Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2013, 36676 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2013, 36676 | Besluiten van algemene strekking |
18 december 2013
Nr. BLKB2013/2292M
Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen
De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
De Leidraad Invordering 2008 wordt gewijzigd onder meer in verband met aanpassing van de wetgeving per 1 januari 2014 en de introductie van een bijzondere uitstelfaciliteit voor de erfbelasting.
De Leidraad Invordering 2008, besluit van 12 juni 2008, nr. CPP2008/1137M, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 20 november 2013, nr. BLKB2013/2119M, wordt gewijzigd als volgt.
De laatste alinea van artikel 1.1.5 komt te luiden:
Naast het zoveel mogelijk handelen in overeenstemming met de Awb moet de ontvanger bij zijn handelen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht nemen, ook als sprake is van privaatrechtelijke handelingen (beslag, executoriale verkoop en dergelijke). Dit betekent onder meer dat als de belastingschuldige in een verzoek aan de Belastingdienst aannemelijk heeft gemaakt dat er gegronde twijfels zijn bij de verschuldigdheid van een onherroepelijk geworden belastingaanslag, de ontvanger de belastingaanslag marginaal toetst. Onder een onherroepelijk vaststaande belastingaanslag wordt in dit verband verstaan een belastingaanslag waartegen geen bezwaar of beroep meer open staat en waarvoor evenmin een ambtshalve beoordeling mogelijk is in verband met termijnoverschrijding. Wanneer bij de marginale toetsing blijkt dat een belastingaanslag in materiële zin niet verschuldigd kan worden geacht, neemt de ontvanger voor een dergelijke aanslag geen invorderingsmaatregelen. Onder invorderingsmaatregelen worden niet alleen dwangmaatregelen zoals de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, maar ook de verrekening van een belastingaanslag met belastingteruggaven begrepen. Uitgangspunt hierbij is dat de marginale toetsing zich beperkt tot feiten die de ontvanger bekend zijn op het moment dat hij tot invordering overgaat. De verrekening van een belastingaanslag waarvan is gebleken dat die in materiële zin niet verschuldigd is met een belastingteruggave wordt niet ongedaan gemaakt, tenzij het verzoek daartoe heeft plaatsgevonden binnen één maand nadat de verrekening is bekendgemaakt.
In artikel 13.1.1 wordt ‘Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens’ telkens vervangen door: basisregistratie personen.
Aan artikel 19.1.8 wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Voor zover het periodieke uitkeringen betreft die onder de opsomming van artikel 19, eerste lid, van de wet vallen, past de ontvanger de beslagvrije voet toe alsof de echtgenoot de belastingschuldige is.
Aan artikel 24.6.3, derde alinea, wordt een volzin toegevoegd, luidende:
In verband met het cessie- en verpandingsverbod van artikel 7b van de wet geldt dit niet voor uitbetalingen inkomstenbelasting.
In artikel 25.2.7A wordt in de tweede volzin de zinsnede ‘De ontvanger maakt alleen gebruik van deze mogelijkheid in situaties dat’ vervangen door: Bij een herbeoordeling van het verzoek kijkt de ontvanger of.
In artikel 25.4.2 wordt in de tweede alinea ‘zware motorvoertuigen’ vervangen door: zware motorrijtuigen.
Na artikel 25.4.4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor het gedeelte van een belastingaanslag in de erfbelasting dat betrekking heeft op een tot de nalatenschap behorende woning. Hierbij gelden de volgende cumulatieve voorwaarden:
1. De belastingschuldige beschikt over onvoldoende betalingscapaciteit om de belastingaanslag binnen de betalingstermijn, dan wel de duur van een betalingsregeling als bedoeld in artikel 25.5.1 of 25.6.1 van deze leidraad te betalen.
2. De belastingschuldige is een broer of zus van de erflater en verkrijgt de woning op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van Boek 4 van het BW.
3. De woning was ten tijde van het overlijden voor de erflater en de belastingschuldige een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
4. De belastingschuldige stond op 1 januari 2010 samen met de erflater op het adres van die woning in de basisregistratie personen ingeschreven.
5. De belastingschuldige stond tot het tijdstip van het overlijden gedurende een aaneengesloten periode van ten minste vijf jaren samen met de erflater op het adres van die woning in de basisregistratie personen ingeschreven.
6. Er is voldoende zekerheid gesteld, waarbij zekerheid in de vorm van hypotheek op (het onverdeelde aandeel in) de woning als voldoende wordt aangemerkt.
De aanwezigheid van vermogen op het moment van het indienen van het verzoek staat het verlenen van uitstel van betaling tot de waarde van dat vermogen overeenkomstig dit artikel in de weg. Daarbij blijft de woning waarop het onderhavige uitstel van betaling ziet buiten beschouwing.
Het uitstel wordt beëindigd:
1. Na verloop van vijf jaar na het tijdstip van verkrijging.
2. Als de woning voor de belastingschuldige geen eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 meer is.
3. In geval van faillissement van de belastingschuldige.
4. Als de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is.
Aan artikel 25.6.2D wordt een alinea toegevoegd, luidende:
Als de ondernemer op grond van de hiervoor genoemde voorwaarden in aanmerking komt voor kort uitstel van betaling ter zake van belasting die op aangifte moet worden betaald, komt een eventueel in verband met die aangifte opgelegde betalingsverzuimboete te vervallen. Dit geldt niet voor de motorrijtuigenbelasting.
In artikel 34.8.2 wordt na de derde alinea ingevoegd:
De inlener kan de identiteit van de werknemer aantonen door in zijn administratie de volgende gegevens van de werknemer op te nemen:
– naam-, adres- en woonplaatsgegevens;
– de geboortedatum;
– het burgerservicenummer;
– een specificatie van de gewerkte uren;
– de nationaliteit;
– het soort identiteitsbewijs, het nummer en de geldigheidsduur;
– als dat van toepassing is, de aanwezigheid van een A1-verklaring, verblijfsvergunning, tewerkstellingsvergunning, notificatie of VAR-verklaring inclusief nummer en geldigheidsduur;
– naam-, adres- en woonplaats van de uitlener.
De administratie moet ook een adequate procedure bevatten aan de hand waarvan de identificatie van de werknemer, de verificatie van het identiteitsbewijs en de vastlegging van de persoonsgegevens plaatsvindt. Deze procedure moet ten minste voldoen aan de bepalingen van de Wet bescherming persoonsgegevens en de Richtsnoeren van het College Bescherming Persoonsgegevens. In dat geval zal de ontvanger de hoogte van de aansprakelijkheid voor de betreffende inlener verlagen aan de hand van herrekeningsregels. Deze verlaging kan al plaatsvinden ten tijde van de aansprakelijkstelling, maar ook in de bezwaar- of (hoger) beroepfase. Dit gebeurt aan de hand van de volgende herrekeningsregels.
Artikel 35.9, vierde alinea, komt te luiden:
De aannemer kan de identiteit van de werknemer aantonen door in zijn administratie de volgende gegevens van de werknemer op te nemen:
– naam-, adres- en woonplaatsgegevens;
– de geboortedatum;
– het burgerservicenummer;
– een specificatie van de gewerkte uren;
– de nationaliteit;
– het soort identiteitsbewijs, het nummer en de geldigheidsduur;
– als dat van toepassing is, de aanwezigheid van een A1-verklaring, verblijfsvergunning, tewerkstellingsvergunning, notificatie of VAR-verklaring inclusief nummer en geldigheidsduur;
– naam-, adres- en woonplaats van de onderaannemer.
De administratie moet ook een adequate procedure bevatten aan de hand waarvan de identificatie van de werknemer, de verificatie van het identiteitsbewijs en de vastlegging van de persoonsgegevens plaatsvindt. Deze procedure moet ten minste voldoen aan de bepalingen van de Wet bescherming persoonsgegevens en de Richtsnoeren van het College Bescherming Persoonsgegevens. In dat geval zal de ontvanger de hoogte van de aansprakelijkheid voor de betreffende inlener verlagen aan de hand van herrekeningsregels. Deze verlaging kan al plaatsvinden ten tijde van de aansprakelijkstelling, maar ook in de bezwaar- of (hoger) beroepfase. Dit gebeurt aan de hand van de volgende herrekeningsregels.
Na artikel 48 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
In aansluiting op artikel 48a van de wet beschrijft dit artikel het beleid dat de ontvanger hanteert bij de toepassing van de wettelijke aansprakelijkheid van derden voor belastingaanslagen die samenhangen met bedragen inkomstenbelasting of omzetbelasting die zijn uitbetaald op een bankrekening waarover die derde heeft kunnen beschikken.
1. In afwijking van artikel 49.6 van deze leidraad zoekt de ontvanger als er een vermoeden van fraude is, eerst verhaal bij de aansprakelijkgestelde. Pas als blijkt dat dat onvoldoende is, zoekt de ontvanger verhaal bij de belastingschuldige.
2. Als de ontvanger inkomstenbelasting of omzetbelasting heeft uitbetaald aan:
– een lid van de NVVK in het kader van een schuldregelingsovereenkomst in de zin van de Gedragscode Schuldregeling of een overeenkomst tot budgetbeheer in de zin van de Gedragscode Budgetbeheer van de NVVK;
– een gemeente in het kader van een schuldregelingsovereenkomst in de zin van de Gedragscode Schuldregeling of een overeenkomst tot budgetbeheer in de zin van de Gedragscode Budgetbeheer van de NVVK of overeenkomsten met dezelfde strekking;
– een curator;
– een bewindvoerder,
gaat de ontvanger alleen over tot aansprakelijkstelling als:
– het aan opzet of grove schuld van de schuldhulpverlener, de gemeente, de curator of de bewindvoerder te wijten is dat onjuiste of onvolledige gegevens of inlichtingen zijn verstrekt die ten grondslag hebben gelegen aan de belastingaanslag, of
– de schuldhulpverlener, de gemeente, de curator of de bewindvoerder financieel voordeel heeft gehad van de te hoge of onterecht uitbetaalde bedragen.
3. Als de ontvanger aan een derde inkomstenbelasting of omzetbelasting heeft uitbetaald van iemand die niet beschikt over een bankrekening op zijn naam en door zijn geestelijke of lichamelijke toestand niet in staat is om een bankrekening op zijn naam te openen, gaat de ontvanger alleen over tot aansprakelijkstelling als die derde:
– financieel voordeel heeft gehad van de te hoge of onterecht ontvangen toeslagen, of
– wist of behoorde te weten dat de toeslag te hoog was of dat er geen recht bestond op de toeslag.
In artikel 68 tot en met 72 wordt ‘op de artikelen 68, 69, 70, 70a, 70c, 71 en 72 van de wet’ vervangen door: op de artikelen 68, 69, 70, 70a, 70aa, 70ba, 70c, 70d, 71 en 72 van de wet.
In artikel 78, wordt in de tweede alinea, eerste gedachtestreepje, ‘doen van een verzoek’ vervangen door: doen van een verzoek in situaties die buiten de werking van de EU-Richtlijn 2010/24 vallen.
Artikel 79, vijfde alinea, wordt als volgt gewijzigd:
1. Na het dertiende gedachtestreepje wordt een gedachtestreepje ingevoegd, luidende:
– uitstel van betaling voor een bestuurlijke boete;.
2. Het laatste gedachtestreepje, komt te luiden:
– aansprakelijkheid van derden voor uitbetaalde toeslagen.
Artikel 79.15 wordt als volgt gewijzigd:
1. De eerste tot en met derde volzin komt te vervallen.
2. Vóór de opsomming wordt een alinea ingevoegd, luidende:
In aansluiting op artikel 33 van de Awir beschrijft dit artikel het beleid dat de Belastingdienst/Toeslagen hanteert bij de toepassing van de wettelijke aansprakelijkheid van derden voor terugvorderingen die samenhangen met toeslagen die zijn uitbetaald op een bankrekening waarover die derde heeft kunnen beschikken.
3. In onderdeel 1 van de opsomming wordt ‘de schuldhulpverlener, respectievelijk de gemeente, respectievelijk de curator, respectievelijk de bewindvoerder’ in het eerste en tweede gedachtestreepje vervangen door: de schuldhulpverlener, de gemeente, de curator of de bewindvoerder.
4. Aan de opsomming wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
5. Als er een vermoeden van fraude is, zoekt de Belastingdienst/Toeslagen eerst verhaal bij de aansprakelijkgestelde. Pas als blijkt dat dat onvoldoende is, zoekt de Belastingdienst/Toeslagen verhaal bij de belanghebbende.
In afwijking van artikel 48a van de Leidraad Invordering 2008 gaat de ontvanger tot en met 30 juni 2014 niet over tot aansprakelijkstelling bij uitbetaling van inkomstenbelasting of omzetbelasting op de bankrekening van een derde als:
– op 1 december 2013 geen bankrekening op naam van de belastingschuldige bekend is, en
– de bankrekening van die derde vóór 1 december 2013 werd gebruikt voor de uitbetaling van inkomstenbelasting of omzetbelasting aan de belastingschuldige.
Dit besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.
Den Haag, 18 december 2013
De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers.
In artikel I, onderdeel A, wordt een verduidelijking aangebracht op artikel 1.1.5 naar aanleiding van een rapport van de Nationale ombudsman van 23 oktober 20131. Het gaat om de vraag welke gegevens de ontvanger betrekt bij marginale toetsing nadat de belastingschuldige daar om heeft verzocht. Hierover bleek in de casus die aanleiding was voor het onderzoek van de Nationale ombudsman onduidelijkheid te bestaan. Naar aanleiding daarvan wordt in artikel 1.1.5 verduidelijkt dat de marginale toetsing zich beperkt tot feiten die de ontvanger bekend zijn op het moment dat hij tot invordering overgaat. Invorderingsmaatregelen die op het moment van een verzoek om marginale toetsing inmiddels zijn genomen, draait de ontvanger dus niet terug tenzij het gaat om een invorderingshandeling, waaronder begrepen verrekening, die binnen een maand voor indiening van het verzoek plaats vond. Hoewel de wijziging van artikel 1.1.5 zich beperkt tot de kwestie die aanleiding was voor het genoemde rapport van de Nationale ombudsman, wordt omwille van de leesbaarheid de betreffende alinea van artikel 1.1.5 in zijn geheel opgenomen.
Artikel I, onderdeel B, betreft een wijziging van redactionele aard.
De in artikel I, onderdeel C, opgenomen wijziging van artikel 7.1 hangt samen met het feit dat storting of pinbetaling op het postkantoor niet meer mogelijk is. Dit kan tegenwoordig alleen nog bij vestigingen van GWK Travelex.
Artikel I, onderdelen D en G, houden verband met het nieuwe artikel 7b van de wet.
De wijziging in artikel I, onderdeel E, hangt samen met de Wet basisregistratie personen die op 6 januari 2014 in werking treedt. In verband daarmee wordt de basisregistratie personen ingevoerd en komt de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens te vervallen.
Artikel I, onderdeel F, betreft een aanvulling op artikel 19.8 dat met ingang van 1 juli 2013 in de leidraad is opgenomen. Daarin wordt geregeld onder welke voorwaarden de ontvanger een vordering ten laste van de echtgenoot van de belastingschuldige kan doen. Voor zover het periodieke uitkeringen betreft die onder de opsomming van artikel 19, eerste lid, van de wet vallen, past de ontvanger de beslagvrije voet toe alsof de echtgenoot de belastingschuldige was. Omdat de echtgenoot geen schuldenaar in de zin van artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is, zou hierover twijfel kunnen bestaan. Daarom is dit alsnog in artikel 19.8 opgenomen.
Artikel I, onderdeel H, is bedoeld om de artikelen 25.2.5 en 25.2.7A te stroomlijnen. In artikel 25.2.7A wordt voor de herbeoordeling van een verleend uitstel in verband met een ingediend bezwaar aangesloten bij de looptijd voor het afdoen van het bezwaar of beroep in relatie tot de hoogte van het bestreden bedrag van de aanslag. De behandelduur is echter geen zelfstandige reden voor het vragen van zekerheid, maar ondersteunt de ontvanger bij de herbeoordeling van de verzoeken. Dit wordt in artikel I, onderdeel H, geregeld.
Artikel I, onderdeel I, betreft een wijziging van redactionele aard.
Artikel I, onderdeel J, introduceert een bijzondere uitstelfaciliteit voor de erfbelasting in artikel 25.4.5. Het gaat hier om een toezegging die door de Staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer is gedaan tijdens het wetgevingsoverleg van 4 november 2013 over het pakket Belastingplan 20142. Dit beleid zal gevolgd moeten worden door een regeling in de wet. Op dat moment komt artikel 25.4.5 te vervallen. Dit is geregeld in artikel II van dit besluit.
Uitstel van betaling wordt verleend in situaties dat twee of meer zussen of broers met elkaar in de voormalige ouderlijke woning wonen – zogenoemde meerrelaties – en bij overlijden van een van hen de verkrijging van de andere zussen of broers grotendeels bestaat uit die woning. De heffing van erfbelasting zou ertoe kunnen leiden dat de zussen en broers de woning moeten verkopen om de erfbelasting te kunnen betalen. Meerrelaties kwamen onder het regime van de Successiewet 1956 zoals die luidde tot 1 januari 2010 nog in aanmerking voor een verhoogde vrijstelling. Onder de huidige Successiewet is dit niet meer het geval. In situaties dat er geen andere middelen vrijkomen uit de nalatenschap kan dit tot ongewenste situaties leiden. De uitstelfaciliteit van artikel 25.4.5 regelt dat onder voorwaarden de erfgenamen op verzoek betalingsuitstel kunnen krijgen voor vijf jaar. Dit uitstel is rentedragend en er moet zekerheid worden gesteld. Voor het stellen van zekerheid kan de woning worden gebruikt.
Artikel I, onderdeel K, hangt samen met de sinds 1 januari 2013 geldende regeling inzake kort uitstel van betaling voor ondernemers. Voor aangiftebelastingen gaat het niet tijdig betalen gepaard met een betalingsverzuimboete, ook als de ontvanger daarna kort uitstel van betaling verleent. Dit komt omdat de betalingsverzuimboete door de inspecteur wordt opgelegd. Omdat dit verschil het gebruik van deze betalingsfaciliteit zou belemmeren, komt sinds 1 januari 2013 voor alle aangiftebelastingen, met uitzondering van de motorrijtuigenbelasting, voor ondernemers die voor kort uitstel in aanmerking komen de eerder belopen betalingsverzuimboete te vervallen. Dit beleid wordt in artikel 25.6.2D vastgelegd met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013.
In artikel I, onderdeel L worden de bedragen van de normpremie in artikel 26.2.19 geactualiseerd naar de voor 2014 geldende bedragen.
Artikel I, onderdeel M, betreft een wijziging van de verklaring betalingsgedrag van een uitlener die deel uitmaakt van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Artikel 34.7 bepaalde dat in zo’n geval de ontvanger de omzetbelasting niet in de af te geven verklaring betrekt. In de praktijk wordt dit echter wel gedaan. Daarom wordt de tweede alinea van artikel 34.7 geschrapt.
Artikel I, onderdelen N en O, bevat een wijziging van de artikelen 34.8.2 en 35.9. Deze artikelen regelen de inleners- en ketenaansprakelijkheid als het anoniementarief is toegepast. De inlener, respectievelijk de aannemer, kan de aansprakelijkheid matigen onder meer door de identiteit van de werknemer aan te tonen. De wijze waarop dit gebeurt, wordt in artikel I, onderdelen N en O, gestroomlijnd. Daarbij komt het zogenoemde kopietje paspoort te vervallen. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de verwijzing naar het sofinummer uit artikel 35.9 te schrappen. De noodzaak voor het gebruiken van een sofinummer als identificerend nummer in contacten met overheidsorganisaties bestond na invoering van het burgerservicenummer uitsluitend nog voor niet-ingezetenen. Deze noodzaak komt te vervallen met de invoering van de basisregistratie personen. Een belangrijk onderdeel daarvan is immers de mogelijkheid van inschrijving van niet-ingezetenen.
Artikel I, onderdeel P, regelt het beleid inzake de in het nieuwe artikel 48a van de wet geregelde aansprakelijkheid van derden voor belastingaanslagen die samenhangen met rechtstreeks aan hen uitbetaalde inkomstenbelasting of omzetbelasting. Dit beleid is gelijkluidend aan het beleid dat de Belastingdienst/Toeslagen hanteert op grond van artikel 79.15 van deze leidraad. De mate waarin de ontvanger van deze mogelijkheid gebruik maakt, is afhankelijk van de groep die van de uitzondering op het verplicht gebruik van één bankrekening gebruik maakt.
Het is mogelijk dat een derde niet bevoegd was om inkomstenbelasting of omzetbelasting van de ander op zijn bankrekening te laten uitbetalen of dat een derde heeft kunnen beschikken over deze uitbetalingen en er bestaat een vermoeden van fraude. In die situatie zal de ontvanger als hij tot aansprakelijkstelling van die derde overgaat, direct verhaal zoeken bij de derde/aansprakelijkgestelde en pas als dat onvoldoende blijkt te zijn, bij de belastingschuldige. Dit in afwijking van artikel 49.6 van deze leidraad.
Bij schuldhulpverleners, waaronder begrepen gemeenten die een schuldregelingsovereenkomst of een overeenkomst tot budgetbeheer in eigen beheer uitvoeren, zal de ontvanger zich terughoudend opstellen. Hetzelfde geldt voor curatoren en bewindvoerders. Deze terughoudende opstelling houdt verband met het maatschappelijke belang van deze functies. Vanuit het oogpunt van fraudebestrijding is een verhaalsmogelijkheid van de ontvanger in situaties waarin overduidelijk sprake is van frauduleus gedrag van de kant van de schuldhulpverlener, curator of bewindvoerder noodzakelijk. Het kan daarbij gaan om situaties waarin een schuldhulpverlener, curator of bewindvoerder opzettelijk of grofschuldig onjuiste informatie heeft verstrekt waardoor uitbetalingen inkomstenbelasting of omzetbelasting onterecht of tot een te hoog bedrag zijn toegekend. Daarnaast kan het gaan om situaties waarin de schuldhulpverlener, curator of bewindvoerder weliswaar zelf niet actief betrokken is geweest bij de aanvraag, maar hier wel direct of indirect financieel voordeel bij heeft gehad. Alleen in deze situaties zal de ontvanger overgaan tot aansprakelijkstelling.
Bij derden die handelen namens iemand die geen bankrekening op zijn naam heeft staan en er geen kan openen, stelt de ontvanger zich minder terughoudend op. Voor aansprakelijkstelling is voor deze groep voldoende als de derde wist of behoorde te weten van de te hoge of onterechte uitbetaalde bedragen of als de derde in financiële zin heeft kunnen profiteren van de te hoge of onterechte uitbetaalde bedragen.
Artikel I, onderdeel Q, bevat een redactionele aanpassing in verband met de nieuwe artikelen 70aa, 70ba en 70d in de wet.
In artikel I, onderdeel R wordt het maximumbedrag van de betekeningskosten van een dwangbevel geactualiseerd naar het op grond van de Kostenwet invordering rijksbelastingen voor 2014 geldende bedrag.
Artikel I, onderdelen S en T bevatten wijzigingen van redactionele aard.
Artikel I, onderdeel U, legt het bestaande beleid vast van de Belastingdienst/Toeslagen met betrekking tot uitstel van betaling voor een bestuurlijke boete in verband met een ingediend bezwaar, beroep of hoger beroep. Als de belanghebbende gemotiveerd bezwaar tegen de bestuurlijke boete heeft gemaakt of (hoger) beroep heeft aangetekend, verleent de Belastingdienst/Toeslagen uitstel van betaling.
In artikel I, onderdeel V, wordt de tekst van artikel 79.15 inzake aansprakelijkheid van derden voor uitbetaalde toeslagen aangepast aan de wettekst van artikel 33 van de Awir zoals die met ingang van 1 januari 2014 komt te luiden. Dit komt erop neer dat de Belastingdienst/Toeslagen in meer situaties aansprakelijk kan stellen dan alleen de in de Uitvoeringsregeling Awir voor één bankrekening opgenomen uitzonderingsgevallen. Het beleid is inhoudelijk gelijk aan dat van artikel 48a van de wet. Verwezen wordt naar de toelichting op artikel I, onderdeel P.
Artikel II bevat het beleid met betrekking tot aansprakelijkheid van derden in de overgangsperiode (1 december 2013 tot 1 juli 2014) waarin een uitbetaling van inkomstenbelasting of omzetbelasting nog kan plaatsvinden op een bankrekening die niet op naam staat van de belastingschuldige. Deze bepaling voorkomt dat de wettelijke aansprakelijkheid onverkort van toepassing zou worden in deze situaties.
Artikel III regelt de datum waarop artikel 25.4.5 komt te vervallen. Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel J.
Artikel IV regelt de datum van inwerking van de onderhavige Leidraadwijzingen. Deze datum wordt gesteld op 1 januari 2014. De in artikel I, onderdeel K, opgenomen wijziging werkt terug tot en met 1 januari 2013. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de toelichting op het betreffende onderdeel.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2013-36676.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.