek door de politie (zie de bijlage ‘De Opsporing’). Als er sprake is van doden of gewonden zal de politie een proces-verbaal opmaken dat voorziet in een mogelijke vervolging op grond van artikel 6 WVW 1994 of artikel 287 Sr, tenzij de aanrijdingselecteur na overleg met het OM meent dat daarvan kan worden afgezien. In dat geval wordt in het proces-verbaal vermeld met wie wanneer is gesproken en wat de redenen zijn om af te zien van een proces-verbaal ex artikel 6 WVW 1994.
Voor de waarheidsvinding is onder meer het volgende van belang:
• Onder omstandigheden kunnen in een blackbox/ datarecorder opgeslagen gegevens opheldering geven over de kort voor het ernstige verkeersongeval gereden snelheid, vooral in die gevallen waarbij remsporen, getuigen of ernstige voertuigvervormingen ontbreken. 5
Naast de eigen verklaring van het slachtoffer over aard en duur van het lichamelijk letsel is de bewijswaarde van de medische verklaring bij artikel 6 WVW 1994 zaken essentieel. Het is van belang om het slachtoffer tijdens het verhoor direct te vragen om toestemming tot gebruik van medische gegevens.
De rapportage/medische verklaring dient tenminste aan de volgende eisen te voldoen:
• vermelding van datum en tijdstip waarop de arts het slachtoffer/de gewonde heeft onderzocht;
• een gedetailleerde/exacte beschrijving van het/de waargenomen letsel(s); e.e.a. in een leesbaar handschrift en in voor de medische leek begrijpelijk Nederlands. Medisch jargon en termen in het Latijn mogen ook, doch behoeven uitleg;
• een duidelijke omschrijving van de (eventuele) medische ingrepen die hebben plaatsgevonden (aantal hechtingen, operaties, reanimatie e.d.);
• de duur van de herstelperiode of een reële schatting/prognose;
• een prognose over al dan niet volledig herstel en/of de suggestie om (na een nader aan te geven periode) tot een medisch vervolgonderzoek over te gaan;
• de vermelding van voorzienbare blijvende of tijdelijke ongeschiktheid of verhindering van de normale bezigheden;
• de vermelding van een (eventuele) ziekenhuisopname en de te verwachten duur daarvan;
• de beschrijving van een (eventueel) behandelplan en/of de vervolgbehandelingen;
• de vermelding van (eventuele) consequenties op langere termijn (bijvoorbeeld de noodzaak van plastische chirurgie).
In een aantal gevallen zal de politie om duidelijkheid te krijgen over de herstelduur contact opnemen met de
(huis)arts van het slachtoffer. Voor het verkrijgen van deze informatie dient het slachtoffer om privacyredenen vooraf toestemming te verlenen. De vraag om toestemming en de verleende toestemming moeten expliciet worden vermeld in het proces-verbaal, omdat deze informatieverzameling primair tot doel heeft het verzamelen van bewijs betreffende het bestanddeel ‘zwaar lichamelijk letsel of...’.
Aan de hand van verklaringen van onder meer de huisarts zal het aan de rechter voor te leggen strafdossier inzicht moeten geven over de herstelduur.
Met toestemming van het slachtoffer kan navraag over de herstelduur bij een ARBO-arts worden gedaan.
Brandweer, politie, ambulance7 en een aantal door de Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen hulpverleningsdiensten voeren blauw zwaai-, flits- of knipperlicht en een tweetonige hoorn om kenbaar te maken dat zij een dringende taak vervullen. Als deze diensten dergelijke signalen voeren, wordt van overige weggebruikers verwacht dat voorrang en vrije doorgang wordt verleend aan deze hulpverleningsdiensten. Daarnaast stelt het gebruik van signalen, de rijsnelheid, de mate van spoed en de intensiteit van het overige verkeer hoge eisen aan de bestuurder van een dergelijk voertuig.
Het rijden met een voorrangsvoertuig vrijwaart de bestuurder niet van vervolging voor artikel 5 of artikel 6 WVW 1994, wanneer een verkeersongeval ontstaat. Het is daarom bij verkeersongevallen met voorrangsvoertuigen van groot belang dat op zorgvuldige wijze sporen en verklaringen worden vastgelegd. De behandelende officier van justitie dient daarbij telkens een afweging te maken over de vraag door welk ander onderdeel dan waarvan de betreffende functionaris deel uitmaakt het onderzoek dient te verricht, dan wel dat in het kader van een zo integer mogelijke procedure het onderzoek(deel) dient te worden opgedragen aan een andere eenheid. Bij verkeersongevallen met ambulances en brandweerauto’s kan de lokale politie het ongeval onderzoeken.
Het OM hanteert bij ongevallen met een politievoertuig echter wel altijd als uitgangspunt dat het onderzoek in beginsel en bij voorkeur nooit door hetzelfde onderdeel van de regionale eenheid wordt verricht, maar altijd door een ander onderdeel dan datgene waarvan de betrokken functionaris deel uitmaakt. Ten behoeve van het onderzoek kan een politievoertuig technisch worden onderzocht door eveneens een niet betrokken dienstonderdeel van politie. Het OM kan ook overwegen om de Rijksrecherche onderzoek te laten doen naar de betrokkenheid van de politiefunctionaris/het politievoertuig bij het ongeval.
Als voertuigen van hulpdiensten betrokken zijn bij een verkeersongeval, is het zowel voor de politie gedurende het opsporingsonderzoek als voor het OM ter zake de strafrechtelijke vervolging van belang om rekening te houden met de Regeling optische en geluidssignalen 2009 van 23 februari 2009 en de inhoud van de artikelen 29, 30b en 91 RVV 1990. Er bestaan brancherichtlijnen die werkgevers en personeel een handreiking bieden bij het op verantwoorde wijze toepassen van regelgeving over het gebruik van optische en geluidssignalen en de opleiding daarvoor8. Het OM kan bij de beoordeling van de strafzaak voor zover van toepassing de brancherichtlijnen van de politie, brandweer en de spoedeisende medische hulpverlening betrekken. Tevens dient antwoord te worden verkregen op de vraag of in het voertuig van de hulpdienst een blackbox of UDS (Unfall Daten Speicher) aanwezig was en zo ja wat de analyse daarvan heeft opgeleverd in relatie tot de mate van schuld.
Als de feitelijke bestuurder van de zogenoemde wagencommandant een opdracht of een commando heeft gekregen om bijv. te snel te rijden of de optische en geluidssignalen te voeren, kan dat aanleiding zijn om naast de feitelijke bestuurder ook de wagencommandant vanwege deelnemingsvormen te horen. Bij het opmaken van het proces-verbaal zal daarmee rekening worden gehouden.9
De hier besproken verkeersongevallen hebben soms doden of zwaar gewonde slachtoffers tot gevolg. Op politie en justitie rust de plicht uiterst behoedzaam en zorgvuldig met belangen van nabestaanden en slachtoffers om te gaan.
In 2008 heeft het College van procureurs-generaal een visie op slachtofferzorg vastgesteld. In de Aanwijzing slachtofferzorg wordt ingegaan op slachtofferzorg in misdrijven ter zake artikel 6 WVW 1994 en 287 Sr.
Op deze plaats wordt volstaan met enerzijds een verwijzing naar de inhoud van die aanwijzing. Anderzijds wordt er aan gehecht ook hier op te merken dat het slachtofferbelang meebrengt dat slachtoffers nadrukkelijk gewezen moeten worden op het feit dat zij zich met het spreekrecht dienen te beperken tot de gevolgen die het ten laste gelegde feit bij hen teweeg heeft gebracht.10
Als tussen de politie en (de nabestaanden van) het slachtoffer contacten zijn geweest dient een korte vermelding over de inhoud daarvan in het proces-verbaal te worden opgenomen. Als de politie daarvan heeft afgezien of als er geen contact is geweest, dient daarvan eveneens in het proces-verbaal melding te worden gemaakt. In dit verband is het van belang dat de politie in het proces-verbaal de NAW-gegevens van slachtoffers en nabestaanden vermeldt. 11
Vanaf 1 september 2012 is het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces uitgebreid. Het gaat dan om een uitbreiding van de kring van spreekgerechtigden. Het spreekrecht geldt voor de categorie misdrijven waarop 8 jaar of meer gevangenisstraf is gesteld, alsmede enige misdrijven waaronder art. 6 WVW 1994 (artikel 51e, lid 1 Sv).
Het kan dienstig zijn dat het OM de rechter op de hoogte brengt van de emotionele gevolgen voor de nabestaanden van een overleden slachtoffer of het slachtoffer en diens gezinsleden. Het is daarbij van belang dat de verdediging en de rechter inzicht krijgen in de actuele stand van zaken van het letsel of de gezondheidstoestand van het slachtoffer.
Het is voor de rechter ook van belang te weten of de verdachte contact heeft opgenomen met nabestaanden of het slachtoffer.
Als sprake is van een wegsituatie, waarvan bekend is dat daarop herhaaldelijk ongevallen plaatsvinden, kan het voor slachtoffers of nabestaanden van belang zijn om eventueel van de wegbeheerder te vernemen welke maatregelen ter voorkoming van herhaling zijn genomen. De politie kan hierbij een bemiddelende rol spelen.
Personen van 12 jaar en ouder die een ernstig verkeersongeval hebben veroorzaakt, dienen te worden aangemerkt als verdachte en te worden verhoord. Bij strafrechtelijke minderjarigen moeten ouders, voogd of bewindvoerder altijd in kennis worden gesteld en dient van deze kennisgeving door de politie in het proces-verbaal melding te worden gemaakt.12
Ernstige ongevallen ontstaan soms door afgevallen lading. Naast schuld bij de bestuurder dient tevens bij een oorzakelijk verband tussen afgevallen lading door het niet voldoende gezekerd zijn of technische gebreken en verkeersongevallen in het opsporingsonderzoek aandacht te worden besteed aan de rol van de werkgever en/of vervoerder. Daarom moet in zaken waarin de afgevallen lading/het technische gebrek een rol speelt altijd de werkgever en/of vervoerder te worden gehoord en – indien nodig – proces-verbaal tegen deze laatste(n) te worden opgemaakt. Door de Europese Commissie is de publicatie Cargo Securing for Road Transport uitgegeven, waarin de EN norm 12195 is uitgewerkt. Het is aan te bevelen dat de politie in het opsporingsonderzoek aangeeft of de in deze publicatie opgenomen beladingsrichtlijnen ten aanzien van de EN norm 12195 zijn nageleefd. Bij technische gebreken is denkbaar dat de werkgever van de vrachtwagenbestuurder wordt vervolgd voor deelnemingsvormen van art. 6 WVW 1994.
Het is van belang rekening te houden met de belangen van slachtoffers en nabestaanden. Een spoedige afhandeling van de strafzaak staat dit belang ten dienste.
Het lokale OM zal met de politie afspraken moeten maken om bij ernstige verkeersongevallen het opsporingsonderzoek snel af te ronden, inclusief inzending van het volledige proces-verbaal.
Als uitgangspunt geldt: inzending van het proces-verbaal binnen 60 dagen na de pleegdatum.13
De gegevens die een politieambtenaar noteert, vormen de basis van het eventueel op te maken proces-verbaal. Daarnaast worden de gegevens ook gebruikt voor de civielrechtelijke afwikkeling, zodat de schade van de betrokkenen snel en praktisch kan worden geregeld. Hiertoe verstrekt de politie gegevens van verkeersongevallen aan de Stichting Processen Verbaal of aan de rechthebbenden e.a. in overeenstemming met de Wet Politiegegevens. De registratie van verkeersongevallen wordt ook gebruikt ter onderbouwing van aanbevelingen of beslissingen betreffende infrastructurele aanpassingen, wetenschappelijk onderzoek en/of gericht verkeerstoezicht door de politie en verkeersongevalgegevens mogen om deze reden door de politie aan de DGR (IenM) en de SWOV worden verstrekt.
(Zie de Aanwijzing Informatieverstrekking Verkeersongevallen).
Ernstige verkeersongevallen kunnen te wijten zijn aan (zeer) onvoorzichtig rijgedrag. De gevolgen hiervan kunnen ingrijpend zijn. Indien een weggebruiker tijdens het rijden onacceptabele risico’s neemt met een ernstig verkeersongeval tot gevolg, zal het OM de zaak op basis van deze aanwijzing vervolgen.
Om duidelijkheid te krijgen over het begrip ernstig verkeersongeval wordt in deze paragraaf eerst aandacht besteed aan de lichte verkeersongevallen als gevolg van schending van gedragsregels uit het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Vervolgens worden de situaties beschreven waarbij sprake is van overtreding van artikel 5 of 6 WVW 1994.
Als de verdachte uitsluitend handelt in strijd met verkeersvoorschriften uit het RVV 1990 en daardoor een verkeersongeval veroorzaakt, waarbij geen doden of gewonden te betreuren zijn en de schade beperkt is, is sprake van gewone of veronderstelde schuld en gemiddelde risicoaanvaarding. Het verkeersongeval is ontstaan ten gevolge van ongeoorloofd verkeersgedrag, waarbij de verdachte kennelijk onvoorzichtig was en te kort is geschoten.
Deze categorie aanrijdingen wordt vervolgd als de verdachte in de gegeven situatie een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar heeft doen ontstaan. (Zie ook punt 3.3.1 t/m 3.3.4.)
Gevallen van artikel 5 WVW 1994:
a. Bij gevaarzettend gedrag kan het OM schending van artikel 5 WVW 1994 ten laste leggen.
Vaak gaat het om een reeks gevaarzettende gedragingen die zich kort voor het verkeersongeval hebben voorgedaan, zonder dat één specifieke gedragsregel is geschonden. Ook hier is sprake van gewone of veronderstelde schuld en gemiddelde risicoaanvaarding. Het verkeersongeval heeft geen doden of gewonden tot gevolg in de zin van artikel 6 WVW 1994. Artikel 5 WVW 1994 wordt dan zelfstandig ten laste gelegd.
b. Artikel 5 WVW 1994 komt ook als alternatief feit in tenlasteleggingen voor.
Daarvan is sprake als naast schending van een basisnorm uit het RVV 1990, tevens in enige mate sprake is van meer dan ongeoorloofd gedrag nl. gevaarzettend gedrag. Het OM neemt in die gevallen artikel 5 WVW 1994 in de tenlastelegging op als alternatief naast de geschonden basisnorm uit het RVV 1990. Is geen basisnorm uit het RVV 1990 geschonden, dan wordt – zoals onder a. omschreven – uitsluitend artikel 5 WVW 1994 ten laste gelegd.
c. Ook indien naar het oordeel van het OM onvoldoende aanknopingspunten aanwezig zijn voor grove of aanmerkelijke schuld, maar wel sprake is van gevaarzettend verkeersgedrag dat heeft geleid tot doden en gewonden in de zin van artikel 6 WVW 1994, kan artikel 5 WVW 1994 ten laste gelegd worden. In verband met een correcte bejegening in de strafrechtelijke procedure is het van belang dat de politie de NAW-gegevens van slachtoffers en nabestaanden vermeld.
Artikel 6 WVW 1994 betreft verkeersongevallen die het gevolg zijn van een ernstige mate van ongeoorloofd verkeersgedrag waarbij doden en/of gewonden zijn gevallen. Er moet sprake zijn van een aanmerkelijk niveau van risicoaanvaardend gedrag(bewuste schuld) of min of meer grove of aanmerkelijke schuld (onbewuste schuld) aan het ongeval en het letsel of de dood van het slachtoffer moet het aan de verdachte toerekenbare gevolg van het ongeval zijn.
Over de reikwijdte van art. 6 WVW 1994 kan worden opgemerkt dat:
• Het in het artikel genoemde ‘gedragen’ betrekking moet hebben op het gedrag van een verkeersdeelnemer en het gevolg van dat gedrag een verkeersongeval is.
• Het artikel zich tot een ieder richt, die aan het verkeer deelneemt, wat meebrengt dat ook anderen dan bestuurders van motorvoertuigen, zoals fietsers, bromfietsers en voetgangers onder de norm vallen.
• Het verkeersongevallen betreft die zowel op de weg als daarbuiten plaatsvinden.
• Het begrip verkeersongeval naast botsingen of aanrijdingen ook het te water raken betreft.
• De bepaling ook van toepassing is op verkeersongevallen die in het buitenland zijn begaan.
Artikel 6 jo. 175 lid 2 WVW 1994 betreft verkeersongevallen waaraan de meest zware vorm van bewuste schuld ten grondslag heeft gelegen. Het gaat om zeer ernstige gebreken aan zorgvuldigheid. Bij deze vorm van schuld geldt een hoger strafmaximum.
Bij de bespreking van het begrip schuld in paragraaf 10 wordt hierop nader ingegaan.
Bij verkeersongevallen die vallen onder art. 6 jo. 175 lid 3 WVW 1994 is of sprake van een aanmerkelijk niveau van risico aanvaardend gedrag of van wegpiraterij in combinatie met een of meer andere omstandigheden, zoals onder invloed van alcohol of andere stoffen verkeren, te hard rijden, geen voorrang verlenen, kleven, of gevaarlijk inhalen.
In het commune strafrecht kunnen de artikelen 307 en 308 als culpose gevolgdelicten worden aangemerkt. Artikel 6 WVW 1994 verhoudt zich tot deze bepalingen als een gekwalificeerde specialis, omdat het gaat om dood of lichamelijk letsel door schuld in het verkeer, waarbij een hoger strafmaximum geldt nl. 3 jaar en bij roekeloosheid 6 jaar gevangenisstraf. Bij strafverzwarende omstandigheden worden deze maxima verhoogd tot respectievelijk 4,5 jaar en 9 jaar gevangenisstraf. Dit betekent voor de tenlastelegging dat bij ernstige verkeersongevallen het misdrijf van artikel 6 WVW 1994 ten laste wordt gelegd.
Art. 287 Sr betreft gevallen waarin de verkeersdeelnemer zijn gedraging, die tot het dodelijke ongeval leidde, willens en wetens op de dood van het slachtoffer heeft gericht of – in het geval van voorwaardelijk opzet – wanneer hij zich willens en wetens aan de aanmerkelijke kans heeft blootgesteld dat een andere verkeersdeelnemer door zijn gedraging het leven zou verliezen.
Na het Porschearrest14 heeft de wetgever roekeloosheid als specifieke strafverzwarende omstandigheid in artikel 175 lid 2 WVW 1994 opgenomen.
Ter onderscheiding van diverse verkeersongevallen is bij de ernstige verkeersongevallen gebruik gemaakt van de begrippen schuld, roekeloosheid en strafverzwarende omstandigheden. De begrippen worden hierna uitgelegd.
Door de introductie van het begrip roekeloosheid als zwaarste vorm van bewuste schuld in combinatie met strafverzwarende omstandigheden als te snel rijden, onder invloed rijden, geen voorrang verlenen etc., zal de reden om voorwaardelijk opzet ten laste te leggen afnemen, ten gunste van roekeloosheid. Deze vorm van schuld brengt voor het OM een minder zware bewijslast mee dan bij vormen van opzet, waarbij de aanmerkelijke kans op een bepaald geval willens en wetens wordt aanvaard. Deze verschuiving in de wijze waarop het OM ten laste kan leggen, is de reden dat dit hoofdstuk in het bijzonder ingaat op de schuldvormen.
Het arrest van de Hoge Raad (HR) van 1 juni 2004 (NJ 2005/252) is van belang voor de beantwoording van de vraag wanneer sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.
‘Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die is begaan. Er kan niet uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met wettelijke gedragsregels worden afgeleid dat sprake is van schuld.’
De HR heeft voorts in zijn arrest aangegeven: ‘Niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.’
Met deze bewoordingen maakt de HR duidelijk dat schuld duidt op de relatie tussen verkeersgedrag en het verkeersongeval en niet op de relatie verkeersgedrag en dood of letsel, omdat de ernst van de gevolgen niet de juridische schuld bepaalt.
Voor het OM brengt dat mee dat de gevolgen van een verkeersongeval op zichzelf beschouwd niet rechtvaardigen dat het OM de zaak als overtreding van art. 6 WVW 1994 aan de rechter voorlegt.
Schuld betreft dus verantwoordelijkheid van de verdachte voor het eigen verkeersgedrag en het daardoor ontstane ongeval en heeft geen betrekking op dood of letsel. Daarbij speelt een rol of de gevolgen de verdachte in redelijkheid kunnen worden toegerekend.
Bovendien moet het tenminste gaan om een aanmerkelijk niveau van risico aanvaardend gedrag of aanmerkelijke of grove schuld, wil het OM voor artikel 6 WVW 1994 kunnen vervolgen.
In aanvulling hierop heeft de HR in twee arresten15 over roekeloosheid het volgende aangegeven:
‘Voor de vraag of sprake is van de zwaarste schuldvorm: roekeloosheid, is eveneens het hiervoor genoemde kernarrest van belang, zij het dat daarbij moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetgeschiedenis als “de zwaarste vorm van het culpose delict” wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, dus de zwaarste vorm van schuld, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven. Dat geldt ook in de gevallen waarin de roekeloosheid in de kern bestaat uit de in artikel 175, derde lid, WVW 1994 omschreven gedragingen, nu die gedragingen grond vormen voor een verdere verhoging van het ingevolge het tweede lid van dat artikel voor roekeloosheid geldende strafmaximum.’
Het OM gebruikt in de tenlastelegging voor het begrip schuld diverse omschrijvingen. Eigenlijk gaat het altijd om persoonlijk te kort schieten of onvoorzichtigheid.
Onvoorzichtigheid kent een aantal specifieke omschrijvingen:
• Onoplettendheid: Niet opletten en de aandacht niet bij het verkeer hebben.
• Onachtzaam: Geen acht slaan op of wel opletten, maar niet goed genoeg.
• Ongeoorloofd: Gedrag in strijd met voorschriften uit RVV 1990.
In artikel 175, lid 2 WVW 1994 is het begrip roekeloosheid als zwaarste vorm van het culpoze delict opgenomen.16 Het gaat om een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid en betreft de zwaarste vorm van bewuste schuld, ook wel wegpiraterij genoemd.
Bij roekeloosheid moet volgens de Memorie van Toelichting in paragraaf 4.3. bij Wetsvoorstel 28484 worden gedacht aan ‘die gevallen waarin sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s werden genomen’ 17.
Naast roekeloosheid als strafverhogende omstandigheid zijn in artikel 175 lid 3 van de Wegenverkeerswet 1994 nog andere strafverzwarende omstandigheden opgenomen, die hierna puntsgewijs worden behandeld.
Als sprake is geweest van rijden onder invloed als bedoeld in artikel 8, leden 1 tot en met 4 WVW 1994 of niet voldoen aan een bevel om aan een alcoholonderzoek mee te werken (163, leden 2, 6, 8 en 9 WVW 1994), heeft de wetgever daaraan zonder meer een verhoging van het strafmaximum verbonden, ongeacht de vraag of dit een bijdrage heeft gevormd aan het ontstaan van het ongeval.
De wetgever biedt de mogelijkheid tot verhoging van de op te leggen straf als het ongeval is veroorzaakt door in ernstige mate overschrijden van de maximumsnelheid. Deze ernstige vorm van te snel rijden moet anders dan bij alcoholgebruik wel een bijdrage hebben geleverd aan het ontstaan van het ongeval.
Door te hard rijden zal niet tijdig kunnen worden gestopt, kunnen worden gecorrigeerd etc. Veel verkeersfouten hangen samen met te hard rijden, dat daarom een aanknopingspunt vormt voor de mate van schuld. Voor de uitleg van het begrip ernstige snelheidsovertredingen kan aangesloten worden bij wat de wetgever heeft bepaald in artikel 164 lid 2 onder d en e van de WVW 1994, namelijk overschrijding van de
vastgestelde maximumsnelheid met 50 km/h of meer, dan wel 30 km/h of meer bij een bromfiets.
Daarnaast zal bij bepaalde snelheidsovertredingen sprake zijn van strafverhogende omstandigheden als de maximum toegestane snelheid ter plaatse met 100% wordt overschreden, zoals in 30 km zones of op woonerven.
Er is sprake van zeer dicht achter een voertuig rijden als een bestuurder met zijn voertuig op een zodanige afstand achter een voertuig rijdt dat hij niet in staat is om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is (art. 19 RVV 1990). Dit is het geval als de tussenruimte tussen voertuigen minder bedraagt dan de in de reactietijd afgelegde weg18.
Waar mogelijk dient het opsporingsonderzoek aanknopingspunten te bieden die voldoende bewijs leveren voor deze strafverzwarende omstandigheid.
Bij de omstandigheid ‘geen voorrang verlenen’ moet worden gedacht aan verwijtbaar niet opletten.19 Er moet tenminste sprake zijn van schuld in de zin van aanmerkelijke of grove schuld of roekeloosheid. Waar mogelijk dient het opsporingsonderzoek aanknopingspunten te bieden die voldoende bewijs leveren voor deze strafverzwarende omstandigheid.20 In een aantal arresten bepaalde de Hoge Raad dat: ‘Het enkele niet zien van een andere weggebruiker, hoewel deze wel zichtbaar moet zijn geweest onvoldoende is voor aanmerkelijk onoplettend en met aanmerkelijke verwaarlozing van de geboden voorzichtigheid.’21
Wat gevaarlijk inhalen is, zal eveneens nader in de jurisprudentie moeten worden uitgemaakt. Vooralsnog dient te worden aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Gelet op het strafverhogende karakter moet e.e.a. worden gereserveerd voor bijzonder gevaarzettende situaties.
Ook de omstandigheden kleven, geen voorrang verlenen en gevaarlijk inhalen zijn strafverzwarend als zij een bijdrage vormde(n) aan het ontstaan van het ongeval.
Strafverzwarende omstandigheden zijn van toepassing bij zowel aanmerkelijke of grove schuld als bij roekeloosheid.22 Als er sprake is van een van deze specifieke vormen van schuld (grove schuld of roekeloosheid) of van een of meer van de strafverzwarende omstandigheden (kleven, gevaarlijk inhalen, alcoholgebruik, te hard rijden etc), dan dient het OM dit duidelijk te beschrijven in de tenlastelegging.
Vervolging voor artikel 287 Sr is alleen mogelijk in die gevallen waarbij de verkeersdeelnemer zijn gedraging, die heeft geleid tot een ongeval met dodelijke afloop, willens en wetens op de dood van die slachtoffers heeft gericht of wanneer hij zich willens en wetens aan de aanmerkelijke kans heeft bloot gesteld dat andere verkeersdeelnemers door zijn gedraging het leven zouden verliezen.23
In de praktijk zijn deze zaken lastig te onderscheiden van ernstige verkeersongevallen waarbij sprake is van roekeloosheid met een of meer strafverzwarende omstandigheden. Vervolging voor dit artikel is mogelijk als sprake is van voorwaardelijk opzet, namelijk het welbewust aanvaarden van een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood in het verkeer.
Bij het begrip causaliteit staat de vraag centraal of het gevolg namelijk de dood of het zwaar lichamelijke letsel in redelijkheid aan de verdachte kan worden toegerekend. Van toerekenbaarheid is sprake wanneer verdachtes ongeoorloofde verkeersgedrag een onmisbare schakel vormt in de causale keten die tot de dood of het zwaar lichamelijk heeft geleid. Zowel gedrag als gevolg moet de verdachte aan te rekenen zijn.24
Het gaat om:
• een causale relatie tussen gedraging en verkeersongeval, en
• een causale relatie tussen verkeersongeval en de dood of het letsel van het slachtoffer.
Deze dubbele causaliteit moet tot uiting worden gebracht in de tekst van de tenlastelegging.
De wetgever onderscheidt verschillende soorten letsel, te weten zwaar lichamelijk letsel, letsel waaruit tijdelijke ziekte ontstaat en letsel waaruit verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Hierbij kan niet geheel voorbij worden gegaan aan het feit dat het toeval ook mede de gevolgen kan bepalen, zoals het feit dat het slachtoffer als passagier aanwezig was in een ouder type voertuig zonder stijve constructie, kreukelzones en andere veiligheidsvoorzieningen, zoals airbags, terwijl de andere bestuurder reed in een moderne auto voorzien van vele moderne veiligheidsvoorzieningen.
Als sprake is van letsel in de zin van artikel 6 WVW 1994 moet in het proces-verbaal en/of de geneeskundige verklaring altijd de herstelduur worden vermeld.
Ter bepaling van het antwoord op de vraag wanneer lichamelijk letsel als zwaar dient te worden beschouwd wordt op basis van jurisprudentie aangesloten bij het gewone spraakgebruik, evenals bij artikel 82 Sr.25
De duur van de ziekenhuisopname is geen criterium. Als de duur van de ziekenhuisopname korter is dan 6 weken kan toch sprake zijn van zwaar lichamelijk letsel, omdat de herstelduur thuis ook wordt meegerekend. In het algemeen staat de ernst van het letsel in combinatie met aard en noodzaak van medisch ingrijpen op de voorgrond. Ook het uitzicht of het ontbreken daarvan op herstel is bepalend voor dat inzicht, zoals blijvend verlies van lichaamsdelen.26 Hierbij is van belang dat het letsel de verdachte kan worden toegerekend.27
Voorbeelden van zwaar lichamelijk letsel in de jurisprudentie:
• Neusfractuur, die aanleiding was voor een operatie,
• Een klaplong,
• Duimfractuur met peesletsel,
• Blijvend litteken bij het (linker)oog,
• Gebroken wervels, gebroken pols en niercontusie,
• Longletsel,
• Ernstige beschadiging van keel en luchtpijp en strottenhoofd.
Bij tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden in de zin van artikel 6 WVW 1994 moet worden bedacht dat de ziekte voortkomt uit het letsel zelf. De ziekte kan enige weken duren.
Bij verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden, gaat het om bezigheden, zoals ambts- of beroepsbezigheden.28 Arbeidscontract en beloning zijn niet langer beslissend. Ook hier moet het gaan om verhindering van enige duur, vergelijkbaar met tijdelijke ziekte.
Artikel 6 WVW 1994 kent, zoals hierboven vermeld, een dubbele causaliteit. De verdachte dient schuld te hebben aan het verkeersongeval, maar ook dient het gevolg (dood of letsel) van het verkeersongeval de verdachte te kunnen worden toegerekend. Naarmate de tijdstippen tussen het ongeval en het overlijden verder uit elkaar liggen is het de vraag of het overlijden nog een gevolg is van het ongeval.29 In een dergelijk geval dient een forensische arts en niet een behandelend arts te worden geraadpleegd. Teneinde de causaliteit met betrekking tot de dood te bewijzen, dient uit het verslag van de lijkschouwer te blijken dat het slachtoffer aan de gevolgen van het verkeersongeval is overleden. Het verdient de voorkeur een forensische arts (GGD) in te schakelen boven de behandelend (huis)arts voor het vastleggen van het letsel of de dood na tijdsverloop of ten gevolge van medisch falen. Indien niet onmiddellijk duidelijk is dat het slachtoffer is overleden aan de gevolgen van het ongeval, heeft het OM de mogelijkheid een opdracht tot sectie te geven.30
Het onderstaand beslisschema is in samenhang met het in deze aanwijzing beschreven theoretisch kader een hulpmiddel om de juridische kwalificatie van een verkeerongeval te bepalen.
Beslisschema vervolging artikel 5 en 6 Wegenverkeerswet 1994
In beginsel bepalen aard, ernst en de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan de keuze voor behandeling door de politierechter of de meervoudige kamer. Als sprake is van roekeloosheid en doden of zwaar gewonden wordt de strafzaak in beginsel aangebracht bij een meervoudige kamer. Dat geldt ook wanneer de zaak bewijstechnisch complex is of een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan 1 jaar wordt gevraagd. Alle overige zaken, vooral die waarin sprake is van bovengemiddelde risicoaanvaarding of grove schuld en doden en/of zwaar gewonden worden aan de politierechter ter berechting voorgelegd.
Om art. 287 Sr ten laste te kunnen leggen, moet er sprake zijn van crimineel weggedrag. Een dergelijke zaak waarin weliswaar geen sprake is van roekeloosheid in de zin van artikel 6 WVW 1994, maar waarin sprake is van tenminste voorwaardelijk opzet dient aan de meervoudige kamer bij de rechtbank te worden voorgelegd (zie ook punt 8).
In beginsel dient te worden uitgegaan van de volgende overwegingen:
1. Een transactievoorstel dient te worden aangeboden als geen andere straf dan een geldboete aan de rechter zal worden gevraagd.
2. De zaak dient op de gebruikelijke wijze aan de sector kanton van de rechtbank te worden voorgelegd.
Ook is het hierbij van belang om een goede inschatting van de behandeltijd te maken.
3. Eventuele nabestaanden of slachtoffers dienen door het OM tijdig en passend bij de strafprocedure te worden betrokken.
4. Als uitgangspunt geldt dat niet slechts wordt volstaan met een slachtoffer- of nabestaandengesprek. De zaak dient in beginsel aan de sector kanton van de rechtbank op de gebruikelijke wijze te worden voorgelegd, omdat het van belang is dat in de justitiële documentatie – indien van toepassing – aantekening van de afloop van dit feit wordt gemaakt, almede een mogelijke afloop voor de registratie m.b.t. beginnende bestuurders van belang is. Behandeling door de sector kanton van de rechtbank is ook om reden van generale preventie van belang.
5. In de strafmaat dient in beginsel niet te worden volstaan met het eisen van een kale geldboete, maar een (on)voorwaardelijke ontzegging te worden geëist.
Voorlopige hechtenis is toegelaten in de gevallen die worden omschreven in artikel 175, lid 2 sub a, b en lid 3 WVW 1994 (art. 67, lid 1 sub a en c Sv.) In andere gevallen mag voorlopige hechtenis worden gevorderd als verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland heeft (art. 67 lid 2 Sv.).
Factoren die een rol kunnen spelen bij de beantwoording van de vraag of zich in een bepaalde zaak strafverminderende omstandigheden voordoen dan wel vervolging niet opportuun wordt geacht, zijn vooral de volgende:
• medeschuld benadeelde;
• eigen letsel verdachte;
• door de verdachte betaalde schadevergoeding;
• door de verdachte gelegde contacten met nabestaanden of slachtoffer;
• beroepschauffeur;
• de dood van familieleden echtgeno(o)t(e).
Deze strafverminderende factoren hebben echter geen invloed op het bepalen van de schuld.
Rijden tijdens ontzegging of zonder rijbewijs c.a.
Indien de verkeersdeelnemer die voor het misdrijf van artikel 6 WVW 1994 wordt vervolgd, geen rijbewijs heeft (artikel 107, lid 1 WVW 1994) of indien diens rijbewijs ongeldig of geschorst is (artikel 9, lid 2 of lid 5 WVW 1994), kan het OM dit in de tenlastelegging opnemen, omdat het onderdeel vormt van de schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Hetzelfde geldt als wordt gereden tijdens een ontzegging van de rijbevoegdheid (artikel 9, lid 1 WVW 1994) of wanneer het rijbewijs is ingevorderd of is ingehouden (artikel 9, lid 7 WVW 1994).
Schorsing en het ongeldig verklaren van rijbewijzen door het CBR
Als het ongeval voor de directeur van het CBR aanleiding is het rijbewijs te schorsen of ongeldig te verklaren, hoeft daarmee ter bepaling van de strafmaat in het strafproces geen rekening te worden gehouden, omdat het administratieve maatregelen betreft in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen administratiefrechtelijke rechtsmiddelen open staan.
Verlaten plaats ongeval.
Bij het tenlasteleggen van artikel 7 WVW 1994, staan schuld (culpa) aan het ongeval alsmede aan de gevolgen daarvan voor het slachtoffer niet ter beoordeling aan de rechter. Het gaat immers bij artikel 7 WVW 1994 over het feit dat iemand als veroorzaker of betrokkene bij een verkeersongeval heeft nagelaten om zijn identiteit of de identiteit van het voertuig bekend te maken. Om de belangen van het slachtoffer toch zo goed mogelijk in het strafproces te betrekken is het van belang dat het verkeersongeval, mits voldoende bewijsbaar, d.m.v. artikel 5 of 6 WVW 1994 cumulatief in de tenlastelegging wordt opgenomen.
Voor een goed onderbouwde uitspraak over de toedracht dan wel de gereden snelheid is het noodzakelijk dat de verkeersongevallendiensten van de politie een adequaat sporenonderzoek op de plaats van het ongeval en een onderzoek aan de betrokken voertuigen uitvoert.
De politie zal voor de waarheidsvinding de onderzoeken kwalitatief goed, reproduceerbaar en controleerbaar uitvoeren. Dit is het geval wanneer de betreffende functionaris werkt volgens specifieke richtlijnen (Forensische opsporingsnormen, verder te noemen FO-normen). Deze normen zijn speciaal voor deze onderzoeken ontwikkeld. De kwaliteit van het onderzoek, zowel onderzoek plaats ongeval als het voertuigonderzoek, is zo goed mogelijk gewaarborgd wanneer de functionaris beschikt over een diploma of certificaat van de politieacademie of gelijkgestelde opleiding dan wel eerder verworven competenties op grond waarvan kan worden aangetoond dat volgens FO-normen kan worden gewerkt.
Het onderzoek op de plaats van het ongeval is erop gericht dat van belang zijnde informatie controleerbaar en reproduceerbaar wordt vastgelegd. Dit zijn bijvoorbeeld alle ter plaatse aangetroffen sporen (ook de sporen die niet in de hypothese van de opnemer passen), eindposities van voertuigen enz. Hierbij dient gebruik gemaakt te worden van hulpmiddelen ten behoeve van fotogrammetrische uitwerking.
Naast het vastleggen van deze ‘fysieke sporen’ is het ook uitermate belangrijk dat van aanwezige getuigen/verdachten een mondelinge verklaring wordt opgenomen of dat spoedig na het ongeval contact wordt opgenomen met personen, die zich van de plaats van het ongeval hebben verwijderd, maar wel verklaringen kunnen afleggen over het ongeval. Met de introductie van het begrip roekeloosheid als strafverzwarende omstandigheid, is van belang dat getuigen/verdachten zich specifiek uitlaten over het rijgedrag voordat het fatale verkeersongeval plaatsvond.
De politie doet er goed aan om direct ter plaatse namen van alle betrokkenen te noteren, alsmede de wijze waarop deze kunnen worden bereikt. Op die manier kan de politie bij ernstige verkeersongevallen met doden en/ of gewonden direct na het ongeval of kort na het ongeval overgaan tot registratie van verklaringen.
In het onderzoek moet specifiek worden ingegaan op de in artikel 175, lid 3 WVW1994 opgenomen strafverzwarende omstandigheden te weten: rijden onder invloed (gebruik van alcohol, drugs of medicijnen), aanzienlijke overschrijding maximumsnelheid, kleven, geen voorrang verlenen en gevaarlijk inhalen.
Ook het voertuigonderzoek is erop gericht alle van belang zijnde informatie controleerbaar en reproduceerbaar vast te leggen. Dit kunnen bijvoorbeeld specifieke sporen zijn die, in combinatie met de resultaten van het onderzoek op de plaats ongeval, het bewegingsverloop bepalen van een voertuig na de botsing en het fotograferen van de schades, d.m.v. video-opnames, of digitale fotografie.
Aanvullend onderzoek zal vaak het uitvoeren van remproeven ter bepaling van de opgetreden remvertraging of het uitlezen van data kunnen zijn.
Wanneer beperking van het zicht van een vrachtautochauffeur een mogelijke (mede) oorzaak van het ongeval is geweest dient de ongevallendienst een onderzoek naar het zicht van de vrachtautobestuurder uit te voeren door het vastleggen van de zichtvelden. Dit onderzoek zal vaak nodig zijn wanneer een fietser of een voetganger tijdens een rechtsafslaande manoeuvre van een vrachtauto is overreden.
De resultaten van het onderzoek op de plaats ongeval en van het voertuigonderzoek kunnen aanleiding zijn voor een ‘feitelijk’ reconstructie van het verkeersongeval of onderdelen daarvan (scenario-onderzoek). Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan schade-inpassing, rijproeven, enz.
Met rekenmethoden kan een eerste indruk worden gekregen van onder andere de rijsnelheden van de betrokken voertuigen. Het is van belang bij de beoordeling van deze berekeningen dat het OM goed let op de gehanteerde nauwkeurigheden. De politiefunctionaris moet aangeven hoe betrouwbaar de uitkomst van de gepresenteerde berekening is.
Medewerkers van de verkeersongevallendiensten maken steeds meer gebruik van geavanceerde computerprogramma’s om verkeersongevallen te simuleren. Het is van groot belang dat het OM zich realiseert dat de hiermee gepresenteerde uitkomst bij de huidige uitvoeringen van deze programma’s in principe indicatief is in die zin dat de uitkomst wel kan dienen voor een eerste beoordeling maar dat lagere of hogere snelheden niet zijn uitgesloten.
De ongevallenanalist dient bij het opstellen van het proces-verbaal gebruik te maken van de landelijk geldende standaard. Hij kan hierbij kiezen uit een verkort of een uitgebreid proces-verbaal. Het verkorte proces-verbaal is bedoeld voor het OM om een eerste indruk van de zaak te krijgen. Er kan op basis van dit proces-verbaal worden besloten tot het zetten van bepaalde vervolgstappen. Op verzoek van het OM kan dan de ongevallenanalist een uitgebreid proces-verbaal opstellen.
In het uitgebreide proces-verbaal moet alle verzamelde informatie zijn opgenomen (zoveel mogelijk ondersteund door foto- of beeldmateriaal), de uitgevoerde onderzoeken of reconstructies en de daaruit volgende resultaten. Het is van belang dat bij deze rapportage in het proces-verbaal door de verbalisant ruim aandacht wordt besteed aan de reden van wetenschap die tot bepaalde conclusies hebben geleid. Dit houdt in dat foto’s, checklisten en bijlagen moeten worden bijgevoegd.
Ter bevordering van de kwaliteit van het proces-verbaal moeten tenminste de volgende uitgangspunten in acht worden genomen:
• Er moeten geen (of niet alleen) conclusies worden opgenomen, maar vooral ook redenen van wetenschap te worden verwoord;
• Er moet aangegeven worden waarom iets niet kon worden onderzocht of is onderzocht;
• Van elke waarneming moet het resultaat worden gegeven, ook als dit geen bijzonderheid lijkt te zijn (bijvoorbeeld: lekke banden, niet alleen opschrijven welke banden lek waren, maar ook dat de andere niet lek waren);
• Als bepaalde metingen worden gedaan, moet ook de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van deze metingen aangeven worden;
• Indien getuigenverklaringen niet zijn opgenomen, of getuigen niet zijn gehoord, dient daarvan de reden te worden aangegeven in het proces-verbaal.
In het strafproces kan het noodzakelijk zijn dat ten behoeve van de reconstructie van het verkeersongeval een situatietekening op schaal wordt gemaakt, voorzien van een kompas of noordpijl. De basis van deze tekening moet een vastlegging zijn van de plaats ongeval (inclusief sporen, eindposities enz.) door middel van foto’s, die naderhand fotogrammetrisch moeten worden uitgewerkt. In deze situatietekeningkunnen naast aangetroffen sporen ook onder meer voertuigen, rijrichtingen, voorrangsaanduidingen, wegmarkeringen, straatmeubilair etc. worden vermeld. Op de tekening dient te worden vermeld welke schaal van toepassing is en de naam van de verbalisant/opsteller.
Het is van belang dat direct na het ongeval foto’s of beeldmateriaal van de aangetroffen ongevalsituatie worden gemaakt. Op deze wijze zijn zoveel mogelijk de voorwaarden geschapen voor een goed vervolgonderzoek en krijgen de belanghebbenden, het OM, evenals de rechter de mogelijkheid om zich een goed beeld te vormen van de feiten en/of omstandigheden waaronder zich een en ander heeft afgespeeld, sporen, schade, positie voertuigen etc. Verder moeten ook alle van belang zijnde sporen aan de voertuigen (beschadigingen, enz.) fotografisch of beeldtechnisch worden vastgelegd. Indien bij een ongeval meerdere betrokkenen zijn, wordt aanbevolen foto’s te nemen vanuit de (rij)richtingen van betrokkenen. Ook fotos deel uitmakende van het proces-verbaal zijn bewijsmiddelen in de zin van artikel 339 jo. 344 van het Wetboek van Strafvordering.
Het NFI kan niet precies aangeven in welke van de gevallen, waarop deze aanwijzing betrekking heeft, een NFI-onderzoek meerwaarde heeft voor de beoordeling van de zaak. Zeer algemeen kan worden gesteld dat het NFI kan worden geconsulteerd in die gevallen dat naast de door de politie aangeleverde informatie bij het OM voor de bewijsvoering nog behoefte bestaat aan vervolgonderzoek.
Bij eventuele onderzoeksaanvragen door het OM aan het NFI, dient altijd voorafgaand en bij voorkeur telefonisch overleg plaats te vinden. Tijdens dit overleg kan dan de vraagstelling worden geformuleerd. Deze vraagstelling dient altijd schriftelijk te worden bevestigd. De NFI-onderzoeker kan op basis van de verstrekte informatie een eerste indruk geven van het te verwachten onderzoeksresultaat en van de afleverdatum van het deskundigenrapport.31
N.B. In die gevallen waarbij de politie zelf overweegt het NFI in een onderzoek te consulteren dient daarover altijd eerst met het lokale OM overeenstemming te bestaan. Ook het NFI ziet erop toe dat tussen OM en politie overeenstemming bestaat over de aan hen voorgelegde vraagstelling.
Uit wat hiervoor is opgemerkt kan worden afgeleid dat het van groot belang is dat onderzoek op de plaats van het ongeval zo snel mogelijk wordt uitgevoerd. Daarnaast is het sporenonderzoek, zoals beschreven in de deze aanwijzing van belang omdat het een algemeen maatschappelijke functie vervult en dat onderzoek slechts a. ter plaatse en b. door de politie kan plaatsvinden. Vaak zijn politieambtenaren uit de BPZ (de Basis Politiezorg) als eersten aanwezig. Zij moeten zoveel mogelijk sporen consolideren in afwachting van de komst van specialisten. Bij ernstige ongevallen dient daaraan altijd hoge prioriteit te worden gegeven. In de praktijk kan dat meebrengen dat de aangetroffen situatie moet worden bevroren ten behoeve van sporen en ten nadele van de doorstroming. Het lokale OM dient aandacht te besteden aan een dergelijke aanpak. In de rapportage van AEF (Andersson Elffers en Felix) over verkeersongevalsafhandeling getiteld ‘Kwaliteitsinstrument afhandeling verkeersongevallen’, dat ter beschikking is gesteld aan de Nederlandse Politie, wordt een blauwdruk gegeven van verkeersongevalsafhandeling. Dit rapport beveelt de aanstelling van een herkenbare ‘selecteur’ aan. Het lokale OM kan in overleg met de politie aanstelling van dergelijke selecteurs bevorderen. Ook strekt het tot aanbeveling om het totale proces van ongevalsafhandeling als werkproces, zoals omschreven in het AEF- rapport, invulling te geven binnen elke politieregio. Het lokale OM heeft daarin een sturende rol.
Het belang van een zorgvuldig sporenonderzoek verdient zich in het strafproces als regel terug. In de praktijk blijkt dat bij vragen achteraf in het geval van een gebrekkig sporenonderzoek, beantwoording niet eenvoudig of vaak niet meer mogelijk is. Dit gaat ten koste van de mogelijkheid een betrouwbare (snelheids)analyse te kunnen maken en daarop volgend te komen tot een veroordeling. De geloofwaardigheid van politie en justitie komt daarmee ongewenst onder druk, omdat bij dodelijke slachtoffers en a-sociaal rijgedrag emoties en publiciteit een grote rol spelen. Hierom dient altijd vanaf het eerste optreden bij een ernstig verkeersongeval uiterst zorgvuldig te worden opgetreden. 32
De politie onthoudt zich van inhoudelijke uitspraken over de vervolging in de strafzaak aan nabestaanden of slachtoffers. Dit is specifiek aan het OM voorbehouden.
Als tussen de politie en de nabestaanden van het slachtoffer contacten zijn geweest, dient een korte vermelding over de inhoud daarvan in het proces-verbaal te worden opgenomen. Als de politie daarvan heeft afgezien of als er geen contact is geweest, dient daarvan eveneens in het proces-verbaal melding te worden gemaakt.
In verband met een correcte bejegening van slachtoffers en hun nabestaanden in de strafrechtelijke procedure, is het van belang dat de politie de NAW-gegevens van slachtoffers en nabestaanden vermeld. Dit is van toepassing op processen-verbaal ex artikel 5 WVW 1994, 6 WVW 1994 en 287 Sr.
In een aantal gevallen zal de politie om duidelijkheid te krijgen over de herstelduur contact opnemen met de behandelend arts van het slachtoffer. Om privacyredenen dient het slachtoffer voor het verkrijgen van deze informatie vooraf toestemming te verlenen. Deze toestemmingsvraag en het feit dat toestemming verleend is, moeten expliciet worden vermeld in het proces-verbaal, omdat deze informatieverzameling primair tot doel heeft het verzamelen van bewijs betreffende het bestanddeel ‘zwaar lichamelijk letsel of…..’.
Het kan dienstig zijn dat het OM de rechter op de hoogte brengt van de emotionele gevolgen en die betreffende deelname aan het arbeidsproces voor de nabestaanden van een overleden slachtoffer of het slachtoffer en diens gezinsleden. Het is daarbij van belang dat de verdediging en de rechter inzicht krijgen in de actuele stand van zaken van het letsel of de gezondheidstoestand van het slachtoffer.
Het is voor de rechter ook van belang te weten in hoeverre de verdachte contact heeft opgenomen met nabestaanden of het slachtoffer.
Als sprake is van een wegsituatie, waarvan bekend is dat daarop herhaaldelijk ongevallen plaatsvinden, kan het voor slachtoffers of nabestaanden van belang zijn om van de wegbeheerder te vernemen welke maatregelen ter voorkoming van herhaling zijn genomen.
In het geval de verdachte ten tijde van het ongeval kennelijk onder invloed verkeerde van enige stof in de zin van artikel 8 WVW 1994, dient naast het proces-verbaal voor tenminste artikel 6 WVW 1994, tevens proces-verbaal voor artikel 8/163 WVW 1994 te worden aangezegd Ook dient, als de in de Aanwijzing invordering rijbewijzen gerelateerde grenzen zijn overschreden, een invorderingsproces-verbaal33 te worden opgemaakt en het rijbewijs aan het OM te worden gezonden. Het is van belang om zowel artikel 6 als artikel 8 WVW 1994 in hetzelfde proces-verbaal op te nemen, om te voorkomen dat eerst het proces-verbaal van het verkeersongeval op het parket wordt ontvangen en pas later het proces-verbaal ter zake artikel 8 WVW 1994. Op deze manier wordt bevorderd dat het OM alle voor de beoordeling relevante stukken in handen heeft en wordt door gezamenlijke inspanning gewerkt aan een zo zorgvuldig mogelijke beoordeling van alle relevante feiten en omstandigheden. Indien ter zake artikel 8 WVW 1994 een afzonderlijk proces-verbaal wordt opgemaakt, moet dit altijd gebundeld en gelijktijdig met het proces-verbaal ter zake art. 6 WVW 1994 aan het parket worden gezonden.
Tevens wordt op deze wijze een ne-bis-in-idem voorkomen, omdat in voorkomende gevallen mogelijk al een transactie is aangeboden of strafbeschikking is uitgevaardigd op grond van de feiten en/of omstandigheden die in het artikel 8 WVW 1994 proces-verbaal en/of het aanrijdingsproces-verbaal zijn vermeld.34
Het criterium dat indien mogelijk een blaastest wordt afgenomen (bij opsporing en bij hulpverlening), brengt bovendien mee dat in het proces-verbaal voor artikel 6 WVW 1994 ook de uitslag P wordt vermeld van het voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht.
Deze aanwijzing beoogt geen regeling voor de informatieverstrekking over verkeersongevallen tussen de politie en (de Dienst Verkeer en Scheepvaart van) het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM).
Wat onder een ernstige verkeersovertreding moet worden verstaan valt niet precies te formuleren, maar gedacht moet worden aan rijden met hoge snelheden binnen de bebouwde kom of andere plaatsen met veel verkeer of publiek. Snel rijden op slecht verlichte of gladde wegen. Snel rijden bij atmosferische omstandigheden met slecht of verminderd zicht. Met hoge snelheid door rood verkeerslicht rijden op onoverzichtelijke kruising. Het betreft derhalve in ieder geval ontoelaatbaar gedrag met voorzienbare verkeersonveiligheid.
Het landelijk ‘logboek proces-verbaal verkeersongevallen’, dat op PolitieKennisNet (PKN) is te vinden, is hierbij een goed hulpmiddel.
In de brief PaG/BJZ/6337 d.d. 25-02-2004 is het officiële standaardformulier medische informatie bekend gemaakt.
Zie uitspraak rechtbank Arnhem van 23 juni 2006, nr 05/650696, LJN AX 9255 JWR 14.8.2006, nr 49, maar ook HR 3.7.2001, NJ 2001, 531, VR 1986, 86. VR 2000,152.VR 2001, 166.
Bijv. Brancherichtlijn optische en geluidssignalen brandweer Stcrt. 09-07-2002, nr. 128, evenals de rijtechnische richtlijn ambulancezorg.
Zie m.b.t. medeplegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht d.d. 1 juli 2002, LJN nummer: AE 4779, zaaknr. 03/005263.
Als het slachtoffer of de nabestaande door gebruikmaking van hun spreekrecht hierbuiten treden, lopen zij namelijk het risico om als getuige te worden gehoord, met daaraan verbonden vragen door rechter, officier van justitie, verdediging en verdachte. Het OM moet waken voor deze secundaire victimisatie.
Dit is van belang in zaken met een verdenking van artikel 5, 6 WVW1994, alsmede artikel 287 Sr.
Zie eveneens Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (2010A007) onder verhoorbijstand voor minderjarige verdachten
Indien de officier van justitie heeft besloten tot inhouding van het rijbewijs op grond van zijn bevoegdheid in artikel 164 lid 4 WVW 1994, dient het onderzoek van de zaak op de terechtzitting, binnen zes maanden na de dag van invordering te zijn aangevangen.
HR 1 juni 2004, LJN AO5822, NJ 2005, 252, HR 22 mei 2012, LJN BU2016, HR 3 juli 2012, LJN BW4254
Deze toevoeging vond plaats bij Wet van 22 december 2005, Stb. 2006, 11 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de WVW 1994 i.v.m. herijking van een aantal wettelijke strafmaxima.
Bijvoorbeeld bij 110 km/h wordt ruim 30 m/s afgelegd. Een zeer goede reactietijd bedraagt 0,5 sec en er is in deze voorbeeldsituatie dus sprake van te dicht achter een ander voertuig rijden als de tussenruimte minder dan 15 m bedraagt.
Wanneer sprake is van aanmerkelijke schuld heeft de HR beoordeeld in diverse arresten, zoals HR 29-4-2008, LJN BD0709; HR 24 juni 2008, LJN BC 7914; HR 29 april 2008, LJN BD0544.
Dood door schuld door roekeloosheid met strafverzwarende omstandigheden zoals bedoeld in artikel 175, lid 3 WVW 1994 brengt mee dat het OM dagvaardt, omdat het bepaalde in artikel 74, lid 1 Sr slechts een transactie toelaat bij misdrijven waarop gevangenisstraf is gesteld van maximaal 6 jaar.
HR 17 februari 2004, VR 2004,32. HR 20 januari 2004, NJ 2004, 214. HR 17 februari 2004, NJ 2004,323.
HR 18 januari 1949, NJ 1949/423, Het letsel hoeft feitelijk niet in de tenlastelegging te worden opgenomen. Voldoende is om in de specifieke gevallen te volstaan met het opnemen van de wettekst.
HR 20 februari 2007, LJN: AZ 5693, HR 1 november 2005, LJN AU 1959. HR LJN AA 9370, NJ 2001, 162.
Causale toerekenbaarheid in de zin van artikel 6 WVW 1994 staat volstrekt los van de statistische definitie die de Adviesdienst Verkeer en Vervoer hanteert bij de registratie van verkeersdoden, welke definitie internationaal is vastgelegd in de Vienna Road Traffic Convention van 1968. Statistisch geldt dat het overlijden als gevolg van het ongeval plaatsvindt binnen 30 dagen na het ongeval.
zie artikel 73 Wet op de Lijkbezorging en de verplichting in artikel 73 lid 2 om ouders/familie te informeren over de beslissing tot sectie (brief College PG’s d.d. 22.01.2002, PaG/BJZ/2353. en de Aanwijzing orgaandonatie bij niet-natuurlijke dood n.l. organen pas verwijderen na toestemming van de officier van justitie).
Indien een onderzoek naar de gereden snelheden wordt gevraagd, kan het NFI in veel gevallen een aanzienlijk beter onderbouwde uitspraak doen dan de hiervoor genoemde indicatieve uitspraak van de medewerker van de verkeersongevallendienst. Dit onderzoek wordt dan- indien mogelijk- uitgevoerd met een daarvoor geschikt computerprogramma, uitgebreid met een Monte Carlo simulatie. Hierbij wordt een snelheidsinterval gegenereerd met daaruit volgende waarschijnlijkheidsverdeling die in de vorm van een overschrijdingskansgrafiek in de rapportage wordt gepresenteerd. Aan de hand van dit resultaat kan een betrouwbare uitspraak worden gedaan over de kans dat een bepaalde rijsnelheid werd overschreden. Zowel de doorlooptijd van het NFI-onderzoek als de bandbreedte van de door het NFI gerapporteerde snelheid is sterk afhankelijk van de nauwkeurigheid en volledigheid van de door de politie verzamelde gegevens.
Onder omstandigheden kunnen in een blackbox/datarecorder opgeslagen gegevens opheldering geven over de kort voor het ernstige verkeersongeval gereden snelheid. Met name in die gevallen waarbij remsporen, getuigen of ernstige voertuigvervormingen ontbreken.
Dit invorderingproces-verbaal kan onderdeel zijn het proces-verbaal dat wordt opgemaakt ter zake overtreding van art. 8 WVW 1994.
Dit is te meer van belang nu de Centrale Verwerkingseenheid van het Openbaar Ministerie te Utrecht de “kale” artikel 8 WVW 1994 zaken behandelt en dus een ander organisatieonderdeel van het OM is belast met de afdoening van deze zaken. Bij ernstige verkeersongevallen dient het eventueel opgemaakte proces-verbaal voor artikel 8 WVW 1994 dus altijd gelijktijdig met het proces-verbaal terzake artikel 6 WVW 1994 aan het betreffende arrondissementsparket te worden ingezonden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2013-4861.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.