Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 19 december 2013, nr. WJZ/13215682, tot wijziging van Uitvoeringsregeling Meststoffenwet en de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen ter uitvoering van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn

De Staatssecretaris van Economische Zaken, handelende in overeenstemming met de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu;

Gelet op de artikelen 10, eerste lid, 11, vijfde lid, 12, derde lid en 38 van de Meststoffenwet, de artikelen 5, tweede lid en 28, tweede lid, onderdeel b en vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffen en artikel 4b, tweede lid, onderdeel c, van het Besluit gebruik meststoffen;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 29a, tweede lid, wordt de zinsnede ‘betreft, 85 kilogram fosfaat per jaar’ vervangen door: betreft:

  • a. 80 kilogram fosfaat in 2014;

  • b. 75 kilogram fosfaat in 2015 en per volgende jaren.

B

Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘2010, 2011, 2012 en 2013’ vervangen door: per jaar.

2. In het tweede lid wordt ‘in 2010, 2011, 2012 en 2013, waarvan ten hoogste 85 kilogram fosfaat in de vorm van organische meststoffen’ vervangen door: per jaar.

3. Het derde lid en het vierde vervallen.

C

In artikel 35a, eerste lid, wordt ‘31 december 2013’ vervangen door: 31 december 2014.

D

In artikel 35e wordt ‘en 2013’ vervangen door: , 2013 en 2014.

E

In artikel 35g wordt ‘1 januari 2014’ vervangen door: 1 januari 2015.

F

Aan bijlage Aa, tabel I, Stoffen die als meststof kunnen worden verhandeld, wordt na nummer 25 een nummer toegevoegd, luidende:

  • 26. Reststof, die vrijgekomen is bij het ontzwavelen van aardgas of biogas door winning van waterstofsulfide uit de gasstroom die onder invloed van bacteriën omgezet wordt tot elementair zwavel en bestaat uit een suspensie van elementair zwavel in water (suspensie van elementair zwavel in water).

G

In onderdeel G2, nummer 9, van bijlage Aa, tabel IV, Eindproducten van bewerkingsprocédés die als meststof kunnen worden verhandeld, categorie 1, wordt ‘minerale vetten en oliën van dierlijke herkomst’ gewijzigd in: vetten en oliën van dierlijke herkomst.

H

Bijlage A, tabel 1, komt als volgt te luiden:

Tabel 1 stikstofnormen per gewas

grondsoort

kleigrond

zandgrond

lössgrond

veengrond

jaar

2014–2017

2014

2014

2014–2017

Grasland (kg N per ha per jaar)

       

Grasland met beweiden

345

250

250

265

Grasland met volledig maaien1

385

320

320

300

Tijdelijk grasland (kg N per ha per periode)

       

van 1 januari tot minstens 15 april

60

50

50

50

van 1 januari tot minstens 15 mei

110

90

90

90

van 1 januari tot minstens 15 augustus

250

210

210

210

van 1 januari tot minstens 15 september

280

235

235

235

van 1 januari tot minstens 15 oktober

310

250

250

265

vanaf 15 april tot minstens 15 oktober

310

250

250

265

vanaf 15 mei tot minstens 15 oktober

280

235

235

235

vanaf 15 augustus tot minstens 15 oktober

95

80

80

80

vanaf 15 september tot minstens 15 oktober

30

25

25

25

vanaf 15 oktober

0

0

0

0

Akkerbouwgewassen (kg N per ha per teelt)

       

Blauwmaanzaad

110

100

100

105

Cichorei

70

70

70

70

Consumptieaardappelrassen hoge norm (zie tabel 2)

275

260

255

270

Consumptieaardappelrassen lage norm (zie tabel 2)

225

210

205

220

Consumptieaardappelrassen, vroeg

120

120

120

120

Consumptieaardappelrassen, overig

250

235

230

245

Graszaad, Engels raaigras, 1e jaars

165

150

150

155

Graszaad, Engels raaigras, overjarig

200

185

185

190

Graszaad, Italiaans

130

120

120

125

Graszaad, rietzwenkgras

140

130

130

135

Graszaad, rietzwenkgras, volgteelt

60

50

50

55

Graszaad, roodzwenkgras, 1e jaars

85

80

75

80

Graszaad, roodzwenkgras, 1e jaars, volgteelt

35

35

35

35

Graszaad, roodzwenkgras, overjarig

115

105

105

110

Graszaad, roodzwenkgras, overjarig, volgteelt

45

45

45

45

Graszaad, veldbeemd

110

100

100

105

Graszaad, veldbeemd, volgteelt

60

50

50

55

Graszaad, westerwolds

110

100

100

105

Graszaad, overig

90

80

80

85

Graszaad, overig, volgteelt

45

45

45

45

Graszoden

340

340

340

340

Haver

100

100

100

100

Maïs, bedrijven met derogatie

160

140

140

150

Maïs, bedrijven zonder derogatie

185

140

140

150

Luzerne, eerste jaar

40

40

40

40

Luzerne, volgende jaren

0

0

0

0

Karwij

150

140

140

145

Karwij waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

90

80

80

85

Koolzaad waarvan ten hoogste voor 31/12 (winterteelt)

45

45

45

45

Koolzaad, winter

205

190

190

195

Koolzaad, zomer

120

120

120

120

Pootaardappelrassen hoge norm (zie tabel 3)

140

140

140

140

Pootaardappelrassen lage norm (zie tabel 3)

100

100

100

100

Pootaardappelen, uitgroeiteelt

180

165

165

170

Pootaardappelrassen, overig

120

120

120

120

Suikerbieten

150

145

145

145

Triticale

160

150

150

150

Ui, overig

120

120

120

120

Vlas

70

70

70

70

Voederbieten

165

165

165

165

Wintergerst

140

140

140

140

Winterrogge

140

140

140

140

Wintertarwe

245

160

190

160

Winterui, 2e jaars plantui

170

155

155

160

Winterui, 2e jaars plantui, waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

130

120

120

125

Zaaiui

170

120

120

120

Zetmeelaardappelen

240

230

230

230

Zomergerst

80

80

80

80

Zomertarwe

150

140

140

140

Akkerbouwgewassen, overig

200

185

185

190

Bladgewassen (kg N per ha per teelt)

       

Andijvie, 1e teelt

180

170

170

170

Andijvie, volgteelt

90

90

90

90

Selderij, bleek/groen

200

185

185

190

Slasoorten, 1e teelt

180

165

165

170

Slasoorten, volgteelt

105

105

105

105

Spinazie, 1e teelt

260

190

190

200

Spinazie, volgteelt

185

145

145

150

Prei

245

225

225

235

Prei waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

100

90

90

95

Bladgewassen, overig, eenmalige oogst

150

140

140

145

Bladgewassen, overig, meermalige oogst

275

250

250

260

Koolgewassen (kg N per ha per teelt)

       

Bloemkool

230

210

210

220

Bloemkool waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

120

110

110

115

Boerenkool

170

155

155

160

Broccoli

270

235

235

245

Chinese kool

180

155

155

160

Paksoi

180

165

165

170

Raapstelen

140

130

130

135

Rode kool

285

260

260

270

Savooiekool

285

260

260

270

Spitskool

285

260

260

270

Spruitkool

290

265

265

275

Spruitkool waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

50

50

50

50

Witte kool

320

290

290

305

Kruiden (kg N per ha per teelt)

       

Kruiden, bladgewas, eenmalige oogst

150

140

140

145

Kruiden, bladgewas, meermalig oogsten

275

250

250

260

Kruiden, wortelgewassen

200

185

185

190

Kruiden, zaadgewassen

100

90

90

95

Vruchtgewassen (kg N per ha per teelt)

       

Aardbei (wachtbed, vermeerdering)

120

110

110

115

Aardbei (productie)

170

155

155

160

Aardbei (productie) waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

80

70

70

75

Erwt, vers + rijp zaad

30

30

30

30

Komkommerachtigen (augurk, courgette, meloen, pompoen)

190

175

175

180

Landbouwstambonen, rijp zaad

135

135

135

135

Peul

90

85

85

85

Stam/stokboon, vers

120

110

110

115

Suikermaïs

200

185

185

190

Tuinbonen, vers/peulen

75

75

75

75

Veld- en tuinbonen, vers + rijp zaad

50

50

50

50

Stengel/knol/wortelgewassen (kg N per ha per teelt)

       

Asperge (excl. opkweek)

85

75

75

80

Bospeen

50

50

50

50

Knolselderij

200

185

185

190

Knolvenkel/venkel

180

165

165

170

Koolraap

170

155

155

160

Koolrabi

180

165

165

170

Kroten/rode bieten

185

170

170

175

Rabarber

250

230

230

240

Radijs

80

80

80

80

Schorseneer

170

170

170

170

Winterpeen/waspeen

110

110

110

110

Witlof

100

100

100

100

Stengel/knol/wortelgewassen, overig

200

185

185

190

Groenbemesters (kg N per ha per teelt)

       

Niet-vlinderbloemige groenbemesters (bladrammenas, gele mosterd, gras/granen)

60

50

50

60

Tagetes

90

80

80

90

Vlinderbloemige groenbemesters (wikke)

30

25

25

30

Bloembollengewassen (kg N per ha per teelt)

       

Acidanthera

255

240

240

240

Anemone coronaria

130

125

125

125

Dahlia

110

105

105

105

Fritillaria imperialis

135

130

130

130

Gladiool, pitten

260

245

245

245

Gladiool, kralen

190

180

180

180

Hyacint

220

210

210

210

Iris, grofbollig

170

160

160

160

Iris, fijnbollig

140

135

135

135

Knolbegonia

150

145

145

145

Krokus, grote gele

175

165

165

165

Krokus, overig

90

85

85

85

Lelie

155

145

145

145

Narcis

145

140

140

140

Tulp

200

190

190

190

Zantedeschia

120

120

120

120

Bloembollengewassen, overig

165

155

155

155

Fruitteeltgewassen (kg N per ha per jaar)

       

Appel

175

165

165

165

Blauwe bes

100

95

95

95

Braam

150

140

140

140

Framboos

150

140

140

140

Kers

175

165

165

165

Peer

175

165

165

165

Pruim

175

165

165

165

Rode bes

150

140

140

140

Wijnbouw

100

95

95

95

Zwarte bes

175

165

165

165

Buitenbloemen (kg N per ha per teelt)

       

Buitenbloemen hoge norm (zie tabel 4)

200

200

200

200

Buitenbloemen, overig

150

150

150

150

Boomkwekerijgewassen (kg N per ha per jaar)

       

Bos- en Haagplantsoen

95

95

95

95

Buxus

95

95

95

95

Coniferen (inclusief kerstsparren en dennen)

80

80

80

80

Ericaceae

70

70

70

70

Laanbomen: onderstammen

40

40

40

40

Laanbomen: spillen

90

90

90

90

Laanbomen: opzetters

115

115

115

115

Rozen (incl. zaailingen, onderstammen)

70

70

70

70

Sierheesters

75

75

75

75

Snijgroen

95

95

95

95

Trek- en besheesters

80

80

80

80

Vaste planten

175

175

175

175

Vruchtbomen: onderstammen

30

30

30

30

Vruchtbomen: moerbomen

110

110

110

110

Vruchtbomen, overig

135

105

105

105

Bosbouw (kg N per ha per jaar)

       

Snelgroeiende houtsoorten voor biomassaproductie

90

90

90

90

1 Onder ‘grasland met volledig maaien’ wordt mede verstaan grasland waar uitsluitend jongvee van runderen niet ouder dan 2 jaar wordt geweid, voor zover het aantal stuks jongvee in de wei niet groter is dan het aantal op het bedrijf gehouden ouderdieren of waar hobbymatig gehouden dieren worden geweid.

I

In bijlage B wordt de regel

Drijfmest van varkens

Op klei- en veengrond

Op zand en lössgrond

60

70

vervangen door:

Drijfmest van varkens

Op klei- en veengrond

Op zand en lössgrond

60

80

J

Bijlage D wordt als volgt gewijzigd:

1. Tabel I komt als volgt te luiden:

Tabel I.: Excretieforfaits en stikstofcorrectie, behorende bij de artikelen 36, 38, 42, 43, 73 en 96

De stikstofexcreties van staldieren moeten berekend worden conform de stalbalans. In deze tabel zijn voor staldieren wel excretieforfaits opgenomen als hulpmiddel om te bepalen of gebruik gemaakt kan worden van artikel 43.

Diersoort of diercategorie1

Diernummer

Stalsysteem

A

Excretie per dier in de periode van 1 augustus tot 1 maart in m3 2

B

Excretie per dier per jaar in kg stikstof3

C

Excretie per dier per jaar in kg fosfaat4

D

Stikstofcorrectie per dier per jaar in kg5

Bos Taurus (rund)

10

 

Melk- en kalfkoeien (alle koeien die ten minste éénmaal hebben gekalfd en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden; ook koeien die drooggezet zijn alsmede koeien die worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken)

100

 

Zie tabel II

Zie tabel II

Zie tabel II

Jongvee jonger dan 1 jaar (alle runderen jonger dan 1 jaar met uitzondering van startkalveren, witvleeskalveren, rosevleeskalveren en vleesstieren)

101

drijfmest

vaste mest

4,4

2,2

36,8

31,5

10,2

Jongvee van 1 jaar en ouder (alle runderen van 1 jaar en ouder inclusief overig vleesvee, maar met uitzondering van roodvleesstieren en fokstieren)

102

drijfmest

vaste mest

9,5

4,7

70,2

59,9

23,5

Fokstieren (stieren van 2 jaar en ouder)

104

alle

7,6

76,7

26,5

Witvleeskalveren van ca. 14 dagen tot ca 6 maanden (kalveren van ca. 14 dagen en ouder die gehouden worden op een rantsoen van hoofdzakelijk melk en op een leeftijd van ca. 6 maanden worden geslacht)

112

alle

1,6

8,3

2,2

Startkalveren voor rosevlees (kalveren van ca. 14 dagen tot ca. 3 maanden die op gespecialiseerde bedrijven worden gehouden en vervolgens op een ander bedrijf als rosevleeskalf worden gehouden)

115

alle

1,2

9,3

2,8

Rosevleeskalveren van ca.3 maanden tot ca. 8 maanden (kalveren van ca. 3 maanden en ouder die hiervoor zijn gehouden als startkalf, gehouden worden op een rantsoen van melk en andere voeders en op een leeftijd van ca. 8 maanden worden geslacht)

116

alle

3,3

24,8

12,0

Rosevleeskalveren van ca. 14 dagen tot ca. 8 maanden (kalveren van ca. 14 dagen en ouder die gehouden worden op een rantsoen van melk en andere voeders en op een leeftijd van ca. 8 maanden worden geslacht)

117

alle

2,6

19,4

8,7

Weide- en zoogkoeien (koeien die ten minste éénmaal hebben gekalfd niet zijnde melk- en kalfkoeien)

120

drijfmest

vaste mest

11,2

5,3

74,9

66,8

28,6

Startkalveren voor roodvlees (kalveren van ca. 14 dagen tot ca. 3 maanden die op gespecialiseerde bedrijven worden gehouden en vervolgens op een ander bedrijf als roodvleesstier gehouden worden)

121

alle

1,2

9,3

2,8

Roodvleesstieren van ca. 3 maanden tot de slacht (stieren en ossen van 3 maanden en ouder die hiervoor zijn gehouden als startkalf en die voor de leeftijd van 24 maanden worden geslacht, inclusief vrouwelijke dieren die op deze wijze worden gemest)

122

drijfmest

vaste mest

4,2

2,2

34,1

30,9

12,4

Ovis Aries (Schaap)

55

 

Fokschapen (alle vrouwelijke schapen die ten minste éénmaal hebben gelammerd, inclusief alle schapen tot een gewicht van ca. 25 kg voor zover gehouden op het bedrijf waar deze schapen geboren zijn)

550

alle

0,5

10,7

3,8

Overige schapen

552

alle

6

7,8

2,5

Capra hircus (geit)

60

 

Melkgeiten (alle vrouwelijke geiten die ten minste éénmaal hebben gelammerd, inclusief pas geboren lammeren en opfokgeiten tot ca. 60 dagen, en inclusief alle bokken van 7 maanden en ouder)

600

alle

0,76

6,1

3,8

Vleesgeiten (geiten die gehouden worden om te worden geslacht op een gewicht van ca. 10 kg)

601

alle

0,06

0,53

0,3

Overige geiten

602

alle

0,43

3,3

2,4

Equus caballus (paard)

94

         

Pony’s van 6 maanden en ouder en een gewicht tot ca. 250 kg

941

alle

3,3

19,3

8,4

Pony’s van 6 maanden en ouder en een gewicht van ca 250 tot ca. 450 kg

942

alle

5,8

33,0

15,8

Paarden van 6 maanden en ouder en een gewicht van ca. 250 kg tot ca. 450 kg

943

alle

7,1

40,6

19,4

Paarden van 6 maanden en ouder en een gewicht zwaarder dan ca. 450 kg

944

alle

9,2

52,9

24,5

Equus asinus (Ezel)

96

         

Alle ezels van 6 maanden en ouder

 

alle

3,6

19,3

8,4

Cervus elaphus (Middeneuropees edelhert)

97

         

Hinden gehouden voor de fokkerij inclusief kalveren jonger dan 6 maanden en bijbehorende bokken

971

alle

0,94

18,6

6,7

Herten van 6 tot 12 maanden die worden gehouden om te worden geslacht

973

alle

0,44

8,6

2,8

Herten van 12 maanden en ouder die worden gehouden om te worden geslacht

974

alle

1,09

21,4

6,4

Cervus dama dama (Damhert)

98

 

Hinden gehouden voor de fokkerij inclusief kalveren jonger dan 3 maanden en bijbehorende bokken

981

alle

1,31

11,8

3,4

Alle herten van 3 maanden en ouder die worden gehouden om te worden geslacht

982

alle

0,81

9,7

2,4

Bubalis Bubalis (Waterbuffel)

99

 

Waterbuffelkoeien (alle waterbuffelkoeien die ten minste éénmaal hebben gekalfd en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden; ook waterbuffelkoeien die droog gezet zijn of worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken)

991

alle

11,5

76,5

29,9

Waterbuffeljongvee (alle jongvee van waterbuffels tot een leeftijd van 2 jaar)

992

alle

4,3

28,7

10,1

Sus scrofa (Varken)

40

 

Fokzeugen inclusief biggen jonger dan 6 weken (ten minste éénmaal gedekte of geïnsemineerde zeugen, guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen, zeugen waarvan de biggen gespeend zijn en waarvan de biggen ca. 6 weken na hun geboorte aan een ander bedrijf worden geleverd)

400

vaste mest, emissie-arm

1,03

16,7

4,2

vaste mest, overige

1,03

14,2

7,8

drijfmest, emissie-arm

1,4

18,0

2,9

drijfmest, overige

1,4

15,8

5,8

Fokzeugen inclusief biggen tot een gewicht van 25 kg (ten minste éénmaal gedekte of geïnsemineerde zeugen, guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen, waarvan de biggen worden gehouden tot een gewicht van ca. 25 kg. Ook fokzeugen waarvan de biggen op het eigen bedrijf worden gehouden)

401

vaste mest, emissie-arm

2,0

23,6

5,9

vaste mest, overige

2,0

19,7

10,9

drijfmest, emissie-arm

2,5

25,4

4,0

drijfmest, overige

2,5

21,6

8,1

Opfokzeugen jonger dan 7 maanden (jonge zeugen, nooit gedekt of geïnsemineerd, gehouden voor de fokkerij van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden; ook aangeleverde opfokzeugen van ca. 25 kg die worden afgeleverd op ca. 7 maanden of iets ouder; ook opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf van exact 25 kg, die worden afgeleverd op ca. 7 maanden)

402

vaste mest, emissie-arm

0,76

10,4

2,5

vaste mest, overige

0,76

8,5

5,1

drijfmest, emissie-arm

1,00

11,2

1,7

drijfmest, overige

1,00

9,8

3,9

Opfokzeugen van 7 maanden en ouder (jonge zeugen, nooit gedekt of geïnsemineerd, gehouden voor de fokkerij van ca. 7 maanden tot de eerste dekking ook opfokzeugen die zijn aangeleverd op ca. 7 maanden of iets jonger, tot de eerste dekking)

403

Vaste mest, emissie-arm

1,02

13,2

3,8

Vaste mest, overige

1,02

11,4

6,8

Drijfmest, emissie-arm

1,30

14,2

2,7

Drijfmest, overige

1,30

13,0

5,2

Opfokzeugen van een gewicht van 25 kg tot eerste dekking (jonge zeugen, nooit gedekt of geïnsemineerd, gehouden voor de fokkerij van ca. 25 kg tot de eerste dekking)

Opfokzeugen die zijn aangeleverd op ca. 25 kg, die niet op 7 maanden worden afgeleverd, maar worden aangehouden tot de eerste dekking; ook opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf die worden aangehouden van exact 25 kg tot de eerste dekking)

404

Vaste mest, emissie-arm

0,81

11,0

2,7

Vaste mest, overige

0,81

9,0

5,4

Drijfmest, emissie-arm

0,91

11,9

1,9

Drijfmest, overige

0,91

10,3

4,1

Opfokberen (jonge nog niet dekrijpe beren, die worden aangehouden voor de fokkerij, van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden of iets ouder; ook beren afkomstig van het eigen bedrijf vanaf exact 25 kg)

405

vaste mest, emissie-arm

0,74

10,0

2,4

vaste mest, overige

0,74

8,2

4,9

drijfmest, emissie-arm

0,95

10,8

1,7

drijfmest, overige

0,95

9,3

3,8

Dekberen (dekrijpe beren – ook zoekberen – van ca. 7 maanden en ouder; ook aangeleverde beren van iets jonger dan 7 maanden, beren afkomstig van het eigen bedrijf te rekenen vanaf exact 7 maanden)

406

vaste mest, emissie-arm

1,3

17,9

5,4

vaste mest, overige

1,3

14,9

8,2

drijfmest, emissie-arm

1,8

19,4

4,0

drijfmest, overige

1,8

17,4

6,0

Biggen (gespeende biggen die op ca. 6 weken zijn aangeleverd en worden afgeleverd op ca. 25 kg; ook op 6 weken aangeleverde biggen die op het eigen bedrijf worden aangehouden voor de mesterij, tot exact 25 kg)

407

vaste mest, emissie-arm

0,25

3,0

0,7

vaste mest, overige

0,25

2,7

1,3

drijfmest, emissie-arm

0,30

3,2

0,5

drijfmest, overige

0,30

3,0

0,9

Slachtzeugen (zeugen die niet meer gebruikt worden voor de fokkerij, maar worden afgemest)

410

vaste mest, emissie-arm

1,6

20,8

5,1

vaste mest, overige

1,6

17,9

11,4

drijfmest, emissie-arm

2,1

22,8

3,4

drijfmest, overige

2,1

21,1

8,8

Vleesvarkens (varkens die worden gehouden voor de slacht vanaf ca. 25 kg of iets lichter tot ca. 110 kg. Ook biggen afkomstig van het eigen, gesloten bedrijf vanaf exact 25 kg)

411

vaste mest, emissie-arm

0,71

9,4

2,1

vaste mest, overige

0,71

8,0

4,6

drijfmest, emissie-arm

0.75

9,9

1,4

drijfmest, overige

0,75

8,9

3,6

Gallus gallus (Kip)

30

 

Opfokhennen en -hanen van legrassen (opfokhennen en -hanen voor de vervanging van hennen en hanen van legrassen, inclusief (groot)ouderdieren, die worden afgeleverd op ca. 18 weken. Dieren die op het eigen bedrijf worden aangehouden, worden tot exact 18 weken meegeteld)

300

drijfmest

deeppitstal

alle mestbanden

volièrestal

overig

0,012

0,004

0,007

0,009

0,007

0,21

0,09

0,22

0,22

0,16

0,083

0,211

0,073

0,113

0,178

Hennen en hanen van legrassen (hennen en hanen – inclusief (groot)ouderdieren – die zijn aangeleverd op ca. 18 weken. Ook van het eigen bedrijf afkomstige hennen en hanen – inclusief (groot)ouderdieren –, vanaf exact 18 weken)

301

drijfmest

deeppitstal

alle mestbanden

volièrestal

overig

0,025

0,006

0,014

0,018

0,015

0,43

0,16

0,46

0,42

0,37

0,184

0,480

0,151

0,340

0,400

Opfokhennen en -hanen van vleesrassen (opfokhennen en -hanen ter vervanging van (groot)ouderdieren van vleesrassen, die worden afgeleverd op ca. 19 weken. Dieren die op het eigen bedrijf worden aangehouden worden tot exact 19 weken meegeteld)

310

alle

0,004

0,09

0,23

Ouderdieren van vleesrassen ouderdieren – inclusief grootouderdieren – van vleesrassen, die zijn aangeleverd op ca. 19 weken. Ook van het eigen bedrijf afkomstige (ouder)dieren, vanaf exact 19 weken)

311

emissie-arm

overig

0,018

0,018

0,63

0,42

0,41

0,63

Vleeskuikens (kippen die worden gehouden voor de slacht)

312

emissie-arm

overig

0,011

0,011

0,48

0,36

0,049

0,150

Meleagris gallopavo (Kalkoen)

20

 

Jonge kalkoenen (hennen en hanen voor de productie van broedeieren van ca. 0 weken tot ca. 6 weken, gehouden op een quarantainebedrijf)

200

alle

0,011

0,22

0,2

Opfokkalkoenen (hennen en hanen voor de productie van broedeieren van ca. 6 weken tot ca. 30 weken, gehouden op een opfokbedrijf)

201

alle

0,071

1,50

0,8

Kalkoenen ouderdieren (hennen en hanen voor de productie van broedeieren van ca. 30 weken en ouder)

202

alle

0,073

1,52

0,8

Vleeskalkoenen (kalkoenen die worden gehouden voor de slacht)

210

alle

0,048

1,01

0,8

Mustela vison (Nerts)

Fokteven, (alle vrouwelijke dieren, die tenminste eenmaal zijn gedekt, met bijbehorende reuen en jongen, en nertsen voor pelsproduktie)

75

vaste mest

drijfmest

0,039

0,075

1,56

1,56

1,1

Oryctolagus cuniculus (Konijn)

90

 

Voedsters (alle vrouwelijke dieren die ten minste eenmaal gedekt zijn, met bijbehorende rammen, zogende jongen en opfokkonijnen)

900

vaste mest

drijfmest

0,126

0,176

1,53

1,23

Vleeskonijnen (alle jonge konijnen die na het spenen zijn bestemd voor de vleesproductie)

901

vaste mest

drijfmest

0,025

0,057

0,5

0,24

Rattus norvegicus (Bruine rat)

Ratten (alle geslachtsrijpe vrouwelijke ratten)

15

alle

0,023

0,28

50%7

Mus musculus (Tamme muis)

Muizen (alle geslachtsrijpe vrouwelijke muizen)

16

alle

0,003

0,033

50%7

Cavia porcellus (Cavia)

Cavia’s (alle geslachtsrijpe vrouwelijke cavia’s)

17

alle

0,054

0,65

50%7

Mesocricetus auratus (Goudhamster)

Goudhamsters (alle geslachtsrijpe vrouwelijke goudhamsters)

18

alle

0,015

0,18

50%7

Meriones unguiculatus (Gerbil)

Gerbils (alle geslachtsrijpe vrouwelijke gerbils)

19

Alle

0,005

0,057

50%7

Anas plathyrhynchos (Peking eend)

81

 

Ouderdieren van vleeseenden (opfokperiode tot 18 weken)

802

vaste mest

drijfmest

0,037

0,110

0,0531

0,853

0,588

0,266

Ouderdieren van vleeseenden (legperiode vanaf 18 weken)

803

vaste mest

drijfmest

0,045

0,130

0,627

1,007

0,695

0,315

Vleeseenden (eenden die worden gehouden voor de slacht)

801

vaste mest

drijfmest

0,028

0,081

0,399

0,630

0,405

0,174

Struthio camelus (Struisvogel)

Struisvogels (alle geslachtsrijpe vrouwelijke struisvogels)

25

alle

0,56

12,3

50%7

Dromaius novaehollandiae (Emoe)

Emoe’s (alle geslachtsrijpe vrouwelijke emoe’s)

26

alle

0,329

7,8

50%7

Rhea Americana (Nandoe)

Nandoe’s (alle geslachtsrijpe vrouwelijke nandoe’s)

27

alle

0,231

5,5

50%7

Anser cygnoides (Knobbelgans)

Knobbelganzen (alle geslachtsrijpe vrouwelijke knobbelganzen)

28

alle

0,086

3,2

50%7

Anser anser (Grauwe gans)

Grauwe ganzen (alle geslachtsrijpe vrouwelijke grauwe ganzen)

29

alle

0,086

3,2

50%7

Numida meleagris (Helmparelhoen)

Parelhoenders (alle geslachtsrijpe vrouwelijke parelhoenders)

95

alle

0,009

0,3

50%7

Phasianus colchicus (Fazant)

Fazanten (alle geslachtsrijpe vrouwelijke fazanten)

35

alle

0,006

0,12

50%7

Perdix perdix (Patrijs)

Patrijzen (alle geslachtsrijpe vrouwelijke patrijzen)

36

alle

0,002

0,11

50%7

Columbia livia (Vleesduif)

Duiven (alle geslachtsrijpe vrouwelijke duiven)

37

alle

0,0009

0,05

50%7

Noten

1 Als de omschrijving van de categorieën niet aansluit bij de voorkomende situatie dienen de forfaits gehanteerd te worden van de categorie die het best aansluit bij de voorkomende situatie.

2 Behorende bij artikel 36 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

3 Behorende bij de artikelen 43 en 73 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Met betrekking tot artikel 73 alleen relevant voor de graasdieren en daarmee niet van toepassing op diercategorieën die vallen onder de staldieren.

4 Behorende bij artikel 73 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Alleen relevant voor de graasdieren en daarmee niet van toepassing op diercategorieën die vallen onder de staldieren.

5 Behorende bij artikel 96 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

6 De mestproductie van deze dieren is reeds verrekend in het forfait van de fokschapen.

7 Gasvormig verlies van overige knaagdieren en overig pluimvee bedraagt 50% van de N-excretie, die volgens de stalbalans is berekend.

2. Tabel IIA komt als volgt te luiden:

Tabel IIA. Excretieforfaits per melkkoe drijfmest

Stikstofexcretie en fosfaatexcretie per koe (in kg N respectievelijk kg P2O5 per jaar) in relatie tot melkproductie per jaar en ureumgehalte in de melk

Melkproductie in kg melk per koe per jaar

Stikstofexcretie (kg)

Ureumgehalte in mg/100 g

< 14

14

15

16

17

18

19

20

21

22

< 5.624

79,0

80,5

82,0

83,5

85,5

87,0

88,5

90,0

91,5

93,5

5.625 – 5.874

83,5

85,0

86,5

88,5

90,0

91,5

93,0

94,5

96,0

98,0

5.875 – 6.124

85,5

87,0

89,0

90,5

92,0

93,5

95,0

96,5

98,5

100,0

6.125 – 6.374

87,5

89,5

91,0

92,5

94,0

95,5

97,0

99,0

100,5

102,0

6.375 – 6.624

90,0

91,5

93,0

94,5

96,0

97,5

99,5

101,0

102,5

104,0

6.625 – 6.874

92,0

93,5

95,0

96,5

98,0

100,0

101,5

103,0

104,5

106,0

6.875 – 7.124

94,0

95,5

97,0

98,5

100,5

102,0

103,5

105,0

106,5

108,0

7.125 – 7.374

96,0

97,5

99,0

100,5

102,5

104,0

105,5

107,0

108,5

110,5

7.375 – 7.624

98,0

99,5

101,0

103,0

104,5

106,0

107,5

109,0

111,0

112,5

7.625 – 7.874

100,0

101,5

103,5

105,0

106,5

108,0

109,5

111,0

113,0

114,5

7.875 – 8.124

102,0

104,0

105,5

107,0

108,5

110,0

111,5

113,5

115,0

116,5

8.125 – 8.374

104,5

106,0

107,5

109,0

110,5

112,0

114,0

115,5

117,0

118,5

8.375 – 8.624

106,5

108,0

109,5

111,0

112,5

114,5

116,0

117,5

119,0

120,5

8.625 – 8.874

108,5

110,0

111,5

113,0

115,0

116,5

118,0

119,5

121,0

122,5

8.875 – 9.124

110,5

112,0

113,5

115,5

117,0

118,5

120,0

121,5

123,0

125,0

9.125 – 9.374

112,5

114,0

115,5

117,5

119,0

120,5

122,0

123,5

125,5

127,0

9.375 – 9.624

114,5

116,0

118,0

119,5

121,0

122,5

124,0

125,5

127,5

129,0

9.625 – 9.874

116,5

118,5

120,0

121,5

123,0

124,5

126,0

128,0

129,5

131,0

9.875 – 10.124

119,0

120,5

122,0

123,5

125,0

126,5

128,5

130,0

131,5

133,0

10.125 – 10.374

121,0

122,5

124,0

125,5

127,0

129,0

130,5

132,0

133,5

135,0

10.375 – 10.624

123,0

124,5

126,0

127,5

129,5

131,0

132,5

134,0

135,5

137,0

> 10.624

127,0

128,5

130,0

132,0

133,5

135,0

136,5

138,0

140,0

141,5

Vervolg Tabel IIA. Excretieforfaits per melkkoe drijfmest

Melkproductie in kg melk per koe per jaar

Stikstofexcretie (kg)

Ureumgehalte in mg/100 g

23

24

25

26

27

28

29

30

31

32

< 5.624

95,0

96,5

98,0

99,5

101,0

103,0

104,5

106,0

107,5

109,0

5.625 – 5.874

99,5

101,0

102,5

104,0

106,0

107,5

109,0

110,5

112,0

113,5

5.875 – 6.124

101,5

103,0

104,5

106,5

108,0

109,5

111,0

112,5

114,0

116,0

6.125 – 6.374

103,5

105,0

106,5

108,5

110,0

111,5

113,0

114,5

116,5

118,0

6.375 – 6.624

105,5

107,0

109,0

110,5

112,0

113,5

115,0

116,5

118,5

120,0

6.625 – 6.874

107,5

109,5

111,0

112,5

114,0

115,5

117,0

119,0

120,5

122,0

6.875 – 7.124

110,0

111,5

113,0

114,5

116,0

117,5

119,5

121,0

122,5

124,0

7.125 – 7.374

112,0

113,5

115,0

116,5

118,0

120,0

121,5

123,0

124,5

126,0

7.375 – 7.624

114,0

115,5

117,0

118,5

120,5

122,0

123,5

125,0

126,5

128,0

7.625 – 7.874

116,0

117,5

119,0

121,0

122,5

124,0

125,5

127,0

128,5

130,5

7.875 – 8.124

118,0

119,5

121,0

123,0

124,5

126,0

127,5

129,0

131,0

132,5

8.125 – 8.374

120,0

121,5

123,5

125,0

126,5

128,0

129,5

131,5

133,0

134,5

8.375 – 8.624

122,0

124,0

125,5

127,0

128,5

130,0

131,5

133,5

135,0

136,5

8.625 – 8.874

124,5

126,0

127,5

129,0

130,5

132,0

134,0

135,5

137,0

138,5

8.875 – 9.124

126,5

128,0

129,5

131,0

132,5

134,5

136,0

137,5

139,0

140,5

9.125 – 9.374

128,5

130,0

131,5

133,0

135,0

136,5

138,0

139,5

141,0

142,5

9.375 – 9.624

130,5

132,0

133,5

135,5

137,0

138,5

140,0

141,5

143,0

145,0

9.625 – 9.874

132,5

134,0

136,0

137,5

139,0

140,5

142,0

143,5

145,5

147,0

9.875 – 10.124

134,5

136,0

138,0

139,5

141,0

142,5

144,0

146,0

147,5

149,0

10.125 – 10.374

136,5

138,5

140,0

141,5

143,0

144,5

146,5

148,0

149,5

151,0

10.375 – 10.624

139,0

140,5

142,0

143,5

145,0

146,5

148,5

150,0

151,5

153,0

> 10.624

143,0

144,5

146,0

147,5

149,5

151,0

152,5

154,0

155,5

157,0

Vervolg Tabel IIA. Excretieforfaits per melkkoe drijfmest

Melkproductie in kg melk per koe per jaar

Stikstofexcretie (kg)

Ureumgehalte in mg/100 g

33

34

35

36

37

38

39

40

> 40

 

< 5.624

110,5

112,5

114,0

115,5

117,0

118,5

120,5

122,0

123,5

 

5.625 – 5.874

115,5

117,0

118,5

120,0

121,5

123,0

125,0

126,5

128,0

 

5.875 – 6.124

117,5

119,0

120,5

122,0

123,5

125,5

127,0

128,5

130,0

 

6.125 – 6.374

119,5

121,0

122,5

124,0

126,0

127,5

129,0

130,5

132,0

 

6.375 – 6.624

121,5

123,0

124,5

126,5

128,0

129,5

131,0

132,5

134,0

 

6.625 – 6.874

123,5

125,0

127,0

128,5

130,0

131,5

133,0

134,5

136,5

 

6.875 – 7.124

125,5

127,0

129,0

130,5

132,0

133,5

135,0

137,0

138,5

 

7.125 – 7.374

127,5

129,5

131,0

132,5

134,0

135,5

137,5

139,0

140,5

 

7.375 – 7.624

130,0

131,5

133,0

134,5

136,0

137,5

139,5

141,0

142,5

 

7.625 – 7.874

132,0

133,5

135,0

136,5

138,0

140,0

141,5

143,0

144,5

 

7.875 – 8.124

134,0

135,5

137,0

138,5

140,5

142,0

143,5

145,0

146,5

 

8.125 – 8.374

136,0

137,5

139,0

141,0

142,5

144,0

145,5

147,0

148,5

 

8.375 – 8.624

138,0

139,5

141,5

143,0

144,5

146,0

147,5

149,0

151,0

 

8.625 – 8.874

140,0

142,0

143,5

145,0

146,5

148,0

149,5

151,5

153,0

 

8.875 – 9.124

142,0

144,0

145,5

147,0

148,5

150,0

152,0

153,5

155,0

 

9.125 – 9.374

144,5

146,0

147,5

149,0

150,5

152,5

154,0

155,5

157,0

 

9.375 – 9.624

146,5

148,0

149,5

151,0

152,5

154,5

156,0

157,5

159,0

 

9.625 – 9.874

148,5

150,0

151,5

153,0

155,0

156,5

158,0

159,5

161,0

 

9.875 – 10.124

150,5

152,0

153,5

155,5

157,0

158,5

160,0

161,5

163,0

 

10.125 – 10.374

152,5

154,0

156,0

157,5

159,0

160,5

162,0

163,5

165,5

 

10.375 – 10.624

154,5

156,5

158,0

159,5

161,0

162,5

164,0

166,0

167,5

 

> 10.624

159,0

160,5

162,0

163,5

165,0

167,0

168,5

170,0

171,5

 
Vervolg Tabel IIA. Excretieforfaits per melkkoe drijfmest

Melkproductie in kg melk per koe per jaar

Fosfaatexcretie (kg)

M3 mest/7 maanden op basis van 1,7 kg P2O5/ton

< 5.624

35,2

12,1

5.625 – 5.874

36,8

12,6

5.875 – 6.124

37,6

12,9

6.125 – 6.374

38,3

13,1

6.375 – 6.624

39,0

13,4

6.625 – 6.874

39,7

13,6

6.875 – 7.124

40,5

13,9

7.125 – 7.374

41,2

14,1

7.375 – 7.624

41,9

14,4

7.625 – 7.874

42,6

14,6

7.875 – 8.124

43,4

14,9

8.125 – 8.374

44,1

15,1

8.375 – 8.624

44,8

15,4

8.625 – 8.874

45,5

15,6

8.875 – 9.124

46,3

15,9

9.125 – 9.374

47,0

16,1

9.375 – 9.624

47,7

16,4

9.625 – 9.874

48,4

16,6

9.875 – 10.124

49,2

16,9

10.125 – 10.374

49,9

17,1

10.375 – 10.624

50,6

17,4

> 10.624

52,1

17,9

3. Tabel IIB komt als volgt te luiden:

Tabel IIB. Excretieforfaits per melkkoe vaste mest

Stikstofexcretie en fosfaatexcretie per koe (in kg N respectievelijk kg P2O5 per jaar) in relatie tot melkproductie per jaar en ureumgehalte in de melk

Melkproductie in kg melk per koe per jaar

Stikstofexcretie (kg)

Ureumgehalte in mg/100 g

< 14

14

15

16

17

18

19

20

21

22

< 5.624

71,5

73,0

74,5

76,0

77,5

79,0

80,5

81,5

83,0

84,5

5.625 – 5.874

76,0

77,0

78,5

80,0

81,5

83,0

84,5

86,0

87,5

88,5

5.875 – 6.124

77,5

79,0

80,5

82,0

83,5

85,0

86,5

87,5

89,0

90,5

6.125 – 6.374

79,5

81,0

82,5

84,0

85,5

86,5

88,0

89,5

91,0

92,5

6.375 – 6.624

81,5

83,0

84,5

85,5

87,0

88,5

90,0

91,5

93,0

94,5

6.625 – 6.874

83,5

84,5

86,0

87,5

89,0

90,5

92,0

93,5

95,0

96,5

6.875 – 7.124

85,0

86,5

88,0

89,5

91,0

92,5

94,0

95,5

96,5

98,0

7.125 – 7.374

87,0

88,5

90,0

91,5

93,0

94,5

95,5

97,0

98,5

100,0

7.375 – 7.624

89,0

90,5

92,0

93,5

94,5

96,0

97,5

99,0

100,5

102,0

7.625 – 7.874

91,0

92,5

93,5

95,0

96,5

98,0

99,5

101,0

102,5

104,0

7.875 – 8.124

92,5

94,0

95,5

97,0

98,5

100,0

101,5

103,0

104,0

105,5

8.125 – 8.374

94,5

96,0

97,5

99,0

100,5

102,0

103,0

104,5

106,0

107,5

8.375 – 8.624

96,5

98,0

99,5

101,0

102,0

103,5

105,0

106,5

108,0

109,5

8.625 – 8.874

98,5

100,0

101,0

102,5

104,0

105,5

107,0

108,5

110,0

111,5

8.875 – 9.124

100,0

101,5

103,0

104,5

106,0

107,5

109,0

110,5

111,5

113,0

9.125 – 9.374

102,0

103,5

105,0

106,5

108,0

109,5

110,5

112,0

113,5

115,0

9.375 – 9.624

104,0

105,5

107,0

108,5

109,5

111,0

112,5

114,0

115,5

117,0

9.625 – 9.874

106,0

107,5

108,5

110,0

111,5

113,0

114,5

116,0

117,5

119,0

9.875 – 10.124

107,5

109,0

110,5

112,0

113,5

115,0

116,5

118,0

119,5

120,5

10.125 – 10.374

109,5

111,0

112,5

114,0

115,5

117,0

118,5

119,5

121,0

122,5

10.375 – 10.624

111,5

113,0

114,5

116,0

117,5

118,5

120,0

121,5

123,0

124,5

> 10.624

115,5

116,5

118,0

119,5

121,0

122,5

124,0

125,5

127,0

128,0

Vervolg Tabel IIB. Excretieforfaits per melkkoe vaste mest

Melkproductie in kg melk per koe per jaar

Stikstofexcretie (kg)

Ureumgehalte in mg/100 g

23

24

25

26

27

28

29

30

31

32

< 5.624

86,0

87,5

89,0

90,5

92,0

93,0

94,5

96,0

97,5

99,0

5.625 – 5.874

90,0

91,5

93,0

94,5

96,0

97,5

99,0

100,5

101,5

103,0

5.875 – 6.124

92,0

93,5

95,0

96,5

98,0

99,5

100,5

102,0

103,5

105,0

6.125 – 6.374

94,0

95,5

97,0

98,5

99,5

101,0

102,5

104,0

105,5

107,0

6.375 – 6.624

96,0

97,5

98,5

100,0

101,5

103,0

104,5

106,0

107,5

109,0

6.625 – 6.874

97,5

99,0

100,5

102,0

103,5

105,0

106,5

108,0

109,0

110,5

6.875 – 7.124

99,5

101,0

102,5

104,0

105,5

107,0

108,0

109,5

111,0

112,5

7.125 – 7.374

101,5

103,0

104,5

106,0

107,0

108,5

110,0

111,5

113,0

114,5

7.375 – 7.624

103,5

105,0

106,0

107,5

109,0

110,5

112,0

113,5

115,0

116,5

7.625 – 7.874

105,0

106,5

108,0

109,5

111,0

112,5

114,0

115,5

116,5

118,0

7.875 – 8.124

107,0

108,5

110,0

111,5

113,0

114,5

115,5

117,0

118,5

120,0

8.125 – 8.374

109,0

110,5

112,0

113,5

114,5

116,0

117,5

119,0

120,5

122,0

8.375 – 8.624

111,0

112,5

113,5

115,0

116,5

118,0

119,5

121,0

122,5

124,0

8.625 – 8.874

112,5

114,0

115,5

117,0

118,5

120,0

121,5

123,0

124,5

125,5

8.875 – 9.124

114,5

116,0

117,5

119,0

120,5

122,0

123,5

124,5

126,0

127,5

9.125 – 9.374

116,5

118,0

119,5

121,0

122,5

123,5

125,0

126,5

128,0

129,5

9.375 – 9.624

118,5

120,0

121,5

122,5

124,0

125,5

127,0

128,5

130,0

131,5

9.625 – 9.874

120,5

121,5

123,0

124,5

126,0

127,5

129,0

130,5

132,0

133,0

9.875 – 10.124

122,0

123,5

125,0

126,5

128,0

129,5

131,0

132,0

133,5

135,0

10.125 – 10.374

124,0

125,5

127,0

128,5

130,0

131,0

132,5

134,0

135,5

137,0

10.375 – 10.624

126,0

127,5

129,0

130,0

131,5

133,0

134,5

136,0

137,5

139,0

> 10.624

129,5

131,0

132,5

134,0

135,5

137,0

138,5

139,5

141,0

142,5

Vervolg Tabel IIB. Excretieforfaits per melkkoe vaste mest

Melkproductie in kg melk per koe per jaar

Stikstofexcretie (kg)

Ureumgehalte in mg/100 g

33

34

35

36

37

38

39

40

> 40

 

< 5.624

100,5

102,0

103,5

105,0

106,0

107,5

109,0

110,5

112,0

 

5.625 – 5.874

104,5

106,0

107,5

109,0

110,5

112,0

113,0

114,5

116,0

 

5.875 – 6.124

106,5

108,0

109,5

111,0

112,0

113,5

115,0

116,5

118,0

 

6.125 – 6.374

108,5

110,0

111,0

112,5

114,0

115,5

117,0

118,5

120,0

 

6.375 – 6.624

110,0

111,5

113,0

114,5

116,0

117,5

119,0

120,5

121,5

 

6.625 – 6.874

112,0

113,5

115,0

116,5

118,0

119,5

120,5

122,0

123,5

 

6.875 – 7.124

114,0

115,5

117,0

118,5

119,5

121,0

122,5

124,0

125,5

 

7.125 – 7.374

116,0

117,5

118,5

120,0

121,5

123,0

124,5

126,0

127,5

 

7.375 – 7.624

117,5

119,0

120,5

122,0

123,5

125,0

126,5

128,0

129,5

 

7.625 – 7.874

119,5

121,0

122,5

124,0

125,5

127,0

128,5

129,5

131,0

 

7.875 – 8.124

121,5

123,0

124,5

126,0

127,5

128,5

130,0

131,5

133,0

 

8.125 – 8.374

123,5

125,0

126,5

127,5

129,0

130,5

132,0

133,5

135,0

 

8.375 – 8.624

125,5

126,5

128,0

129,5

131,0

132,5

134,0

135,5

137,0

 

8.625 – 8.874

127,0

128,5

130,0

131,5

133,0

134,5

136,0

137,0

138,5

 

8.875 – 9.124

129,0

130,5

132,0

133,5

135,0

136,0

137,5

139,0

140,5

 

9.125 – 9.374

131,0

132,5

134,0

135,0

136,5

138,0

139,5

141,0

142,5

 

9.375 – 9.624

133,0

134,0

135,5

137,0

138,5

140,0

141,5

143,0

144,5

 

9.625 – 9.874

134,5

136,0

137,5

139,0

140,5

142,0

143,5

144,5

146,0

 

9.875 – 10.124

136,5

138,0

139,5

141,0

142,5

143,5

145,0

146,5

148,0

 

10.125 – 10.374

138,5

140,0

141,5

142,5

144,0

145,5

147,0

148,5

150,0

 

10.375 –10.624

140,5

141,5

143,0

144,5

146,0

147,5

149,0

150,5

152,0

 

> 10.624

144,0

145,5

147,0

148,5

150,0

151,5

152,5

154,0

155,5

 
Vervolg Tabel IIB. Excretieforfaits per melkkoe vaste mest

Melkproductie in kg melk per koe per jaar

Fosfaat-excretie (kg)

M3 mest/7 maanden op basis van 1,7 kg P2O5/ton

< 5.624

35,2

6,2

5.625 – 5.874

36,8

6,5

5.875 – 6.124

37,6

6,6

6.125 – 6.374

38,3

6,7

6.375 – 6.624

39,0

6,8

6.625 – 6.874

39,7

7,0

6.875 – 7.124

40,5

7,1

7.125 – 7.374

41,2

7,2

7.375 – 7.624

41,9

7,3

7.625 – 7.874

42,6

7,5

7.875 – 8.124

43,4

7,6

8.125 – 8.374

44,1

7,7

8.375 – 8.624

44,8

7,8

8.625 – 8.874

45,5

8,0

8.875 – 9.124

46,3

8,1

9.125 – 9.374

47,0

8,2

9.375 – 9.624

47,7

8,4

9.625 – 9.874

48,4

8,5

9.875 – 10.124

49,2

8,6

10.125 – 10.374

49,9

8,7

10.375 – 10.624

50,6

8,9

> 10.624

52,1

9,1

ARTIKEL II

De Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen wordt als volgt gewijzigd:

Aan de in bijlage B. opgenomen lijst relatief stikstofbehoeftige gewassen, worden op alfabetische volgorde de volgende gewassen toegevoegd:

Japanse haver

Tagetes, mits geteeld uiterlijk 16 juli.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 19 december 2013

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

TOELICHTING

1. Inleiding

In de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet zijn ondermeer de voorschriften opgenomen ter uitvoering van de Meststoffenwet en het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. De Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen bevat regels ter uitvoering van het Besluit gebruik meststoffen (hierna: Bgm).

Een deel van de voorschriften in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet en de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen strekken tot uitvoering van het vierde actieprogramma betreffende de Nitraatrichtlijn. Dit actieprogramma heeft een looptijd van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2013 en wordt opgevolgd door het vijfde actieprogramma. Het vijfde actieprogramma heeft een looptijd van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017.

Het vijfde actieprogramma bevat meer maatregelen die ten uitvoer worden gelegd in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, het Besluit gebruik meststoffen, de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet en de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen. Laatstgenoemde regelingen zullen meerdere keren worden gewijzigd om alle maatregelen uit het vijfde actieprogramma ten uitvoer te leggen.

In de onderhavige regeling worden de volgende maatregelen uit het vijfde actieprogramma ten uitvoer gelegd:

  • verlagen van de fosfaatgebruiksnormen voor gronden met een lage fosfaattoestand in 2014 en 2015 conform de indicatieve normen die daarvoor in het vierde actieprogramma zijn opgenomen;

  • continuering van de regeling voor fosfaatreparatiebemesting en het mogelijk maken van het geheel opvullen van de hiermee gepaard gaande fosfaatgebruiksnorm met organische meststoffen;

  • opnieuw vaststellen van de stikstofgebruiksnormen omdat de huidige normen tot en met 2013 gelden;

  • verhoging van de stikstofgebruiksnormen voor Zantedeschia en voor gras geteeld op klei;

  • verhoging van de werkingscoëfficiënt voor varkensdrijfmest op zand- en lössgronden;

  • 100% inrekenen van excretiefactoren;

  • uitbreiden van de lijst vanggewassen met Japanse haver en Tagetes.

Tot slot wordt de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet op drie punten gewijzigd die niet volgen uit het vijfde actieprogramma. Dit betreft:

- verlengen periode pilot mineralenconcentraat;

  • uitbreiden van de lijst van stoffen die als meststof kunnen worden verhandeld;

  • verbeteren van de tekst van een eindproducten van bewerkingsprocédés die als meststof kunnen worden verhandeld.

2. Hoogte fosfaatgebruiksnormen (artikel I, onderdeel A)

In het vierde actieprogramma zijn voor de jaren 2014 en 2015 indicatieve fosfaatgebruiksnormen opgenomen, die moeten bewerkstelligen dat in 2015 gemiddeld een niveau van evenwichtsbemesting zal zijn bereikt. Dit komt neer op een niveau waarbij de fosfaatgebruiksnormen gemiddeld genomen overeen komen met de opname door het gewas, inclusief een onvermijdelijk verlies van maximaal 5 kilogram fosfaat per hectare. Het risico op uitspoeling van fosfaat naar het oppervlaktewater is het grootst bij fosfaatverzadigde gronden. Alhoewel de relatie niet één-op-één is, bevatten fosfaatverzadigde gronden over het algemeen een grote bodemvoorraad aan fosfaat en hebben ze een hoge fosfaattoestand. Met het oog daarop wordt de normverlaging conform de indicatieve waarden uit het vierde actieprogramma in het vijfde actieprogramma inderdaad doorgezet. Daarmee wordt op langere termijn naar een gemiddeld neutrale fosfaattoestand van de Nederlandse landbouwgrond toegewerkt. De fosfaatgebruiksnormen voor gronden met een hoge fosfaattoestand zijn in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet opgenomen en zullen met ingang van 1 januari 2015 worden verlaagd. De fosfaatgebruiksnormen voor gronden met een neutrale fosfaattoestand zijn thans in De Meststoffenwet opgenomen en zullen in Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet worden opgenomen. De fosfaatgebruiksnormen voor gronden met een lage fosfaattoestand zijn in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet opgenomen. Voor bouwland met een lage fosfaattoestand wordt de fosfaatgebruiksnorm in 2014 op 80 kg/ha/jaar en vanaf 2015 op 75 kg/ha/jaar vastgesteld. De onderhavige regeling strekt tot wijziging van de fosfaatgebruiksnormen voor gronden met een lage fosfaattoestand.

3. Fosfaatreparatie (artikel I, onderdeel B)

Zeer fosfaatarme gronden leveren een verminderde gewasopbrengst op. Met het oog daarop is onder het vierde programma een regeling getroffen voor zogenaamde fosfaatreparatiebemesting: op grasland met een PAL-getal lager dan 16 en op bouwland met een Pw-getal lager dan 25 mag gedurende vier jaar een hogere fosfaatgebruiksnorm toegepast worden. Deze regeling wordt onder het vijfde actieprogramma gecontinueerd.

Nu gold daarbij tot nu toe dat op bouwland de extra hoeveelheid fosfaat uitsluitend mocht worden gegeven in de vorm van fosfaatkunstmest. Dit om te ontmoedigen dat ondernemers om redenen van de financiële vergoeding dierlijke mest toedienen in situaties waarin dat landbouwkundig niet doelmatig is.

De lage fosfaattoestand van de bodem moet echter blijken uit een recent bodemmonster. Daarmee staat de landbouwkundige doelmatigheid van fosfaatreparatiebemesting in de praktijk steeds vast. Met het oog daarop zal onder het vijfde actieprogramma mogelijk gemaakt worden dat ook op bouwland de reparatiemestgift geheel in de vorm van organische meststoffen, waaronder dierlijke mest, gegeven wordt. In artikel 30, tweede lid, vervalt de zinsnede dat fosfaatreperatie tot maximaal 85 kilogram per hectare per jaar met organische meststoffen is toegestaan. Hiermee wordt fosfaatreperatie op bouwland met zowel anorganische als organische meststoffen mogelijk.

4. Verlengen pilot mineralenconcentraat (artikel I, onderdelen C, D en E)

De pilot mineralenconcentraat wordt met een jaar verlengd. In dit jaar vinden afrondende metingen plaats bij de bedrijven die reeds als deelnemer aan de pilot zijn aangewezen. Er worden in 2014 geen extra bedrijven aangewezen die aan de pilot mee kunnen doen. Bij de bedrijven die mineralenconcentraat wordt de kwaliteit van het mineralenconcentraat gemonitord. Bij de bedrijven die mineralenconcentraat gebruiken zal via een steekproef het nitraatgehalte in het grondwater worden gemonitord.

5. Wijziging lijst van stoffen die als meststof kunnen worden verhandeld (artikel I, onderdeel F)

Bijlage Aa, tabel I, wordt uitgebreid met suspensie van elementair zwavel in water. Deze reststof is een zwavelmeststof, dat ontstaat bij de zuivering van aardgas of biogas. Elementair zwavel is opgenomen als meststof in bijlage 1, onderdeel D. Anorganische meststoffen met secundaire nutriënten, nr 3: vrij zwavel bij Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 inzake meststoffen. Deze EG-meststof is een vaste stof met tenminste 98% S (245%: SO3). Deze reststof die nu wordt toegevoegd is geen vaste stof, maar een suspensie. De grondstof komt vrij bij een biologisch verwijderingsproces, de bewerking van de grondstof is een industrieel proces. De stof is beoordeeld en voldoet aan de eisen die aan meststoffen gesteld worden.

6. Wijziging lijst van eindproducten van bewerkingsprocédés die als meststof kunnen worden verhandeld (artikel I, onderdeel G)

Bijlage Aa, tabel IV, bevat de lijst van eindproducten van bewerkingsprocédés die als meststof kunnen worden verhandeld. De wijziging in het onderdeel G2, nummer 9, is een tekstuele correctie – een vet kan immers niet tegelijk van minerale en dierlijke herkomst zijn – en houdt geen inhoudelijke wijziging in.

7. Stikstofgebruiksnormen (artikel I, onderdeel H)

De stikstofgebruiksnormen moeten waarborgen dat een aanvaardbaar nitraatgehalte in grond- en oppervlaktewater wordt bereikt. Metingen wijzen uit dat het nitraatgehalte in het grondwater in de zand- en lössgebieden nog aanzienlijk boven de gewenste waarde ligt; modelberekeningen door Wageningen UR laten zien dat deze gewenste waarde ook niet haalbaar is bij de huidige gebruiksnormen. Verbetering vergt een terughoudender gebruik van stikstofhoudende meststoffen. Met het oog daarop zullen vanaf 2015 lagere stikstofgebruiksnormen voor uitspoelingsgevoelige gewassen in het zuidelijk zand- en lössgebied gaan gelden. Voor de overige grondsoorten is geen aanleiding tot het aanscherpen van de stikstofstofgebruiksnormen. Voor de gewassen grasland (op kleigrond) en Zantedeschia (op alle grondsoorten) worden de stikstofgebruiksnormen voor de periode 2014–2017 verhoogd om deze meer in overeenstemming te brengen met het landbouwkundig bemestingsadvies. De stikstofgebruiksnorm voor grasland met beweiden op kleigrond wordt verhoogd van 310 kg nitraat per hectare per jaar naar 345 kg nitraat per hectare per jaar. De stikstofgebruiksnorm voor grasland met volledig maaien op kleigrond wordt verhoogd van 350 kg nitraat per hectare per jaar naar 385 kg nitraat per hectare per jaar. De stikstofgebruiksnorm voor Zantedeschia wordt voor alle grondsoorten verhoogd van 110 kg nitraat per hectare per jaar naar 120 kg nitraat per hectare per jaar.

De onderhavige wijzigingsregeling geeft uitvoering aan artikel 28, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet en vermeldt de stikstofgebruiksnormen voor de grondsoorten klei en veen voor de jaren 2014 tot en met 2017 en voor de grondsoorten zand en löss voor het jaar 2014. De stikstofgebruiksnormen zijn opgenomen in bijlage A, tabel 1, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Tevens voorziet de wijzigingsregeling in bovengenoemde aanpassingen met betrekking tot grasland en Zantedeschia. De stikstofgebruiksnormen zijn merendeels afgeleid van de bemestingsadviezen uit de zogenaamde ‘Adviesbasis voor bemesting’ (PPO, 2003).

Vanaf 1 januari 2015 zal bijlage A, tabel 1, worden uitgebreid met stikstofgebruiksnormen voor het zuidelijk zand- en lössgebied. Voor uitspoelingsgevoelige gewassen in het zuidelijk zand- en lössgebied zullen dan lagere stikstofgebruiksnormen worden vastgesteld dan normen die nu in de tabel voor zandgrond en lössgrond worden vastgesteld. De stikstofgebruiksnormen voor de overige zand- en lössgebieden zullen op hetzelfde moment voor de periode 2015–2017 worden vasgesteld.

8. Werkingscoëfficiënt varkensdrijfmest zand- en lössgronden (artikel I, onderdeel I)

Werkingscoëfficiënten bepalen voor welk percentage de hoeveelheid stikstof in dierlijke en andere meststoffen in aanmerking genomen worden bij de hoeveelheid stikstof die totaal op de bodem gebracht mag worden. Door de werkingscoëfficiënt voor varkensdrijfmest op zand- en lössgronden, waar dit een veel toegepaste mestsoort is, te verhogen van 70 naar 80%, wordt de hoeveelheid stikstof uit deze mestsoort die in aanmerking genomen moet worden bij de invulling van de stikstofgebruiksnormen dus groter, en kan daar bovenop minder stikstof uit andere meststoffen gebruikt worden. Deze maatregel beperkt dan ook de stikstofbemesting in de betreffende gebieden en zorgt ervoor dat de voorziene korting op de stikstofgebruiksnormen voor uitspoelingsgevoelige gewassen in het zuidelijke zand- en lössgebied, die voorzien is voor 2015, beperkt kan blijven tot 20%.

9. 100% inrekenen van excretiefactoren (artikel I, onderdeel J)

De wettelijke excretiefactoren zijn gemiddelde waarden. Op basis van de forfaits wordt gecontroleerd of veehouders genoeg dierlijke meststoffen van het bedrijf hebben afgevoerd om binnen de gebruiksnormen te blijven voor de landbouwgronden die bij het bedrijf in gebruik zijn. Veehouders die in werkelijkheid een lagere excretie realiseren, moeten mest afvoeren volgens het forfait en dus meer afvoeren dan strikt noodzakelijk. Doen zij dat niet, dan lopen het risico beboet te worden. Bij de start van het gebruiksnormenstelsel is, om het risico op onterechte beboeting voor bedoelde groep te verkleinen, besloten bij controle en handhaving een grens van 95% van het excretieforfait te hanteren. Dit is verwerkt in de excretiefactoren voor graasdieren. Dat betekent echter dat veehouders die in werkelijkheid een hogere excretie realiseren op basis van de wettelijke excretieforfaits minder dierlijke mest van hun bedrijf af hoeven te voeren dan nodig is om binnen de voor het bedrijf geldende gebruiksnormen te blijven. De gehanteerde marge van 95% versterkt dit effect. Dit is vanuit milieu-oogpunt wel een ongewenste situatie. Om die reden worden de excretieforfaits voor graasdieren op 100% gesteld.

10. Uitbreiden van de lijst vanggewassen met Japanse haver en Tagetes (artikel II)

De Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen bevat regels ter uitvoering van het Besluit gebruik meststoffen (hierna: Bgm). Laatstgenoemd besluit heeft onder meer tot doel de belasting van de bodem en het water door fosfaat en stikstofverbindingen afkomstig uit dierlijke meststoffen, zuiveringsslib, compost, overige organische meststoffen en stikstofmest terug te dringen. Zo is het verboden op grasland de graszode te vernietigen. Op dit verbod bestaat een aantal uitzonderingen. Een van deze uitzonderingen is opgenomen in artikel 4b, eerste lid, onderdeel c, van het Bgm en betreft de situatie dat in de periode van 1 februari tot en met 10 mei op grasland dat is gelegen op zand- of lössgrond, direct aansluitend op de vernietiging van de graszode op de desbetreffende grond de teelt van een bij ministeriële regeling aangewezen relatief stikstofbehoeftig gewas aanvangt. Deze lijst met relatief stikstofbehoeftige gewassen is opgenomen in bijlage B van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen.

Een van de in het vijfde actieprogramma opgenomen maatregelen betreft uitbreiding van het aantal relatief stikstofbehoeftige gewassen. De onderhavige wijziging van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen voorziet erin de in bijlage B opgenomen lijst met relatief stikstofbehoeftige gewassen uit te breiden met Japanse haver en Tagetes.

Uitbreiding van de lijst met deze twee gewassen is in overweging genomen op verzoek van de Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur. Omtrent het verzoek is advies ingewonnen bij de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet. Deze oordeelde dat beide gewassen gezien de criteria die daarvoor worden gehanteerd kunnen worden aangemerkt als stikstofbehoeftig gewas. Voor Tagetes geldt daarbij de voorwaarde dat de teelt moet aanvangen op uiterlijk 16 juli, gezien de geringere opnamecapaciteit voor stikstof.

11. Regeldrukparagraaf

Artikel I

De onderdelen A, B en H van deze regeling wijzigen de hoogte van gebruiksnormen en het type meststof dat voor fosfaatreparatiebemesting gebruikt mag worden. Strikt genomen leidt dit niet tot een wijziging van de administratieve lasten, toezichtslasten of inhoudelijke nalevingskosten. Wel is er sprake van een bedrijfseffect omdat de hoogte van een gebruiksnorm van invloed kan zijn op de gewasopbrengst. In het geval van de aangescherpte fosfaatgebruiksnorm wordt de opbrengst mogelijk lager; in het geval van reparatiebemesting en verhoging van de stikstofgebruiksnormen voor grasland en Zantedeschia wordt de gewasopbrengst mogelijk hoger.

De maatregelen zijn nodig om te voldoen aan de doelstellingen uit het vijfde actieprogramma betreffende de Nitraatrichtlijn. Het instrumentarium van normering van mestgift is effectief en efficiënt gebleken in het licht van de te behalen doelen. Een weging van mogelijk minder belastende alternatieven is derhalve niet aan de orde. De maatregel heeft een effect voor 15.918 graslandbedrijven op klei, 41 bedrijven die Zantedeschia telen en 32.544 bedrijven die één of meer bouwlandpercelen met fosfaattoestand laag hebben (niveau 2012).

De onderdeel C, D en E van deze regeling zien op een verlenging van de pilot mineralenconcentraat met een jaar. Deze wijziging leidt niet tot een wijziging van de regeldruk.

Onderdeel F van deze regeling ziet op de uitbreiding van bijlage Aa met een aantal stof die als meststof kan worden verhandeld. Deze uitbreiding leidt niet tot een wijziging van de regeldruk. Wel gaat hier een positief bedrijfseffect van uit (gunstiger afzetmogelijkheden voor de producent van deze reststof).

Onderdeel G van deze regeling behelst een tekstuele correctie. Deze wijziging leidt niet tot een wijziging van de regeldruk.

Onderdeel I van deze regeling ziet op de verhoging van de excretiefactoren voor graasdieren. Onderdeel J van deze regeling ziet op de verhoging van de werkingscoëfficiënt voor varkensdrijfmest in het zand- en lössgebied. Deze wijzigingen leiden niet tot een wijziging van de regeldruk. Er gaat wel een negatief bedrijfseffect vanuit (meer mestafvoer noodzakelijk). Voor deze wijzigingen geldt, dat het instrumentarium niet verandert. Een weging van mogelijk minder belastende alternatieven is derhalve niet aan de orde.

Artikel II

Dit onderdeel van de regeling voegt twee nieuwe gewassen toe aan de lijst van vanggewassen. Deze uitbreiding leidt niet tot een wijziging van de regeldruk. Wel gaat hier een positief bedrijfseffect van uit (meer mogelijkheden boeren).

12. Uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Op grond van artikel 43, eerste lid, onderdeel b, van de Meststoffenwet is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op het vaststellen van de stikstofgebruiksnormen, de fosfaatgebruiksnormen voor fosfaatarme gronden en de werkingscoëfficiënt (artikel I, onderdelen A, H en I). Het ontwerp van deze onderdelen is op 31 oktober 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Hiervan is mededeling gedaan in de Staatscourant. Zienswijzen konden in dezelfde periode worden ingediend via www.internetconsultatie.nl . Er zijn 2 zienswijzen ingediend, één door een individuele burger en één door de Unie van Waterschappen.

De betreffende burger uit zijn bedenkingen bij de uitvoerbaarheid van de regeling, in verband met de controleerbaarheid en (kostbare) handhaafbaarheid ervan en het volgens hem beperkte effect dat de regeling zal sorteren. Hij ziet oplossingen eerder in beperking van de verkoop-, import- en productieomvang van meststoffen.

De Nitraatrichtlijn vereist dat de hoeveelheid meststoffen die op het land gebracht wordt, begrensd wordt. In die zin is de regeling daarvan hoe dan ook noodzakelijk. Dit gebruiksnormenstelsel is controleerbaar en handhaafbaar doordat Dienst Regelingen beschikt over gegevens over dieraantallen en, percelen en mesttransporten. Aan de hand daarvan kan de naleving van de gebruiksnormen administratief gecontroleerd worden. In aanvulling daarop controleert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit in het veld. In aanvulling hierop kent Nederland ook regels ter regulering van de productieomvang. Dit instrumentarium vormt inderdaad een belangrijke ondersteuning van het gebruiksnormenstelsel.

De zienswijze van de Unie van Waterschappen ziet op de verhoging van de stikstofgebruiksnormen voor grasland op klei. De Unie heeft daar vanuit milieuoogpunt bezwaren tegen. Reden daarvoor is dat uit het Meetnet Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater (MNLSO) blijkt dat op 25 procent van de meetlocaties die in een graslandgebied met klei zijn gelegen, de kwaliteit van het oppervlaktewater niet voldoet aan de waterkwaliteitsnormen van de Europese Kaderrichtlijn Water. De Unie vermoedt dat een verdere verhoging van de stikstofgebruiksnorm met 10 procent zal leiden tot een verdere verslechtering van de situatie. De KRW staat dit niet toe. De KRW heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren en eist een ‘stand still’ van de feitelijke toestand van het water als minimumvoorwaarde. Dit betekent er geen verdere verslechtering van de waterkwaliteit mag plaatsvinden. Gelet op het feit dat de waterkwaliteit in deze gebieden nu al tekort schiet, is het volgens de Unie milieukundig niet verantwoord de stikstofgebruiksnorm voor grasland op klei te verhogen.

Aanleiding voor de voorgenomen verhoging van de stikstofgebruiksnorm op grasland op klei vormen de signalen uit de praktijk dat opbrengsten dalen, in combinatie met het feit dat de huidige gebruiksnorm onder het niveau van het landbouwkundige bemestingsadvies ligt.

Nederland heeft de stikstofgebruiksnormen voor grasland op klei in 2008 en 2009 verlaagd tot het huidige niveau. De op derogatiebedrijven (altijd graslandbedrijven) gemeten nitraatconcentraties in het slootwater zijn, wellicht hierdoor, inderdaad significant gedaald tussen 2007 en 2011; in dezelfde periode daalden de opbrengsten. Dit ging gepaard met gelijk blijvende stikstofbodemoverschotten. Het is dan ook niet evident dat overschot (en gebruiksnorm) en gemeten oppervlaktewaterkwaliteit een duidelijke relatie met elkaar hebben. In dat licht wordt de opbrengstderving een te zwaar gevolg geacht om het middel – de vanuit landbouwkundig oogpunt suboptimale norm – in stand te houden. De zienswijze van de Unie wordt daarom niet gehonoreerd.

13. Vaste verandermomenten

Over de inhoud van het vijfde actieprogramma is overleg gevoerd tussen de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Europese Commissie. Het programma is op 19 december 2013 nogmaals in het Nitraatcomité besproken. De regeling strekt tot uitvoering van het vijfde actieprogramma en treedt op 1 januari 2014 in werking.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven