De Minister van Economische Zaken,
Gelet op artikel 58, derde lid, van de Mijnbouwwet;
Besluit:
Artikel 1
Het tarief, bedoeld in artikel 58, eerste lid, juncto derde lid, van de Mijnbouwwet,
voor het houden van een opsporingsvergunning voor de zeezijde bedraagt over 2013 voor:
-
a. het 1e tot en met 6e tijdvak € 242 per vierkante kilometer,
-
b. het 7e tot en met 9e tijdvak € 485 per vierkante kilometer, en
-
c. de volgende tijdvakken € 725 per vierkante kilometer.
Artikel 2
Het tarief, bedoeld in artikel 58, tweede lid, juncto derde lid, van de Mijnbouwwet,
voor het houden van een winningsvergunning bedraagt over 2013 € 725 per vierkante
kilometer.
Artikel 3
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Artikel 4
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling oppervlakterechten Mijnbouwwet 2013.
‘s-Gravenhage, 12 februari 2013
De Minister van Economische Zaken,
H.G.J. Kamp.
TOELICHTING
1. Algemeen
Met deze regeling wordt uitvoering gegeven aan artikel 58, derde lid, van de Mijnbouwwet.
Op grond van dit artikel stelt de Minister van Economische Zaken jaarlijks de voor
dat jaar geldende tarieven vast voor de oppervlakterechten die worden geheven van
houders van een opsporingsvergunning voor de zeezijde, alsmede van houders van een
winningsvergunning. De in het genoemde artikel bedoelde indexcijfers, aan de hand
waarvan de tarieven over 2013 zijn berekend, zijn door het Centraal Bureau voor de
Statistiek bekendgemaakt in het Statistisch Bulletin, 69e jaargang, no. 2, 10 januari
2013 en zijn te raadplegen op http://www.cbs.nl. Het percentage waarmee de tarieven over 2013 zijn verhoogd, is gelijk aan het op
één tiende van een procent afgeronde procentuele verschil tussen het indexcijfer der
lonen per 31 december 2011 (128,9) en het indexcijfer der lonen per 31 december 2012
(131,1), dus 1,7%. In het belang van de administratieve eenvoud zijn de tarieven over
2013 afgerond op hele euro’s.
2. Administratieve lasten
De regeling bevat geen informatieverplichtingen voor bedrijven en veroorzaakt geen
administratieve lasten.
3. Vaste verandermomenten
Met betrekking tot de inwerkingtreding en bekendmaking van deze regeling wordt met
toepassing van de eerste uitzonderingsgrond genoemd in het Kabinetsstandpunt inzake
Vaste Verandermomenten (Kamerstukken II, 2009/10, 29 515, nr. 309) afgeweken van de voorgeschreven vier vaste verandermomenten die gelden voor ministeriële
regelingen. Deze eerste uitzonderingsgrond betreft hoge private of publieke nadelen
van vertragingen van invoering (meer specifiek: een andere jaarindeling, om redenen
zoals hieronder aangegeven).
Ingevolge artikel 58, derde lid, van de Mijnbouwwet dienen aan het begin van elk kalenderjaar
de voor dat jaar geldende tarieven voor de oppervlakterechten te worden vastgesteld.
Deze tarieven worden berekend aan de hand van het indexcijfer der lonen, zoals dat
gold op 31 december van het voorafgaande jaar. Daarom is het niet mogelijk deze tarieven
reeds aan het einde van het voorafgaande jaar te berekenen zoals dat bij jaarlijks
veranderende tarieven gebruikelijk is. Vanuit een oogpunt van rechtszekerheid is het
nodig dat de mijnbouwondernemingen zo spoedig mogelijk na 1 januari van een nieuw
jaar zekerheid krijgen over de tarieven die dat jaar betaald moeten worden. Dit geldt
te meer nu artikel 59, tweede lid, van de Mijnbouwwet voorschrijft dat betrokken mijnbouwondernemingen
uiterlijk op 1 april aangifte moeten doen. Het betrokken bedrijfsleven en de met de
heffing en invordering belaste inspecteur en ontvanger van de belastingdienst zijn
sinds de inwerkingtreding van de Mijnbouwwet op 1 januari 2003 bekend en vertrouwd
met deze jaarlijks terugkerende procedure.
De Minister van Economische Zaken,
H.G.J. Kamp.