Mandaatbesluit Politie november 2013

1 november 2013

De korpschef van politie,

Gelet op de Algemene wet bestuursrecht;

Gelet op de Politiewet 2012;

Gelet op de Regeling beheer politie;

Overwegende:

dat sinds de start van de nationale politie, waarbij de korpschef belast is met de leiding en het beheer, een nieuwe mandaatregeling van kracht is;

dat daarbij het werken vanuit eenheid voorop staat, met ruimte voor verscheidenheid gebaseerd op professionaliteit en georganiseerd vertrouwen;

dat het een collectieve verantwoordelijkheid is van de gehele korpsleiding en van de leidinggevenden in de eenheden en de bedrijfsvoering genoemd in dit mandaatbesluit om vanuit de visie en kernwaarden van de politie leiding te geven;

dat dit mandaatbesluit hen daartoe faciliteert en ondersteunt, door hen alle benodigde bevoegdheden te mandateren met zoveel mogelijk de bevoegdheid tot het geven van ondermandaat, een en ander voorzover niet uitdrukkelijk uitgesloten in dit besluit;

dat met ingang van 1 november 2013 het Politiedienstencentrum deels in werking komt, hetgeen noodzaakt tot het vaststellen van een gewijzigde mandaatregeling;

Besluit het Mandaatbesluit politie januari 2013 te wijzigen zodat het mandaatbesluit met ingang van 1 november 2013 luidt als volgt:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1.1 Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

de Minister:

de minister van Veiligheid en Justitie;

korpschef:

de korpschef als bedoeld in artikel 27 Politiewet 2012;

korpsleiding:

de ambtenaren als bedoeld in artikel 3, eerste lid Regeling beheer politie;

CIO:

de chief information officer als bedoeld in artikel 3, eerste lid Regeling beheer politie;

politie:

het landelijk politiekorps als bedoeld in artikel 25, eerste lid Politiewet 2012;

politiechefs:

de ambtenaren als bedoeld in artikel 38 Politiewet 2012;

lid van de eenheidsleiding:

de ambtenaar als bedoeld in artikel 3, tweede lid onder b t/m d Regeling beheer politie;

korpsstaf:

de ondersteunende dienst als bedoeld in artikel 2, tweede lid Regeling beheer politie;

directeur:

de directeuren Human Resources Management, Facility Management, Financiën, Communicatie, Operatiën, Korpsstaf en de directeur van het Politiedienstencentrum zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid Regeling beheer politie;

bedrijfsvoeringsafdelingen:

de binnen de organisatie ingerichte afdelingen op het gebied van personeelszaken, facilitaire zaken, financiën, informatiemanagement of informatie- en communicatietechnologie, zoals opgenomen in bijlagen 2 t/m 8;

primaire P-besluiten:

besluiten tot aanstelling, bevordering, schorsing, ontslag, vaststelling of wijziging van bezoldiging, en oplegging van disciplinaire maatregelen of straffen;

mandaat:

de bevoegdheid om namens de korpschef besluiten te nemen;

korpschefwetten:

de Flora- en faunawet, de Wet wapens en munitie, de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus en de Wet explosieven voor civiel gebruik;

VtsPN:

de voorziening tot samenwerking Politie Nederland, zoals bedoeld in de Politiewet 1993;

Barp:

Besluit algemene rechtspositie politie;

Bbp:

Besluit bezoldiging politie;

Brvvp:

Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie;

Brvp:

Besluit rechtspositie vrijwillige politie.

Artikel 1.2 Wet- en regelgeving

Dit besluit heeft betrekking op bevoegdheden en taken die bij of krachtens de wet aan de korpschef toekomen.

Artikel 1.3 Volmacht en machtiging

Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt met de verlening van mandaat mede bedoeld het verlenen van:

  • a. volmacht: de bevoegdheid om namens de politie privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten;

  • b. machtiging: de bevoegdheid om namens de politie dan wel de korpschef handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn, waaronder in ieder geval het vertegenwoordigen van de politie dan wel de korpschef in (gerechtelijke) procedures en buiten rechte;

  • c. de bevoegdheid tot het nemen van een procesbesluit in civiele procedures.

Artikel 1.4 Plaatsvervangers

De bevoegdheden die in dit besluit worden gemandateerd, komen ook toe aan de plaatsvervangers van de gemandateerden, indien en voor zover zij als zodanig optreden.

HOOFDSTUK 2. UITZONDERINGEN MANDAAT

Artikel 2.1 Algemene uitzonderingen

Mandaat wordt niet verleend met betrekking tot:

  • a. de bevoegdheid tot het vaststellen van beleid, dienstvoorschriften of andere regelingen met algemene werking;

  • b. het afdoen en ondertekenen van stukken aan (leden van) de regering, de Staten-Generaal, het College van Procureurs-Generaal en de commissarissen van de Koning, tenzij het betreft stukken van louter administratieve of informatieve aard van ondergeschikt beleidsmatig of politiek belang;

  • c. het sluiten van overeenkomsten die een door de Minister vast te stellen bedrag te boven gaan;

  • d. het doen van investeringen die een door de Minister vast te stellen bedrag te boven gaan;

  • e. het oprichten of mede oprichten van rechtspersonen dan wel het deelnemen daarin;

  • f. het vastleggen van de bij of krachtens artikel 13, vierde lid WPG bepaalde gegevens met betrekking tot de verwerking van politiegegevens ter ondersteuning van de politietaak, bedoeld in artikel 13, leden 1, 2 en 3 WPG;

  • g. het periodiek doen controleren van de naleving van de bij of krachtens de WPG gegeven regels door het periodiek doen verrichten van privacy audits, bedoeld in artikel 2 Regeling periodieke audit politiegegevens;

  • h. het benoemen van een functionaris gegevensbescherming, bedoeld in artikel 36 WPG;

  • i. het melden van een voorgenomen reorganisatie (art. 55j Barp),

  • j. het verrichten van rechtshandelingen ten aanzien van onroerende zaken, waaronder de sale & leaseback, huur en verhuur en aan- en verkoop van onroerende zaken, alsmede de vestiging, overdracht, afstand of opzegging van beperkte rechten op onroerende zaken;

  • k. het benoemen van de leden van een klachtencommissie als bedoeld in de Regeling klachtbehandeling politie;

  • l. het benoemen van de leden van een commissie van toezicht op de arrestantenzorg als bedoeld in de Regeling toezicht arrestantenzorg;

  • m. het benoemen van de leden van een commissie als bedoeld in artikel 11 van de Regeling bezwarenprocedure functiewaardering politie;

  • n. het beslissen op verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) in de volgende gevallen:

    • i. verzoeken die, gezien de aard of inhoud van het verzoek, de gehele organisatie betreffen;

    • ii. verzoeken die bij meer dan één eenheid zijn ingediend;

    • iii. verzoeken die bestuurlijk of politiek gevoelig zijn.

Artikel 2.2 Instructies, kaders en richtlijnen

  • 1. Alle in dit besluit genoemde gemandateerden oefenen hun mandaat uit met inachtneming van de aanwijzingen van de korpschef.

  • 2. Voorgenomen besluiten die afwijken van de in het eerste lid bedoelde aanwijzingen, dienen door de korpschef te worden goedgekeurd.

Artikel 2.3 Disciplinaire bestraffing

Bij het nemen van besluiten op grond van de artikelen 77, 85 en 94, eerste lid onder d Barp, richten alle (onder)gemandateerden zich naar de uitkomst van bespreking van de voorgenomen bestraffing in het Landelijk Strafmaat-overleg. In gevallen waarin strafontslag of voorwaardelijk strafontslag aan de orde is, wijkt de (onder)gemandateerde alleen na voorafgaande instemming van de korpschef af van de uitkomst van het strafmaat-overleg.

HOOFDSTUK 3. LEDEN KORPSLEIDING

Artikel 3.1 Mandaatverlening

  • 1. Aan het lid van de korpsleiding wordt mandaat verleend ten aanzien van de aangelegenheden die behoren tot de aan hem toebedeelde portefeuilles en de daarmee samenhangende budgetverantwoordelijkheid.

  • 2. In spoedeisende gevallen bij ontstentenis van het portefeuillehoudend lid van de korpsleiding, kunnen de andere leden in diens plaats optreden.

Artikel 3.2 Uitzonderingen op het mandaat

In aanvulling op artikel 2.1 wordt aan het lid van de korpsleiding geen mandaat verleend ten aanzien van:

  • a. primaire P-besluiten ten aanzien van medewerkers in salarisschaal 15 en hoger, daaronder begrepen het bevorderen van medewerkers naar schaal 15 of hoger;

  • b. vaststellen van beoordelingen betreffende de ambtenaar waaraan hij rechtstreeks leiding geeft;

  • c. het aanwijzen van het hoofd van een territoriaal onderdeel zonder instemming van het bevoegd gezag (art. 46, eerste lid Politiewet 2012);

  • d. het opleggen van de verplichting te gaan of te blijven wonen in of nabij de gemeente van plaats van tewerkstelling (art. 61 Barp).

Artikel 3.3 Ondertekening

Besluiten die op grond van dit mandaatbesluit worden genomen door de leden van de korpsleiding, worden als volgt ondertekend:

‘De korpschef van politie, namens deze

[naam]

lid korpsleiding’

Artikel 3.4 Ondermandaat

Met uitzondering van de CIO zijn de leden van de korpsleiding niet bevoegd tot het verlenen van ondermandaat.

Artikel 3.5 Chief Information Officer (CIO)

  • 1. Onverminderd de artikelen 3.1, 3.2 en 3.4, wordt aan de CIO mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot diens werkterrein en de daarmee samenhangende budgetverantwoordelijkheid.

  • 2. Ten aanzien van het personeel heeft het mandaat betrekking op medewerkers die formatief geplaatst zijn bij een afdeling zoals genoemd in bijlage 2.

  • 3. In aanvulling op artikel 2.1 wordt aan de CIO geen mandaat verleend ten aanzien van:

    • a. de besluiten bedoeld in de artikelen 5.1, tweede lid en 5.6, derde lid;

    • b. het aanvragen van subsidies ten behoeve van de politie.

  • 4. De CIO is bevoegd ondermandaat te verlenen. Voor vaststelling legt de CIO het concept-ondermandaatbesluit ter instemming voor aan de korpschef.

  • 5. De CIO ondermandateert de volgende bevoegdheden niet verder dan de directeur Informatievoorziening, de directeur ICT, de directeur Informatiemanagement en de directeur Bedrijfsvoering:

    • a. het opleggen van de disciplinaire maatregel van strafontslag als bedoeld in artikel 77 eerste lid onder j Barp;

    • b. beslissen op een klacht als bedoeld in hoofdstuk 7 Politiewet 2012 jo. artikel 7 van de Uitvoeringsregeling klachtbehandeling politie;

    • c. het periodiek doen controleren van de naleving van de bij of krachtens de WPG gegeven regels door het periodiek doen verrichten van interne audits, bedoeld in artikel 3 Regeling periodieke audit politiegegevens;

    • d. het benoemen van de privacyfunctionaris als bedoeld in artikel 34 Wet politiegegevens;

    • e. het benoemen van leden van commissies als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht, commissies als bedoeld in artikel 4 van de Regeling bezwarenprocedure functiewaardering politie en commissies ter behandeling van klachten inzake ongewenste omgangsvormen.

  • 6. Alle ondermandaten die door de voormalige korpschefs of de algemeen directeur van de voorziening tot samenwerking Politie Nederland verleend zijn aan de in het tweede lid bedoelde medewerkers en die op 31 december 2012 van kracht waren, blijven geldig voor zover zij niet in strijd zijn met dit mandaatbesluit. In de bestaande ondermandaten dient ‘korpschef’ of ‘algemeen directeur’ gelezen te worden als ‘CIO’.

  • 7. Besluiten die door de CIO genomen worden op basis van dit artikel, worden als volgt ondertekend:

    ‘De korpschef van politie, namens deze,

    [naam & handtekening]

    chief information officer’

  • 8. Besluiten die genomen worden op basis van de in het vierde en zesde lid bedoelde ondermandaten, worden als volgt ondertekend:

    ‘De korpschef van politie, namens deze,

    De chief Information Officer, namens deze,

    [naam & handtekening]

    [functienaam]’

HOOFDSTUK 4. POLITIECHEFS

Artikel 4.1 Mandaatverlening

  • 1. Aan de politiechefs wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het territoriale en functionele werkgebied van de politiechef en de daarmee samenhangende budgetverantwoordelijkheid.

  • 2. Ten aanzien van het personeel heeft het mandaat betrekking op medewerkers die formatief geplaatst zijn bij een van de voormalige korpsen die behoren tot de eenheid, met uitzondering van medewerkers die formatief geplaatst zijn bij een bedrijfsvoeringsafdeling. Aan de politiechefs wordt tevens mandaat verleend om aspiranten te beëdigen die feitelijk werkzaam zijn bij de eenheid.

  • 3. Ten aanzien van medewerkers die een bedrijfsvoeringsfunctie bekleden maar niet formatief geplaatst zijn binnen een bedrijfsvoeringsafdeling, oefent de politiechef het mandaat tot het nemen van primaire P-besluiten slechts uit na afstemming met de betrokken directeur.

  • 4. Ten aanzien van de korpschefwetten is het mandaat beperkt tot het behandelen van aangelegenheden betreffende binnen het grondgebied van de regionale eenheid woonachtige dan wel gevestigde belanghebbenden. Bij aanvragers zonder vaste woon- of verblijfplaats is uitsluitend de politiechef van de regionale eenheid Den Haag bevoegd. Indien een verzoek of aanvraag door een belanghebbende wordt ingediend bij een eenheid die op grond van de eerste of tweede volzin niet bevoegd is, wordt het verzoek of de aanvraag onverwijld naar de juiste regionale eenheid doorgezonden, en stelt de eerstgenoemde eenheid de belanghebbende van het doorzenden op de hoogte.

  • 5. Ten aanzien van politie- en persoonsgegevens is het mandaat beperkt tot aangelegenheden betreffende bij de eenheid beheerde gegevens/informatie.

Artikel 4.2 Uitzonderingen op het mandaat

  • 1. In aanvulling op artikel 2.1 wordt aan de politiechefs geen mandaat verleend ten aanzien van:

    • a. primaire P-besluiten ten aanzien van medewerkers in salarisschalen 14 en hoger, daaronder begrepen het bevorderen van medewerker naar schaal 14 of hoger;

    • b. vaststellen van beoordelingen betreffende de leden van de eenheidsleiding;

    • c. het aanwijzen van een hoofd van een territoriaal onderdeel zonder de instemming van het bevoegd gezag (art. 46, eerste lid Politiewet 2012);

    • d. het beslissen op een bijstandsaanvraag van het bevoegd gezag (art. 56 Politiewet 2012);

    • e. de besluiten bedoeld in de artikelen 5.1, tweede lid en 5.6, derde lid;

    • f. het aanvragen van subsidies ten behoeve van de politie.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onder d, wordt aan de politiechef van de Landelijke eenheid mandaat verleend om bedoelde bijstandsaanvragen toe te kennen.

Artikel 4.3 Ondermandaat

  • 1. De politiechefs verlenen ondermandaat door ondertekening van een ondermandaatbesluit conform een eerder vastgesteld model In aanvulling op laatstgenoemd besluit kunnen zij, al dan niet op tijdelijke basis, ondermandaat verlenen indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in het kader van een effectieve en efficiënte werkwijze binnen de eenheid. Dergelijke aanvullende ondermandaten worden niet verleend dan na verkregen instemming van de korpschef.

  • 2. In afwijking van het vorenstaande verlenen de politiechefs geen ondermandaat aangaande de volgende bevoegdheden, tenzij aan de leden van hun eenheidsleiding:

    • a. het opleggen van de disciplinaire maatregel van strafontslag als bedoeld in artikel 77 eerste lid onder j Barp;

    • b. het beslissen op een klacht als bedoeld in hoofdstuk 7 Politiewet 2012 jo. artikel 7 van de Uitvoeringsregelingklachtbehandeling politie;

    • c. het periodiek doen controleren van de naleving van de bij of krachtens de WPG gegeven regels door het periodiek doen verrichten van interne audits, bedoeld in artikel 3 Regeling periodieke audit politiegegevens;

    • d. het benoemen van de privacyfunctionaris als bedoeld in artikel 34 Wet politiegegevens;

    • e. het benoemen van leden van commissies als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht, commissies als bedoeld in artikel 4 van de Regeling bezwarenprocedure functiewaardering politie en commissies ter behandeling van klachten inzake ongewenste omgangsvormen.

    f.

Artikel 4.4 Ondertekening

Besluiten die door de politiechefs op grond van dit mandaatbesluit worden genomen, worden als volgt ondertekend:

‘De korpschef van politie, namens deze

[naam & handtekening]

politiechef van [naam eenheid]’

HOOFDSTUK 5. DIRECTEUREN

Artikel 5.1 Directeur Human Resources Management (HRM)

  • 1. Aan de directeur HRM wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot diens werkterrein en de daarbij behorende budgetverantwoordelijkheid. Geen mandaat wordt verleend voor het aanvragen van subsidie ten behoeve van de politie.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid, wordt aan de directeur HRM mandaat verleend tot het nemen van besluiten op verzoeken tot erkenning van PTSS als beroepsziekte ten aanzien van alle medewerkers van de politie, met uitzondering van de medewerkers die vallen onder het Landelijk arbeidsvoorwaardenbeleid politietop van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

  • 3. De directeur HRM is bevoegd ondermandaat te verlenen. Voor vaststelling legt de directeur het concept-ondermandaatbesluit ter instemming voor bij de korpschef.

  • 4. In afwijking van het tweede lid verleent de directeur HRM geen ondermandaat aangaande de volgende bevoegdheden:

    • a. het beslissen op een klacht als bedoeld in Hoofdstuk 7 van de Politiewet 2012 jo. artikel 7 van de Uitvoeringsregeling klachtbehandeling politie;

    • b. het benoemen van de privacyfunctionaris als bedoeld in artikel 34 Wet politiegegevens;

    • c. het benoemen van leden van commissies als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht, commissies als bedoeld in artikel 4 van de Regeling bezwarenprocedure functiewaardering politie en commissies ter behandeling van klachten inzake ongewenste omgangsvormen.

  • 5. Besluiten die door de directeur HRM genomen worden op basis van dit artikel, worden als volgt ondertekend:

    ‘De korpschef van politie, namens deze,

    [naam & handtekening]

    directeur Human Resources Management’

Artikel 5.2 Directeur Facility Management (FM)

  • 1. Aan de directeur FM wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot diens werkterrein en de daarbij behorende budgetverantwoordelijkheid.

    Geen mandaat wordt verleend voor het aanvragen van subsidie ten behoeve van de politie.

  • 2. De directeur FM is bevoegd ondermandaat te verlenen. Voor vaststelling legt de directeur het concept-ondermandaatbesluit ter instemming voor bij de korpschef.

  • 3. In afwijking van het tweede lid verleent de directeur FM geen ondermandaat aangaande de volgende bevoegdheden:

    • a. het beslissen op een klacht als bedoeld in Hoofdstuk 7 van de Politiewet 2012 jo. artikel 7 van de Uitvoeringsregeling klachtbehandeling politie;

    • b. het benoemen van de privacyfunctionaris als bedoeld in artikel 34 Wet politiegegevens;

    • c. het benoemen van leden van commissies als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht, commissies als bedoeld in artikel 4 van de Regeling bezwarenprocedure functiewaardering politie en commissies ter behandeling van klachten inzake ongewenste omgangsvormen.

  • 4. Besluiten die door de directeur FM genomen worden op basis van dit artikel, worden als volgt ondertekend:

    ‘De korpschef van politie, namens deze,

    [naam & handtekening]

    directeur Facility Management’

Artikel 5.3 Directeur Financiën (FIN)

  • 1. Aan de directeur FIN wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot diens werkterrein en de daarbij behorende budgetverantwoordelijkheid in lijn met de comptabele wet- en regelgeving. Aan de directeur FIN wordt mandaat verleend voor het aanvragen van subsidies ten behoeve van de politie.

  • 2. Ten aanzien van het personeel heeft het mandaat betrekking op medewerkers die formatief geplaatst zijn bij een afdeling zoals genoemd in bijlage 5.

  • 3. In aanvulling op artikel 2.1 wordt aan de directeur FIN geen mandaat verleend ten aanzien van:

    • a. primaire P-besluiten ten aanzien van medewerkers in salarisschalen 14 en hoger, daaronder begrepen het bevorderen van medewerker naar schaal 14 en hoger;

    • b. vaststellen van beoordelingen betreffende de medewerker waaraan hij rechtstreeks leiding geeft;

    • c. de besluiten bedoeld in de artikelen 5.1,tweede lid en 5.6, derde lid;

  • 4. De directeur FIN is bevoegd ondermandaat te verlenen. Voor vaststelling legt de directeur het concept-ondermandaatbesluit ter instemming voor bij de korpschef.

  • 5. In afwijking van het vierde lid verleent de directeur FIN geen ondermandaat aangaande de volgende bevoegdheden:

    • a. het opleggen van de disciplinaire maatregel van strafontslag als bedoeld in artikel 77 eerste lid onder j Barp;

    • b. het beslissen op een klacht als bedoeld in Hoofdstuk 7 van de Politiewet 2012 jo. artikel 7 van de Uitvoeringsregeling klachtbehandeling politie;

    • c. het benoemen van de privacyfunctionaris als bedoeld in artikel 34 Wet politiegegevens;

    • d. het benoemen van leden van commissies als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht, commissies als bedoeld in artikel 4 van de Regeling bezwarenprocedure functiewaardering politie en commissies ter behandeling van klachten inzake ongewenste omgangsvormen.

  • 6. Alle ondermandaten die door de voormalige korpschefs of de algemeen directeur van de voorziening tot samenwerking Politie Nederland verleend zijn aan de in het tweede lid bedoelde medewerkers en die op 31 december 2012 van kracht waren, blijven geldig voor zover zij niet in strijd zijn met dit mandaatbesluit. In de bestaande ondermandaten dient ‘korpschef’ gelezen te worden als ‘directeur FIN’.

  • 7. Besluiten die door de directeur FIN genomen worden op basis van dit artikel, worden als volgt ondertekend:

    ‘De korpschef van politie, namens deze,

    [naam & handtekening]

    directeur Financiën’

  • 8. Besluiten die genomen worden op basis van de in het vierde en zesde lid bedoelde ondermandaten, worden als volgt ondertekend:

    ‘De korpschef van politie, namens deze,

    de directeur Financiën, namens deze,

    [naam & handtekening]

    [functienaam]’

Artikel 5.4 Directeur Communicatie (COM)

  • 1. Aan de directeur COM wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot diens werkterrein en de daarbij behorende budgetverantwoordelijkheid.

  • 2. Ten aanzien van het personeel heeft het mandaat betrekking op medewerkers die formatief geplaatst zijn bij een afdeling zoals genoemd in bijlage 6.

  • 3. In aanvulling op artikel 2.1 wordt aan de directeur COM geen mandaat verleend ten aanzien van:

    • a. primaire P-besluiten ten aanzien van medewerkers in salarisschalen 14 en hoger, daaronder begrepen het bevorderen van medewerker naar schaal 14 en hoger;

    • b. vaststellen van beoordelingen betreffende de medewerker waaraan hij rechtstreeks leiding geeft;

    • c. de besluiten bedoeld in de artikelen 5.1,tweede lid en 5.6, derde lid;

    • d. het aanvragen van subsidies ten behoeve van van de politie.

  • 4. De directeur COM is bevoegd ondermandaat te verlenen. Voor vaststelling legt de directeur het concept-ondermandaatbesluit ter instemming voor bij de korpschef.

  • 5. In afwijking van het vijfde lid verleent de directeur COM geen ondermandaat aangaande de volgende bevoegdheden:

    • a. het opleggen van de disciplinaire maatregel van strafontslag als bedoeld in artikel 77 eerste lid onder j Barp;

    • b. het beslissen op een klacht als bedoeld in Hoofdstuk 7 van de Politiewet 2012 jo. artikel 7 van de Uitvoeringsregeling klachtbehandeling politie;

    • c. het benoemen van de privacyfunctionaris als bedoeld in artikel 34 Wet politiegegevens;

    • d. het benoemen van leden van commissies als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht, commissies als bedoeld in artikel 4 van de Regeling bezwarenprocedure functiewaardering politie en commissies ter behandeling van klachten inzake ongewenste omgangsvormen.

  • 6. Alle ondermandaten die door de voormalige korpschefs of de algemeen directeur van de voorziening tot samenwerking Politie Nederland verleend zijn aan de in het tweede lid bedoelde medewerkers en die op 31 december 2012 van kracht waren, blijven geldig voor zover zij niet in strijd zijn met dit mandaatbesluit. In de bestaande ondermandaten dient ‘korpschef’ of ‘algemeen directeur’ gelezen te worden als ‘directeur COM’.

  • 7. Besluiten die door de directeur COM genomen worden op basis van dit artikel, worden als volgt ondertekend:

    ‘De korpschef van politie, namens deze,

    [naam & handtekening]

    directeur Communicatie’

  • 8. Besluiten die genomen worden op basis van de in het vierde en zesde lid bedoelde ondermandaten, worden als volgt ondertekend:

    ‘De korpschef van politie, namens deze,

    de directeur Communicatie, namens deze,

    [naam & handtekening]

    [functienaam]’

Artikel 5.5 Directeur Operatiën (OP)

  • 1. Aan de directeur OP wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot diens werkterrein en de daarbij behorende budgetverantwoordelijkheid.

  • 2. Ten aanzien van het personeel heeft het mandaat betrekking op medewerkers die formatief geplaatst zijn bij een afdeling zoals genoemd in bijlage 7.

  • 3. In aanvulling op artikel 2.1 wordt aan de directeur OP geen mandaat verleend ten aanzien van:

    • a. primaire P-besluiten ten aanzien van medewerkers in salarisschalen 14 en hoger, daaronder begrepen het bevorderen van medewerker naar schaal 14 en hoger;

    • b. vaststellen van beoordelingen betreffende de medewerker waaraan hij rechtstreeks leiding geeft;

    • c. de besluiten bedoeld in de artikelen 5.1,tweede lid en 5.6, derde lid;

    • d. het aanvragen van subsidies ten behoeve van de politie.

  • 4. De directeur OP is bevoegd ondermandaat te verlenen. Voor vaststelling legt de directeur het concept-ondermandaatbesluit ter instemming voor bij de korpschef.

  • 5. In afwijking van het vierde lid verleent de directeur OP geen ondermandaat aangaande de volgende bevoegdheden:

    • a. het opleggen van de disciplinaire maatregel van strafontslag als bedoeld in artikel 77 eerste lid onder j Barp;

    • b. het beslissen op een klacht als bedoeld in Hoofdstuk 7 van de Politiewet 2012 jo. artikel 7 van de Uitvoeringsregeling klachtbehandeling politie;

    • c. het benoemen van de privacyfunctionaris als bedoeld in artikel 34 Wet politiegegevens;

    • d. het benoemen van leden van commissies als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht, commissies als bedoeld in artikel 4 van de Regeling bezwarenprocedure functiewaardering politie en commissies ter behandeling van klachten inzake ongewenste omgangsvormen.

  • 6. Alle ondermandaten die door de voormalige korpschefs of de algemeen directeur van de voorziening tot samenwerking Politie Nederland verleend zijn aan de in het tweede lid bedoelde medewerkers en die op 31 december 2012 van kracht waren, blijven geldig voor zover zij niet in strijd zijn met dit mandaatbesluit. In de bestaande ondermandaten dient ‘korpschef’ of ‘algemeen directeur’ gelezen te worden als ‘directeur OP’.

  • 7. Besluiten die door de directeur OP genomen worden op basis van dit artikel, worden als volgt ondertekend:

    ‘De korpschef van politie, namens deze,

    [naam & handtekening]

    directeur Operatiën’

  • 8. Besluiten die genomen worden op basis van de in het vierde en zesde lid bedoelde ondermandaten, worden als volgt ondertekend:

    ‘De korpschef van politie, namens deze,

    de directeur Operatiën, namens deze,

    [naam & handtekening]

    [functienaam]’

Artikel 5.6 Directeur PDC

  • 1. Aan de directeur PDC wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot diens werkterrein en met ingang van 1 januari 2014 ten aanzien van de daarbij behorende budgetverantwoordelijkheid.

  • 2. Ten aanzien van het personeel heeft het mandaat betrekking op medewerkers die formatief geplaatst zijn bij een afdeling zoals genoemd in bijlagen 3 en 4.

  • 3. In aanvulling op het tweede lid, wordt aan de directeur PDC mandaat verleend tot het nemen van de volgende besluiten ten aanzien van alle medewerkers van de politie, met uitzondering van de medewerkers die vallen onder het Landelijk arbeidsvoorwaardenbeleid politietop van het Ministerie van Veiligheid en Justitie:

    • a. aanstelling in tijdelijke dienst met aparte arbeidsvoorwaarden (art. 2a, eerste lid Barp);

    • b. aanwijzen van ATH-slijtende functie (individueel) (art. 10, derde lid Barp);

    • c. toekennen tegemoetkoming in noodzakelijke kosten in verband met ziekte (art. 53 Barp);

    • d. toekennen smartengeld in geval van invaliditeit (art. 54a, eerste lid Barp);

    • e. toekennen uitkering bij overlijden in geval van dienstongeval (art.54a, tweede lid Barp);

    • f. openbaarmaking nevenwerkzaamheden korpschef, leden korpsleiding, politiechef, leiding (art. 55a, derde lid Barp);

    • g. toepassen van hardheidsclausule reorganisatie (art. 55v Barp);

    • h. toekennen tegemoetkoming in rechtskundige bijstand in bijzondere gevallen (art. 69a, vijfde lid Barp en art. 22a, vijfde lid Brvp);

    • i. verlenen van ontslag wegens reorganisatie (art. 91 Barp);

    • j. verlenen van ontslag op grond van art. 125e, tweede lid Ambtenarenwet (art. 93 Barp);

    • k. verlenen van eervol ontslag op andere gronden (art. 95, eerste lid Barp en art. 41 Brvp);

    • l. treffen van regeling mbt uitkering (art. 95, derde lid Barp)

    • m. toekennen toelage om redenen van werving of behoud (art.19 Bbp);

    • n. toekennen representatietoelage (art. 20 Bbp);

    • o. toekennen uitkering in verband met werving of behoud (art. 26 Bbp);

    • p. afwijking inzake vergoeding woon-/werkverkeer (art. 30, derde lid Bbp);

    • q. afwijken inhouden geheel of gedeeltelijk salaris (art. 37a, derde lid Bbp);

    • r. afwijking in individuele gevallen (art. 37 Brvvp en art. 44, tweede lid Brvp)

  • 4. In aanvulling op artikel 2.1 wordt aan de directeur PDC geen mandaat verleend ten aanzien van:

    • a. primaire P-besluiten ten aanzien van medewerkers in salarisschalen 14 en hoger, daaronder begrepen het bevorderen van medewerker naar schaal 14 en hoger;

    • b. vaststellen van beoordelingen betreffende de medewerker waaraan hij rechtstreeks leiding geeft.

    • c. opleggen van de verplichting te gaan of te blijven wonen in of nabij de gemeente van plaats van tewerkstelling (art. 61 Barp);

    • d. de besluiten bedoeld in artikel 5.1,tweede lid;

    • e. het aanvragen van subsidies ten behoeve van van de politie.

  • 5. De directeur PDC is bevoegd ondermandaat te verlenen. Voor vaststelling legt de directeur het concept-ondermandaatbesluit ter instemming voor bij de korpschef.

  • 6. In afwijking van het voorgaande lid verleent de directeur PDC geen ondermandaat aangaande de volgende bevoegdheden, behoudens aan de als zodanig in de bijlage bij het Ondermandaat PDC november 2013 aangewezen manager going concern HRM en manager goning concern FM:

    • a. het opleggen van de disciplinaire maatregel van strafontslag als bedoeld in artikel 77 eerste lid onder j Barp;

    • b. het beslissen op een klacht als bedoeld in Hoofdstuk 7 van de Politiewet 2012 jo. artikel 7 van de Uitvoeringsregeling klachtbehandeling politie;

    • c. het benoemen van de privacyfunctionaris als bedoeld in artikel 34 Wet politiegegevens;

    • d. het benoemen van leden van commissies als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht, commissies als bedoeld in artikel 4 van de Regeling bezwarenprocedure functiewaardering politie en commissies ter behandeling van klachten inzake ongewenste omgangsvormen.

  • 7. Alle ondermandaten die door de voormalige korpschefs of de algemeen directeur van de voorziening tot samenwerking Politie Nederland verleend zijn aan de in het tweede lid bedoelde medewerkers en die op 31 december 2012 van kracht waren, blijven geldig voor zover zij niet in strijd zijn met dit mandaatbesluit. In de bestaande ondermandaten dient ‘korpschef’ of ‘algemeen directeur’ gelezen te worden als ‘directeur PDC’.

  • 8. Besluiten die door de directeur PDC genomen worden op basis van dit artikel, worden als volgt ondertekend:

    ‘De korpschef van politie, namens deze,

    [naam & handtekening]

    directeur Politiedienstencentrum’

  • 9. Besluiten die genomen worden op basis van de in het vijfde en zevende lid bedoelde ondermandaten, worden als volgt ondertekend:

    ‘De korpschef van politie, namens deze,

    de directeur Politiedienstencentrum, namens deze,

    [naam & handtekening]

    [functienaam]’

Artikel 5.7 Directeur Korpsstaf

  • 1. Aan de directeur Korpsstaf wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot diens werkterrein en de daarbij behorende budgetverantwoordelijkheid.

  • 2. Ten aanzien van het personeel heeft het mandaat betrekking op medewerkers die formatief geplaatst zijn bij een afdeling zoals genoemd in bijlage 8.

  • 3. Aan de directeur Korpsstaf wordt ondertekeningsmandaat verleend voor besluiten van de korpschef op verzoeken op grond van de Wob als bedoeld in artikel 2.1 sub n.

  • 4. In aanvulling op artikel 2.1 wordt aan de directeur Korpsstaf geen mandaat verleend ten aanzien van:

    • a. primaire P-besluiten ten aanzien van medewerkers in salarisschalen 14 en hoger, daaronder begrepen het bevorderen van medewerker naar schaal 14 en hoger;

    • b. vaststellen van beoordelingen betreffende de medewerker waaraan hij rechtstreeks leiding geeft;

    • c. de besluiten bedoeld in de artikelen 5.1,tweede lid en 5.6, derde lid;

    • d. het aanvragen van subsidies ten behoeve van van de politie.

  • 5. De directeur Korpsstaf is bevoegd ondermandaat te verlenen. Voor vaststelling legt de directeur Korpsstaf het concept-ondermandaatbesluit ter instemming voor bij de korpschef.

  • 6. In afwijking van het vijfde lid verleent de directeur Korpsstaf geen ondermandaat aangaande de volgende bevoegdheden:

    • a. het opleggen van de disciplinaire maatregel van strafontslag als bedoeld in artikel 77 eerste lid onder j Barp;

    • b. het beslissen op een klacht als bedoeld in Hoofdstuk 7 van de Politiewet 2012 jo. artikel 7 van de Uitvoeringsregeling klachtbehandeling politie;

    • c. het benoemen van de privacyfunctionaris als bedoeld in artikel 34 Wet politiegegevens;

    • d. het benoemen van leden van commissies als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht, commissies als bedoeld in artikel 4 van de Regeling bezwarenprocedure functiewaardering politie en commissies ter behandeling van klachten inzake ongewenste omgangsvormen.

  • 7. Alle ondermandaten die door de voormalige korpschefs of de algemeen directeur van de voorziening tot samenwerking Politie Nederland verleend zijn aan de in het tweede lid bedoelde medewerkers en die op 31 december 2012 van kracht waren, blijven geldig voor zover zij niet in strijd zijn met dit mandaatbesluit. In de bestaande ondermandaten dient ‘korpschef’ of ‘algemeen directeur’ gelezen te worden als ‘directeur Korpsstaf’.

  • 8. Besluiten die door de directeur Korpsstaf genomen worden op basis van dit artikel, worden als volgt ondertekend:

    ‘De korpschef van politie, namens deze,

    [naam & handtekening]

    directeur Korpsstaf’

  • 9. Besluiten die genomen worden op basis van de in het vijfde en zevende lid bedoelde ondermandaten, worden als volgt ondertekend:

    ‘De korpschef van politie, namens deze,

    de directeur Korpsstaf, namens deze,

    [naam & handtekening]

    [functienaam]’

  • 10. Besluiten die op grond van het ondertekeningsmandaat als bedoeld in het derde lid worden genomen, worden als volgt ondertekend:

    "Overeenkomstig het door de korpschef van politie genomen besluit,

    [naam & handtekening]

    directeur Korpsstaf’

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1

  • 1. Het Mandaatbesluit politie januari 2013 komt hierbij te vervallen.

  • 2. Dit gewijzigde mandaatbesluit treedt in werking op 1 november 2013, en zal worden gepubliceerd op www.politie.nl .

  • 3. Dit besluit kan worden aangehaald als ‘Mandaatbesluit politie november 2013’.

Den Haag, 1 november 2013

De korpschef van politie, G.L. Bouman

BIJLAGE 2 – BEDRIJFSVOERINGSAFDELINGEN CIO

Voormalig korps

Afdeling/dienst

01 Groningen

Afdeling Informatie- en Innovatiemanagement

02 Friesland

Afdeling O&I

03 Drenthe

Proces- en Informatiemanagement

04 IJsselland

1. Bureau Korpsondersteuning (OIM)

2. Team Analyse en Beheer

05 Twente

1. Afdeling PIO (OIM)

2. Team FAB/MI (FB)

06 Noord-Oost-Gelderland

1. Sturings-ondersteuning – Strategie (OIM)

2. Functioneel Beheer

07 Gelderland-Midden

Dienst Informatiemanagement

08 Gelderland-Zuid

Informatiemanagement

09 Utrecht

Afdeling Informatiemanagement

10 Noord-Holland-Noord

Afdeling Informatie Management

11 Zaanstreek-Waterland

Unit Informatie Management

12 Kennemerland

Afdeling Informatie Management

13 Amsterdam-Amstelland

Dienst Regionale Informatieorganisatie (DRI)

14 Gooi en Vechtstreek

Concern Dienst Informatiemanagement

15 Haaglanden

Bureau Informatiemanagement

16 Hollands Midden

Informatievoorziening

17 Rotterdam-Rijnmond

Dienst Regionale Informatievoorziening (DRI)

18 Zuid-Holland-Zuid

Dienst Regionale Informatievoorziening (DRI)

19 Zeeland

Informatiemanagement

20 Midden-West-Brabant

Unit Informatiemanagement

21 Brabant-Noord

1. IM projectleiders/adviseurs

2. Functioneel Applicatiebeheer

22 Brabant-Zuid-Oost

Afdeling Informatiemanagement en Ondersteuning (IM&O)

23 Limburg-Noord

Organisatie Ontwikkeling en Informatiemanagement (O&I)

24 Limburg-Zuid

Bureau Informatie, Proces/Projectmanagement (BIPP)

25 Flevoland

Informatiemanagement

26 KLPD

Dienst Projecten en Informatievoorziening

SSC Noord

Afdeling Functioneel Beheer

VtsPN

1. Divisie ICT

2. Divisie MDC

3. Functioneel beheer

4. Domeinteams

5. Informatiemanagement

6. Verandermanagement

7. IIM (interne Informatievoorziening)

8. Stafafdeling Strategie & Concernbestuur

9. Stafafdeling Veiligheid & Integriteit

10. Stafafdeling Audit & Risicomanagement

11. VPP

12. Dienst bedrijfsvoering, met uitzondering in overige bijlagen genoemde onderdelen

BIJLAGE 3 – BEDRIJFSVOERINGSAFDELINGEN HRM

Voormalig korps

Afdeling/dienst

01 Groningen

Afdeling Personeel

02 Friesland

Bedrijfsvoering

03 Drenthe

Dienst bedrijfsvoering

04 IJsselland

Afdeling Human Resource Management

05 Twente

Dienst Personeel

06 Noord-Oost-Gelderland

Afdeling Personeel & Ontwikkeling

07 Gelderland-Midden

Regionale dienst HRM

08 Gelderland-Zuid

Stafdienst Personeel & Organisatie

09 Utrecht

Regionale afdeling Personeeel en Organisatie

10 Noord-Holland-Noord

HRM

11 Zaanstreek-Waterland

Unit Personeel en Opleiding

12 Kennemerland

Dienst P&O

13 Amsterdam-Amstelland

1. Dienst Personeel & Arbeidsvoorwaarden

2. APA

3. MD

14 Gooi en Vechtstreek

Concerndienst Personeel en Organisatie

15 Haaglanden

Directoraat Human Resource Management

16 Hollands Midden

Dienst Personeel

17 Rotterdam-Rijnmond

Afdeling personeel en organisatie

18 Zuid-Holland-Zuid

Personeeel & Organisatie

19 Zeeland

Afdeling personeel en organisatie

20 Midden-West-Brabant

Unit Personeelszaken

21 Brabant-Noord

Human Resource Management

22 Brabant-Zuid-Oost

Afdeling P&O

23 Limburg-Noord

Afdeling Personeel & Organisatie

24 Limburg-Zuid

Stafafdeling Personeel & Organisatie

25 Flevoland

Stafdienst Personeeel en Organisatie

26 KLPD

Dienst Personeel & Organisatie

SSC Noord

Afdeling Personeelsondersteuning

VtsPN

1. Afdeling P&O

2. Landelijk HRM programma

3. ECPV

4. Politieonderwijsraad (POR)

BIJLAGE 4 – BEDRIJFSVOERINGSAFDELINGEN FACILITAIRE ZAKEN

Voormalig korps

Afdeling/dienst

01 Groningen

SSC Noord, Facilitaire Dienstverlening

02 Friesland

SSC Noord, Facilitaire Dienstverlening

03 Drenthe

SSC Noord, Facilitaire Dienstverlening

04 IJsselland

Facilitaire servicedesk

05 Twente

Facilitair, Huisvesting en Techniek

06 Noord-Oost-Gelderland

Facilitaire ondersteuning

07 Gelderland-Midden

Dienst facilitair bedrijf

08 Gelderland-Zuid

Financiele en facilitaire zaken

09 Utrecht

Facilitaire diensten

10 Noord-Holland-Noord

Facilitair Management

11 Zaanstreek-Waterland

Sectie Facilitair

12 Kennemerland

Facilitaire Zaken

13 Amsterdam-Amstelland

Dienst Facilitaire Services

14 Gooi en Vechtstreek

Facilitaire ondersteuning

15 Haaglanden

Bureau Facilitaire Zaken

Bureau Vervoer

Inkoop

16 Hollands Midden

Dienst Facilitaire Ondersteuning

17 Rotterdam-Rijnmond

Facilitair bedrijf

18 Zuid-Holland-Zuid

Facilitair bedrijf

19 Zeeland

Facilitaire dienst

20 Midden-West-Brabant

Unit Facilitaire diensten

21 Brabant-Noord

Facility Management

22 Brabant-Zuid-Oost

Facilitair Bedrijf

23 Limburg-Noord

Facilitair Bedrijf

24 Limburg-Zuid

Facilitair Bedrijf

25 Flevoland

Facilitaire ondersteuning

26 KLPD

Dienst Facilitaire operaties

VtsPN

1. Facilitair bedrijf

2. Inkoop

3. Operationele inkoop

4. Beleid, Toetsing en Ondersteuning

5. Schade, Verzekeringen Preventie

6. Projectbegeleiding

7. Contract- en Leveranciersmanagement

8. Logistiek en Distributie

BIJLAGE 5 – BEDRIJFSVOERINGSAFDELINGEN FINANCIËN

Voormalig korps

Afdeling/dienst

01 Groningen

Afdeling Financieel Economische Zaken

02 Friesland

Afdeling Bedrijfsvoering

03 Drenthe

Dienst Bedrijfsvoering, Bureau Advies

04 IJsselland

Financieel Economische Bedrijfsvoering

05 Twente

Dienst Middelen, Team Financieel Beheer

06 Noord-Oost-Gelderland

Afdeling Financieel Economische Zaken

07 Gelderland-Midden

Dienst Financiën, Control & Kwaliteit/Financiele administratie

08 Gelderland-Zuid

 

09 Utrecht

Regionale afdeling Financiën

10 Noord-Holland-Noord

Afdeling Financiën & Control

11 Zaanstreek-Waterland

Sectie Financiën

12 Kennemerland

Bureau Financiële Administratie

13 Amsterdam-Amstelland

Dienst Financieel Economische Ondersteuning

14 Gooi en Vechtstreek

Concerndienst Middelen

15 Haaglanden

Bureau Financiën

16 Hollands Midden

Dienst Financiën

17 Rotterdam-Rijnmond

Afdeling Financieel Economische Zaken

18 Zuid-Holland-Zuid

Afdeling Financieel Economische Zaken

19 Zeeland

Afdeling Financiën

20 Midden-West-Brabant

Unit Financiën

21 Brabant-Noord

Financieel Management

22 Brabant-Zuid-Oost

Financieel Economische Zaken

23 Limburg-Noord

1. Regionaal Administratiekantoor

2. Financieel Beleid & Advies

24 Limburg-Zuid

Financieel economische bedrijfsvoering, bureau Financiën

25 Flevoland

Stafdienst Financieel Economische Zaken

26 KLPD

Dienst Financieel Economische Zaken

SSC Noord

Team Financiële Administratie

VtsPN

Financieel Economische Zaken

BIJLAGE 6 – BEDRIJFSVOERINGSAFDELINGEN COMMUNICATIE

Voormalig korps

Afdeling/dienst

VtsPN

Stafafdeling Communicatie

BIJLAGE 7 – BEDRIJFSVOERINGSAFDELINGEN OPERATIËN

Voormalig korps

Afdeling/dienst

VtsPN

1. Programma Intake, Noodhulp & Meldkamerdomein

BIJLAGE 8 – BEDRIJFSVOERINGSAFDELINGEN KORPSSTAF

Voormalig korps

Afdeling/dienst

VtsPN

1. Divisie BO/NPI

2. Kwaliteitsbureau Politie

TOELICHTING

Algemeen

Dit mandaatbesluit regelt de verdeling van de bevoegdheden die wettelijk aan de korpschef zijn toegekend. Het betreft de bevoegdheden die onder de Politiewet 1993 toekwamen aan de korpsbeheerders (de beheerbevoegdheden) en de korpschefs (bijzondere wetten). Het mandaatbesluit regelt alleen de mandatering van de korpschef aan leden van de korpsleiding, de politiechefs en de directeuren. Het besluit is gebaseerd op de situatie per 1 september 2013, het moment dat het Politiedienstencentrum (deels) in werking treedt.

Voor de onderliggende werkstructuur in de bedrijfsvoering wordt verwezen naar de Notitie hulpstructuur bedrijfsvoering versie 2.0.

Het besluit is opgesteld op basis van de uitgangspunten ‘georganiseerd vertrouwen’ en ‘professionele ruimte’. Dit vertaalt zich naar de keuze voor een negatief geformuleerd mandaat: alles wat niet expliciet uitgezonderd is, wordt gemandateerd.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 2.1

In artikel 2.1 wordt (limitatief) opgesomd welke bevoegdheden door de korpschef niet worden gemandateerd. Dit zijn dus bevoegdheden die alleen de korpschef (en zijn als zodanig optredende plaatsvervanger) kan uitoefenen.

Onder c, d en e is een 3-tal soorten handelingen genoemd die volgens artikel 29 Politiewet 2012 weliswaar behoren tot de bevoegdheid van de korpschef, maar instemming van de Minister behoeven.

Onder f t/m h: Van het mandaat is uitgezonderd het vaststellen van de randvoorwaarden voor het verwerken van politiegegevens ter ondersteuning van de politietaak, de zogenaamde ‘artikel 13 WPG verwerkingen’. Deze randvoorwaarden bepalen de omvang van deze artikel 13 WPG verwerkingen. Het principiële karakter hiervan rechtvaardigt dat de korpschef dit niet mandateert. Dit draagt tevens bij aan centraal overzicht over artikel 13 WPG verwerkingen en kan overlappingen, witte vlekken of wildgroei helpen voorkomen.

Ten tweede is uitgezonderd een aantal zaken dat verband houdt met controle en toezicht op de verwerking van politiegegevens. De WPG heeft de eindverantwoordelijkheid voor de politiegegevens uitdrukkelijk neergelegd bij de korpschef en het past daarbij dat hij zelf opdracht geeft tot het uitvoeren van de verplichte externe privacy-audits en zelf eventueel de functionaris gegevensbescherming benoemt. Het benoemen van de privacyfunctionaris wordt niet uitgezonderd van mandaat, en kan dus door de politiechefs en directeuren gebeuren. Zij kunnen die benoemingsbevoegdheid echter niet dan wel beperkt ondermandateren.

Onder k en l: de Regeling klachtbehandeling politie en de Regeling toezicht arrestantenzorg bepalen dat de leden van de klachtencommissie respectievelijk de commissie toezicht arrestantenzorg benoemd worden door de korpschef, op voordracht van de politiechef. Waar dit zo uitdrukkelijk bepaald is, is mandatering van deze bevoegdheid niet aan de orde.

Onder m: genoemde regeling bepaalt dat er één landelijke bezwaarcommissie is voor besluiten aangaande functiewaardering. Benoeming van de leden is dan ook aan de korpschef.

Onder n: het beslissen op Wob-verzoeken is in de omschreven gevallen voorbehouden aan de korpschef. Onder sub i wordt gedoeld op verzoeken die expliciet gericht zijn aan de korpschef, of die gelet op de inhoud van het verzoek informatie over de gehele politie betreffen. Onder ii wordt gedoeld op verzoeken die (vrijwel) gelijkluidend ingediend zijn bij meerdere eenheden. Onder iii worden alle verzoeken begrepen die, gelet op de inhoud, mogelijke tot politiek-bestuurlijke gevolgen kunnen leiden. Dit kunnen dus ook verzoeken zijn die bij slechts één eenheid zijn ingediend. De coördinatie van de afhandeling van deze drie soorten verzoeken vindt plaats vanuit de korpsstaf. De directeur Korpsstaf heeft (zie artikel 5.7 lid 3) tekenbevoegdheid.

Artikel 2.2

Onder ‘aanwijzingen van de korpschef’ in het eerste lid worden verstaan zowel structurele beleids- en begrotingskaders als ad hoc aanwijzingen.

Artikel 2.3

Dit artikel bepaalt dat degene die op grond van dit besluit of op grond van ondermandaten bevoegd is om disciplinaire straffen op te leggen, dan wel besluiten mbt inhouding van bezoldiging tijdens schorsing en ontslag bij onherroepelijk worden van een vrijheidsstraf te nemen, zich dient te richten naar de uitkomsten van bespreking in het landelijk afstemmingsoverleg voor disciplinaire bestraffing. Als het strafmaatoverleg aangeeft dat in een bepaalde casus een strafontslag of voorwaardelijk strafontslag aan de orde is, en een (onder)gemandateerde wil een lagere straf opleggen, legt de (onder)gemandateerde de casus voor aan de korpschef. Die procedure geldt ook in omgekeerde situaties: als de (onder)gemandateerde een strafontslag of voorwaardelijk strafontslag wil opleggen terwijl het strafmaat-overleg een lagere straf geïndiceerd acht.

Artikel 3.1

In dit artikel wordt het mandaat geregeld van de leden van de korpsleiding. Uitgangspunt is dat zij kunnen besluiten binnen de grenzen van hun portefeuilles. Het tweede lid regelt dat zij elkaar in spoedeisende gevallen kunnen vervangen.

Artikel 3.4

Om de mandaatstructuur binnen de organisatie eenduidig te houden, is het van belang dat mandatering en ondermandatering zo veel mogelijk langs de lijn van de formele hiërarchie plaatsvindt. Daarom is in dit artikel bepaald dat alle gemandateerde bevoegdheden binnen de organisatie zoveel mogelijk rechtstreeks (d.w.z. zonder tussenkomst van een ander lid van de korpsleiding) door de korpschef worden gemandateerd. De uitzondering voor de CIO komt voort uit de speciale positie die de informatievoorziening qua bedrijfsvoeringsintegratie inneemt binnen de politie.

Artikel 4.1

In het eerste lid wordt aan de politiechef mandaat verleend voor de eigen eenheid, maar ook voor diens landelijke aandachtsgebieden/portefeuilles. Het eerder vastgestelde model ondermandaat is niet opnieuw als bijlage bijgevoegd, omdat alle politiechefs beschikken over een met instemming van de korpschef vastgesteld ondermandaatbesluit en de wijzigingen in het onderhavige mandaatbesluit niet van invloed zijn op de door de politiechefs onder te mandateren bevoegdheden.

In het tweede en derde lid wordt geregeld dat de politiechef (in mandaat) bevoegd gezag is voor alle medewerkers van de korpsen die in de eenheid zijn opgegaan. Uitgezonderd zijn de medewerkers die formatief vallen onder een van de bestaande bedrijfsvoeringsafdelingen. Deze vallen onder het mandaat van de directeuren. Aspiranten zijn administratief onder gebracht onder HRM, maar het is gewenst dat zij beëdigd worden door de politiechef van de eenheid waar zij feitelijk werkzaam zijn. Medewerkers die wel een bedrijfsvoeringsfunctie bekleden maar niet formatief zijn ondergebracht bij een bedrijfsvoeringsafdeling vallen wel onder het bevoegd gezag van de politiechef. Dit geldt bij voorbeeld voor huismeesters die formatief tot een district behoren. Uiteraard kunnen de directeuren deze medewerkers wel functioneel aansturen dan wel aanwijzingen en kaders stellen waarbinnen de aansturing vanuit de politiechef dient plaats te vinden. Het derde lid geldt niet voor medewerkers communicatie en inzetplanning: voor deze medewerkers heeft de politiechef volledig mandaat en is geen afstemming nodig met een directeur.

Aanvragen voor vergunningen, verloven etc kunnen sinds 1 januari 2013 overal in Nederland worden ingediend. In deze bepaling wordt vastgelegd dat de woon-/vestigingsplaats intern bepaalt welke politiechef tot afhandeling bevoegd is. Daarnaast wordt bepaald dat ‘verkeerd’ ingediende verzoeken onverwijld naar de juiste eenheid doorgestuurd moeten worden, en dat de eenheid die het verzoek van de belanghebbende heeft ontvangen, deze over de interne doorzending moet informeren.

Artikel 4.2

Er wordt van uit gegaan dat de politiechef in gevallen die politiek-bestuurlijke implicaties van meer dan regionale betekenis (kunnen) hebben voorafgaand overleg zoekt met de korpsleiding. Het is niet nodig dit in het mandaat op te nemen.

Artikel 4.3

In dit artikel wordt een aantal zaken geregeld rondom de ondermandatering door de politiechefs. Ten eerste wordt imperatief bepaald dat de politiechefs een uniform ondermandaat verlenen aan hun eenheidsleidingen. Hiermee wordt bereikt dat de bevoegdheidsverdeling binnen de 11 eenheidsleidingen in basis identiek is. De politiechefs doen dit door vaststelling van een model-ondermandaatbesluit. In dat model wordt de bevoegdheidsverdeling zoals die in hoofdstuk 3 van dit Mandaatbesluit Politie 2013 is vastgelegd binnen de korpsleiding, gespiegeld naar de eenheidsleidingen. Het modelbesluit voorziet bovendien in het geldig verklaren van bestaande ondermandaten.

De politiechefs hebben binnen het model ruimte om bepaalde, door henzelf te bepalen bevoegdheden niet onder te mandateren maar aan zich te houden.

Ten tweede regelt dit artikel dat de politiechefs in aanvulling op het model-ondermandaatbesluit nog andere ondermandaten kan verstrekken. Zeker in de transitieperiode tussen 1 januari 2013 en afronding van de reorganisatie kan er behoefte zijn aan tijdelijke hulpstructuren om een eenheid op een effectieve en efficiënte wijze te kunnen besturen. Vaststelling van dergelijke ondermandaten is wel gebonden aan voorafgaande instemming van de korpschef. Hierdoor kan er op centraal niveau getoetst worden hoe het voorgenomen ondermandaat zich verhoudt tot het totale mandaatstelsel en de realisatie van de nieuwe organisatie.

Hoofdstuk 5

In hoofdstuk 5 worden de bevoegdheden van de directeuren beschreven. In de transistiefase zijn de bevoegdheden nog niet op een volledig uniforme wijze belegd. Zo treedt de directeur Financiën op als bevoegd gezag voor al het personeel van de afdelingen Financiën, terwijl deze rol voor de afdelingen HRM en FM is neergelegd bij de directeur PDC.

Voortvloeiend uit de Notitie hulpstructuur bedrijfsvoering gaat de budgetverantwoordelijkheid van HRM en, FM per 1 januari 2014 van de betreffende directeur over naar de directeur PDC.

Artikel 5.1, lid 2

In deze bepaling wordt de directeur HRM gemandateerd om voor de gehele politie besluiten te nemen op verzoeken tot erkenning van PTSS als beroepsziekte. Dit mandaat is vooralsnog voor 1 jaar gegeven, waarna evaluatie zal volgen.

Artikel 5.3 lid 1

Uitsluitend aan de directeur Financien is het aanvragen van subsidies voorbehouden, waarbij deze vooraf zal afstemmen met de voor het onderwerp waar de subsidie op ziet relevante directie of politiechef/aandachtsgebiedhouder.

Onder de bevoegdheid tot aanvragen is tevens begrepen het afleggen van (tussentijdse) verantwoording over toegekende subsidies.

Artikel 6.1

Met de vaststelling van het onderhavige mandaatbesluit is beoogd de wijzingingen integraal in één geactualiseerd besluit op te nemen. Dit betekent tevens dat op basis van het Mandaatbesluit politie januari 2013 met instemming van de korpschef genomen ondermandaatbesluiten van kracht blijven, tenzij zij in strijd zijn met het onderhavige mandaatbesluit.

Naar boven