Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 12 december 2013, kenmerk 181050-114960-DMO, houdende wijziging Regeling subsidies AWBZ in verband met de subsidiëring van MEE-organisaties

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 3.1.7 van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling subsidies AWBZ wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.8.11 komt als volgt te luiden:

Artikel 1.8.11

  • 1. In de gevallen, bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is de subsidieontvanger aan het College zorgverzekeringen een door het College zorgverzekeringen te bepalen vergoeding verschuldigd.

  • 2. De subsidieontvanger meldt meteen aan het College zorgverzekeringen als zich een geval, bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, onder a, b, c of e, van de Algemene wet bestuursrecht, voordoet.

  • 3. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de goederen en andere vermogensbestanddelen, waaronder de egalisatiereserve, op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat:

    • a. de waarde van de egalisatiereserve gelijk is aan het bedrag van de egalisatiereserve;

    • b. de waarde van een schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken gelijk is aan het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen;

    • c. de waarde van onroerende zaken wordt bepaald door drie onafhankelijke deskundigen. Het College zorgverzekeringen en de subsidieontvanger wijzen elk een deskundige aan, die in onderling overleg een derde deskundige aanwijzen.

  • 4. De vergoeding aan het College zorgverzekeringen voor goederen en andere vermogensbestanddelen, waaronder de egalisatiereserve, die geheel zijn gevormd met de subsidie, is gelijk aan hun waarde. De vergoeding aan het College zorgverzekeringen voor goederen en andere vermogensbestanddelen, die gedeeltelijk zijn gevormd met de subsidie, is gelijk aan de waarde waarmee de subsidiëring door het College zorgverzekeringen in verhouding tot andere middelen aan de vorming van dat vermogen heeft bijgedragen.

  • 5. Na toestemming van de minister kan het College zorgverzekeringen de vergoeding in afwijking van het vierde lid op een lager bedrag of op nihil bepalen.

B

In artikel 2.5.1, eerste lid, wordt ‘MEE-organisaties worden’ vervangen door: MEE-organisaties, als bedoeld in artikel 3.1.7 van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet, worden ten laatste ten behoeve van het jaar 2014.

C

Artikel 2.5.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘2013 € 172.102.678’ vervangen door: 2014 € 178.669.217.

2. In het tweede lid wordt ‘2013 € 1.736.265’ vervangen door: 2014 € 1.802.512.

D

In artikel 2.5.3, derde lid, wordt ‘De subsidieverlening bedraagt in 2013 maximaal € 3.086’ vervangen door: De te verlenen subsidie bedraagt in 2014 maximaal € 4.259.

E

Artikel 2.5.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt als volgt te luiden:

  • 2. De ten behoeve van 2014 te verlenen subsidie wordt berekend op basis van de volgende normbedragen:

    a.

    dienst A

    € 287;

    b.

    dienst B1

    € 1.066;

    c.

    dienst B2

    € 1.476;

    d.

    dienst B3

    € 1.230;

    e.

    dienst B4

    € 697;

    f.

    dienst B5

    € 902;

    g.

    dienst C

    € 1.210;

    h.

    dienst D

    € 1.722;

    i.

    dienst E

    € 574.

2. In het vierde lid wordt ‘De subsidieverlening’ vervangen door: De te verlenen subsidie.

3. In het zevende lid wordt ‘het zevende lid’ vervangen door: het zesde lid.

F

Artikel 2.5.4a wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘2013’ vervangen door: 2014.

2. Onderdeel a wordt als volgt gewijzigd:

  • a. ‘het totaal van de op basis van 2.5.3 verleende subsidie voor collectieve cliëntondersteuning en het op basis van artikel 2.5.4 verleende bedrag voor individuele cliëntondersteuning’ wordt vervangen door: het totaal van de op basis van de artikelen 2.5.3 en 2.5.4 te verlenen subsidie voor collectieve en individuele cliëntondersteuning;

  • b. ‘91,224%’ wordt vervangen door: 103,82%;

  • c. ‘2012’ wordt vervangen door: 2013.

3. Onderdeel b komt als volgt te luiden:

  • b. de voor individuele cliëntondersteuning te verlenen subsidie is gelijk aan het in onderdeel a bedoelde maximum minus het op grond van artikel 2.5.3 te verlenen bedrag voor collectieve cliëntondersteuning;.

G

Na artikel 2.5.4a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.5.4b

  • 1. De voor collectieve en individuele cliëntondersteuning ten behoeve van 2014 op grond van artikel 2.5.4a te verlenen subsidies van de MEE-organisaties die voor collectieve en individuele cliëntondersteuning per inwoner meer dan het landelijk gemiddelde subsidiebedrag voor collectieve en individuele cliëntondersteuning per inwoner zouden ontvangen, worden verlaagd met maximaal 5% tot ten laagste het bedrag waarbij het subsidiebedrag voor collectieve en individuele cliëntondersteuning per inwoner gelijk is aan het landelijk gemiddelde subsidiebedrag voor collectieve en individuele cliëntondersteuning per inwoner.

  • 2. De na toepassing van het eerste lid beschikbaar zijnde middelen worden toegevoegd aan de voor collectieve en individuele cliëntondersteuning te verlenen subsidies van de MEE-organisaties die voor collectieve en individuele cliëntondersteuning het laagste subsidiebedrag per inwoner zouden ontvangen. De voor collectieve en individuele cliëntondersteuning te verlenen subsidie van de desbetreffende MEE-organisaties wordt gelijkelijk verhoogd ten hoogste tot het bedrag waarbij het subsidiebedrag per inwoner van de desbetreffende MEE-organisaties gelijk is aan het één na laagste te verlenen subsidiebedrag voor collectieve en individuele cliëntondersteuning per inwoner. Dit wordt herhaald tot de middelen volledig verdeeld zijn of tot het subsidiebedrag voor collectieve en individuele cliëntondersteuning per inwoner van de desbetreffende MEE-organisaties gelijk is aan het landelijk gemiddelde subsidiebedrag voor collectieve en individuele cliëntondersteuning per inwoner.

  • 3. Bij het bepalen van de subsidiebedragen per inwoner, bedoeld in het eerste en het tweede lid, wordt uitgegaan van het aantal inwoners op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op een MEE-organisatie waarvan de MEE-index, vermeld in bijlage 1, lager is dan de Wmo-index, vermeld in bijlage 1.

H

Artikel 2.5.5, derde lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘2013’ vervangen door: 2014.

2. In onderdeel a wordt ‘€17.464’ vervangen door: € 17.202.

I

Artikel 2.5.6 komt als volgt te luiden:

Artikel 2.5.6

  • 1. Onder huisvestingskosten wordt verstaan de kosten van:

    • a. huur;

    • b. lease;

    • c. hypothecaire leningen;

    • d. erfpacht;

    • e. energie;

    • f. afschrijving van gebouwen, inventaris, automatiseringsapparatuur en programmatuur.

  • 2. Voor afschrijving, bedoeld in het eerste lid, onder f, worden ten hoogste in aanmerking genomen de volgende percentages van de historische kosten:

    • a. gebouwen: 2%;

    • b. verbouwingen: 5%;

    • c. inventaris: 10%;

    • d. automatiseringsapparatuur en programmatuur: 20%.

J

Artikel 2.5.6a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt ‘. Het maximum van de voorziening bedraagt’ vervangen door: en voor zover de voorziening niet meer bedraagt dan.

2. Het vijfde lid komt als volgt te luiden:

  • 5. Toevoeging aan de voorziening bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, is slechts mogelijk voor zover deze voorziening, inclusief de toevoeging, niet meer bedraagt dan 10% van de subsidie die is verleend voor collectieve en individuele cliëntondersteuning.

K

Artikel 2.5.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt ‘schriftelijke’.

2. Het tweede lid wordt vervangen door de volgende twee leden:

  • 2. De afspraken, bedoeld in het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op de voorbereiding op de verantwoordelijkheid van de gemeenten voor cliëntondersteuning met ingang van het jaar 2015, rekening houdend met de ontwikkelingen op het terrein van maatschappelijke ondersteuning, langdurige zorg, jeugdzorg en werk en inkomen;

  • 3. De afspraken, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden gemaakt met meerdere gemeenten tegelijk.

L

Na artikel 2.5.9 wordt een artikel ingevoegd,luidende:

Artikel 2.5.10

Artikel 1.8.11 is niet van toepassing op de beëindiging van de subsidie per 1 januari 2015.

M

Na artikel 3.1.3 wordt een bijlage ingevoegd, luidende:

BIJLAGE 1 BEHORENDE BIJ ARTIKEL 2.5.4B, VIERDE LID, REGELING SUBSIDIES AWBZ

 

MEE INDEX

Wmo INDEX

MEE Friesland

113,1

115,4

MEE Groningen

86,9

118,1

MEE Drenthe

87,3

119,9

MEE IJsseloevers

93,6

85,6

MEE Twente

104,1

110,5

MEE NW Holland

90,2

95,1

MEE Amstel Zaan

86,3

86,5

MEE Utrecht GV

86,6

81,4

MEE Veluwe

87,9

97,3

MEE O Gelderland

89,6

112,7

MEE Gelderse Poort

100,1

96,9

MEE Zuid Holland N

96,0

94,3

MEE Rotterdam

86,4

107,8

MEE Plus

117,3

95,1

MEE Zeeland

109,2

118,0

MEE West Brabant

139,4

105,9

MEE Tilburg

141,8

103,2

MEE Den Bosch

144,7

97,2

MEE ZO Brabant

141,1

100,2

MEE NO Brabant

102,1

97,2

MEE N-M Limburg

102,2

110,7

MEE Zuid Limburg

87,2

136,5

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en artikel I, onderdeel J, derde lid, werkt terug tot en met 1 januari 2013.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

TOELICHTING

Algemeen

Op grond van de Regeling subsidies AWBZ worden ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten subsidies verstrekt aan instellingen die in 2008 subsidie ontvingen voor laagdrempelige, onafhankelijke ondersteuning voor verzekerden met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap al dan niet veroorzaakt door een chronische ziekte of een beperking uit het autistisch spectrum. Dit zijn de MEE-organisaties. Deze subsidies worden door het College voor zorgverzekeringen (CVZ) voor het laatst verstrekt ten behoeve van het jaar 2014. Bij brief van 17 juli 2013 heeft het CVZ de MEE-organisaties geïnformeerd over de beëindiging van de subsidiëring. Door MEE-organisaties vroegtijdig te informeren over het besluit tot beëindiging van de subsidiëring kunnen de organisaties tijdig anticiperen op de nieuwe situatie. Vanaf 2015 valt deze vorm van ondersteuning onder de verantwoordelijkheid van gemeenten. Dit vloeit voort uit de aanstaande Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (nieuwe Wmo). Met ingang van 2015 ontvangen gemeenten via het gemeentefonds middelen voor deze cliëntondersteuning. Met de onderhavige regeling is de Regeling subsidies AWBZ op enkele punten aangepast met het oog op de beëindiging van de subsidies voor MEE-organisaties. Deze aanpassingen – waaronder verhoging van het plafond voor collectieve diensten, de mogelijkheid om ook in 2013 en 2014 voorzieningen te treffen voor wachtgelden en de bepaling dat MEE-organisaties hun vermogen kunnen behouden – hebben eveneens ten doel ruimte te scheppen om te faciliteren dat MEE-organisaties (kunnen) anticiperen op de nieuwe situatie vanaf 2015.

Verder is de Regeling subsidies AWBZ, zoals gebruikelijk, geactualiseerd voor het komende subsidiejaar. Jaarlijks worden de subsidiebedragen op basis van nacalculatie voor de ontwikkeling van het prijspeil of de ontwikkeling in de kosten van de arbeidsvoorwaarden. Aangezien 2014 het laatste jaar is waarin het CVZ de MEE-organisaties subsidie verstrekt, zal de nacalculatie niet in 2015 kunnen plaatsvinden. Het is daarom de bedoeling om met toepassing van artikel 1.7.3 van de Regeling subsidies AWBZ een eventuele bijstelling van de subsidiebedragen op basis van nacalculatie reeds in 2014 te effectueren.

Artikelsgewijs

Onderdeel A

De subsidieontvanger kan met de subsidie vermogen opbouwen. Artikel 1.8.11 voorziet erin dat de subsidieontvanger onder meer bij het beëindigen van de subsidierelatie aan het CVZ een vergoeding verschuldigd is voor het opgebouwd vermogen. Daar worden alle vermogensbestanddelen bij betrokken. De wijze waarop de hoogte van zo'n vergoeding wordt bepaald is nader uitgewerkt. Zo is boven elke twijfel verheven dat de egalisatiereserve er volledig onder valt. Grondslag voor de vergoeding is de werkelijke waarde van het desbetreffende vermogensbestanddeel op het moment dat de situatie zich voordoet naar aanleiding waarvan de vergoeding verlangd wordt. Het CVZ kan ook een lagere vergoeding verlangen of zelfs geheel afzien van een vergoeding. Dat vereist wel de voorafgaande instemming van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).

Onderdeel B

In artikel 2.5.1 is uitdrukkelijk vastgelegd dat 2014 het laatste jaar is waarin het CVZ subsidies verstrekt aan MEE-organisaties. Dit is al bij brief van 17 juli 2013 aan de individuele MEE-organisaties medegedeeld. Overigens kunnen, zoals reeds in artikel 3.1.7 van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet is bepaald, alleen MEE-organisaties worden gesubsidieerd die in 2008 ook al werden gesubsidieerd. Het is derhalve niet mogelijk nieuw ontstane organisaties te subsidiëren.

Onderdeel C

De subsidieplafonds worden voor 2014 vastgesteld op € 178.669.217 voor collectieve en individuele cliëntondersteuning en € 1.802.512 voor de coördinatie van projecten integrale vroeghulp.

Het subsidieplafond voor collectieve en individuele cliëntondersteuning is verlaagd met 1,5% en vervolgens geïndexeerd. Daarna is een groeiruimte van € 4.554.056 toegevoegd.

Het subsidieplafond voor de coördinatie van projecten integrale vroeghulp is eveneens verlaagd met 1,5% en vervolgens geïndexeerd. Daarna is een groeiruimte van € 45.944 toegevoegd.

Onderdeel D

Het deel van de subsidie dat ten hoogste kan worden besteed aan collectieve dienstverlening bedraagt in 2014 40%. De verhoging van dit maximum heeft mede ten doel ruimte te scheppen voor MEE-organisaties om te anticiperen op de nieuwe situatie per 2015. Doordat een kleiner deel van het budget gemoeid is met te leveren productie aan individuele diensten, ontstaat er meer ruimte om in 2014 op andere manieren cliëntondersteuning te realiseren en om aan te sluiten op en samen te werken met gemeenten tegen de achtergrond van de decentralisaties.

Onderdeel E

De normbedragen die worden verleend voor de diensten die bij wijze van individuele cliëntondersteuning worden geleverd zijn ten behoeve van 2014 geïndexeerd onder aanpassing van de productienorm.

De gemiddelde duur van de diensten is ongewijzigd gebleven.

Het aantal werkbare uren per consulent per jaar is voor het jaar 2014 gewijzigd in 1.218 uur (2013: 1.200 uur), ofwel een verhoging met 1,5%. Het uurtarief voor de dienst C bedroeg in 2013 € 117,41. Indexering van het bedrag met 2,71% én aanpassing van de productienorm leidt voor 2014 tot een uurtarief van € 118,81. Het uurtarief voor de overige diensten bedroeg in 2013 € 83,54. Indexering van het bedrag met 2,71% én aanpassing van de productienorm leidt voor 2014 tot een uurtarief van € 84,54.

Voor het berekenen van de normbedragen per dienst is het uurtarief vermenigvuldigd met de gemiddelde duur van de dienst. Overigens worden deze bedragen niet gehanteerd bij de berekening van de subsidie ter gelegenheid van de vaststelling. De subsidie wordt verantwoord door middel van een verslag van de verrichtte activiteiten en een financiële rapportage over de besteding van de subsidiegelden. Bij de beoordeling van de verantwoording over het jaar 2014 zal het CVZ rekening houden met de noodzaak voor de MEE-organisaties om te anticiperen op de nieuwe situatie vanaf 2015.

Onderdeel F

De regels voor het verdelen van het uit hoofde van het subsidieplafond beschikbare bedrag zijn geactualiseerd en op enkele punten redactioneel verbeterd.

Onderdeel G

In 2014 wordt de herverdeling zoals deze in 2012 is verricht, hervat. De systematiek van de herverdeling is hetzelfde als in 2012. Wel is de systematiek nauwkeuriger beschreven, met name wat betreft het verschil tussen het gemiddelde subsidiebedrag per inwoner dat betrekking heeft op alle MEE-organisaties tezamen en het subsidiebedrag per inwoner van een bepaalde MEE-organisatie.

Onderdeel H

Het basisbedrag per MEE-organisatie voor de coördinatie van een project integrale vroeghulp is in 2014 € 17.202.

Onderdeel I

De leesbaarheid van artikel 2.5.6 is verbeterd.

Onderdeel J

De voorziening voor het onderhoud van huisvesting is gemaximeerd op 10% van de op grond van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde van het pand. Toevoegingen aan de voorziening zijn slechts toegestaan zolang de voorziening het maximum niet overschrijdt.

Ook in 2013 en 2014 mogen middelen worden toegevoegd aan een voorziening voor wachtgelden. De voorziening is begrensd op 10% van de subsidie die is verleend voor collectieve en individuele cliëntondersteuning. Toevoegingen waardoor dat maximum wordt overschreden, zijn niet toegestaan.

Onderdeel K

Naar verwachting treedt per 1 januari 2015 de nieuwe Wmo in werking en worden de middelen voor cliëntondersteuning in de AWBZ overgeheveld naar het gemeentefonds. Om deze reden is in het onderhavige artikel verwoord dat de afspraken die MEE-organisaties met gemeenten maken met name gericht moeten zijn op de voorbereiding van de transitie van de cliëntondersteuning voor mensen met een handicap (de MEE-doelgroep), in de context van de drie decentralisaties in het sociaal domein, te weten de nieuwe Wmo, de Jeugdwet en de Participatiewet. De afspraken betreffen het gehele activiteitenpakket van de MEE-organisatie. De afspraken kunnen worden gemaakt met gemeenten die in regionaal verband samenwerken.

De verplichting om de afspraken tussen MEE-organisaties en gemeenten schriftelijk neer te leggen en daarover aan het CVZ te rapporteren, komt te vervallen.

Onderdeel L

Met het oog op de transitie van de cliëntondersteuning zal geen vergoeding worden verlangd voor het vermogen dat de MEE-organisaties ultimo 2014 hebben gevormd met de subsidie.

Artikel II

De mogelijkheid voorzieningen voor wachtgelden te treffen werkt terug tot en met 2013.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Naar boven