TOELICHTING
Algemeen
Deze wijziging van de Regeling Geneesmiddelenwet voorziet in de nadere uitwerking
van de wet van 20 december 2012, houdende wijziging van de Geneesmiddelenwet ter implementatie
implementatie van richtlijn 2010/841 ter verbetering van de publieke gezondheid door het systeem van de geneesmiddelenbewaking
van humane geneesmiddelen efficiënter te maken
(Stb. 2013, 21). Genoemde wijzigingsrichtlijn bewerkstelligt de hervorming van de geneesmiddelenbewaking
in de Europese Unie met als doel het versterken van de publieke gezondheid en de patiëntveiligheid.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de regeling toegankelijker te maken en, waar
dienstig, dynamische verwijzingen naar richtlijn 2001/832 op te nemen.
Aan het slot van deze toelichting is een transponeringstabel opgenomen.
Artikelsgewijs
Onderdeel A
Met de komst van richtlijn 2010/84/EU is de begripsbepaling van ‘coördinatiegroep’
in de wet opgenomen. Daarom is artikel 1.1, onderdeel f vervallen.
Onderdeel B
Met deze wijziging wordt uitvoering gegeven aan 42, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet
(hierna: de wet). Die bepaling betreft de implementatie van artikelen 8, derde lid,
9, 11 en 12 van richtlijn 2001/83, waarin de gegevens en bescheiden vermeld staan
die bij aanvraag van een handelsvergunning ingediend moeten worden.
Nieuw is dat in de samenvatting van de productkenmerken aangegeven wordt of het geneesmiddel
aan aanvullende monitoring als bedoeld in artikel 23 van verordening 726/20043 is onderworpen.
Onderdeel C
Aangezien in artikel 3.7 dynamisch verwezen wordt naar artikelen 9 en 11 van richtlijn
2001/83, konden artikelen 3.8 tot en met 3.10 vervallen.
Onderdeel D
Paragraaf 4. Besluitvorming College en openbaarmaking
Voorheen werd op het gebied van de besluitvorming en openbaarmaking door het College
ter beoordeling van geneesmiddelen (hierna: het College) ter zake van de handelsvergunning
een aantal elementen op wetsniveau geregeld.
Vanwege de vele wijzigingen en aanvullingen die de wijzigingsrichtlijn op dit punt
met zich meebrengt, en aangezien beleidsruimte ontbreekt, is besloten dit onderwerp
in een aparte paragraaf in deze regeling op te nemen.
Artikel 3.16a
Dit artikel geeft invulling aan artikel 45a, eerste en tweede lid, van de wet, en
betreft een dynamische verwijzing naar artikel 21bis en 22bis van richtlijn 2001/83,
waarin een limitatieve opsomming van (aanvullende) voorschriften is gegeven die het
College aan een handelsvergunning kan verbinden. Deze voorschriften kunnen te allen
tijde aan de handelsvergunning worden verbonden, d.w.z. ten tijde van de aanvraag
van een handelsvergunning, maar ook wanneer op enig moment na verlening van handelsvergunning
omstandigheden daartoe nopen. Op grond van artikel 22ter van de richtlijn kan de Commissie
door middel van gedelegeerde handelingen regels stellen ter aanvulling van artikelen
21bis en 22bis van de richtlijn.
Aanleiding voor een veiligheidsstudie kan bestaan wanneer er bezorgdheid is om de
risico’s van een toegelaten geneesmiddel. Een werkzaamheidsstudie na toelating is
in het algemeen aangewezen wanneer de mogelijkheid bestaat dat voorgaande werkzaamheidsbeoordelingen
in aanzienlijke mate verouderd zijn of indien het inzicht in de ziekte of klinische
methodologie naar de huidige stand van de wetenschap is gewijzigd.
In het tweede lid is een dynamische verwijzing opgenomen naar artikel 22bis, tweede
lid, van richtlijn 2001/83, inhoudende het recht van de houder van de handelsvergunning
om te verzoeken om in de gelegenheid te worden gesteld om schriftelijke opmerkingen
te maken alvorens een voorschrift op grond van artikel 22bis definitief wordt gesteld.
Wordt het voorschrift definitief, dan neemt de houder van de handelsvergunning het
ingevolge 22quater, eerste lid, van richtlijn 2001/83 op in zijn risicomanagementsysteem.
Artikel 3.16b
Dit artikel betreft een dynamische verwijzing naar artikel 22 van richtlijn 2001/83
en geeft invulling aan artikel 45b, eerste lid, van de wet.
Artikel 3.16c
Dit artikel betreft de implementatie van artikel 21, vierde lid, van richtlijn 2001/83
en geeft invulling aan artikel 46, eerste lid, van de wet. Het beoordelingsrapport
van het College in het kader van een aanvraag van een handelsvergunning bevat tevens
opmerkingen van de houder van de handelsvergunning bevat over het risicomanagementsysteem
en het geneesmiddelenbewakingssysteem. Op basis van dit beoordelingsrapport (Assessment Report) wordt het openbare beoordelingsrapport (Public Assessment Report; PAR), bedoeld in artikel 3.16d, opgesteld. Dit document voorziet in een voor het publiek
begrijpelijke samenvatting en een sectie over gebruiksvoorschriften, en bevat geen
commericeel vertrouwelijke informatie.
Artikel 3.16d
Dit artikel regelt welke openbaarmakingen het College verzorgt ten behoeve van de
Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: de IGZ), het Europees Geneesmiddelenbureau
(EMA; hierna: het Bureau) of het publiek, en geeft invulling aan artikel 46, derde
lid, van de wet.
Het eerste lid betreft de implementatie van artikel 21, derde en vierde lid, van richtlijn
2001/83. Voorheen was deze materie geregeld in artikel 46 van de wet. Nieuw is dat
de handelsvergunning tevens eventuele op grond van artikelen 45a en 45b van de wet
aan de handelsvergunning verbonden voorschriften en termijnen weergeeft, en dat ook
de bijsluiter openbaargemaakt wordt. Het College maakt, in tegenstelling tot andere
lidstaten, al jaren bijsluiters openbaar als onderdeel van de handelsvergunning; de
richtlijn codificeert nu deze praktijk.
Het tweede lid betreft geen implementatie. Onderdeel a sluit aan bij het beleid van
het College om meer transparantie te betrachten in zijn werkzaamheden. Onderdeel b
is een nationale variant op artikel 11 van verordening 726/2004.
Het derde lid betreft de implementatie van artikel 123, eerste lid, van richtlijn
2001/83.
Onderdeel E
Hoofdstuk 8 (oud)
Dit hoofdstuk is vervallen, aangezien de grondslag voor artikel 8.1 van de regeling
in artikel 103 van de wet reeds is vervallen. Ingevolge onderdeel F wordt op deze
plaats een nieuw hoofdstuk ingevoegd. Zie verder in onderdeel F.
Onderdeel F
Hoofdstuk 8. Geneesmiddelenbewaking
Paragraaf 1. Het geneesmiddelenbewakingssysteem
Op grond van artikel 76 hanteert het College een geneesmiddelenbewakingssysteem om
zijn geneesmiddelenbewakingstaken te vervullen en deel te nemen aan de geneesmiddelenbewakingstaken
van de Europese Unie.
Het geneesmiddelenbewakingssysteem wordt gebruikt om informatie over de risico’s van
geneesmiddelen voor de gezondheid van patiënten en de volksgezondheid te verzamelen.
Die informatie betreft vermoedelijke bijwerkingen als gevolg van het gebruik van geneesmiddelen.
Het melden van (ernstige) vermoedelijke bijwerkingen kan betrekking hebben op gebruik
binnen de onder de handelsvergunning toegestane indicaties, maar ook op gebruik dat
niet met de handelsvergunning in overeenstemming is (waaronder begrepen gebruik naar
aanleiding van medicatiefouten en misbruik). Het College draagt zorg voor de uitwisseling
van geneesmiddelenbewakingsgegevens uit dit geneesmiddelensysteem met andere lidstaten,
de IGZ en het Bureau.
Elke houder van een handelsvergunning draagt afzonderlijk zorg voor zijn eigen geneesmiddelenbewakingssteem.
Dat doet hij op zo’n manier dat hij elk moment op verzoek van het College ontbrekende
gegevens ten behoeve van het systeem van het College kan aanleveren. Op verzoek van
het College, de IGZ of het Bureau dient hij gegevens over te leggen.
Artikel 8.1
Dit artikel geeft invulling aan artikel 76, tweede lid, van de wet, en betreft een
dynamische verwijzing naar de artikelen 101, tweede lid, 102, onderdelen a tot en
met f, waarin de geneesmiddelenbewakingstaken van het College, specifiek met betrekking
tot het geneesmiddelenbewakingssysteem, zijn beschreven, en artikelen 104, vierde
lid, en 104bis, tweede tot en met vierde lid, van richtlijn 2001/83, waarin de procedure
is neergelegd op grond waarvan het College bij gerezen bezorgdheid om risico’s van
een geneesmiddel de houder van de handelsvergunning kan verplichten het risicomanagementsysteem
ten uitvoer te leggen.
Artikel 8.2
Met dit artikel wordt invulling gegeven aan artikel 76a, tweede lid, van de wet, hetgeen
overeenkomt met artikelen 104, tweede en derde lid, van richtlijn 2001/83. In deze
artikelen wordt beschreven op welke wijze de houder van de handelsvergunning het geneesmiddelenbewakingssysteem
hanteert, en welke geneesmiddelenbewakingstaken op hem rusten. De door de houder van
de handelsvergunning aangestelde gekwalificeerde persoon (art. 104, derde lid, van
richtlijn 2001/83) is verantwoordelijk voor de uitvoering.
Artikel 8.3
Overgangsrecht. Dit artikel komt materieel overeen met artikel 104bis, eerste lid,
van richtlijn 2001/83. De verplichting van artikel 104bis, tweede tot en met vierde
lid, van richtlijn 2001/83 geldt niet indien de handelsvergunning vóór 21 juli 2012
is verleend
Paragraaf 2. Transparantie en communicatie
Artikel 8.4
Dit artikel geeft invulling aan artikel 77, tweede lid, en betreft de implementatie
van artikel 106 van richtlijn 2001/83.
Artikel 8.5
Dit artikel betreft de implementatie van artikel 106bis van richtlijn 2001/83 en geeft
invulling aan artikel 77a van de wet.
Paragraaf 3. Registratie, melding en beoordeling van geneesmiddelenbewakingsgegevens
Artikel 8.6
Het eerste lid van dit artikel betreft de implementatie van artikel 107 van richtlijn
2001/83 en geeft invulling aan artikel 78, eerste lid, van de wet. Dit artikel regelt
de wijze waarop vermoedelijke bijwerkingen door de houder van de handelsvergunning
in de Eudravigilance-databank, opgericht krachtens artikel 24 van de verordening,
worden gemeld. Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen het melden van vermoedelijke
bijwerkingen (uiterlijk binnen 90 dagen) en het melden van vermoedelijke ernstige
bijwerkingen (uiterlijk binnen vijftien dagen).
Daarnaast stelt de houder van de handelsvergunning procedures in om de wetenschappelijke
beoordeling van meldingen van vermoedelijke (ernstige) bijwerkingen te faciliteren,
verzamelt hij follow-upgegevens ten behoeve van de Eudravigilance-databank, en spant
hij zich samen met de andere lidstaten en het Bureau in om dubbele meldingen van vermoedelijke
(ernstige) bijwerkingen op te sporen of te voorkomen.
Het tweede lid van artikel 8.6 geeft invulling aan artikel 78, tweede lid, van de
wet en betreft de implementatie van artikel 107bis van richtlijn 2001/83, inhoudende
de wijze waarop het College vermoedelijke (ernstige) bijwerkingen registreert en vervolgens
meldt in de Eudravigilance-databank. Het College is verplicht om alle meldingen van
vermoedelijke (ernstige) bijwerkingen op Nederlands grondgebied te registreren; weigering
van meldingen is verboden. Meldingen kunnen afkomstig zijn van de houder van de handelsvergunning,
van beroepsbeoefenaren en van patiënten. Beroepsbeoefenaren zijn op grond van artikel
78, derde lid, van de wet verplicht om vermoedelijke ernstige bijwerkingen onmiddellijk
te melden aan een orgaan van beroepsbeoefenaren en patiëntenorganisaties als bedoeld
in artikel 76, derde lid, van de wet. In casu is dat orgaan Lareb. Lareb maakt deze
meldingen ook openbaar en zendt daarnaast driemaandelijkse overzichten aan het College.
Het College hanteert bij meldingen hetzelfde onderscheid tussen vermoedelijke bijwerkingen
en vermoedelijke ernstige bijwerkingen als de houder van de handelsvergunning. Ook
bijwerkingen als gevolg van medicatiefouten worden in de Eudravigilance-databank gemeld.
Dat zowel de houder van de handelsvergunning als het College afzonderlijk meldingen
doen van vermoedelijke (ernstige) bijwerkingen, heeft als achterliggende gedachte
dat het goed mogelijk is dat de één sommige meldingen wel zal ontvangen, en de ander
niet. Het ligt bijvoorbeeld voor de hand dat meldingen van bijwerkingen bij off-label
gebruik (geneesmiddelen voorgeschreven buiten de door het College voorgeschreven indicaties)
niet de houder van de handelsvergunning zullen bereiken, maar wel door beroepsbeoefenaren
via Lareb bij het College terecht zullen komen.
Artikel 8.7
Dit artikel geeft invulling aan artikel 78a, tweede lid, van de wet en betreft de
implementatie van artikelen 107ter, 107quater, eerste tot en met derde en zesde lid,
en 107octies, tweede lid, van richtlijn 2001/83.
Het eerste lid betreft een dynamische verwijzing naar artikel 107ter, dat regelt welke
gegevens het periodiek veiligheidsverslag dient te bevatten. Voorheen werden periodieke
veiligheidsverslagen door de houder van de handelsvergunning aan het College gezonden.
Nu worden ze rechtstreeks en in elektronische vorm aan het Bureau aangeboden.
Indien sprake is van een ‘unieke beoordeling’ (d.w.z. wanneer één beoordeling van
meerdere periodieke veiligheidsverslagen wordt uitgevoerd) van geneesmiddelen toegelaten
via de decentrale procedure (Decentralised Procedure; DCP) of de wederzijdse erkenningsprocedure
(Mutual Recognition Procedure; MRP), onderscheidenlijk artikel 107quater, vierde lid,
van richtlijn 20001/83 van toepassing is en daarbij geen van de betrokken handelsvergunningen
volgens de centrale procedure is verleend, en de beoordeling aanleiding geeft tot
het treffen van maatregelen, dient de houder van de handelsvergunning ingevolge artikel
107octies, tweede lid, op instigatie van de coördinatiegroep een passende aanvraag
in tot wijziging van de handelsvergunning, vergezeld van een bijgewerkte samenvatting
van de productkenmerken en bijsluiter.
Het eerste lid voorziet voorts in het recht van houders van handelsvergunningen van
geneesmiddelen met dezelfde werkzame stof of combinatie van werkzame stoffen om in
bepaalde gevallen gezamenlijk het Geneesmiddelencomité (Committee for Medicinal Products
for Human Use; CHMP), onderscheidenlijk de coördinatiegroep (Coördination Group for
Mutual Recognition and Decentralised Procedures-Human; CMDh) te verzoeken de indieningsfrequentie
voor periodieke veiligheidsverslagen van de afzonderlijke handelsvergunningen te harmoniseren.
Het bepalen van geharmoniseerde indieningsdata kan van belang zijn in het kader van
worksharing-procedures voor periodieke veiligheidsverslagen. De gevallen waarin een
dergelijk verzoek kan worden ingediend, zijn benoemd in artikel 107quater, zesde lid,
van richtlijn 2001/83. Dat verzoek gaat gepaard met een dienovereenkomstig verzoek
tot wijziging van de betrokken handelsvergunningen. Afhankelijk van het samenstel
van die betrokken handelsvergunningen wordt het verzoek gericht tot hetzij het Geneesmiddelencomité,
hetzij de coördinatiegroep, waarna het Bureau de geharmoniseerde indieningsfrequentie
en -data bekend maakt.
Ingevolge het tweede lid legt het College de indieningsfrequentie van periodieke veiligheidsverslagen
vast in de handelsvergunning, inclusief de corresponderende indieningsdata. Deze indieningsfrequentie
wordt binnen de coördinatiegroep of op het niveau van het Geneesmiddelencomité bepaald,
in overleg met de betrokken lidstaten.
Het derde lid bepaalt dat wanneer het gaat om generieke geneesmiddelen of geneesmiddelen
met een werkzame stof en een erkende werkzaamheid en veiligheid die meer dan tien
jaar binnen de Europese Unie in de medische praktijk worden gebruikt, periodieke veiligheidsverslagen
niet volgens een vooraf vastgestelde frequentie worden ingediend. Ingevolge artikel
107ter, derde lid, van richtlijn 2001/83 dient de houder van de handelsvergunning
in deze gevallen geen periodieke veiligheidsverslagen in, tenzij zulks als voorschrift
aan de handelsvergunning is verbonden op grond van artikelen 45a of 45b van de wet,
of wanneer het College hierom verzoekt omdat geneesmiddelenbewakingsgegevens daartoe
nopen, onderscheidenlijk periodieke veiligheidsverslagen ontbreken. Deze verlaging
van de indieningsfrequentie dient ter reductie van de administratieve lasten.
Het derde lid betreft de implementatie van artikel 107quater, tweede en derde lid,
van richtlijn 2001/83. Deze leden voorzien in een overgangssituatie voor handelsvergunningen
die vóór 21 juli 2012 zijn verleend en ten aanzien waarvan nog niet in een indieningsfrequentie
en -data van periodieke veiligheidsverslagen is voorzien.
Paragraaf 4. Uitvoering van niet-interventionele veiligheidsstudies na toelating
Dit hoofdstuk is van toepassing op niet-interventionele veiligheidsstudies na toelating
die door de houder van de handelsvergunning worden aangevat, beheerd of gefinancierd,
hetzij op vrijwillige basis, hetzij ter uitvoering van een op grond van artikel 45a
of 45b van de wet aan de handelsvergunning gesteld voorschrift.
Artikel 8.8
Het eerste lid geeft invulling aan artikel 80, derde en vierde lid, van de wet en
betreft de implementatie van artikelen 107quaterdecies, vijfde tot en met zevende
lid, en 107quindecies tot en met 107octodecies van richtlijn 2001/83. Er wordt dynamisch
verwezen naar de taken van de houder van de handelsvergunning bij niet-interventionele
veiligheidsstudies na toelating en de bevoegdheid van het College om de houder van
de handelsvergunning te verplichten informatie over niet-interventionele veiligheidsstudies
aan hem of de bevoegde instanties van andere betrokken lidstaten te doen toekomen.
Ingevolge artikel 107quaterdecies, achtste lid, van richtlijn 2001/83 gelden extra
regels niet-interventionele veiligheidsstudies op grond van een verplichting krachtens
artikel 45a of 45b van de wet worden uitgevoerd.. De houder van de handelsvergunning
dient dan voorafgaand aan de studie het ontwerpprotocol ter goedkeuring voor te leggen
aan het Risicobeoordelingcomité (Pharmacovigilance Risk Assessment Committee; PRAC),
tenzij de studie uitsluitend in Nederland plaatsvindt. In dat geval wordt het ontwerpprotocol
getoetst door de centrale commissie voor medisch-wetenschappelijk onderzoek (CCMO).
Dit regelt het tweede lid. Na schriftelijke instemming van het Risicobeoordelingscomité,
onderscheidenlijk de CCMO, kan de studie aanvangen. Wijzigingen in het protocol na
aanvang van de studie worden door de houder van de handelsvergunning eerst voorgelegd
aan het Risicobeoordelingscomité, onderscheidenlijk de CCMO. Binnen twaalf maanden
na voltooiing van de studie dient de houder van de handelsvergunning een eindrapport
in bij het Risicobeoordelingscomité, respectievelijk de CCMO, tenzij hiervoor vrijstelling
is verleend.
Op grond van het eindrapport kan het Risicobeoordelingscomité, na overleg met de houder
van de handelsvergunning, aanbevelingen doen tot wijziging, schorsing of intrekking
van de handelsvergunning. Hierover wordt de coördinatiegroep geconsulteerd. Indien
in de coördinatiegroep geen consensus wordt bereikt, wordt het meerderheidsstandpunt
van de coördinatiegroep voorgelegd aan de Commissie. Indien dat meerderheidsstandpunt
afwijkt van de aanbevelingen van het Risicobeoordelingscomité, doet de coördinatiegroep
de Commissie tevens een uitgebreide toelichting met wetenschappelijke gronden toekomen.
Deze gang van zaken is geregeld in artikel 107octodecies van richtlijn 20001/83.
Hoofdstuk 9 (nieuw)
Hoofdstuk 8a is vernummerd tot hoofdstuk 9 (nieuw). Dit hoofdstuk is inhoudelijk ongewijzigd
gebleven, afgezien van de wijziging van de zetel van het College in artikel 9.1 (nieuw),
en de verwijdering van het gedeelte van artikel 9.2, eerste lid, onderdeel b, (nieuw)
dat over reis- en verblijfkosten gaat. Dat laatste vertoonde een dubbeling met de
Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.
Hoofdstuk 10 (nieuw)
Artikel 10.1 (nieuw) bevat de ongewijzigde inhoud van het oude artikel 8a2, dat is
vernummerd en ter vergroting van het leesgemak in een apart hoofdstuk is geplaatst.
Hoofdstuk 11 (nieuw)
Afgezien van artikel 9.2 (oud) is hoofdstuk 9 uitgewerkt. Daarom is dit hoofdstuk
vernummerd tot hoofdstuk 11 en artikel 9.2 (oud) vernummerd tot artikel 11.1.
TRANSPONERINGSTABEL
Regeling Gnw
|
Richtlijn
|
3.7
|
8, derde lid; 9; 11-12
|
3.16a
|
21bis-22bis; 22quater, eerste lid
|
3.16b
|
22
|
3.16c
|
21, vierde lid
|
3.16d
|
21, derde en vierde lid; 123, eerste lid
|
8.1
|
101, tweede lid, 102, onderdelen a t/m f; 104, vierde lid; 104bis, tweede t/m vierde
lid
|
8.2
|
104, tweede en derde lid
|
8.3
|
104bis, eerste lid
|
8.4
|
106
|
8.5
|
106bis
|
8.6
|
107; 107bis
|
8.7
|
107ter; 107quater, eerste t/m derde lid en zesde lid; 107octies, tweede lid
|
8.8
|
107quaterdecies, vijfde t/m achtste lid; 107quindecies t/m 107octodecies
|
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers.