Aanwijzing voor de opsporing

Rechtskarakter: Aanwijzing in de zin van artikel 130 lid 4 Wet RO

Van: College van procureurs-generaal

Aan: Hoofden van de OM-onderdelen /de korpschef van de Nationale politie

Registratienummer: 2013A020

Datum inwerkingtreding: 01-01-2014

Publicatie in Stcrt.: PM

Vervallen: Aanwijzing voor de opsporing (2003A002)

Relevante beleidsregels OM: –

Wetsbepalingen: art 148 Sv

Bijlage (n): –

ACHTERGROND

Opsporingsinstanties en OM worden geconfronteerd met een veelheid aan strafbare feiten. Tegelijkertijd is de beschikbare opsporingscapaciteit beperkt en dwingt tot het maken van keuzes. Dat betekent dat steeds afgewogen moet worden of in een zaak tot opsporing wordt overgegaan, en zo ja, met welke inzet (in tijd en in capaciteit). Gegeven de beperkte opsporingscapaciteit zal er altijd sprake zijn van selectieve opsporing. Aan deze selectiviteit wordt invulling gegeven door beleidsmatige en juridische criteria, vastgelegd in verscheidene documenten1 en strategische, tactische en operationele beslissingen in de toepasselijke beslisstructuren. Deze aanwijzing ziet op de opsporing en vervolging van misdrijven en beschrijft het afwegingskader waarbinnen de keuzes worden gemaakt. In de uitwerking is dit kader grotendeels gericht op de politie. De uitgangspunten en de kaders gelden niet alleen voor de politie, maar ook voor de inzet van opsporingscapaciteit en de gezamenlijke sturing daarop bij de andere (bijzondere) opsporingsdiensten en de KMar.

1. Doelstelling

De aanwijzing voor de opsporing vormt het kader voor de reactie van de opsporingsdiensten en OM op gepleegde strafbare feiten (misdrijven). Met deze aanwijzing wordt beoogd de volgende doelen te bereiken:

Beschikbare capaciteit goed inzetten:

de beperkte opsporingscapaciteit wordt zoveel mogelijk ingezet voor de goede zaken, o.a. door, afhankelijk van de ernst van de zaak, zo snel mogelijk te bepalen of het kansrijk is om een zaak in behandeling te nemen en deze anders direct uit te screenen;

Bevorderen rechtsgelijkheid:

door het geven van een inhoudelijk en procedureel kader wordt bevorderd dat (vrijwel) gelijke zaken ook zoveel mogelijk op gelijke wijze worden behandeld;

Criteria voor casescreening:

het OM geeft vanuit zijn gezagsrol richting politie aan welke criteria een rol moeten spelen bij het beoordelen of een zaak al dan niet wordt opgepakt en met welke prioriteit, waarbij de aanwijzing op hoofdlijnen een inhoudelijk kader geeft en verder een procedureel kader biedt voor nadere lokale uitwerking daarvan;

Definiëren ondergrens:

het OM bepaalt vanuit zijn gezagsrol wat in ieder geval van de (bijzondere) opsporingsdiensten verwacht wordt voor wat betreft de opsporing van strafbare feiten;

Verantwoording:

Het OM geeft met de aanwijzing inzicht in de keuzes die worden gemaakt bij de aanpak van criminaliteit waarbij de ernst en gewicht van het maatschappelijk probleem en een zo groot mogelijk maatschappelijk effect van de interventie centraal staan.

2. Visie

Bij politie en OM is de laatste jaren hard gewerkt aan het vergroten van de omgevingsgerichtheid en aandacht voor gevoelige zaken. Ook worden regionaal en lokaal in toenemende mate afspraken gemaakt over prioriteiten in het veiligheidsbeleid. Verder is het afpakken van crimineel verkregen vermogen een steeds belangrijker aandachtspunt, omdat dit daders vaak harder raakt dan reguliere straffen en omdat daarmee tevens slachtoffers tegemoet gekomen kunnen worden. In de veiligheidsketen is, in het kader van de integrale aanpak van (ondermijnende) criminaliteit steeds meer aandacht voor het slim combineren van de verschillende interventies (strafrechtelijk, fiscaal, bestuurlijk,) tot integrale interventiestrategieën. Deze aanwijzing ziet alleen op de strafrechtelijke reactie op strafbare feiten.

Het werken vanuit een probleemgerichte en persoonsgerichte aanpak sluit daar nauw bij aan. Ten slotte is er behoefte en noodzaak om ook meer oog te hebben voor de burger, bijvoorbeeld waar het gaat om het honoreren van het nemen van eigen verantwoordelijkheid door het nemen van preventieve maatregelen. Al deze ontwikkelingen vragen ook om ruimte voor maatwerk in individuele of categoriale gevallen.

Deze aanwijzing biedt nadrukkelijk ruimte voor maatwerk. Allereerst door inhoudelijk een afwegingskader op hoofdlijnen te schetsen, dat ruimte biedt voor verdere (lokale, regionale of landelijke) invulling in samenspraak met het openbaar bestuur in de gezagsdriehoek. Daarmee ontstaat ruimte voor lokaal maatwerk in het bepalen van prioriteiten in veiligheidsbeleid. Daarnaast stelt de aanwijzing de professionele afweging van alle betrokkenen in een specifieke zaak centraal. Daarmee kan ook meer recht worden gedaan aan potentiële gevoeligheden rond de zaak, bijvoorbeeld gezien de persoon van de verdachte, het slachtoffer, de locatie van het incident dan wel de ernst en gewicht van het maatschappelijk probleem waarmee de zaak een relatie heeft.

Om de kwaliteit van opsporingsbeslissingen te borgen, worden in deze aanwijzing een aantal belangrijke procedurele uitgangspunten verankerd. Zo wordt in de volgende paragraaf vastgesteld wie verantwoordelijk is voor het nemen van welke opsporingsbeslissing. In het verlengde daarvan wordt in de laatste paragraaf expliciet vastgelegd welke partij zorgt voor een tijdige en goede terugkoppeling aan de aangever over de beslissing over al dan niet (verder) opsporen en vervolgen. Daarmee ontstaat ook een sluitend overzicht over zaakstromen en afdoening daarvan.

Daarnaast zullen, om de kwaliteit van opsporingsbeslissingen goed te borgen, een aantal belangrijke randvoorwaarden moeten worden ingevuld. De ruimte voor professionele afweging op zaaksniveau vereist allereerst kwalitatief hoogwaardige aangiftescreening bij de opsporingsinstantie, zeker in zaken waarbij het OM niet vroegtijdig betrokken is. De hulp-OvJ’s spelen een belangrijke rol in die kwaliteitstoets. Verder is voor een kwalitatief hoogwaardige aangiftescreening uiteraard een kwalitatief goede en volledige aangifte cruciaal.

3. Verantwoordelijkheden

Het OM heeft het gezag over de opsporing. Dat laat onverlet dat de politie, zeker bij veel voorkomende criminaliteit (VVC) zaken, in beginsel in individuele zaken, binnen het kader van deze aanwijzing en de gemaakte afspraken in de driehoek, zelf bepaalt of in een zaak tot opsporing wordt overgegaan. Dat is aan de orde bij zaken waarbij is vastgesteld dat er onvoldoende indicatie voor verder opsporingsonderzoek is, zoals het geval is wanneer er geen verdachte kan worden geïdentificeerd. Het vroegtijdig beëindigen (‘opleggen’) van een zaak door de politie is geen sepotbeslissing; er is sprake van een beslissing om niet (verder) op te sporen, en dus niet van een beslissing om niet (verder) te vervolgen. In bijzondere gevallen kan het OM de beslissing van de politie heroverwegen. Ook een aangever die het niet eens is met een dergelijke politiebeslissing kan het OM vragen om heroverweging daarvan.

Bij beëindiging van een zaak waarin een verdachte is geïdentificeerd, is wel sprake van een sepotbeslissing. Dan is immers sprake van een beslissing over niet (verder) vervolgen. Dat is een verantwoordelijkheid van het OM. Een aangever die het niet eens is met de OM-beslissing kan het Hof vragen om heroverweging van de genomen beslissing. (beklag over niet vervolgen ex art. 12 Sv).

Het OM biedt voor politiebeslissingen omtrent oppakken en vroegtijdig beëindigen van zaken een beleidskader in de vorm van deze ‘aanwijzing voor de opsporing’ waarbij, met name voor VVC zaken, ruimte is voor een lokale uitwerking daarvan2.

Schematisch zijn de verantwoordelijkheden als volgt:

VVC zaken:

Verantwoordelijkheid politie:

  • Bepaalt (al dan niet in afstemming met OM) of zaak wordt opgepakt

  • Beslist (al dan niet in afstemming met OM) over vroegtijdig beëindigen zaak zonder geïdentificeerde verdachte

Verantwoordelijkheid OM:

  • Geeft kader voor oppakken en beëindigen

  • Beslist over vervolging en sepot (dus bij zaak met geïdentificeerde verdachte)

HIC/Ondermijnende criminaliteit:

Verantwoordelijkheid politie/opsporingsdienst:

  • Gaat (in afstemming met- en onder gezag van het OM) over tot een opsporingsonderzoek

Verantwoordelijkheid OM:

  • Geeft als bevoegd gezag leiding aan de opsporing voor deze categorie misdrijven

  • Beslist over duur en wijze van de opsporing en (mogelijke) beëindiging van de opsporing, in samenspraak met de politie.

  • Beslist over al dan niet vervolging van de geïdentificeerde verdachte

Het OM is bij HIC/Ondermijningszaken vroegtijdig en intensief betrokken bij beslissingen omtrent (verder) opsporen via de (al dan niet integrale) weeg- en stuurploegen3. De aanwijzing voor de opsporing heeft voor die zaken daarom een ander karakter dan voor de veel voorkomende criminaliteit4. In VVC zaken heeft de politie in beginsel een eigen bevoegdheid om beslissingen te nemen, uiteraard binnen het afwegingskader uit deze aanwijzing. VVC zaken komen via het ZSM proces op de selectietafel. Dat vraagt om een hoogwaardig screeningsproces. Waar nodig kan het ZSM-proces een (beperkte) sturende rol spelen in de selectie van zaken die voor opsporing in aanmerking komen, met name waar het gaat om bespreekzaken (VVC-zaken waarin vanuit de politie behoefte bestaat aan afstemming met het OM). Via ZSM kan het OM zicht houden op de aard van de instroom, de kwaliteit van het aangifteproces en van de genomen politiebeslissingen, zowel op het niveau van individuele zaken als op macroniveau.

Gezien het verschil in directe betrokkenheid van het OM en daarmee samenhangend het verschil in de rol van de Aanwijzing voor de opsporing, wordt onderscheid gemaakt in het afwegingskader tussen VVC-zaken enerzijds en HIC- en ondermijningszaken anderzijds.

De sturing op zaken die integraal worden aangepakt komt aan de orde bij HIC en ondermijningszaken.

Voorafgaand daaraan wordt het kader geboden voor heterdaad- en ‘kant-en-klaar’-zaken.

4. Kader voor de aanpak van heterdaad- en ‘kant-en-klaar’ zaken

Deze aanwijzing kent een bijzonder regime voor alle heterdaadzaken en daarmee vergelijkbare zaken waarbij de identiteit van de verdachte bij de aangever bekend is dan wel zeer gemakkelijk te achterhalen is, de ‘kant-en-klaar’ zaken. In het licht van de wederkerigheid geldt dat deze beide categorieën zaken in beginsel altijd worden opgepakt. Daarmee wordt recht gedaan aan een basaal rechtvaardigheidsgevoel en wordt ook het nemen van eigen verantwoordelijkheid door burgers en bedrijven gehonoreerd. Een uitzondering op deze regel kan – in overleg met het OM – aan de orde zijn bij zwaarwegende redenen:

  • van algemeen belang als door een excessief aanbod van zaken een disproportioneel beroep op de beschikbare capaciteit wordt gedaan of in concrete situaties een strafrechtelijk optreden niet wordt verlangd.

  • in een concrete zaak, indien een niet-strafrechtelijke interventie naar verwachting effectiever is.

5. Kader voor de aanpak van VVC-zaken

Voor de overige (niet-heterdaad en niet-‘kant-en-klaar’) zaken geldt dat een afweging gemaakt moet worden. Daarbij worden de kenmerken van de zaak afgewogen tegen beleidsmatige prioriteiten. Bij VVC-zaken spelen ten aanzien van de zaak zelf twee criteria een rol: enerzijds de opsporingskans, althans de mate waarin er aanknopingspunten voor onderzoek zijn en anderzijds de bewijsbaarheid. De beschikbare opsporingscapaciteit wordt daarmee zoveel mogelijk ingezet voor de goede en kansrijke zaken. Voor wat betreft de beleidsmatige prioriteiten geldt voor deze categorie zaken dat het lokaal veiligheidsbeleid leidend is. Daarnaast kan landelijk beleid5 reden zijn om – in overleg met het OM – een zaak op te pakken. Lokaal of regionaal vastgestelde prioriteiten kunnen daartoe vertaald worden in lokale criteria voor casescreening. Uitgangspunt daarbij is, dat een zaak die binnen de vastgestelde (prioritaire) thema’s valt en die voldoende opsporingsindicaties heeft en bewijsbaar is, altijd opgepakt moet worden6. Vanzelfsprekend kan in bijzondere gevallen, bijvoorbeeld vanwege de (potentiële) gevoeligheid daarvan – in overleg met het OM – van deze criteria worden afgeweken.

Tussen politie en het OM in de regio worden – met inachtneming van de regionale/lokale prioriteiten – nadere afspraken gemaakt over de aantallen op te pakken VVC zaken.

Uitgangspunt is dat VVC zaken via het ZSM-proces worden afgedaan, bij de afdoening van de zaak dienen de belangen van het slachtoffer uitdrukkelijk meegewogen te worden bij de te nemen afdoeningsbeslissing.

6. Kader voor de aanpak van High Impact Crime

De grenzen tussen VVC en High Impact Crime (HIC) en tussen HIC en Ondermijningszaken zijn niet absoluut, dadergroepen kunnen zich met meerdere vormen van criminaliteit bezig houden. VVC zaken ‘in serie gepleegd’ kunnen een HIC karakter krijgen en reden zijn voor (projectmatig) recherche onderzoek. Daarnaast kunnen daders of dadergroepen die zich bezig houden met HIC ‘doorgroeien’ richting ondermijning en bepaalde HIC zaken kunnen ondermijnend van karakter zijn.

Het gaat bij HIC7 zaken in zijn algemeenheid om ernstige delicten en de aanpak daarvan is nauw verbonden met het lokaal veiligheidsbeleid en landelijke prioriteiten. Een kenmerkend onderscheid met Ondermijningszaken is de aantoonbaar grote en directe impact die deze zaken hebben op het slachtoffer in het bijzonder en op de veiligheidsbeleving van burgers in het algemeen. De HIC zaken kenmerken zich voorts (ten opzichte van Ondermijningszaken) doordat er veelal sprake is van aangiftecriminaliteit.

Uitgangspunt in HIC zaken is, dat in dergelijke zaken in principe altijd een opsporingsonderzoek dient te worden ingesteld waarbij beslissingen altijd in afstemming met het OM dienen te worden genomen. De belangen van het slachtoffer dienen hierbij steeds goed meegewogen te worden.

Bij de te nemen beslissingen over de start en de duur van het onderzoek, capaciteitsinzet en de wijze van opsporing spelen – naast de opsporingskans en bewijsbaarheid – de zwaarte van de zaak en de (lokale en/of regionale) prioriteiten, zoals bepaald in de gezagsdriehoek, en/of de landelijke prioriteiten een belangrijke rol. In de zwaarte van de zaak ligt zowel de ernst van het feit als de impact op het slachtoffer besloten. De belangen van het slachtoffer c.q. de aangever dienen te worden meegewogen bij de keuzes die worden gemaakt. Met het OM worden de HIC zaken waarin geen opsporingsindicatie aanwezig is en die dus niet verder (kunnen) worden opgepakt periodiek besproken ter toetsing en accordering van de genomen beslissing(en).

Districtsniveau

HIC zaken die door de districtelijke recherche worden opgepakt dienen besproken te worden in de (districtelijke of eenheids) weeg- en stuurploeg. Uitgangspunt daarbij is dat in zaken met opsporingsindicatie altijd een opsporingsonderzoek wordt ingesteld en dat in zaken waarin (vooralsnog) geen of weinig opsporingsindicatie aanwezig is, in de weeg-en stuurploeg een beslissing wordt genomen en vastgelegd over de start, aanpak, capaciteitsinzet en (eventueel) beëindiging van het opsporingsonderzoek.

Eenheidsniveau

HIC zaken die op regionaal niveau (veelal projectmatig) worden opgepakt, worden besproken in de (eenheids) weeg-en stuurploeg. Vaak gaat het dan over HIC zaken waarbij sprake is van het herhaald en in CSV verband plegen van ernstige strafbare feiten, waarbij het onderscheid met ondermijningszaken met name zit in de grote impact op slachtoffers en het veiligheidsgevoel van burgers, waardoor een strafrechtelijke interventie primair aangewezen is. Wel kan er sprake zijn van meer financieel gewin door het herhaald plegen van strafbare feiten. Bij de keuze van de aan te pakken zaken wordt in dergelijke zaken dan ook het strafrechtelijk, fiscaal of anderszins af te pakken bedrag aan wederrechtelijk verkregen vermogen meegenomen.

Landelijk niveau

Een aparte categorie vormen de HIC zaken8 waarbij de daders de delicten plegen in verschillende regio’s en het niet bij voorbaat vaststaat of duidelijk is welke (regionale) eenheid van de politie deze zaken dient op te pakken. Het gaat veelal om projectmatige onderzoeken die aanmerkelijke capaciteit kosten.

Deze zaken vergen afstemming op landelijk niveau: in overleg tussen OM en politie wordt bezien welke eenheden van politie (en eventueel andere opsporingsdiensten) een bijdrage leveren in het concrete onderzoek.

7. Kader voor de aanpak van Ondermijningszaken

Ondermijnende criminaliteit is meestal minder zichtbaar maar is (al dan niet op termijn) ontwrichtend voor de samenleving. Dit komt doordat de maatschappelijke structuren worden aangetast door de verwevenheid van onderwereld met de bovenwereld of doordat de strafbare feiten worden gepleegd door de (top van) de bovenwereld. Kenmerk van deze zaken is, dat ze vaak in georganiseerd verband worden gepleegd en er grote financiële belangen mee zijn gemoeid. Voor de aanpak daarvan zijn landelijk prioriteiten gesteld, zowel ten aanzien van de aantallen opsporingsonderzoeken als ten aanzien van de vormen van ondermijnende criminaliteit die bij voorrang moeten worden aangepakt.

Deze landelijke prioriteiten en de daarmee samenhangende regionale en landelijke afspraken9 met (bijzondere) opsporingsdiensten en bestuur zijn richtinggevend in de keuze van de onderzoeken.

Deze vorm van criminaliteit leent zich in zijn algemeenheid voor een geïntegreerde of programmatische aanpak. Dat betekent dat per zaak wordt bekeken welke (combinatie van) interventies het meest efficiënt is.

Naast de landelijke prioriteiten zijn de volgende elementen van belang bij de keuze voor een strafrechtelijke aanpak van een concrete zaak:

  • De mate waarin er sprake is van aantasting van de integriteit van stelsels10, criminaliteit met handelsstromen of financiële en/of onomkeerbare (gezondheids) schade;

  • De mate waarin wederrechtelijk verkregen vermogen is verworven en afgenomen kan worden,

  • De noodzaak om, anders dan enkel ten behoeve vaneen strafrechtelijke interventie, het strafrechtelijk onderzoek in te zetten om de feiten vast te stellen en/of andere (keten)partners in staat te stellen te interveniëren;

  • De mate van impact op individuele slachtoffers en/of de maatschappij;

  • De mate waarin bij een integrale aanpak andere dan strafrechtelijke interventies alleen, kunnen leiden tot een effectiever resultaat;

  • Ketenpartners en/of burgers die in de geïntegreerde aanpak hun verantwoordelijkheid nemen door zelf preventieve en/of civiel-rechterlijke en/of bestuursrechtelijke maatregelen te nemen, moeten kunnen rekenen op een bijdrage van OM en de opsporing in de aanpak van bepaalde vormen van criminaliteit. Dit kan betekenen dat het OM en de opsporing vanuit die wederkerigheid besluiten tot een opsporingsonderzoek en daarop volgende strafrechtelijke interventie;

  • De mate waarin, door middel van de keuze voor een specifiek onderzoek, een maatschappelijke discussie op gang kan komen.

Districtelijk niveau

Hoewel bij ondermijning de aanpak vooral op regionaal/eenheidsniveau zal plaatsvinden, kunnen de zaken zich ook op districtsniveau voordoen. Veelal betreft het niet-projectmatige of ad-hoc/incidentele (‘korte klap’) onderzoeken uit het overgangsgebied van HIC en ondermijning dan wel is er sprake van HIC met een ondermijnend karakter. (Zie verder hieronder ‘Regionaal niveau’).

Regionaal niveau

Op regionaal niveau worden op basis van de landelijke prioriteiten, aangevuld met regionale en lokale prioriteiten – in het Regionaal Beleidsplan, onder verantwoordelijkheid van het gezag, keuzes gemaakt welke criminaliteitsvormen en welke daarin opererende subjecten worden aangepakt, voor welke interventies wordt gekozen en welke ketenpartners daarin een bijdrage kunnen leveren. Deze afspraken kunnen worden uitgewerkt in (regionale) tactische programma’s.

In de aanpak van ondermijnende criminaliteit is de integrale aanpak uitgangpunt. Het opsporingsonderzoek is dan – als optimum remedium – een onderdeel van de interventiestrategie en kan worden ingezet ten behoeve van een strafrechtelijke interventie, maar ook om andere ketenpartners, zoals het bestuur of de belastingdienst – op basis van de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek – in staat te stellen te interveniëren. De strafrechtelijke onderzoeken vinden vaak op projectmatige basis plaats, wat impliceert dat er al is gekozen voor een opsporingsonderzoek. Naast de integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit, waarbij informatie – binnen de juridische kaders – zoveel mogelijk voorafgaand aan de interventie met partners wordt gedeeld, kunnen er ook zaken zijn waarbij het noodzakelijk is om eerst een strafrechtelijk onderzoek uit te voeren en waarbij de resultaten achteraf, als het belang van het onderzoek dat niet meer in de weg staat, gedeeld kunnen worden met ketenpartners.

Landelijk niveau

Op landelijk niveau zijn, naast deze aanwijzing, de handhavingsarrangementen tussen OM en de landelijk werkende (bijzondere) opsporingsdiensten van belang. De (integrale) aanpak van ondermijnende criminaliteit op landelijk niveau verschilt op onderdelen van de regionale aanpak. Naast deze aanwijzing zijn de convenanten tussen OM en de landelijk werkende bijzondere opsporingsdiensten van belang. Naast zaken die projectmatig worden opgepakt, zijn er ook zaken die vanuit een aangifte worden opgepakt en waarbij er sprake is van een politiek-maatschappelijke gevoeligheid, grote financiële belangen (fraude) en/of van zaken waarbij inzet van private partners (cybercrime, witwassen) een belangrijke rol kan spelen. Uitgangspunt is dat in dergelijke gevallen het OM aan de voorkant betrokken is bij de afweging welke interventie noodzakelijk is.

8. Informatievoorziening naar aangever

Deze aanwijzing geeft in paragraaf 3 duidelijk aan wie verantwoordelijk is voor het nemen van welke opsporingsbeslissing. De essentie is dat in VVC-zaken waarin sprake is van een geïdentificeerde verdachte het OM verantwoordelijk is voor de te nemen beslissingen. Is daar (nog) geen sprake van, dan is de beslissing tot niet opsporen of beëindiging van de opsporing een politiebeslissing.

Bij HIC/ondermijningszaken is de situatie anders en de beslissing om zaken met (nog) niet geïdentificeerde verdachten wel of niet op te pakken ligt bij het OM samen met de betreffende (bijzondere) opsporingsdienst.

In het informeren van de aangever wordt de hiervoor beschreven verantwoordelijkheidsverdeling gevolgd: bij OM-beslissingen informeert het OM de aangever (slachtoffer) en de (gewezen) verdachte, terwijl bij beslissingen van de opsporingsinstantie de betreffende instantie verantwoordelijk is. Dat leidt tot heldere afspraken wie (OM of politie) zorgt voor een tijdige en goede terugkoppeling richting aangever over de beslissing over al dan niet (verder) opsporen en vervolgen. Ook ontstaat er daardoor een sluitend overzicht over zaakstromen en de afdoening daarvan. Daarbij wordt ook aangesloten op het dienstverleningsconcept van de Nationale Politie.

OVERGANGSRECHT

De beleidsregels in deze aanwijzing hebben gelding vanaf de datum van inwerkingtreding.

BIJLAGE

Voorbeelden van misdrijven die onder de verschillende categorieën vallen11:

Onder VVC (Veel voorkomende criminaliteit) vallen (onder meer) de volgende delicten:

  • Fietsendiefstal

  • Winkeldiefstal

  • Vernieling

  • Eenvoudige mishandeling

  • Belediging

Het zijn zaken die in het algemeen worden opgepakt door de basisteams van de politie.

Onder HIC (High Impact Crime) delicten vallen (onder meer) de volgende delicten:

  • gewelddadige vermogenscriminaliteit, zoals overvallen, straatroof en woninginbraken

  • zedendelicten

  • geweldsdelicten met meer dan licht lichamelijk letsel en/of met (forse) impact op het slachtoffer

  • levensdelicten

Deze zaken worden meestal opgepakt door de (district)recherche van de (regionale) eenheid

Onder Ondermijning vallen (onder meer) de volgende delicten:

  • In/uitvoer en productie van (hard)drugs

  • Aanwezig hebben (van meer dan gebruikshoeveelheden) van (hard)drugs

  • Mensenhandel/smokkel (prostitutie/arbeidsuitbuiting)

  • Milieucriminaliteit

  • Witwassen van wederrechtelijk verkregen vermogen

  • Grootschalige Fraude

  • In/uitvoer en productie van (vuur)wapens

Veelal worden deze delicten in georganiseerd verband en met een financieel oogmerk gepleegd.

Deze zaken worden meestal opgepakt door de (regionale) recherche van de (regionale) eenheden en/of de landelijke eenheid en/of door de bijzondere opsporingsdiensten.


X Noot
1

Visiedocumenten, jaarplannen, beleidsregels, handhavingsarrangementen, projectplannen etc.

X Noot
2

Zie bijlage met voorbeelden van soorten misdrijven in de categorieën VVC-zaken, HIC-zaken en Ondermijnende Criminaliteit.

X Noot
3

Wat politie aangaat kunnen er – afhankelijk van de indeling op het niveau van de eenheid – stuurploegen op eenheidsniveau zijn of stuurploegen op eenheids- en/of districtsniveau. In Voor de sturing is dat niet relevant: immers steeds gaat het over recherche capaciteit op eenheidsniveau en/of districtsniveau.

X Noot
4

VVC zaken worden meestal door de basisteams aangeleverd.

X Noot
5

Voorbeelden: aanpak discriminatie of geweld tegen personen met een publieke taak.

X Noot
6

Indien het toch noodzakelijk is om binnen deze categorie zaken te prioriteren, dan is de (relatieve) zwaarte van de zaak en de impact op het slachtoffer leidend.

X Noot
7

Onder HIC zaken vallen ook de TGO zaken en zaken die wellicht niet onder de HIC definitie vallen maar wel in dit sturingskader passen.

X Noot
8

Denk aan mobiel banditisme, plofkraken, gewelddadige roofovervallen etc.

X Noot
9

Deze afspraken zijn opgenomen in onder andere de Regionale Veiligheidsplannen, de RIEC-convenanten, Richtlijnen aanmelding en afhandeling fiscale delicten (AAFD-richtlijnen) en de handhavingsarrangementen die het Functioneel Parket sluit met ketenpartners, Beleidsbrief BOD’en, het Richtsnoer Aanmelding en Afstemming milieudelicten (RAAM) en de door de Strategische Milieukamer benoemde prioritaire thema’s.

X Noot
10

Hierbij gaat het met name om het verzwakken of misbruiken van sociaal-culturele, economische, politieke, technologische en ecologische fundamenten van onze maatschappij.

X Noot
11

Met de hier genoemde voorbeelden is niet bedoeld de prioriteiten in de opsporing aan te geven.

Naar boven