Regeling van de Minister van Economische Zaken van 13 februari 2013, nr. WJZ/12043892, tot wijziging van de Subsidieregeling energie en innovatie ter wijziging van de voorwaarden in het programma Risico's dekken voor aardwarmte

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 4, 5, 7, eerste lid, 15, 17, 19, eerste lid, 23, onderdeel c, 25, 32, derde lid, 34, eerste lid, en 44 van het Kaderbesluit EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling energie en innovatie wordt gewijzigd als volgt:

A

Paragraaf 3.4 komt te luiden:

§ 3.4. Risico’s dekken voor aardwarmte

Artikel 3.4.1

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

aardwarmte:

aardwarmte in de zin van artikel 1, onderdeel b, van de Mijnbouwwet;

aardwarmteproject:

het mogelijk maken van de winning en toepassing van aardwarmte met een diepte van de top van de aquifer van ten minste 500 meter tot ten hoogste 3500 meter, door het boren van een doublet of een half doublet zonder putstimulatie en het plaatsen van een pompinstallatie;

alternatiefwerkzaamheden:

activiteiten om het alternatief gebruik van een put met een lager dan verwacht gerealiseerd vermogen in MW mogelijk te maken;

alternatief gebruik:

het gebruiken van een aardwarmteput voor andere doeleinden dan het overeenkomstig de aanvraag winnen en toepassen van aardwarmte;

diep aardwarmteproject:

het mogelijk maken van de winning en toepassing van aardwarmte vanaf ten minste 3500 meter diepte van de top van de aquifer door het boren van een doublet of een half doublet zonder putstimulatie en het plaatsen van een pompinstallatie;

doublet:

een productieput en een injectieput;

geologisch onderzoek:

geologisch onderzoek, inclusief het rapport opgesteld overeenkomstig het model in bijlage D bij bijlage 3.4.1;

geologisch risico:

het risico op een te laag gerealiseerd vermogen voor zover dit te wijten is aan specifieke aquifer parameters bestaande uit:

  • a. de bruto aquiferdikte,

  • b. de netto-bruto verhouding van de aquifer,

  • c. de aquifer permeabiliteit,

  • d. de diepte van de top van de aquifer,

  • e. de saliniteit van het formatiewater, of

  • f. de geothermische gradient;

gerealiseerde subsidiabele kosten:

de rechtstreeks aan het aardwarmteproject toe te rekenen, door de subsidie-ontvanger gemaakte en betaalde subsidiabele kosten;

gerealiseerd vermogen:

het uit de puttest gebleken werkelijke vermogen in MW, met een correctie op skin = 0;

half-doublet:

de eerste put van een doublet;

maximale subsidiebedrag:

het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag, bestaande uit 85  procent van de verwachte subsidiabele kosten met een maximum van € 7.225.000 voor een aardwarmteproject en € 12.750.000 voor een diep aardwarmteproject;

niet-geologische parameters:

de niet-geologische parameters, genoemd in de tabel in hoofdstuk 1, paragraaf 1.1, van het geologisch onderzoek;

puttest:

test van het vermogen van de put of putten, uitgevoerd en geïnterpreteerd overeenkomstig bijlage B bij bijlage 3.4.2;

putstimulatie:

het uitvoeren van technieken die leiden tot een verlaagde weerstand voor het toestromen van vloeistof van het reservoir naar de put of vice versa, zodat de productiviteit of injectiviteit van de put wordt verhoogd;

restwaarde:

de opbrengst van het project bij de economisch meest rendabele alternatieve toepassing gedurende 15 jaar;

verbeterwerkzaamheden:

werkzaamheden aan de productieput, injectieput of pompinstallatie om het gerealiseerde vermogen van het doublet in MW te verhogen;

verwachte subsidiabele kosten:

de in de beschikking tot subsidieverlening vermelde subsidiabele kosten;

verwacht vermogen:

het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde verwacht vermogen in MW.

Artikel 3.4.2
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan degene die in Nederland uitvoert:

    • a. een aardwarmteproject;

    • b. een diep aardwarmteproject.

  • 2. De minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 3. De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat door het geologische risico op het beoogde stratigrafische niveau op de beoogde locatie en bij de in de beschikking tot subsidieverlening vermelde niet-geologische parameters, het gerealiseerd vermogen lager is dan het verwacht vermogen.

Artikel 3.4.3
  • 1. De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is twee jaar.

  • 2. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. uit het geologisch onderzoek blijkt dat de geschatte kans op het realiseren van het verwachte vermogen kleiner is dan 90 procent;

    • b. op het moment van indiening van de aanvraag om subsidie geen vergunning als bedoeld in artikel 6 van de Mijnbouwwet is afgegeven voor het betreffende gebied;

    • c. in het projectplan niet aannemelijk is gemaakt dat het aardwarmteproject of diep aardwarmteproject binnen twee jaar na voltooiing van de boringen zal leiden tot de start van toepassing van aardwarmte in Nederland;

    • d. het verwacht vermogen lager is dan 2 MW.

  • 3. Bij de beoordeling van de aanvragen wint de minister advies in van TNO.

Artikel 3.4.4
  • 1. De subsidie bedraagt maximaal € 7.225.000 per aardwarmteproject.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal € 12.750.000 per diep aardwarmteproject.

  • 3. Het subsidiebedrag wordt zodanig verminderd, dat de som van de volgende bedragen niet meer dan 95 procent van de gerealiseerde subsidiabele kosten bedraagt:

    • het subsidiebedrag,

    • het bedrag aan overige voor het betreffende project aan de subsidie-ontvanger verleende dan wel vastgestelde subsidies, en

    • het bedrag waarop de subsidie-ontvanger voor het desbetreffende project op grond van een verzekering of garantstelling aanspraak kan doen.

Artikel 3.4.5
  • 1. De artikelen 10 tot en met 14a van het Kaderbesluit EZ-subsidies zijn niet van toepassing.

  • 2. Bij een doublet komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a. kosten boring productie- en injectieput;

    • b. premie die door de subsidie-ontvanger krachtens artikel 3.4.10 wordt betaald;

    • c. kosten op- en afbouwen boorinstallatie;

    • d. kosten boormanagement en -toezicht;

    • e. kosten locatie boorgereed maken;

    • f. cuttings/spoeling afvoeren;

    • g. kosten puttest en rapportage;

    • h. kosten voor de acquisitie van data ten behoeve van de geologische evaluatie van het boorgat;

    • i. additionele kosten voor de realisatie van alternatief gebruik voor ten hoogste 15 jaar;

    • j. additionele kosten voor de verbeterwerkzaamheden voor ten hoogste 15 jaar;

    • k. kosten onvoorzien.

  • 3. Bij een half-doublet komen de volgende kosten voor de subsidie in aanmerking:

    • a. kosten boring eerste put;

    • b. premie die door de subsidie-ontvanger krachtens artikel 3.4.10 wordt betaald;

    • c. kosten opbouwen boorinstallatie;

    • d. kosten boormanangement en -toezicht tot en met de realisatie van de eerste boring met inbegrip van de puttest van de eerste boring;

    • e. kosten locatie bouwgereed maken;

    • f. cuttings/spoeling afvoeren voor eerste boring;

    • g. kosten puttest eerste boring en rapportage;

    • h. kosten voor de acquisitie van data ten behoeve van de geologische evaluatie van het boorgat van de eerste put;

    • i. de additionele kosten voor de realisatie van alternatief gebruik voor de eerste put;

    • j. de additionele kosten voor de verbeterwerkzaamheden voor de eerste put;

    • k. onvoorziene kosten tot en met de realisatie van de eerste boring met inbegrip van de puttest van de eerste boring.

  • 4. Indien subsidie wordt verstrekt voor een doublet komt voor subsidie in aanmerking een vast bedrag van € 500.000 voor het plaatsen van een pompinstallatie of het dichten van de put of putten.

  • 5. Indien subsidie wordt verstrekt voor een half-doublet komt voor subsidie in aanmerking een vast bedrag van € 250.000 voor het plaatsen van een pompinstallatie voor de gegarandeerde put of het dichten van deze put.

  • 6. Bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies blijven buiten beschouwing:

    • a. de subsidies op grond van:

      • 1°. hoofdstuk 2 van bijlage 2 Marktintroductie energie-innovaties van de Regeling LNV-subsidies,

      • 2°. de Unieke kansen regeling,

      • 3°. de Subsidieregeling internationaal innoveren,

      • 4°. hoofdstuk 3 van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie,

      • 5°. het Besluit stimulering duurzame energieproductie; en

    • b. bijdragen van de Europese Commissie op grond van:

      • 1°. het Zevende Kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie,

      • 2°. het Kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie,

      • 3°. het meerjarenprogramma voor acties op energiegebied: ‘Intelligente energie- Europa’,

      • 4°. het financieringsinstrument voor het Milieu: ‘Life’,

      • 5°. Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasemmissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (Pb EG 2003/L275),

      • 6°. Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening),

      • 7°. Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling,

      • 8°. INTERREG, en

      • 9°. de Europese Structuur- en Cohesiefondsen.

  • 7. Bijdragen van gemeenten en provincies worden aangemerkt als publieke cofinanciering, en blijven bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies buiten beschouwing.

Artikel 3.4.6
  • 1. Indien subsidie is verstrekt voor het boren van een doublet geldt dat:

    • a. indien het gerealiseerde vermogen van de eerste boring gelijk aan of meer dan 75% is en de subsidie-ontvanger het project staakt, de subsidie op nihil wordt vastgesteld;

    • b. indien het gerealiseerd vermogen van de eerste boring meer dan 50% van het verwacht vermogen is en de subsidie-ontvanger het project voltooit, artikel 3.4.9 van toepassing is;

    • c. indien het gerealiseerd vermogen van de eerste boring meer dan 50%, maar minder dan 75% van het verwacht vermogen is en de subsidie-ontvanger het project na de eerste boring staakt, artikel 3.4.8 van toepassing is;

    • d. indien het gerealiseerd vermogen van de eerste boring 50% of minder van het verwacht vermogen is, artikel 3.4.8 van toepassing is.

  • 2. De subsidie-ontvanger staakt het aardwarmteproject of diep aardwarmteproject door eigen aangifte dan wel wordt geacht dit project te staken door niet binnen een jaar na voltooiing van de eerste boring het doublet te voltooien.

Artikel 3.4.7
  • 1. Indien subsidie is verstrekt voor het boren van een half-doublet geldt dat:

    • a. indien het gerealiseerde vermogen van de eerste put gelijk aan of meer dan 75% van het verwacht vermogen is, de subsidie op nihil wordt vastgesteld indien de subsidie-ontvanger niet overgaat tot het boren van het doublet en het plaatsen van een pompinstallatie;

    • b. indien de subsidie-ontvanger na het boren van de eerste put overgaat tot het boren van het doublet en het plaatsen van een pompinstallatie, artikel 3.4.9 van toepassing is op de eerste put;

    • c. indien het gerealiseerde vermogen van de eerste put minder dan 75% van het verwacht vermogen is, artikel 3.4.8 van toepassing is wanneer de subsidieontvanger niet overgaat tot het boren van het doublet en het plaatsen van een pompinstallatie.

  • 2. Artikel 3.4.6, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op een aardwarmteproject en een diep aardwarmteproject waarbij de subsidie is verstrekt voor het boren van een half-doublet.

Artikel 3.4.8
  • 1. De hoogte van de subsidie wordt berekend overeenkomstig de formule:

    Subsidiebedrag = e/f * (a – c + d)

    en maximaal:

    Subsidiebedrag = e/f * (a – b)

    In deze formules betekent:

    • a: de gerealiseerde subsidiabele kosten van de eerste boring, tot een maximum van de verwachte subsidiabele kosten,

    • b: de restwaarde bij alternatief gebruik zonder alternatiefwerkzaamheden,

    • c: de restwaarde bij alternatief gebruik na alternatiefwerkzaamheden,

    • d: de additionele kosten voor de realisatie van alternatief gebruik voor ten hoogste 15 jaar,

    • e: het maximale subsidiebedrag,

    • f: de verwachte subsidiabele kosten.

  • 2. Indien de put definitief wordt afgedicht is de restwaarde nul. Indien de restwaarde negatief is wordt de restwaarde op nul gesteld.

  • 3. Indien subsidie is verstrekt voor een doublet dan bedraagt de subsidie ten hoogste 60 procent van het maximale subsidiebedrag. Indien subsidie is verstrekt voor een half-doublet dan bedraagt het subsidiebedrag ten hoogste het maximale subsidiebedrag.

  • 4. Indien de formule in het eerste lid een negatieve uitkomst oplevert wordt de subsidie op nul gesteld.

  • 5. Indien subsidie is verstrekt voor een doublet dan wordt de betaalde premie minus 5,95 procent van de tot en met de eerste boring gerealiseerde subsidiabele kosten gerestitueerd.

Artikel 3.4.9
  • 1. De hoogte van de subsidie wordt berekend overeenkomstig de formule:

    Subsidiebedrag = f/g * a * (1 - d / c) + f/g * e

    en maximaal:

    Subsidiebedrag = f/g * a * (1 – b / c)

    In deze formules betekent:

    • a: de gerealiseerde subsidiabele kosten, tot een maximum van de verwachte subsidiabele kosten,

    • b: het gerealiseerd vermogen in MW, zonder verbeterwerkzaamheden,

    • c: het verwacht vermogen in MW, zoals vermeld in de beschikking,

    • d: het gerealiseerd vermogen in MW, na verbeterwerkzaamheden,

    • e: de additionele kosten voor de verbeterwerkzaamheden voor ten hoogste 15 jaar,

    • f: het maximale subsidiebedrag,

    • g: de verwachte subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie wordt op nul gesteld indien het gerealiseerd vermogen in MW, zonder verbeterwerkzaamheden, meer bedraagt dan het verwacht vermogen in MW, zoals vermeld in de beschikking.

  • 3. Indien het gerealiseerd vermogen in MW, na verbeterwerkzaamheden, meer bedraagt dan het verwacht vermogen in MW, zoals vermeld in de beschikking, wordt de term f/g * a (1 – d / c) in het eerste lid op nul gesteld.

Artikel 3.4.10
  • 1. De subsidie-ontvanger betaalt voorafgaand aan de start van het aardwarmteproject of diep aardwarmteproject een premie van 7 procent van het maximale subsidiebedrag.

  • 2. Bij verwachte subsidiabele kosten van meer dan € 8.500.000 bedraagt de premie, bedoeld in het eerste lid, € 505.750.

  • 3. Bij een diep aardwarmteproject en verwachte subsidiabele kosten van meer dan € 15.000.000 bedraagt de premie, bedoeld in het eerste lid, € 892.500.

Artikel 3.4.11
  • 1. De subsidie-ontvanger start binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening de uitvoering van het aardwarmteproject of diep aardwarmteproject en meldt de datum van aanvang binnen twee dagen na aanvang aan de minister. De minister kan op voorafgaand verzoek van de subsidie-ontvanger uitstel verlenen.

  • 2. Het boorgereed maken van de locatie wordt aangemerkt als start van het aardwarmteproject of diep aardwarmteproject.

Artikel 3.4.12
  • 1. Een subsidie-ontvanger doet na de puttest of puttesten mededeling aan de minister over het al dan niet uitvoeren van verbeterwerkzaamheden of alternatiefwerkzaamheden.

  • 2. Onverminderd het eerste lid meldt een subsidie-ontvanger verbeterwerkzaamheden of alternatiefwerkzaamheden tot vijf jaar na de subsidievaststelling bij de minister.

  • 3. De subsidievaststelling wordt ingevolge artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht, ten nadele van de ontvanger gewijzigd indien tot vijf jaar na de subsidievaststelling sprake is van een toename van het gerealiseerde vermogen als gevolg van verbeterwerkzaamheden of verhoging van de restwaarde door alternatiefwerkzaamheden als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.4.13
  • 1. De subsidie-ontvanger verstrekt binnen vier weken na de boring van een put en het uitvoeren van de puttest, de resultaten van deze puttest aan de Minister.

  • 2. De subsidie-ontvanger verstrekt binnen vier weken na verbeterwerkzaamheden en het uitvoeren van de puttest, de resultaten van deze puttest aan de Minister.

  • 3. Het geologisch onderzoek en de puttest worden uitgevoerd door een ISO 9001 gecertificeerde instelling.

  • 4. De subsidie-ontvanger maakt de resultaten van het geologische onderzoek binnen acht weken na de start, bedoeld in artikel 3.4.11, eerste lid, openbaar.

  • 5. De subsidie-ontvanger maakt binnen vier weken na datum van de beschikking tot subsidievaststelling de resultaten openbaar van de puttest of puttesten en overige onderzoeksresultaten die door de subsidie-ontvanger als subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 3.4.5 worden aangemerkt.

Artikel 3.4.14
  • 1. De subsidie-ontvanger voltooit de aardwarmteboringen uiterlijk twaalf maanden na de datum van aanvang van het aardwarmteproject of diep aardwarmteproject, bedoeld in artikel 3.4.13, eerste lid.

  • 2. De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt met twaalf maanden verlengd indien uit de mededeling, bedoeld in artikel 3.4.12, eerste lid, blijkt dat de subsidie-ontvanger verbeterwerkzaamheden of alternatiefwerkzaamheden wil uitvoeren.

  • 3. De minister kan voor het vertragen, essentieel wijzigen of het stopzetten van activiteiten op voorafgaand verzoek van de subsidie-ontvanger ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste of tweede lid.

Artikel 3.4.15

De artikelen 45 tot en met 47 van het Kaderbesluit EZ-subsidies zijn niet van toepassing.

Artikel 3.4.16
  • 1. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 3.4.1.

  • 2. Een aanvraag om subsidievaststelling wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 3.4.2.

B

Bijlage 3.4.1 wordt vervangen door de bijlage opgenomen in bijlage 1 van deze regeling.

C

Bijlage 3.4.2 wordt vervangen door de bijlage opgenomen in bijlage 2 van deze regeling

ARTIKEL II

In de tabel, opgenomen in artikel 1 van de Regeling openstelling en subsidieplafonds EZ 2013 wordt rij 5.7 vervangen door:

5.7

Subsidieregeling energie en innovatie (aardwarmteproject)

3.4.2, eerste lid, onder a

 

18-03 t/m 14-06

30.600.000

5.7.a

Subsidieregeling energie en innovatie (diep aardwarmteproject)

3.4.2, eerste lid, onder b

 

18-03 t/m 13-05

12.750.000

ARTIKEL III

Op subsidies die vóór de inwerkingtreding van deze regeling als gevolg van artikel 3.4.2, eerste lid, van de Subsidieregeling energie en innovatie zijn verstrekt, blijft de regeling van toepassing zoals die onmiddellijk voor dat tijdstip luidde.

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking met ingang de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 13 februari 2013

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp.

BIJLAGE 1

Bijlage 3.4.1, behorende bij artikel 3.4.16, eerste lid

BIJLAGE 2

Bijlage 3.4.2, behorende bij artikel 3.4.16, tweede lid

TOELICHTING

1. Achtergrond

In 2009 is het programma Risico’s dekken voor aardwarmte gepubliceerd als onderdeel van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie, per 1 januari 2010 omgezet in de Subsidieregeling energie en innovatie. Met het programma wordt de winning van aardwarmte in Nederland gestimuleerd. Aardwarmte is een duurzame energietoepassing met een relatief lage CO2-uitstoot, doordat er na boring alleen een beperkte hoeveelheid elektriciteit nodig is voor het oppompen en retourpompen van het water. Bij hoge energieprijzen kunnen aardwarmteprojecten onder de juiste voorwaarden rendabel worden geëxploiteerd. Kritische succesfactor voor de ontwikkeling van aardwarmteprojecten is een oplossing voor het onverzekerbare risico dat de aangeboorde watervoerende laag slechter is dan verwacht (Innovatieagenda Energie 2008). Het risico bestaat dat hierdoor te weinig warm water kan worden gewonnen waardoor het project niet rendabel is. Aangezien veruit het grootste deel van de projectinvestering de boring betreft, is dit een lastig probleem. Voor ondernemers (bijvoorbeeld in de glastuinbouw) is dit risico te groot om onverzekerd aan te gaan; een ondernemer kan zich niet permitteren dat een project van € 6–15 miljoen vergeefs wordt gedaan. In de praktijk van 2013 is dit performance risico nog altijd slechts op beperkte schaal verzekerbaar. Dit geldt voor reguliere projecten rondom 2000 meter diepte en zeker voor projecten tot ongeveer 4000 meter, waarvoor de interesse uit de markt toeneemt vanwege het hogere verwachte vermogen. Verzekeraars zijn terughoudend, wat mede te maken heeft met de beperkte praktijkervaring, een relatief beperkte marktomvang en het specifieke type risico.

Het doel van het programma Risico’s dekken voor aardwarmte is het afdekken van het geologisch risico dat het boren van putten voor de toepassing van aardwarmte, niet succesvol is. Het gaat om het risico dat de volgens het plan aangeboorde aardlaag minder warmwaterproductie oplevert of water van lagere temperatuur oplevert dan op basis van een gedegen geologisch vooronderzoek verwacht werd. De subsidieregeling dekt het risico dat de aangeboorde watervoerende laag slechter is dan verwacht, waardoor het vermogen dat vooraf verwacht werd, niet behaald wordt. In dat geval wordt voor een deel van de gemaakte kosten een subsidie uitgekeerd, gerelateerd aan de mate waarin de aardwarmteboring geslaagd is.

2. Wijzigingen naar aanleiding van de voorgaande openstelling

Op basis van de ervaring met de (pilot-)garantieregeling en de ontwikkelingen bij verzekeraars, is besloten de garantieregeling voor de derde maal open te stellen.

Ten opzichte van de vorige openstelling zijn er meerdere wijzigingen doorgevoerd. Ten eerste is een nieuw element in de regeling dat aanvragers de keuze krijgen om één of twee bronnen te verzekeren. In de vorige openstelling kon enkel een doublet (en daarmee twee bronnen) worden verzekerd. Om de mogelijkheden van de regeling te verruimen zonder extra middelen in te zetten wordt gekozen om ook het verzekeren van enkel de eerste bron mogelijk te maken (‘half doublet’). De private verzekeringsmarkt zou dan de tweede bron kunnen verzekeren. Omdat de overheid reeds de eerste bron verzekert is het risico voor de verzekeringsmarkt kleiner en wordt getracht de verzekeringsmarkt verder te stimuleren. Het maximale subsidiebedrag voor reguliere aardwarmteprojecten blijft zoals de vorige openstelling € 7.225.000. De maximale hoogte van het totaal aan subsidiabele kosten blijft daarmee € 8.500.000.

De tweede wijziging betreft de introductie van diepe aardwarmteprojecten (minimaal 3500 meter). Er is ruimte voor één diep aardwarmteproject met een maximum subsidiebedrag van 12.750.000, waarbij de subsidiabele kosten maximaal € 15.000.000 kunnen bedragen. Ook bij het diepe aardwarmteproject kan gekozen worden om één bron te verzekeren of de verzekering die de regeling biedt te spreiden over twee bronnen. De private verzekeringsmarkt kan betrokken worden bij het deel dat niet onder de garantieregeling wordt gebracht.

De premie van 7% blijft gelijk aan de voorgaande openstelling, dit geldt voor aardwarmteprojecten als voor diepe aardwarmteprojecten. Wel wordt het mogelijk om de premie onder de subsidiabele kosten te brengen. Bij een volledig mislukt project kan de aanvrager dan tot 85 procent van de premiekosten terugkrijgen.

Om de prille ontwikkeling van aardwarmte verder te stimuleren wordt onderzoek via de garantieregeling verder gestimuleerd. Onderzoek blijft maatwerk en daarom wordt extra onderzoek niet verplicht gesteld. De aanvrager kan er voor kiezen om extra onderzoekskosten en data-aquisitiekosten (sonic, density, neutron en resistivity en wirelinemetingen) op te nemen onder de subsidiabele kosten, waarbij de uitvoering ervan voor eigen risico van de aanvrager is. Indien deze extra onderzoeken onder de subsidiabele kosten worden gebracht moeten de resultaten van deze onderzoeken openbaar worden gemaakt.

Een andere belangrijke wijziging is dat in de situatie dat moet worden uitgekeerd aan een aanvrager, de aanvrager gestimuleerd wordt om eerst te kijken naar opties om het vermogen van de bron te verbeteren of mogelijkheden voor alternatief gebruik te onderzoeken (zogeheten verbeterwerkzaamheden en alternatiefwerkzaamheden). Hiermee wordt voorkomen dat in een te vroeg stadium te veel wordt uitgekeerd. De investeringen die de verbeterwerkzaamheden of alternatiefopties vergen worden vergoed onder de garantieregeling tot maximaal het subsidiebedrag dat zou zijn uitgekeerd op basis van de aanvankelijke productiviteit van de bron of het doublet. De aanvrager doet een verplichte melding om aan te geven of hij van deze mogelijkheid gebruik wil maken. Wanneer hij hiervan gebruik maakt krijgt hij meer tijd om het project af te ronden. Wel is het uitvoeren van de verbeteroptie voor eigen risico. Hiermee wordt bedoeld dat mocht er tijdens de verbeterwerkzaamheden iets misgaan, dit niet onder de garantieregeling valt.

De uitkoelingseis van 35°C, die in de vorige openstellingen werd gehanteerd, blijkt in praktijk moeilijk haalbaar, helemaal voor aardwarmteprojecten in de gebouwde omgeving. De eis is daarom losgelaten. Tevens wordt de verplichte stopgrens na de eerste bron van 33% verhoogd naar 50%. Dit is om de mogelijke uitkering na tweede bron meer in verhouding te krijgen met de te maken kosten voor de tweede bron.

Daarnaast is de regeling vereenvoudigd en verbeterd door de aftopping op maximaal € 1,2 miljoen per MW te schrappen. Ook wordt de uitkering niet langer gekort in het geval een lager gerealiseerd vermogen samengaat met lagere gerealiseerde kosten.

In deze regeling wordt een verplichte melding als nieuw element in deze regeling geïntroduceerd. Deze melding dient om na te gaan of een aanvrager nog voornemens is om verbeter- of alternatiefwerkzaamheden uit te voeren. Informatie omtrent deze voornemens is van belang, omdat het uitvoeren van verbeter- of alternatiefwerkzaamheden invloed kan hebben op de omvang van de subsidie die moet worden uitgekeerd.

Bovenstaande wijzigingen hebben geleid tot dusdanig groot aantal wijzigingen in de oorspronkelijke regeling dat is gekozen om de hele regeling opnieuw vast te stellen. Deze hernieuwde vaststelling is tevens aangegrepen om de artikelen in een logischere volgorde te zetten.

De openstellingen en de subsidieplafonds worden zoals gebruikelijk geregeld in een afzonderlijke regeling die alle subsidieplafonds en openstellingen regelt. Aanvragen voor reguliere aardwarmteprojecten en halve doubletten kunnen voor 2013 worden ingediend tot en met 14 juni. Voor deze openstelling is € 30.600.000 beschikbaar. Het beschikbare bedrag wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst. Voor het diepe aardwarmteproject wordt een afzonderlijk subsidieplafond van € 12.750.000 vastgesteld. Indien tot en met 13 mei 2013 geen succesvolle aanvraag voor een diep aardwarmteproject is ingediend, dan wel hiervoor een beroep is gedaan op minder dan € 12.750.000, dan worden de resterende middelen overgeheveld naar de middelen die voor de aardwarmteprojecten beschikbaar zijn.

3. Bijlagen

De Bijlagen van deze regeling worden opnieuw vastgesteld.

Bijlage 3.4.1: Aanvraagformulier

De inhoud van het aanvraagformulier is in essentie gelijk gebleven. De lay-out van het aanvraagformulier is aangepast en sluit nu beter aan bij het standaardformulier zoals dat wordt gehanteerd door AgentschapNL.

Bijlagen bij aanvraagformulier
  • Bijlage A Model projectplan

  • Bijlage B Begroting: het begrotingsformulier is aangepast aan de gewijzigde subsidiabele kosten,.

  • Bijlage D: Geologisch onderzoeksrapport: Het geologisch onderzoeksrapport kent voortaan een vereiste inhoudsopgave die strikt gehanteerd wordt. Deze vereiste inhoudsgave komt in plaats van een aanduiding van vereiste inhoud. Reden hiervoor is dat een snelle beoordeling van de aanvragen in de eerste en tweede openstelling werd bemoeilijkt door een wisselende kwaliteit en indeling van het geologisch onderzoeksrapport.

Bijlage 3.4.2: Vaststellingsformulier

Het vaststellingsformulier is gelijkgeschakeld met het standaard vaststellingsformulier, zoals dat door AgentschapNL wordt gehanteerd.

Bijlagen bij vaststellingsformulier

De bijlagen bij het vaststellingsformulier vragen de informatie uit die nodig is voor de rekenregels zoals voorgeschreven in artikel 3.4.8 en 3.4.9.

  • Bijlage A Eindrapportage: In de eindrapportage dienen ook eventuele verbeterwerkzaamheden of alternatief gebruik verantwoord te worden.

  • Bijlage B Puttestrapportage: De inhoud van de puttestrapportage is in essentie gelijk aan eerdere openstellingen. Wel is de omschrijving van de vereiste onderbouwing overzichtelijker gemaakt.

  • Bijlage C: Einddeclaratie: Formulieren zijn aangepast op basis van de nieuwe berekeningen in artikel 3.4.8 en 3.4.9.

TNO maakt via de website www.nlog.nl voor aanvragers de volgende stukken beschikbaar:

  • Een nadere omschrijving van de verwachte inhoud van het geologisch rapport;

  • een handleiding rekenpakket DoubletCalc1.4 inclusief omschrijving van de onderliggende rekenmethode; en

  • het ondersteunend rekenpakket DoubletCalc1.4 en een nadere omschrijving van de werkwijze bij puttesten en de interpretatie, ook na verbeterwerkzaamheden.

4. Financiering en uitvoering

De regeling wordt gefinancierd door een budget van de rijksoverheid van € 10,3 miljoen en premie-inkomsten van indieners ter hoogte van 7%. De € 10,3 miljoen is afkomstig van de EZ-begroting. Het betreft hier € 5 miljoen dat vanuit het energiebeleid wordt aangewend en € 5,3 miljoen vanuit het budget van het programma Kas als Energiebron.

De regeling wordt uitgevoerd door AgentschapNL.

5. Staatssteun

Op 22 september 2009 heeft de Europese Commissie onder nummer N442/2009 een goedkeurend besluit genomen waarin de regeling als met het verdrag verenigbare staatssteun wordt aangemerkt.

Het steunelement van deze regeling is gelegen in de ‘economische waarde’ van de dekking van het boorrisico. De steun is het verschil tussen de gevraagde premie en een marktconforme premie voor een particuliere verzekering in geval er een markt zou zijn.

Uitgaande van een voorzichtige benadering is de marktpremie maximaal 12%. Dit is een overschatting omdat gerekend wordt met de bovenkant van de berekende marge voor de marktpremie. Omdat voor deze regeling 7% premie wordt gevraagd, is het verschil met de marktpremie maximaal 5% van het gegarandeerde bedrag, oftewel maximaal € 361.250 (5% × 85% x € 8.500.000). De absolute steunintensiteit ten opzichte van de in aanmerking komende kosten (steunbedrag gedeeld door (de investeringskosten – referentie-investering + operationele kosten eerste 5 jaar – operationele baten eerste 5 jaar)) komt uit op ongeveer 6 tot 7%. Dit past binnen de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming en het Landbouwsteunkader en geeft nog voldoende ruimte om voor hetzelfde project ook nog andere subsidies aan te vragen. De communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming stelt respectievelijk 40% staatssteun als geoorloofd. Bij de uitvoering van de regeling zal de steunintensiteit per geval worden gecontroleerd.

Ondanks dat de steunintensiteit iets toeneemt ten opzichte van de eerdere openstelling, blijft het ruim onder de gestelde kaders. De wijziging zal worden gemeld op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

6. Administratieve lasten

Om de administratieve lasten zo veel mogelijk te beperken is er bij de publicatie in 2009 voor gekozen om bij de beoordeling van de subsidie-aanvraag zo veel mogelijk gebruik te maken van reeds bestaande informatie, onderzoek en rapporten die noodzakelijk zijn bij het verrichten van een aardwarmteboring. Daarnaast zal geen accountantsverklaring worden gevraagd als geen aanspraak op de subsidie wordt gemaakt. Ook bij deze openstelling zijn alle formulieren tegen het licht gehouden en waar mogelijk versimpeld. Het totaal van de administratieve lasten bedraagt € 38.900 op een totaal subsidieplafond van € 43.350.000, oftewel ongeveer 0,09% van het voor subsidie beschikbare bedrag. Op basis van kansberekening is een uitkering van € 3.381 miljoen te verwachten en zijn de administratieve lasten ongeveer 1,15% van de uitkering. Het totaal van administratieve lasten is iets gestegen omdat een keuzeoptie in de regeling is opgenomen om verbeter- of alternatiefwerkzaamheden uit te voeren. Kiest de aanvrager hiervoor, dan zullen de lasten iets stijgen doordat ze dit moeten melden en een extra puttest moeten uitvoeren. Kiest de aanvrager niet voor deze optie dan blijven administratieve lasten 36.020 wat 0,08% is van het voor subsidie beschikbare bedrag.

7. Vaste verandermomenten

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van publicatie van deze regeling in de Staatscourant. Hiermee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309). Omdat de doelgroepen al gekend zijn in de wijziging in de regeling en gebaat zijn bij spoedige inwerkingtreding is deze afwijking gerechtvaardigd.

II. Artikelsgewijs

Artikel I

Artikel 3.4.1

Dit artikel introduceert twee nieuwe categorieën projecten in de regeling. Een diep aardwarmteproject onderscheidt zich van een regulier aardwarmteproject doordat het project aardwarmte op een grotere diepte wint (meer dan 3500 meter). Aangezien met dit type projecten ook substantieel hogere kosten gemoeid zijn is een separate categorie gerechtvaardigd. Om winning van aardwarmte effectief mogelijk te maken zijn twee putten (een productieput en een injectieput, gezamenlijk een doublet genoemd) en een pompinstallatie noodzakelijk.

Zowel voor een diep aardwarmteproject als voor een regulier aardwarmteproject kan worden gekozen om enkel de eerste bron te verzekeren (half doublet), of om een doublet te verzekeren.

Vooral voor duurdere aardwarmteprojecten is deze optie mogelijk aantrekkelijk, omdat het privaat verzekeren van de tweede bron goedkoper kan zijn. Daarnaast biedt het duurdere projecten de mogelijkheid tot een volledige dekking van de eerste put in plaats van een gedeeltelijke dekking voor het doublet. Wanneer de aanvrager voor een half doublet kiest en het boren van een tweede put en het plaatsen van een pompinstallatie dus niet financieel ondersteund wordt met behulp van deze subsidie, wordt op straffe van het niet uitbetalen van de subsidie wel vereist dat men deze tweede bron zet indien het gerealiseerde vermogen meer dan 75 procent van het verwachte vermogen is.

In deze derde openstelling van de regeling wordt de definitie ‘restwaarde’ in lijn gebracht met het Besluit stimulering duurzame energieproductie (SDE), zodat bij beide regelingen met een termijn van 15 jaar wordt gerekend.

Een andere toevoeging onder artikel 3.4.1. is die van verbeter- en alternatiefwerkzaamheden. Deze definities zijn toegevoegd om subsidie-ontvangers te stimuleren om binnen de regeling bij een tegenvallend vermogen alsnog het vermogen te vergroten of om te zoeken naar mogelijkheden voor alternatief gebruik (dit geldt dus enkel voor een put die in aanmerking is gekomen onder de garantieregeling). Hiermee wordt tevens voorkomen dat in een te vroeg stadium te veel wordt uitgekeerd aan de subsidie-ontvanger. Het verschil tussen verbeter- en alternatiefwerkzaamheden is dat verbeterwerkzaamheden worden uitgevoerd bij een tot 99% functioneel doublet en de naar rato uitkering. Alternatiefwerkzaamheden worden uitgevoerd bij het stoppen van het project na de eerste boring. Het uitvoeren van een tweede boring wanneer het vermogen uit de eerste put minder is dan 50% van het verwacht vermogen, wordt enkel als alternatiefwerkzaamheid gezien wanneer de reden daarvan is om een andere aquifer te gaan benutten dan aangegeven in het gegarandeerde projectplan. Voor berekeningen in het geval van een uitkering wordt verwezen naar de artikelen 3.4.8 en 3.4.9.

Het geologisch risico is ook gedefinieerd. De genoemde parameters geven eigenschappen van de aquifer weer en zijn van invloed op het vermogen uit de aquifer. Er is sprake van geologisch risico omdat na het boren de parameterwaarden kunnen afwijken van de vooraf op basis van onderzoek verwachte parameterwaarden, waardoor als gevolg daarvan het gerealiseerde vermogen lager kan zijn dan het vooraf met 90% zekerheid verwachte vermogen. Voor de duidelijkheid: de aanwezigheid van koolwaterstoffen of seismische activiteit behoort dus niet tot het geologisch risico.

Artikel 3.4.2

Dit artikel creëert de mogelijkheid om subsidie toe te wijzen aan een aardwarmteproject of een diep aardwarmteproject (zie ook artikel 3.4.1). Bij zowel een aardwarmteproject als bij een diep aardwarmteproject is het mogelijk om te kiezen voor een doublet of een half-doublet. Voor diepe aardwarmteprojecten wordt een afzonderlijk subsidieplafond vastgesteld in de Regeling openstelling en subsidieplafonds EZ 2013 op basis waarvan naar verwachting één project kan worden gehonoreerd.

De opschortende voorwaarde uit het tweede lid van artikel 3.4.2 is aangevuld om te benadrukken dat de subsidie enkel wordt uitgekeerd indien door het geologisch risico het gerealiseerde vermogen lager is dan verwacht.

Artikel 3.4.3

Dit artikel geeft aanvullend op het Kaderbesluit EZ-subsidies enkele afwijzingsgronden. Het artikel was voorheen opgenomen in artikel 3.4.10 en is aangevuld met het voorschrift dat advies van TNO wordt ingewonnen bij de beoordeling van de aanvragen. Dit voorschrift stond voorheen in artikel 3.4.9, tweede lid.

Artikel 3.4.4

De inhoud van dit artikel was voorheen vindbaar in artikel 3.4.3. Het bedrag dat aan een aardwarmteproject of diep aardwarmteproject kan worden toegekend is aan een maximum gebonden. Een aardwarmteproject kan op basis van deze regeling nooit in aanmerking komen voor meer subsidie dan € 7.225.000. Voor een diep aardwarmteproject geldt een maximum van € 12.750.000. De aftopping van € 1,2 miljoen per MW is geschrapt. Deze begrenzing bleek in praktijk geen toegevoegde waarde te hebben.

Het derde lid borgt dat de aanvrager altijd een deel van het risico van het project draagt. Het derde lid is aangepast om te verduidelijken dat het niet enkel om private verzekeringen gaat, maar ook om verzekeringen of garantstellingen die door bijvoorbeeld gemeenten of provincies worden aangeboden.

Artikel 3.4.5

Dit artikel beschrijft de subsidiabele kosten. Dit inhoud van dit artikel was voorheen vindbaar in artikel 3.4.8. Voor aardwarmteprojecten en diepe aardwarmteprojecten kan gekozen worden om een half doublet of een doublet voor subsidie in aanmerking te laten komen. Om te voorkomen dat over de subsidiabele kosten misverstanden kunnen ontstaan is een lid toegevoegd dat de subsidiabele kosten beschrijft voor projecten waarbij is gekozen voor een half doublet.

De premie die de subsidie-ontvanger betaalt voor het afdekken van het risico met behulp van de subsidie valt voortaan onder de subsidiabele kosten. De verschuldigde premie schrikt potentiële aanvragers af. Subsidie-ontvangers vinden dat zij niet volledig moeten opdraaien voor de premie indien naderhand blijkt dat een aardwarmteproject of een diep aardwarmteproject niet het gewenste rendement haalt. Om aan deze kritiek tegemoet te komen is besloten de premie als subsidiabele kosten aan te merken. Succesvolle projecten krijgen de premie naderhand niet terug.

Ook extra onderzoeks- en data-aquisitiekosten bestaande uit sonic, density, neutron en resistivity boorgatmetingen vallen voortaan onder de subsidiabele kosten om de kennis van de Nederlandse ondergrond te stimuleren. Met bovengenoemde metingen kunnen aquifer eigenschappen zoals bijvoorbeeld porositeit berekend worden. De uitvoering van extra onderzoek is voor eigen risico van de subsidie-ontvanger. De resultaten moeten openbaar gemaakt worden. Naast de bovenstaande kosten zijn ook de additionele kosten voor additionele werkzaamheden opgenomen voor de verbeter- en alternatiefwerkzaamheden. Hier behoren ook kosten toe voor verkennende studies naar deze verbeter- of alternatiefoptie en ook additionele kosten en baten van exploitatie gedurende 15 jaar. Als kosten onvoorzien worden beschouwd onvoorziene uitgaven die in directe relatie staan tot de andere kostensoorten die in artikel 3.4.5, tweede of derde lid worden genoemd.

De regeling bepaalde voorheen dat indien het verwacht vermogen 7 5/60 MW of kleiner is de maximale subsidiabele kosten maximaal € 8.500.000 mochten bedragen. Dit lid is overbodig nu de aftopping op € 1,2 miljoen per MW is vervallen.

Het zevende lid is geactualiseerd. In dit lid zijn de subsidies genoemd die buiten beschouwing blijven bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies. In dit artikel van het Kaderbesluit wordt bepaald dat subsidies niet door cumulatie de maximale bedragen zoals gegeven door het Kaderbesluit mogen overstijgen. De regelingen die in artikel 3.4.8 worden genoemd zijn dus uitgezonderd van deze verplichting en mogen dus wel cumuleren voor zover het steunkader dit toelaat. De SDE+ mag voortaan cumuleren met een subsidie die op basis van deze regeling is verstrekt. Het Besluit stimulering duurzame energie bevat de nodige waarborgen waarmee wordt voorkomen dat de geldende steunkaders worden overschreden.

Artikel 3.4.6

Dit artikel regelt welke rekenregel wordt gehanteerd wanneer het gerealiseerde vermogen van een doublet lager is dan het verwacht vermogen door het geologisch risico. De inhoud van dit artikel was voorheen vindbaar in artikel 3.4.4. Verandering zijn het verhogen van de stopgrens na de eerste boring van 33% naar 50%. De reden voor deze verhoging is dat op deze manier wordt voorkomen dat onrendabele investeringen worden doorgezet. Immers, wanneer de eerste bron tussen een derde en 50% van het verwachtte rendement oplevert leert een rekensom dat het maken van maximaal 50% extra kosten een uitkering van tweederde van de totale kosten oplevert. Deze onwenselijke prikkel wordt nu daarom gestopt.

Tevens is in dit artikel de grens van het verwacht vermogen van 7 5/60 MW geschrapt. In praktijk bleek deze grens geen toegevoegde waarde te hebben.

Artikel 3.4.7

Dit artikel is nieuw en regelt welke rekenregel wordt gehanteerd wanneer het gerealiseerde vermogen van een half-doublet lager is dan het verwacht vermogen door het geologisch risico. De wijze waarop de te ontvangen subsidie wordt berekend hangt af van het vermogen dat wordt aangetroffen, maar kan ook afhankelijk zijn van de keuze van een subsidie-ontvanger om na de eerste boring ook een tweede boring te doen en een pompinstallatie te plaatsen. Het maakt voor de berekening van de te ontvangen subsidie niet uit of sprake is van een diep aardwarmteproject of een aardwarmteproject.

Artikel 3.4.8 en 3.4.9

Deze artikelen bevatten de formules waarmee het subsidiebedrag wordt berekend. De formules zijn aangepast. In de nieuwe formules wordt rekening gehouden met de meerwaarde die verbeter- of alternatiefwerkzaamheden kunnen bieden. De subsidie-ontvanger zal voor een eventuele uitkering eerst kijken naar opties om het vermogen van de bron te verbeteren dan wel mogelijkheden voor alternatief gebruik. De investeringen die dat vergt, vergoedt de garantieregeling tot maximaal het subsidiebedrag, dat zou zijn uitgekeerd op basis van de aanvankelijke productiviteit van de bron of het doublet. De additionele kosten worden in aanmerking genomen inclusief additionele exploitatiekosten en inclusief additionele voordelen uit bijvoorbeeld de SDE voor maximaal 15 jaar.

Artikel 3.4.8

Artikel 3.4.8 beschrijft de berekeningswijze van de omvang van de subsidie indien de subsidie-ontvanger het project staakt na de eerste boring. De kosten voor een tweede bron komen dan ook niet in aanmerking voor een uitkering. Dit wil overigens niet zeggen dat de subsidie-ontvanger niet toch een tweede boring zou mogen doen.

Restwaarde en werkzaamheden om de exploitatie van de restwaarde te optimaliseren spelen een belangrijkere rol in de berekening dan voorheen door onder voorwaarden alternatiefwerkzaamheden binnen de regeling mogelijk te maken. Het voorschrift dat de subsidie ten hoogste 70 procent van het maximale subsidiebedrag mag bedragen is verlaagd naar 60 procent. Dit betekent dat wanneer de subsidie-ontvanger premie heeft betaald voor een doublet en de eerste boring niet succesvol is, hij maximaal tot 60% van het maximale subsidiebedrag uitgekeerd kan krijgen. Er is gekozen om dit percentage naar beneden bij te stellen omdat de ervaring tot nu toe is dat gemiddeld 60% van de opgegeven kosten voor de eerste put worden benut.

Een deel van de premie wordt gerestitueerd wanneer subsidie is verstrekt voor een doublet. De reden hiervoor is dat wanneer de subsidie-ontvanger stopt na de eerste put, hij geen garantie meer nodig heeft voor de tweede put.

Voor een half doublet geldt dat het maximale subsidiebedrag gelijk is aan 100% van de subsidie. Dit verschil is te verklaren, omdat bij een half doublet enkel de eerste bron wordt gegarandeerd.

Artikel 3.4.9

Artikel 3.4.9 ziet op de naar rato uitkering wanneer een project gedeeltelijk geslaagd is en de initiatiefnemer het doublet heeft afgerond. Net als in 3.4.8 speelt projectoptimalisatie een grotere rol in de berekening dan voorheen door verbeterwerkzaamheden binnen de regeling mogelijk te maken.

Artikel 3.4.10

Dit artikel regelt de premie die de subsidie-ontvanger verschuldigd is. De verwachte vermogensgrens van 7 5/60 MW is zoals eerder genoemd geschrapt. Daarnaast is dit artikel uitgebreid met de bedragen voor een diep aardwarmteproject.

Artikel 3.4.11

Dit artikel regelt de termijn waarbinnen de subsidie-ontvanger moet starten met het uitvoeren van een project. Dit artikel is inhoudelijk ongewijzigd gebleven. Wel houdt het artikel voortaan rekening met diepe aardwarmteprojecten.

Artikel 3.4.12

Dit artikel regelt de mededeling die samenhangt met de verbeter- en alternatiefwerkzaamheden. Het uitvoeren van verbeter- en alternatiefwerkzaamheden is niet verplicht en is voor eigen risico. Een subsidie-ontvanger is wel verplicht mee te delen of hij voornemens is verbeter- of alternatiefwerkzaamheden te starten. De mededeling moet worden gedaan nadat de puttest(en) zijn uitgevoerd. Agentschap NL zal op haar website een meldingsformulier aanbieden dat voor de melding kan worden gebruikt.

Indien de subsidie-ontvanger voornemens is voor de subsidievaststelling verbeter- of alternatiefwerkzaamheden te starten wordt de termijn waarbinnen het project moet zijn voltooid met 12 maanden verlengd (zie artikel 3.4.14, tweede lid).

Het staat subsidie-ontvangers vrij om verbeter- of alternatiefwerkzaamheden te starten. Voor het starten van verbeter- of alternatiefwerkzaamheden is dan ook geen goedkeuring nodig.

Ongeacht de mededeling die na de puttest(en) moet worden gedaan rust tot vijf jaar na de subsidievaststelling de plicht op de subsidie-ontvanger om verbeter- of alternatiefwerkzaamheden te melden bij de Minister. Deze mededeling wordt in het leven geroepen om te voorkomen dat subsidie-ontvangers naar later blijkt ten onrechte aanspraak hebben gemaakt op (een deel van) de uitkering. In deze situatie wordt conform artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht het ten onrechte uitgekeerde bedrag teruggevorderd.

Artikel 3.4.13

Dit artikel, waarvan de inhoud voorheen vindbaar was in artikel 3.4.12, regelt de omgang met onderzoeksresultaten. Nieuw is dat de subsidie-ontvanger het geologisch onderzoek voortaan sneller openbaar moet maken. In plaats van vier weken na de voltooiing van het aardwarmteproject zal het geologisch onderzoek voortaan binnen acht weken na de start van het aardwarmteproject openbaar gemaakt moeten worden. Ook wordt in dit artikel uitdrukkelijk rekening gehouden met de resultaten van de puttest na verbeterwerkzaamheden. Ten slotte is de eis opgenomen dat overige onderzoeksresultaten die het gevolg zijn van door de subsidie-ontvanger opgevoerde subsidiabele kosten binnen vier weken na de subsidievaststelling openbaar moeten worden gemaakt.

Artikel 3.4.14

Dit artikel schrijft voor binnen welke termijn een aardwarmteproject of diep aardwarmteproject moet zijn voltooid. Nieuw is dat wanneer de subsidie-ontvanger een mededeling doet conform artikel 3.4.12 en daarbij aangeeft dat hij verbeter- of alternatiefwerkzaamheden wil uitvoeren, de termijn van het project met 12 maanden wordt verlengd. Op verzoek kan de termijn waarbinnen het project moet zijn voltooid nog eens met 12 maanden worden verlengd. Deze mogelijkheid ziet zowel op projecten die verbeter- of alternatiefwerkzaamheden uitvoeren als projecten waarbij dit niet geval is.

Artikel 3.4.15

Dit artikel is ongewijzigd gebleven.

Artikel 3.4.16

Het derde lid van het voormalige artikel 3.4.16 schreef uitdrukkelijk voor dat geen accountantsverklaring wordt bijgevoegd indien bij de aanvraag om een subsidievaststelling geen aanspraak op de subsidie wordt gemaakt of het subsidiebedrag waarop bij de aanvraag om een subsidievaststelling aanspraak wordt gemaakt minder dan € 125.000 bedraagt. Dit lid is verwijderd, omdat bovenstaande ook volgt uit artikel 50, tweede lid, onder b van het Kaderbesluit EZ-subsidies.

Artikel III

Niet alle subsidies die zijn verleend op basis van eerdere openstellingen zijn al vastgesteld. Deze subsidies zullen worden afgehandeld conform de regels zoals deze golden voordat deze regeling in werking trad.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp.

Naar boven