TOELICHTING
Algemeen
In het zorgakkoord van 24 april 2013 is afgesproken arbeidsvoorwaardelijke middelen
specifiek in te zetten voor investeringen in de kwaliteit van het personeel in de
ziekenhuiszorg1. Met de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) is besloten dat deze kwaliteitsimpuls
het beste gerealiseerd kan worden via een subsidieregeling van de minister van VWS.
Als gevolg van meerdere ontwikkelingen, zoals de vergrijzing, de toenemende technische
mogelijkheden, de toenemende mondigheid van de patiënt en de toename van patiënten
met meerdere aandoeningen, wordt de patiëntenzorg in de ziekenhuizen steeds complexer.
Dit vraagt om een constante investering in de kwaliteit van alle medewerkers. Doel
van deze regeling is de instellingen te stimuleren de benodigde investeringen in het
personeel te realiseren, zodat het personeel in staat is om ook in de toekomst de
steeds complexer wordende zorgverlening adequaat te kunnen blijven leveren.
Instellingen zijn en blijven zelf verantwoordelijk voor hun personeels- en opleidingsbeleid
en de investeringen die ze doen in het personeel. Zij hebben ook het beste inzicht
in de noodzakelijke investeringen. Ook al omdat instellingen verschillen wat betreft
de huidige (opleidings)status van het personeel en de toekomstige uitdagingen waarvoor
de instelling staat. De subsidieverstrekking voorziet er dan ook in dat de instellingen
zoveel mogelijk ruimte krijgen om eigen afwegingen te maken over de wijze waarop de
subsidiemiddelen ingezet worden. Daarnaast moet geconstateerd worden dat de activiteiten
die in het kader van deze regeling door de instellingen uitgevoerd gaan worden nauw
verweven zijn met de reguliere patiëntenzorg. Opleidingen vinden immers veelal ook
plaats op de werkvloer. Dat heeft als consequentie dat de kosten van de gesubsidieerde
activiteiten zeer moeilijk te scheiden zijn van de kosten die gemaakt worden in het
kader van de reguliere patiëntenzorg. Mede om deze reden is besloten om een licht
subsidieregime te hanteren. Dit regime houdt in dat de aanvraag vooral bedoeld is
om (op basis van de Zvw-omzet, zie hierna) de hoogte van de subsidie te bepalen en
dat direct tot vaststelling overgegaan wordt. Dit regime voorkomt een enorme toename
van de administratieve lasten bij de instellingen, komt tegemoet aan het uitgangspunt
dat de primaire verantwoordelijkheid voor de personeelszorg bij de instellingen zelf
ligt en doet recht aan het gegeven dat in het zorgakkoord is afgesproken dat de beschikbare
middelen voor deze regeling afkomstig zijn van de instellingen zelf.
De subsidie is uitsluitend bestemd voor interne en externe opleidingen van personeel,
voor het begeleiden van personeel in het kader van de opleiding, voor het vervangen
van personeel dat opgeleid wordt en voor specifieke opleidingsfaciliteiten. Deze activiteiten
moeten passen binnen een zogenoemd strategisch opleidingsplan. Dit plan dienen de
instellingen in de loop van het eerste subsidiejaar opgesteld te hebben, in afstemming
met (een afvaardiging van) het personeel. De aanwezigheid van een dergelijk opleidingsplan
is een belangrijke voorwaarde dat de instellingen voortvarend en gericht de benodigde
investeringen in hun personeel realiseren. De subsidie is niet bestemd voor activiteiten
die al door de overheid bekostigd worden. Verder wordt van de instellingen verwacht
dat ze meewerken aan monitoring van deze regeling.
Voor het bepalen van de instellingen die in aanmerking komen voor subsidie is aangesloten
bij de afspraken die in het zorgakkoord zijn gemaakt. Daarin is opgenomen dat de arbeidsvoorwaardelijke
ruimte die voor deze impuls wordt ingezet, afkomstig is van de instellingen die medisch
specialistische zorg in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) leveren, met uitzondering
van academische ziekenhuizen en instellingen voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ-instellingen).
Concreet gaat het derhalve om de algemene en categorale ziekenhuizen, revalidatiecentra,
dialysecentra, epilepsiecentra, radiotherapeutische instellingen, audiologische centra
en de zelfstandige behandelcentra.
Voor de hoogte van de subsidie wordt eveneens uitgegaan van hetgeen in het zorgakkoord
is afgesproken. Dat betekent dat het totaal beschikbare bedrag oploopt van € 48 miljoen
in 2014 tot € 145 miljoen in 2017. Voor uitvoeringskosten wordt daar in 2014 1% van
afgetrokken en in de jaren erna 0,5%. Aldus ontstaat er een jaarlijks subsidieplafond.
Aangezien elke instelling naar rato van de Zvw-omzet bijdraagt aan de beschikbare
middelen, worden de middelen ook naar rato van de Zvw-omzet verdeeld onder de instellingen
die in aanmerking komen voor subsidie en daadwerkelijk een aanvraag indienen. Deze
omzet is af te leiden uit de jaarrekening. Aan de hand daarvan wordt het maximum bedrag
van de subsidie berekend.
In overeenstemming met hetgeen in het zorgakkoord is afgesproken worden de instellingen
ondersteund door de NVZ, onder andere bij het opstellen van het strategisch opleidingsplan
en de uit te voeren activiteiten. Middels een monitor wordt daarnaast belangrijke
informatie verzameld om na te gaan in hoeverre met deze regeling de doelstellingen
gerealiseerd worden en in hoeverre de regeling hiertoe aanpassing behoeft. Daarbij
gaat het onder andere om informatie met betrekking tot de uitgevoerde activiteiten,
de relatie tussen deze activiteiten en het strategisch opleidingsplan en de met de
uitgevoerde activiteiten gerealiseerde doelstellingen.
Artikelsgewijs
Artikel 1
In de regeling wordt een onderscheid gemaakt tussen een instelling en een organisatorisch
verband. Dit onderscheid is van belang omdat een instelling (de juridische eenheid
waaraan de subsidie verstrekt wordt) kan bestaan uit meerdere organisatorische verbanden,
waarbij het kan voorkomen dat het ene verband wel onder de regeling valt en het andere
niet. De subsidie is alleen bedoeld voor organisatorische verbanden die medische specialistische
zorg verlenen en voor audiologische centra. Dit zijn zorgaanbieders die een toelating
nodig hebben.
De hoogte van de subsidie afhankelijk is van de hoogte van de relevante Zvw-omzet,
dat wil zeggen van de Zvw-omzet van de organisatorische verbanden die onder de regeling
vallen. Voor de definitie van de Zvw-omzet is aangesloten bij de richtlijn RJ 655
voor het opmaken van de jaarrekening die in het kader van de Wet toelating zorginstellingen
(WTZi) verplicht is voor toegelaten instellingen. In de regeling is op dit moment
uitgegaan van de RJ 655 zoals die gehanteerd moet worden voor de jaarrekening 2012.
De richtlijn kan jaarlijks wijzigen. In dat geval zal – indien noodzakelijk – ook
de definitie in deze regeling aangepast worden. Er is gekozen voor de gegevens uit
de jaarrekening van het tweede jaar voorafgaand aan het subsidiejaar, omdat dat de
laatst opgemaakte jaarrekening is op moment van indiening van de aanvraag.
In een strategisch opleidingsplan dient aangegeven te worden welke opleidingsinspanningen
nodig zijn om de gewenste personeelssamenstelling te bereiken. Daarbij wordt in ieder
geval gelet op het kwalificatieniveau en de kwalificatierichting van het personeel.
Het plan dient ten minste een tijdshorizon van 4 jaar te hebben. Tevens dient dit
plan afgestemd te zijn met (een afvaardiging van) het personeel, indien aanwezig de
ondernemingsraad, om zodoende het draagvlak van het plan binnen het organisatorisch
verband te vergroten. Dit is in lijn met artikel 27, lid 1, onder f, van de Wet op
de ondernemingsraden.
Onder opleidingsfaciliteiten worden verstaan de voorzieningen die specifiek opgezet
zijn en gebruikt worden voor het opleiden van personeel. Het gaat hierbij dus niet
om algemene voorzieningen die in het kader van patiëntenzorg gebruikt worden.
Artikel 2
De subsidie wordt per kalenderjaar verstrekt, te beginnen in 2014. De subsidie wordt
alleen verstrekt aan organisatorische verbanden met een toelating in het kader van
de WTZi voor het verlenen van zorg die onder de Zvw valt. Academische ziekenhuizen
en GGZ-instellingen worden hiervan echter uitgesloten. In beide gevallen is de achterliggende
reden dat in het zorgakkoord voor zowel de GGZ-instellingen als de academische ziekenhuizen
geen afspraak is gemaakt om arbeidsvoorwaardelijke middelen in te zetten voor de met
de regeling beoogde kwaliteitsimpuls.
De subsidie is bedoeld voor het opleiden van personeel, dat wil zeggen de personen
waarmee de instelling een arbeidsovereenkomst heeft en die werkzaam zijn in het organisatorisch
verband waarvoor subsidie verstrekt wordt. Dat betekent dat het opleiden van andere
medewerkers, zoals uitzendkrachten, vrijgevestigde medisch specialisten, freelancers,
zzp'ers en gedetacheerd personeel, niet voor subsidie in aanmerking komt. Bij de te
subsidiëren kosten gaat het om de interne en externe kosten van de opleiding zelf,
de begeleiding van de opleidelingen vanuit de instelling zelf, het vervangen van het
personeel gedurende de tijd dat ze opgeleid worden, als,mede de kosten voor opleidingsfaciliteiten.
Opleidingsactiviteiten waarvoor via andere (subsidie)regelingen al een vergoeding
van de overheid mogelijk is, komen niet voor subsidie in aanmerking. Daarbij gaat
het in ieder geval om activiteiten ten behoeve van opleidingen die vallen onder de
beschikbaarheidsbijdrage van de Wet marktordening gezondheidszorg, onder de Subsidieregeling
stageplaatsen zorg II en onder de Subsidieregeling opleiding tot advanced nurse practitioner
en opleiding tot physician assistant.
Artikel 3
Voor de berekening van de maximumsubsidie wordt jaarlijks een subsidieplafond gehanteerd.
Het plafond stijgt van ruim € 47 miljoen in 2014 naar meer dan € 144 miljoen in 2017,
conform de in het zorgakkoord gemaakte afspraken. Het jaarlijks beschikbare bedrag
wordt verdeeld onder de organisatorische verbanden waarvoor een subsidie verstrekt
wordt. De verdeling vindt plaats op basis van het aandeel van de Zvw-omzet van het
organisatorisch in de totale Zvw-omzet van alle organisatorische verbanden waarvoor
subsidie verstrekt wordt.
Omdat de middelen voor deze regeling afkomstig zijn uit de arbeidsvoorwaardelijke
ruimte van de instellingen, kan de Minister besluiten om het subsidieplafond aan te
passen aan de ontwikkeling van de arbeidsvoorwaarden. Dit vindt plaats middels een
wijziging van de regeling.
Artikel 4
De verstrekking van de subsidie start met een aanvraag van de instelling. Daarvoor
dient een eenvoudig door de minister vastgesteld aanvraagformulier gebruikt te worden.
Naast de gegevens van de instelling zelf gaat het met name om de gegevens met betrekking
tot de Zvw-omzet van de organisatorische verbanden waarvoor subsidie aangevraagd wordt.
Er wordt bij de aanvraag geen opgave van de uit te voeren activiteiten en de daarbij
behorende kosten gevraagd. De regeling voorziet er in dat de instellingen ruimte hebben
om daar zelf invulling aan te geven. Het maakt ook mogelijk dat instellingen gedurende
het subsidiejaar de activiteiten kan aanpassen, zonder dat de verstrekte subsidie
gewijzigd dient te worden.
De aanvraag dient wel vergezeld te gaan van het strategisch opleidingsplan. Uiteraard
zal het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd moeten vallen binnen de planperiode
van het mee te sturen strategisch opleidingsplan. Er hoeft geen plan meegestuurd te
worden als de actuele versie al eerder ingediend is.
De aanvraag dient tevens vergezeld te gaan met de meest recente jaarrekening over
het tweede jaar voorafgaand aan het subsidiejaar en de bijbehorende accountantsverklaring.
Als de opgave van de Zvw-omzet op het aanvraagformulier voor de subsidie afwijkt van
de jaarrekening, is een toelichting op deze afwijking vereist.
De instelling hoeft derhalve alleen de instellingsgegevens en de relevante Zvw-omzet
per organisatorisch verband in te vullen, het formulier te ondertekenen, de relevante
stukken toe te voegen en het bewijs te leveren dat de ondertekenaar bevoegd is de
aanvraag namens de instelling te doen. Indien er twijfels bestaan over de identiteit
van de instelling of over diens financiële situatie, kunnen er in aanvulling op de
aanvraag nadere stukken opgevraagd worden. Uiteraard kan er ook aanvullende informatie
verlangd worden als de accountantsverklaring bij de jaarrekening vragen oproept.
Het is alleen mogelijk voorafgaand aan het subsidiejaar een aanvraag in te dienen.
In verband met de verdeling van het beschikbare budget, dient van alle aanvragers
tijdig de juiste Zvw-omzet bekend te zijn. Aanvragen die na 1 oktober voorafgaand
aan het subsidiejaar worden ontvangen worden derhalve afgewezen, omdat anders niet
gegarandeerd kan worden dat van alle aanvragers de juist Zvw-omzet bekend is. Wel
krijgen tijdige aanvragers de gelegenheid de aanvraag binnen drie weken aan te vullen,
indien hun aanvraag niet volledig is.
Artikel 5
Op de aanvraag wordt binnen 13 weken na de uiterste indieningsdatum van 1 oktober
beslist. Indien de aanvraag wordt gehonoreerd, wordt de subsidie direct vastgesteld.
In de vaststelling wordt het subsidiebedrag vermeld. De betaling van de subsidie vindt
per kwartaal plaats, gedurende de looptijd van de subsidie. Eventueel wordt de vaststelling
met een percentage verhoogd om een rijksbijdrage te verstrekken in de ontwikkeling
van de arbeidsvoorwaarden.
Artikel 6
De subsidie wordt op een lager bedrag vastgesteld of zelfs geheel geweigerd indien
het aannemelijk is dat de instelling de subsidiabele activiteiten niet of niet geheel
zal uitvoeren of de verplichtingen niet of niet geheel zal naleven.
Vanzelfsprekend wordt evenmin een subsidie verstrekt aan een instelling die verkeerde
gegevens indient of in bepaalde financiële problemen verkeert.
Artikel 7
De instelling is verplicht de subsidie te besteden voor de uitvoering van het strategische
opleidingsplan. De instelling dient zich ervan te onthouden de subsidie aan te wenden
voor activiteiten ten behoeve van opleidingen die anderszins van overheidswege worden
bekostigd.
Conform artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidievaststelling
ingetrokken of gewijzigd worden indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling
niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Artikel 8
Dit artikel bevat enkele meldingsplichten van de instelling. De instelling is verplicht
om al gedurende het subsidiejaar te melden als er niet aan alle subsidieverplichtingen
zal worden voldaan of er zich andere omstandigheden voordoen die van belang zijn voor
de verstrekking van de subsidie.
Artikel 9
In dit artikel is geregeld dat instellingen gehouden zijn deel te nemen aan een door
de minister ingesteld onderzoek. Dit onderzoek kan gericht zijn op de subsidieverstrekking
in het kader van deze regeling, maar ook op de beleidsontwikkeling van de minister
met betrekking tot de bevordering van de kwaliteit van het personeel in de ziekenhuiszorg.
Artikel 11
De instellingen krijgen in 2014 de tijd om voor elke organisatorisch verband een goed
strategisch opleidingsplan te maken. Het strategisch opleidingsplan ten behoeve van
het subsidiejaar 2014 dient uiterlijk op 1 oktober 2014 door de minister ontvangen
te zijn. Dat betekent dat de aanvraag voor 2014 niet vergezeld behoeft te gaan van
het strategisch opleidingsplan. De subsidie voor 2014 kan in aanvulling op hetgeen
in artikel 2 is geregeld ook gebruikt worden voor het opstellen van het strategisch
opleidingsplan.
Aangezien deze regeling in december 2013 gepubliceerd wordt in de Staatscourant dient
bij wijze van uitzondering de aanvraag voor het subsidiejaar 2014 niet uiterlijk 1 oktober
2013 ontvangen te zijn, maar uiterlijk 15 februari 2014. Uiterlijk zes weken na deze
fatale indieningsdatum neemt de minister een beslissing over de vaststelling van de
subsidie.
Artikel 12
Het is een tijdelijke regeling. De subsidie wordt verstrekt in de jaren 2014 tot en
met 2017.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers.