Vaststelling Procesregeling bestuursrechterlijke colleges 2014

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven hebben de Procesregeling bestuursrechterlijke colleges 2014 vastgesteld in verband met de inwerkingtreding van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht per 1 januari 2013, de wijziging van de Awb per 1 juli 2013 vanwege de invoering van een verzoekschriftprocedure voor schadevergoeding (titel 8.4 Awb) en de mogelijkheid van incidenteel hoger beroep (artikelen 8:110 t/m 8:112 Awb).

Daarnaast zijn enkele (redactionele) wijzigingen aangebracht. De wijzigingen treden in werking met ingang van 1 januari 2014. De Procesregeling bestuursrechterlijke colleges 2006 vervalt met ingang van die datum.

Den Haag/Utrecht, 9 december 2013

Voor de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, J.E.M. Polak, voorzitter.

Voor de Centrale Raad van Beroep, T.G.M. Simons, president.

Voor het College van Beroep voor het bedrijfsleven, R.F.B. van Zutphen president.

Procesregeling Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven 2014 (Procesregeling bestuursrechterlijke colleges 2014)

Artikel 1 – Begripsbepalingen

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    a. appellant:

    de indiener van het beroepschrift bij het college;

    b. Awb:

    Algemene wet bestuursrecht;

    c. college:

    de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep dan wel het College van Beroep voor het bedrijfsleven;

    d. verzoeker:

    de indiener van het verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb.

  • 2. Tenzij uit deze regeling anders voortvloeit, wordt daarin onder beroep mede verstaan: hoger beroep en onder beroepschrift mede verstaan: hogerberoepschrift.

Artikel 2 – Toepassingsbereik

  • 1. Deze regeling is van toepassing op hoofdzaken die zijn ingeleid door middel van een beroep- of een verzoekschrift, met uitzondering van:

    • a. zaken waarop hoofdstuk 7 van de Vreemdelingenwet 2000 van toepassing is, en

    • b. tuchtzaken die worden behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

  • 2. Tenzij anders is bepaald is deze regeling, voor zover mogelijk, van toepassing op het incidenteel hoger beroep.

Artikel 3 – Afwijking in bijzondere omstandigheden

In geval van bijzondere omstandigheden kan het college van deze regeling afwijken.

Artikel 4 – Verlenging termijnen

  • 1. Een verzoek om verlenging van een door het college gestelde termijn wordt gemotiveerd en binnen die termijn schriftelijk ingediend.

  • 2. Een volgend verzoek om verlenging met betrekking tot dezelfde aangelegenheid wordt niet toegewezen.

  • 3. Op het verzoek om verlenging wordt binnen één week na de ontvangst beslist. De beslissing wordt aan de indiener van het verzoek om verlenging en bij toewijzing zo nodig ook aan de andere partijen schriftelijk medegedeeld.

  • 4. Indien het verzoek wordt afgewezen, kan de indiener van het verzoek om verlenging een laatste termijn van één week worden gegeven om alsnog aan het gevraagde te voldoen. In ieder geval wordt geen laatste termijn gegeven, indien bij het stellen van de termijn is medegedeeld dat verlenging niet zal worden toegestaan.

Artikel 5 – Bevestiging en kennisgeving ontvangst beroepschrift

  • 1. Binnen twee weken na de ontvangst van het beroepschrift wordt:

    • a. een bevestiging van de ontvangst gezonden aan de appellant;

    • b. een kennisgeving van de ontvangst gezonden aan het bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen, tenzij dat bestuursorgaan de appellant is;

    • c. indien het een hoger beroepschrift betreft mededeling gedaan aan de griffier van de rechtbank die de aangevallen uitspraak heeft gedaan.

  • 2. Binnen vier weken na het einde van de beroepstermijn wordt een kennisgeving van de ontvangst van het beroepschrift gezonden aan de andere partijen en aan de op dat moment bij het college bekende derden-belanghebbenden.

Artikel 6 – Incidenteel hoger beroep

  • 1. Binnen twee weken na ontvangst van de gronden van het hoger beroep worden de andere partijen in de gelegenheid gesteld incidenteel hoger beroep in te stellen.

  • 2. Incidenteel hoger beroep wordt bij voorkeur bij afzonderlijk geschrift ingediend.

Artikel 7 – Bevestiging en kennisgeving ontvangst verzoekschrift

Binnen twee weken na de ontvangst van het verzoekschrift wordt:

  • a. een bevestiging van de ontvangst gezonden aan de verzoeker;

  • b. een kennisgeving van de ontvangst gezonden aan het bestuursorgaan dat de schade beweerdelijk heeft veroorzaakt.

Artikel 8 – Griffierecht

  • 1. Binnen twee weken na de ontvangst van het beroepschrift of het verzoekschrift wordt de appellant/verzoeker schriftelijk uitgenodigd het griffierecht, indien het is verschuldigd, binnen vier weken te voldoen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien het beroepschrift of het verzoekschrift is ingediend door een gemachtigde die bij het college een rekening-courant aanhoudt en het griffierecht langs deze weg is verrekend.

  • 3. Indien het college niet bevoegd is kennis te nemen van het beroepschrift of het verzoekschrift heft het geen griffierecht. Is wel griffierecht geheven, dan wordt dit gerestitueerd indien het is betaald.

Artikel 9 – Herstel verzuimen

  • 1. Het college geeft van het bestaan van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, schriftelijk kennis aan de appellant/verzoeker en nodigt deze daarbij uit het verzuim binnen vier weken te herstellen. Daarbij vermeldt het college dat het beroep of het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien het verzuim niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld en het verzuim niet verschoonbaar is.

  • 2. Indien het beroep/verzoek wordt behandeld met toepassing van artikel 8:52 van de Awb wordt, in afwijking van het eerste lid, een termijn van twee weken gehanteerd.

  • 3. De voorgaande leden zijn niet van toepassing, indien de mogelijkheid om het verzuim te herstellen bij bijzondere wet is uitgesloten.1

Artikel 10 – Aantonen vertegenwoordigingsbevoegdheid

Indien het college een machtiging of bewijs van vertegenwoordigingsbevoegdheid verlangt, nodigt het de gemachtigde of vertegenwoordiger schriftelijk uit de machtiging of het bewijs van vertegenwoordigingsbevoegdheid binnen vier weken in te zenden.

Artikel 11 – Niet-ontvankelijkverklaring beroep of verzoek

Niet-ontvankelijkverklaring van het beroep of het verzoek wegens een verzuim als bedoeld in de artikelen 8, 9 en 10 vindt slechts plaats, indien:

  • a. de uitnodiging het verzuim te herstellen bij aangetekende brief is verzonden,

  • b. in de uitnodiging is medegedeeld dat het beroep of het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien het verzuim niet binnen de gestelde termijn is hersteld en het verzuim niet verschoonbaar is, en

  • c. binnen de termijn geen herstel heeft plaatsgevonden.

Artikel 12 – Partijen

  • 1. Als partij in de (hoger) beroepsprocedure worden in ieder geval aangemerkt:

    • a. de appellant;

    • b. het bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen;

    • c. het bestuursorgaan dat het aan goedkeuring onderworpen besluit heeft genomen;

    • d. het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen waarover in administratief beroep is beslist.

  • 2. Indien het een zaak in hoger beroep betreft, wordt tevens in ieder geval de indiener van het beroepschrift in eerste aanleg als partij aangemerkt.

  • 3. Het college stelt ambtshalve de daarvoor in aanmerking komende bij hem bekende derden-belanghebbenden een termijn van twee weken om kenbaar te maken of zij als partij aan het geding willen deelnemen.

  • 4. Op een verzoek om een derde als partij aan het geding deel te laten nemen, beslist het college binnen vier weken na de ontvangst.

  • 5. Van een beslissing om een derde als partij aan het geding te laten deelnemen, kan het college op elk moment in de procedure terugkomen.

  • 6. Als partij in de verzoekschriftprocedure wordt in ieder geval aangemerkt:

    • a. de verzoeker;

    • b. het bestuursorgaan dat de schade beweerdelijk heeft veroorzaakt.

  • 7. De leden 2, 3, 4 en 5 zijn van overeenkomstige toepassing op de verzoekschriftprocedure als bedoeld in het zesde lid.

Artikel 13 – Toezending stukken en indiening schriftelijke uiteenzetting

  • 1. Nadat de gronden van het beroep zijn ingediend, wordt zo spoedig mogelijk een afschrift van het beroepschrift en het geschrift dat de gronden bevat aan de andere partijen gezonden.

  • 2. Toezending als bedoeld in het eerste lid blijft achterwege, indien aanstonds blijkt dat het beroepschrift moet worden doorgezonden aan het bevoegde bestuursorgaan of de bevoegde bestuursrechter.

  • 3. Bij zaken in eerste en enige aanleg wordt binnen twee weken na de ontvangst van de op de zaak betrekking hebbende stukken of het verweerschrift een afschrift aan de andere partijen gezonden, tenzij het zeer omvangrijke of moeilijk te vermenigvuldigen stukken betreft. Indien de partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, kan de toezending van stukken waarvan de partijen eerder hebben kunnen kennisnemen achterwege blijven.

  • 4. Bij zaken in hoger beroep wordt aan de partijen binnen twee weken na de ontvangst van een verweerschrift dan wel een stuk waarin een partij een schriftelijke uiteenzetting over de zaak geeft, een afschrift daarvan gezonden.

  • 5. Andere partijen dan de indiener van het beroepschrift, degene aan wie een verweerschrift is gevraagd en degene die reeds een schriftelijke uiteenzetting heeft gegeven, worden in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na de uitnodiging daartoe een schriftelijke uiteenzetting over de zaak te geven.

  • 6. Indien een partij nadere stukken indient, zendt het college binnen twee weken na de ontvangst afschrift daarvan aan de andere partijen.

Artikel 14 – Beperking kennisneming

  • 1. Een mededeling van een partij dat uitsluitend het college kennis zal mogen nemen van stukken wordt afzonderlijk en schriftelijk gedaan en gemotiveerd.

  • 2. Een mededeling als bedoeld in het eerste lid kan uitsluitend betrekking hebben op stukken die de betrokken partij op grond van de wet verplicht is aan het college over te leggen. Een mededeling die betrekking heeft op een onverplicht overgelegd stuk, wordt niet in behandeling genomen. Het stuk waarop dat verzoek betrekking heeft, wordt aan de betrokken partij teruggezonden.

  • 3. Indien het beroep betrekking heeft op een besluit tot weigering van openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, wordt steeds gehandeld alsof een mededeling als bedoeld in het eerste lid is gedaan en het college heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.

  • 4. Het college beslist binnen zes weken of de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. De termijn vangt aan zodra aan de in het eerste lid gestelde eisen is voldaan en de stukken waarop de mededeling betrekking heeft, zijn ontvangen.

  • 5. De partijen worden van de beslissing, bedoeld in het vierde lid, schriftelijk in kennis gesteld. De kennisgeving bevat de namen van de partijen en hun vertegenwoordigers of gemachtigden, de gronden van de beslissing, de beslissing en de samenstelling van de kamer van het college die de beslissing heeft genomen. Vindt de behandeling van de zaak ter zitting plaats binnen zes weken, dan kan de kennisgeving ook mondeling ter zitting worden gedaan.

  • 6. Indien het college heeft beslist dat de beperking van de kennisneming niet gerechtvaardigd is, zendt het de stukken waarop de mededeling betrekking heeft binnen twee weken terug aan de betrokken partij. Het college verzoekt daarna om inzending van de desbetreffende stukken.

  • 7. Van een eenmaal gegeven toestemming tot kennisneming door het college van stukken ten aanzien waarvan is beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kan niet worden teruggekomen.

  • 8. Binnen twee weken na de verzending van de uitspraak worden de stukken ten aanzien waarvan het college heeft beslist dat de beperking van de kennisgeving gerechtvaardigd is, teruggezonden aan de betrokken partij.

Artikel 15 – Deskundigenonderzoek

  • 1. Indien het college de partijen in de gelegenheid stelt om hun wensen omtrent een deskundigenonderzoek kenbaar te maken, stelt het daarvoor een termijn van twee weken.

  • 2. Het college stelt de deskundige een termijn van ten minste vier en ten hoogste dertien weken voor het uitbrengen van een schriftelijk verslag van het onderzoek.

  • 3. Het college zendt, behoudens toepassing van artikel 8:32 van de Awb, binnen twee weken na de ontvangst van het verslag een afschrift daarvan aan de partijen.

  • 4. Naar aanleiding van een gemotiveerd verzoek van een partij kan het college de termijn van vier weken voor het naar voren brengen van zienswijzen met betrekking tot het verslag eenmaal met twee weken verlengen.

  • 5. Het college kan de ontvangen zienswijzen binnen twee weken voor commentaar voorleggen aan de deskundige. Aan de deskundige wordt daarbij een termijn van ten minste twee en ten hoogste vier weken gegeven om zijn commentaar in te dienen.

Artikel 16 – Versnelde behandeling

  • 1. Een verzoek om versnelde behandeling wordt gemotiveerd en schriftelijk ingediend.

  • 2. Binnen twee weken na de ontvangst van het verzoek deelt het college aan de indiener van het verzoek om versnelde behandeling schriftelijk mede of het verzoek wordt toegewezen.

  • 3. Bij toewijzing van het verzoek wordt aan de partijen zo mogelijk tevens bericht op welke wijze de zaak verder wordt behandeld.

Artikel 17 – Beroep tegen niet tijdig nemen van een besluit met toepassing van afdeling 8.2.4a van de Awb

  • 1. Indien beroep is ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, behandelt het college het beroep versneld met toepassing van artikel 8:52 van de Awb. Hiervan wordt partijen mededeling gedaan in de ontvangstbevestiging onderscheidenlijk de kennisgeving, bedoeld in artikel 6:14, eerste en tweede lid, van de Awb.

  • 2. In afwijking van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb verzoekt het college het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift in te zenden binnen twee weken na de verzending van het beroepschrift aan het bestuursorgaan. Daarbij deelt het college het bestuursorgaan mede dat indien het bestuursorgaan hieraan niet of niet geheel voldoet, op het beroep kan worden beslist op grondslag van de beschikbare stukken.

  • 3. Indien het college het beroep ter zitting behandelt, wordt, in afwijking van artikel 19, eerste lid, de uitnodiging of oproeping om op een zitting te verschijnen ten minste twee weken voor de datum van de zitting aan partijen verzonden. Het college doet binnen twee weken na de zitting uitspraak.

  • 4. Binnen één week nadat een verzet gegrond is verklaard als bedoeld in artikel 8:55e, derde lid, van de Awb geeft het college toepassing aan het derde lid.

  • 5. Indien het bestuursorgaan alsnog een besluit neemt en dat aan het college heeft gezonden voordat het college uitspraak heeft gedaan, behandelt het college het beroep verder op de gewone wijze. Het college doet hiervan mededeling aan partijen.

  • 6. Het eerste tot en met het vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien in hoger beroep moet worden beslist op een beroep tegen het uitblijven van een nieuw besluit op bezwaar.

Artikel 18 – Verzet

  • 1. Indien verzet als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb is gedaan, behandelt het college het verzet binnen dertien weken na de ontvangst van het verzetschrift ter zitting of doet het binnen deze termijn zonder zitting uitspraak. Indien de termijn niet kan worden gehaald, wordt daarvan binnen de termijn mededeling gedaan.

  • 2. De uitnodiging om op de zitting te verschijnen, wordt ten minste drie weken tevoren bij aangetekende brief verzonden.

Artikel 19 – Onderzoek ter zitting en heropening onderzoek

  • 1. De uitnodiging om op de zitting te verschijnen en de oproeping om in persoon dan wel in persoon of bij gemachtigde ter zitting te verschijnen, worden zo mogelijk zes weken tevoren bij aangetekende brief verzonden.

  • 2. Een verzoek om uitstel van de behandeling ter zitting wordt zo mogelijk schriftelijk, onder aanvoering van gewichtige redenen en tijdig, ingediend. Onder tijdig wordt verstaan: zo spoedig mogelijk na ontvangst van de uitnodiging of zo spoedig mogelijk nadat van de tot uitstel nopende omstandigheid is gebleken.

  • 3. Een verzoek dat voldoet aan de in het tweede lid omschreven voorwaarden wordt ingewilligd, tenzij het college oordeelt dat zwaarder wegende bij de behandeling van de zaak betrokken belangen hieraan in de weg staan. Als zwaarder wegende belangen kunnen worden aangemerkt een voor de rechter geldende beslistermijn en het belang bij afwijzing van het verzoek om uitstel van andere bij de behandeling van de zaak betrokken belanghebbenden.

  • 4. Het college deelt partijen de beslissing op het verzoek zo spoedig mogelijk mede.

  • 5. Indien het college besluit tot heropening van het onderzoek, wordt daarvan binnen twee weken schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 20 – Te laat ingediende stukken

  • 1. Stukken die tien dagen of minder voor de zitting bij het college zijn ingediend, worden teruggezonden of ter zitting teruggegeven, tenzij het college beslist dat deze stukken bij de behandeling van de zaak worden betrokken.

  • 2. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting ongevraagd ingediende stukken worden geweigerd en aan de betrokken partij teruggezonden.

Artikel 21 – Sluiting onderzoek indien een (nadere) zitting achterwege blijft

Indien het college, nadat de partijen daarvoor toestemming hebben gegeven als bedoeld in artikel 8:57, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 8:64, vijfde lid, eerste volzin, van de Awb, bepaalt dat een (nadere) zitting achterwege blijft, deelt het binnen vier weken mede dat het onderzoek wordt gesloten. Indien het college toepassing geeft aan artikel 8:57, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 8:64, vijfde lid, tweede volzin, van de Awb, deelt het college de beslissing omtrent de sluiting van het onderzoek aan partijen mede binnen vier weken na een omstandigheid als bedoeld in artikel 8:57, tweede lid, van de Awb.

Artikel 22 – Uitspraaktermijn

Indien het college niet binnen de aan de partijen medegedeelde termijn uitspraak doet, worden de partijen hiervan in kennis gesteld. Daarbij kan worden medegedeeld wanneer uitspraak zal worden gedaan.

Artikel 23 – Proces-verbaal en dossierstukken

  • 1. Een verzoek van een partij tot het opmaken van een proces-verbaal van de zitting wordt gemotiveerd.

  • 2. Een verzoek van een partij om verstrekking van een dossierstuk niet zijnde het proces-verbaal van de zitting, gedaan na de uitspraak, wordt slechts in uitzonderlijke gevallen toegewezen.

Artikel 24 – Slotbepaling

  • 1. Op de termijnen in deze regeling is de Algemene termijnenwet van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst.

  • 3. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2014. De Procesregeling bestuursrechterlijke colleges 2006 vervalt met ingang van die datum.

  • 4. Deze regeling wordt aangehaald als: Procesregeling bestuursrechterlijke colleges 2014.


X Noot
1

Dit geldt in het bijzonder voor zaken waarop artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet van toepassing is.

Naar boven