Reglement Toetsing NRGD

Het College gerechtelijk deskundigen,

overwegende dat het wenselijk is ten behoeve van de selectie en benoeming van de leden van de toetsingsadviescommissie, de buiten functie stelling en de beëindiging van het lidmaatschap van deze commissie en de taak en de werkwijze van de toetsingsadviescommissie en van het College ten aanzien van de toetsing een reglement op te stellen;

gelet op artikel 7 van het Besluit register deskundige in strafzaken, artikel 6 en 8 van het Bestuursreglement College gerechtelijk deskundigen en artikel 11 van het Huishoudelijk Reglement College gerechtelijk deskundigen;

besluit het volgende reglement vast te stellen.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

§ 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1:1

In dit reglement wordt verstaan onder:

a. het Besluit:

het Besluit register deskundige in strafzaken;

b. het Bestuursreglement:

het Bestuursreglement College gerechtelijk deskundigen;

c. het register:

het landelijk openbaar register, met als volledige benaming het Nederlands register gerechtelijk deskundigen (NRGD), als bedoeld in artikel 51k van het Wetboek van Strafvordering;

d. het College:

het College gerechtelijk deskundigen, als bedoeld in artikel 3 van het Besluit;

e. het Bureau:

het Bureau ter ondersteuning van het College, als bedoeld in artikel 11 van het Besluit;

f. het kandidaat-lid:

degene die bij het College een verzoek heeft ingediend om als lid van de toetsingsadviescommissie te worden benoemd;

g. Awb:

de Algemene wet bestuursrecht;

h. de bezwaarschriftadviescommissie:

de commissie als bedoeld in artikel 9 van het Bestuursreglement en het Reglement bezwaaradviescommissie NRGD;

i. de benoemingsadviescommissie:

de commissie die het College adviseert over de benoeming van leden van de toetsingsadviescommissie.

§ 2. Taak van de toetsingsadviescommissie

Artikel 1:2

Overeenkomstig artikelen 6 en 8 van het Bestuursreglement en met inachtneming van dit reglement heeft een toetsingsadviescommissie tot taak het College te adviseren over een aanvraag tot inschrijving in het deskundigenregister. De toetsingsadviescommissie dient haar advies te geven aan de hand van de kwaliteitseisen genoemd in artikel 12 van het Besluit, en aan de hand van de specifieke kwaliteitseisen zoals die door het College zijn vastgesteld.

HOOFDSTUK 2 SAMENSTELLING TOETSINGSADVIESCOMMISSIES

§ 1. Voordracht, aanmelding en selectie van de leden van de toetsingsadviescommissies

Artikel 2:1

Een kandidaat-lid kan worden voorgedragen voor benoeming. Voorts kan een kandidaat-lid zich op eigen initiatief aanmelden bij het College.

Toelichting:

Per deskundigheidsgebied is er een toetsingsadviescommissie. In de toetsingsadviescommissie zitten vakinhoudelijke leden en juridische leden. De kandidaat-leden kunnen op verschillende manieren bij het College worden voorgedragen, bijvoorbeeld door de normstellingsadviescommissie van het desbetreffende deskundigheidsgebied of door hun respectieve beroepsverenigingen. Een geïnteresseerd kandidaat-lid kan zich uiteraard ook zelf aanmelden bij het College.

Enkele deskundigheidsgebieden zijn onderverdeeld in deelgebieden. Vakinhoudelijke leden van de toetsingsadviescommissie worden benoemd als lid van de toetsingsadviescommissie voor dat deelgebied waarvoor zij zelf hebben aangegeven te willen worden benoemd en waarvoor zij door het College geschikt worden geacht.

De juridische leden van de toetsingsadviescommissie maken voorafgaand aan hun benoeming kenbaar voor welk deskundigheidsgebied zij inzetbaar zijn. Dit vanwege het verschil in ervaring of affiniteit die zij met bepaalde deskundigheidsgebieden hebben, dan wel hun beheersing van de Engelse taal. Een juridisch lid van de toetsingsadviescommissie kan in meerdere toetsingsadviescommissies worden benoemd.

Voor elke aanvrager wordt een specifieke toetsingsadviescommissie ingezet. In deze commissie zit altijd een jurist en een vakgenoot uit het deelgebied waarvoor een aanvraag is ingediend. De toetsingsadviescommissies worden met zorg samengesteld.

Artikel 2:2

Een lid van de toetsingsadviescommissie dient in staat te zijn de beoordeling van de aanvrager in onafhankelijkheid en zonder last of ruggespraak te verrichten.

Toelichting

Het staat buiten kijf dat een lid van de toetsingsadviescommissie aanvragers moet kunnen beoordelen op een onafhankelijke en onpartijdige wijze en met voldoende gezag en geloofwaardigheid. Een lid van de toetsingsadviescommissie moet van deze onafhankelijkheid blijk kunnen geven ten opzichte van te toetsen deskundigen alsook ten opzichte van de gebruikers van het registers, waaronder de rechterlijke macht en de advocatuur. Ten slotte moet het advies aan het College op zorgvuldige wijze tot stand komen.

De in dit artikel vervatte eis speelt onder meer in algemene zin ten tijde van de mogelijke benoeming. Hierbij moet gedacht worden aan de situatie dat de belangen die uit andere (neven)functies voortvloeien (on)verenigbaar kunnen zijn met de taakvervulling als lid van de toetsingsadviescommissie. Een zorgvuldige totstandkoming van het advies van de toetsingsadviescommissie vereist dat (de schijn van) een mogelijk belangenconflict te allen tijde moet worden voorkomen. Een dubbelrol van bijvoorbeeld belangenbehartiger tevens lid van de toetsingsadviescommissie zal niet bijdragen aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid.

Het vorenstaande kan uiteraard ook een rol spelen na de benoeming. Van een lid van de toetsingsadviescommissie mag worden verwacht dat hij in staat is te beoordelen of hij ten opzichte van een specifieke aanvrager vrij is tot een oordeel te kunnen komen en of hij zich indien dat niet het geval is, dient te verschonen. Dit is een afweging die een lid van de toetsingsadviescommissie in elke situatie eigenstandig moet maken.

Artikel 2:3
  • 1. Een lid van de toetsingsadviescommissie dient over een goede staat van dienst te beschikken.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid dient:

    • a. een vakinhoudelijk lid van de toetsingsadviescommissie:

      • te beschikken over een brede belangstelling in het vakgebied;

      • het eigen vakgebied bij te houden en bij te dragen aan de (door)ontwikkeling van het vakgebied;

    • b. een juridisch lid van de toetsingsadviescommissie:

      ervaring te hebben met tuchtrechtspraak of andere rechtspraak en/of beroeps- en bezwaarprocedures en/of arbitrageprocedures.

  • 3. Een vakinhoudelijk lid van de toetsingsadviescommissie dient in beginsel actief te zijn als gerechtelijk deskundige en als zodanig te zijn ingeschreven in het register.

  • 4. Een lid van de toetsingsadviescommissie dient bij voorkeur te beschikken over ervaring in het beoordelen van de kwaliteit en betrouwbaarheid van de gerechtelijke deskundige.

    Toelichting:

    De wijze van toetsing van gerechtelijk deskundigen door het NRGD is in Nederland een nieuwe ontwikkeling. Voor de meeste deskundigheidsgebieden geldt dat er nog niet veel ervaring is met het toetsen van andermans gerechtelijke deskundigheid. Dit heeft consequenties voor de eisen die het College kan stellen aan de leden van de toetsingsadviescommissie.

    Lid 2

    Vakinhoudelijke leden van de toetsingsadviescommissie zullen vooral aantoonbaar goed ingevoerd moeten zijn in hun vakgebied en zullen met voldoende gezag en geloofwaardigheid anderen binnen hun vakgebied moeten kunnen beoordelen. Van een juridisch lid van de toetsingsadviescommissie mag worden verwacht dat hij aantoonbare ervaring heeft met het beoordelen van anderen, en dan bij voorkeur in samenwerking met niet-juristen. Anders dan bij de juridische leden van de toetsingsadviescommissie kan bij de vakinhoudelijke leden van de toetsingsadviescommissie deze eis (nog) niet zo hard gesteld worden.

    Zoals hierboven is opgemerkt verschilt het per deskundigheidsgebied in hoeverre men ervaring heeft met het beoordelen van rapporten van collega-deskundigen. Het heeft uiteraard wel de voorkeur dat men hier voldoende ervaring mee heeft. Voor zover vakinhoudelijke kandidaat-leden van de toetsingsadviescommissie niet al ervaring hebben met het toetsen van andere deskundigen, moet worden gekeken naar enigszins vergelijkbare ervaringen.

    Lid 3

    Het heeft sterk de voorkeur van het College dat een lid van de toetsingsadviescommissie zelf ook actief is als gerechtelijk deskundige, dat hij is ingeschreven in het register en dat hij in die hoedanigheid regelmatig rapporteert. Het is echter zeer goed denkbaar dat iemand op basis van andere, bijvoorbeeld wetenschappelijke, kwaliteiten uitstekend als lid van de toetsingsadviescommissie kan optreden.

Artikel 2:4
  • 1. Een kandidaat-lid dient aan het College de volgende stukken over te leggen:

    • a. een CV;

    • b. een motivering voor zijn interesse voor het NRGD op te treden als lid van de toetsingsadviescommissie;

    • c. een Verklaring Omtrent het Gedrag, of, indien het gaat om een kandidaat-lid dat woonachtig is in het buitenland of recent is geweest, een integriteitsverklaring conform het bepaalde in artikel 13 tweede lid onder b van het Besluit.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid kan een vakinhoudelijk kandidaat-lid worden verzocht, indien hij hierover beschikt, drie geanonimiseerde zaaksrapporten over te leggen die hij als gerechtelijk deskundige heeft opgesteld.

  • 3. Het eerste lid, onder c, is niet van toepassing:

    • a. indien de Verklaring Omtrent het Gedrag is overgelegd in het kader van de aanvraag van het betrokken kandidaat-lid tot inschrijving in het register;

    • b. op degene die werkzaam is als

      • i. officier van justitie of advocaat-generaal,

      • ii. rechter of raadsheer.

  • 4. Het College dan wel de benoemingsadviescommissie als bedoeld in artikel 2:6 kan het kandidaat-lid om informatie en/of een gesprek verzoeken teneinde diens geschiktheid te kunnen beoordelen.

    Toelichting

    Lid 3

    Van vrijwel alle kandidaat-leden wordt verwacht dat zij een Verklaring Omtrent het Gedrag overleggen. De Verklaring Omtrent het Gedrag betreft een toetsing van de integriteit van het kandidaat-lid. Het orgaan dat de toetsing verricht controleert het kandidaat-lid op eventuele strafbare feiten in de periode voorafgaand aan de benoeming als lid van de toetsingsadviescommissie. Als lid van de toetsingsadviescommissie komt men in aanraking met gevoelige informatie. Een kandidaat-lid hoeft niet een nieuwe Verklaring Omtrent het Gedrag over te leggen als hij dit ook al in het kader van de aanvraag tot inschrijving in het register heeft gedaan, mits er niet langer dan een jaar tussen het moment van aanvraag en het moment van verzoek tot benoeming als lid van de toetsingsadviescommissie is verstreken. Een Verklaring Omtrent het Gedrag heeft immers een beperkte houdbaarheid. Ook op een andere manier is de integriteit en vertrouwelijkheid van de leden van de toetsingsadviescommissie geborgd. Alle leden van de toetsingsadviescommissie dienen een geheimhoudingsverklaring te ondertekenen, zoals bepaald in artikel 2:8 van dit reglement.

    Niet alle kandidaat-leden hoeven een Verklaring Omtrent het Gedrag over te leggen. Juridische kandidaat-leden die werkzaam zijn binnen de zittende of staande magistratuur worden afdoende gescreend op antecedenten. Juridische kandidaat-leden die niet binnen deze beroepsgroepen werkzaam zijn dienen wel een Verklaring omtrent het gedrag te overleggen.

§ 2. Benoeming van de leden van de toetsingsadviescommissie

Artikel 2:5

Het College benoemt de leden van de toetsingsadviescommissie.

Toelichting:

Het positief beoordeelde kandidaat-lid ontvangt een benoemingsbesluit. Op de website van het NRGD staan de namen van de leden van de toetsingsadviescommissie vermeld.

Artikel 2:6

Het College kan zich bij de besluitvorming omtrent benoeming van leden van de toetsingsadviescommissie laten bijstaan door een benoemingsadviescommissie.

Toelichting:

Van de benoemingsadviescommissie zal het College alleen gebruik maken indien dit wenselijk wordt geacht, bijvoorbeeld in het geval dat het om een grote hoeveelheid te beoordelen kandidaat-leden gaat.

Een zorgvuldige voorbereiding van de besluitvorming door het College vereist dat van het overleg van de benoemingsadviescommissie een zakelijk verslag wordt gemaakt, zodat op basis daarvan een goed gemotiveerd advies kan worden uitgebracht.

Artikel 2:7

Een lid van de toetsingsadviescommissie wordt benoemd voor een periode van vier jaar, te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarin het lid wordt benoemd. Het College kan beslissen tot herbenoeming, eveneens voor een periode van vier jaar.

Toelichting:

Het initiatief om te een herbenoeming te laten plaatsvinden ligt bij het College. De herbenoeming zal geen automatisme zijn. Het College zal voor afloop van de termijn het functioneren van het betrokken lid evalueren en bij de herbenoeming het lid van de toetsingscommissie beoordelen of hij aan de op dat moment geldende eisen voldoet. Deze eisen veranderen uiteraard parallel met het aanpassen van de registratie-eisen van de deskundigheidsgebieden.

Voor een efficiënte werkwijze van de toetsingen staat de continuïteit van de toetsingsadviescommissie voorop. Het is zeer nuttig als een goed functionerend lid van de toetsingsadviescommissie zonder problemen kan worden herbenoemd. Om een grote administratieve belasting te voorkomen zal een benoeming ingaan op de eerste januari van het jaar waarin het lid wordt benoemd.

Artikel 2:8

Een lid van de toetsingsadviescommissie is verplicht hetgeen hem in deze functie ter kennis is gekomen, niet verder bekend te maken dan bij het uitoefenen van zijn taak noodzakelijk is. Hij ondertekent daartoe een geheimhoudingsverklaring.

Toelichting:

Tot de taak van een lid van de toetsingsadviescommissie behoort het bespreken van de stukken, de mondelinge toetsing en het schrijven van het advies zelf. Maar ook besprekingen die door het College of het Bureau in het kader van intervisie worden georganiseerd vallen hieronder.

Artikel 2:9

Een lid van de toetsingsadviescommissie is niet lid van het College.

Toelichting:

Een mogelijke belangenverstrengeling tussen beide posities moet worden voorkomen. Een lid van het bevoegd gezag kan niet tevens lid van een onafhankelijke adviescommissie zijn.

Artikel 2:10

Een vakinhoudelijk lid van de toetsingsadviescommissie wordt tevens benoemd als lid van de bezwaarschriftadviescommissie voor het desbetreffende deskundigheidsgebied, tenzij het betrokken lid zelf heeft aangegeven hiervan af te willen zien.

Toelichting:

In Nederland zijn er veel deskundigheidsgebieden waarin maar weinig mensen werkzaam zijn. Aanvragers worden getoetst door mensen, die zij professioneel vaak al heel goed kennen. De selectie en de samenstelling van de toetsingsadviescommissies door het NRGD vindt op een zorgvuldige wijze plaats. Leden van de toetsingsadviescommissie mogen in beginsel niet werkzaam zijn bij hetzelfde instituut, of anderszins een intensieve werkrelatie hebben. Dit levert problemen op bij de toetsing, en bij de eventuele bezwaarfase. Voor de samenstelling van de adviescommissie die het bezwaar behandelt na bijvoorbeeld een afwijzing, acht het College het wenselijk dat uit dezelfde pool kan worden geput als bij de toetsingen. Bij de samenstelling van de bezwaarschriftadviescommissie wordt ervoor gewaakt dat het desbetreffende lid niet in een eerder stadium betrokken is geweest bij de toetsing.

Uiteraard kan het geval zich voordoen dat kandidaat-leden niet als lid van de bezwaaradviescommissie willen worden benoemd. Deze ruimte zal het College geven door kandidaat-leden in de eerste contacten met het NRGD daarop te wijzen.

§ 3. Het beëindigen en buiten functie stellen van het lidmaatschap van de toetsingsadviescommissie

Artikel 2:11

Het lidmaatschap van de toetsingsadviescommissie eindigt met:

  • a. het verstrijken van de benoemingstermijn;

  • b. een schriftelijke opzegging van het betrokken lid van de toetsingsadviescommissie, met dien verstande dat de behandeling van lopende toetsingen waarbij het desbetreffende lid betrokken is, zorgvuldig wordt afgerond;

  • c. het verlies van een vereiste voor de aanstelling, gesteld bij de regeling die aan de benoeming voorafgaat, tenzij het vereiste alleen voor de aanvang van de benoeming geldt;

  • d. een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak waarbij de deskundige onder curatele is gesteld;

  • e. het ondergaan van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

  • f. het onherroepelijk worden van een veroordeling tot een vrijheidsstraf;

  • g. ingang van de dag van bekendmaking van het besluit aan het betrokken lid van de toetsingsadviescommissie als bedoeld in artikel 2:13.

Toelichting:

Onderdeel a

Zoals in artikel 2:7 is bepaald ligt het initiatief om een lid van de toetsingsadviescommissie te herbenoemen bij het College. Een herbenoeming is geen automatisme. De benoemingstermijn eindigt van rechtswege.

Onderdeel b

Het komt regelmatig voor dat een lid van de toetsingsadviescommissie het College bericht dat hij niet meer wil worden ingezet. In dat geval is het zeer gewenst dat het betrokken lid de dossiers die hij op dat moment nog onder zich heeft afhandelt en de toetsing afmaakt. Is dit onverhoopt niet mogelijk, brengt goed toetserschap met zich dat het betrokken lid van de toetsingsadviescommissie zorgt voor een goede overdracht. Het heeft dan ook sterk de voorkeur dat een lid van de toetsingsadviescommissie niet stopt tussen een schriftelijke en mondelinge toetsing (inclusief uitbrengen van het advies). Door de opzegging met waarborgen te omkleden kunnen eventuele organisatorische problemen voldoende worden opgevangen. Uiteraard kan hiervan worden afgeweken. Er zullen zich altijd uitzonderingen voordoen, bijvoorbeeld bij een beëindiging wegens ernstige ziekte.

Onderdeel c

De in dit onderdeel vervatte regel ziet op de situatie dat er gedurende de benoemingsperiode van vier jaar wezenlijke veranderingen bij het benoemde lid van de toetsingsadviescommissie kunnen plaatsvinden. Dit kan aanleiding zijn om afscheid van elkaar te nemen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een verandering van functie buiten het betreffende deskundigheidsgebied waardoor de noodzakelijke kennis ervan verdwijnt.

Artikel 2:12
  • 1. Het College kan een lid van de toetsingsadviescommissie buiten functie stellen:

    • a. indien er sprake is van een vermoeden van verwaarlozing van zijn taak als lid van de toetsingsadviescommissie, structureel verschil van inzicht, onverenigbaarheid van belangen of indien zijn gezag of integriteit als lid van de toetsingsadviescommissie in het geding is;

    • b. wanneer hem rechtmatig zijn vrijheid is ontnomen, tenzij de vrijheidsontneming het gevolg is van een maatregel, anders dan op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, genomen in het belang van de volksgezondheid;

    • c. indien een strafrechtelijke vervolging tegen hem is ingesteld.

  • 2. De duur van het buiten functie stellen wordt bepaald door het College. Het buiten functie stellen kan maximaal plaatsvinden voor de duur van zes maanden. In naar het oordeel van het College uitzonderlijke gevallen kan een opgelegde buiten functie stelling door het College eenmaal met drie maanden worden verlengd.

  • 3. Het College stelt het betrokken lid van de toetsingsadviescommissie in de gelegenheid te worden gehoord.

    Toelichting:

    Als bij het College signalen binnenkomen dat mogelijk sprake is van de in dit artikel genoemde situaties, kunnen deze aanleiding vormen te besluiten een lid voor bepaalde tijd buiten functie te stellen. Het functioneren van het betrokken lid van de toetsingsadviescommissie kan hierdoor immers ernstig worden bemoeilijkt, maar het hoeft niet noodzakelijkerwijs (direct) te leiden tot beëindiging van diens lidmaatschap, anders dan de situatie waarop artikel 2:13 ziet. Het is evident dat een strafrechtelijke vervolging het gezag en de geloofwaardigheid van het lid van de toetsingsadviescommissie kan aantasten. Dat laat onverlet dat ook in dat geval niet tot het buiten functie stellen van een lid van de toetsingsadviescommissie wordt overgegaan dan nadat het College de gronden hiervoor heeft onderzocht en het betrokken lid heeft gehoord. Het onderzoek in het kader van de buiten functie stelling is geregeld in artikel 2:14.

    Indien een situatie als bedoeld in het eerste lid van dit artikel zich voordoet zal het betrokken lid voor wat betreft de lopende toetsingen moeten worden vervangen door een ander lid van de toetsingsadviescommissie. Goed toetserschap brengt ook hier met zich dat het betrokken lid zorgt voor een goede overdracht.

Artikel 2:13
  • 1. Het lidmaatschap kan worden beëindigd door het College op grond van verwaarlozing van zijn taak als lid van de toetsingsadviescommissie, structureel verschil van inzicht, onverenigbaarheid van belangen of indien zijn gezag of integriteit als lid van de toetsingsadviescommissie in het geding is.

  • 2. Bij het besluit het lidmaatschap te beëindigen kan het College zich laten adviseren overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, vierde lid van het Besluit.

  • 3. Het College stelt het betrokken lid van de toetsingsadviescommissie in de gelegenheid te worden gehoord.

    Toelichting:

    Lid 1

    De gronden voor beëindiging van het lidmaatschap als vermeld in lid 1 zijn analoog aan die van de eisen aan de te registreren deskundigen als bepaald in het Besluit en aan de onder artikel 2:12, eerste lid onder a genoemde gronden voor het buiten functie stellen. Als bij het College signalen binnenkomen dat er gewichtige problemen zijn met een lid van de toetsingsadviescommissie kan dat aanleiding zijn te besluiten het lidmaatschap te beëindigen nog voordat de benoemingstermijn is verstreken.

    Het geval kan zich voordoen dat een toetser de toetsingen niet wil uitvoeren zoals door het College in de registratie-eisen en toetsingsprocedure en de daarop gebaseerde nadere uitvoeringsdocumenten voor het desbetreffende deskundigheidsgebied is bepaald. Ook is het denkbaar dat na een benoeming als toetser een negatieve beslissing wordt genomen door het College omtrent zijn aanvraag tot registratie voor het desbetreffende deskundigheidsgebied. Een negatieve beslissing tast naar het oordeel van het College de gezaghebbende positie van de betrokken toetser aan. Hij kan in dat geval niet als toetser worden gehandhaafd. Een afwijzing van een toetser voor het deelgebied waarvoor hij als toetser is benoemd, leidt derhalve in beginsel altijd tot het besluit dat het lidmaatschap van de toetsingsadviescommissie wordt beëindigd. Of de toetser in het geval hij ook voor een ander deelgebied als toetser is benoemd, ook niet meer voor dat andere deelgebied mag optreden, hangt af van de omstandigheden van het geval. Dit zal voor iedere toetser op zich door het College worden beoordeeld. Van de bovenstaande situatie zou wel moeten worden onderscheiden het geval dat een aanvraag van een toetser niet in behandeling wordt genomen omdat deze niet volledig blijkt te zijn of indien er sprake is van een niet-inhoudelijke afwijzing, bijvoorbeeld omdat betrokkene niet aan het in de registratie-eisen van het desbetreffende deskundigheidsgebied voorgeschreven aantal rapporten heeft voldaan in de door het College vastgestelde periode. In deze gevallen zou de benoeming als toetser niet altijd hoeven te worden beëindigd. Verder kan gedacht worden aan de situatie dat na de benoeming een zodanige tuchtrechtelijke maatregel wordt uitgesproken ten nadele van de toetser dat twijfel kan ontstaan over zijn goede staat van dienst. In ieder geval valt hieronder de maatregel van schorsing of ontzetting uit beroep of ambt.

    Anders dan de benoeming of afwijzing van een benoeming tot lid van de toetsingsadviescommissie in de toetsingsadviescommissie is het besluit tot beëindiging van het lidmaatschap van de toetsingsadviescommissie wel vatbaar voor bezwaar en beroep. Artikel 8:4 sub d Awb zondert uitsluitend de benoemings- of aanstellingsbesluiten uit van bezwaar en beroep en niet de ontslag- of schorsingbesluiten.

    Zie ook de toelichting in Tekst en Commentaar bij de Algemene wet bestuursrecht bij dit artikel:

    Ontslag- en bevorderingsbesluiten

    De formulering 'besluiten tot benoeming of aanstelling' maakt duidelijk dat ontslag- en bevorderingsbesluiten niet onder de uitzondering vallen en dus wel appellabel zijn.

    Indien een situatie als deze zich voordoet zal het lid van de toetsingsadviescommissie voor wat betreft de lopende toetsingen moeten worden vervangen door een ander lid van de toetsingsadviescommissie. Goed toetserschap brengt ook hier met zich dat het betrokken lid zorgt voor een goede overdracht.

Artikel 2:14
  • 1. Indien er een vermoeden bestaat dat sprake is van een van de gronden als vermeld in artikel 2:12, eerste lid respectievelijk artikel 2:13, eerste lid, kan het College beslissen tot het doen verrichten van een onderzoek.

  • 2. Gedurende het in het eerste lid bedoelde onderzoek zal het lid van de toetsingsadviescommissie niet worden ingezet.

  • 3. Het College stelt het betrokken lid van de toetsingsadviescommissie onverwijld schriftelijk in kennis van het in het eerste lid genoemde onderzoek. Ook van de beëindiging en de uitslag van het onderzoek wordt het lid van de toetsingsadviescommissie onverwijld schriftelijk op de hoogte gesteld door het College.

    Toelichting:

    Het College kan op verschillende manieren het signaal bereiken dat er sprake is van een grond voor buiten functie stelling of beëindiging als bedoeld in artikel 2:12, eerste lid respectievelijk 2:13, eerste lid. Het spreekt voor zich dat het College hiertoe niet overgaat zonder nader onderzoek te (laten) doen. Het College zal hierbij het lid van de toetsingsadviescommissie zelf ook in de gelegenheid moeten stellen zich over het signaal uit te laten. Het is raadzaam het betrokken lid, hangende het onderzoek, niet voor toetsingen in te zetten.

    Bij de hiervoor genoemde signalen zal een zorgvuldige afweging van de betrokken belangen moeten plaatsvinden. Het spreekt voor zich dat niet lichtvaardig wordt overgegaan tot een ingrijpend middel als het buiten functie stellen of de beëindiging van het lidmaatschap van de toetsingsadviescommissie. Het College zal bijzonder terughoudend zijn bij de toepassing van deze maatregelen. Vooral bij ingrijpende besluiten zoals beëindiging van het lidmaatschap van de toetsingsadviescommissie wordt het handelen van het College door het betrokken lid van de toetsingsadviescommissie, maar ook door zijn achterban – ofwel het veld – nauwgezet gevolgd. Het besluit tot het buiten functie stellen of de beëindiging van het lidmaatschap van de toetsingsadviescommissie zal dan ook moeten voldoen aan de vigerende wettelijke eisen. Dit betekent onder meer dat het besluit zorgvuldig moet worden voorbereid en goed moet worden gemotiveerd. Een signaal zal moeten worden onderzocht. Hierbij geldt dat niet elke tuchtrechtzaak, noch elk verschil van inzicht omtrent de wijze van toetsen een reden vormt het toetserschap te beëindigen. Een correcte invulling van bedoeld onderzoek is ook dat het betrokken lid in de gelegenheid moeten worden gesteld te worden gehoord alvorens het College over het buiten functie stellen of de beëindiging van zijn benoeming beslist. Dit horen kan op verschillende manieren plaatsvinden: telefonisch of in een persoonlijk gesprek. Van het gesprek wordt een verslag gemaakt.

    Indien een situatie als bedoeld in het eerste lid van dit artikel zich voordoet zal het betrokken lid voor wat betreft de lopende toetsingen moeten worden vervangen door een andere lid van de toetsingsadviescommissie. Goed toetserschap brengt ook hier met zich dat het betrokken lid zorgt voor een goede overdracht.

Utrecht, 22 juli 2014

Het College gerechtelijk deskundigen, J.A. Coster van Voorhout Voorzitter

Naar boven