Besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met de Minister voor Wonen en Rijksdienst, van 9 december 2013, nr. 2013-0000748633, houdende wijziging van het Organisatiebesluit BZK 2012 en het Mandaatbesluit BZK 2012

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet artikel 3, tweede lid, van het Coördinatiebesluit organisatie en bedrijfsvoering rijksdienst 2011 en artikel 19 van het Organisatiebesluit BZK 2012;

Gelet op de Algemene wet bestuursrecht;

mede gelet op artikel 8.4 van het Mandaatbesluit BZK 2012;

Besluit:

ARTIKEL I

Het Mandaatbesluit BZK 2012 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.2, eerste lid, komt onderdeel a te luiden:

  • a. de Koning;

B

Aan artikel 6.8 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 4. De directeur is bevoegd tot het verlenen van ondermandaat aan de rechtstreeks onder de directeur ressorterende leidinggevenden ten aanzien van het vaststellen van beoordelingen, indien en voor zover deze leidinggevenden zelf leidinggevenden aansturen.

ARTIKEL II

Het Organisatiebesluit BZK 2012 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. De in het eerste lid onder b, c, f en i genoemde dienstonderdelen ressorteren wat betreft beleid en uitvoering onder de Minister voor Wonen en Rijksdienst.

B

In artikel 9, tweede lid, onderdeel c, wordt ‘toezicht hierop’ vervangen door: het waarborgen van een goed werkend corporatiestelsel.

ARTIKEL III

  • 1. Dit besluit treedt, met uitzondering van artikel I, onderdeel B, en artikel II, onderdeel B, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst, waarbij Artikel II, onderdeel A, terugwerkt tot en met 1 december 2012.

  • 2. Artikel I, onderdeel B, en artikel II, onderdeel B, treden in werking met ingang van 1 januari 2014.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk.

TOELICHTING

Artikel I, onderdeel B

In het Mandaatbesluit BZK 2012 is de bevoegdheid tot het vaststellen van een beoordeling -als onderdeel van integraal management- belegd op directeursniveau of hoger.

Gelet op de afspraak om per 1 januari 2014 BZK breed de jaarlijkse beoordeling in te voeren, is de wens geuit om de bevoegdheid tot het vaststellen van de beoordeling ook bij de rechtstreeks onder de directeur ressorterende leidinggevenden te kunnen beleggen. Dit om de uitvoeringslasten voor de directeuren waar nodig te kunnen beperken.

Het Mandaatbesluit BZK 2012 voorziet niet in ondermandaat van bevoegdheden op het gebied van het integraal management door de directeur. Om bovenstaande wens te realiseren is daarom een wijziging van het Mandaatbesluit BZK 2012 nodig. Met de onderhavige wijziging wordt hierin voorzien.

De directeur krijgt de bevoegdheid om het vaststellen van beoordelingen onder te mandateren aan de rechtstreeks onder de directeur ressorterende leidinggevenden. Dit ondermandaat kan alleen worden verleend in de situatie dat zich onder deze leidinggevenden ten minste één leidinggevende laag bevindt. Het is niet toegestaan om bij het verlenen van ondermandaat door de directeur aan de direct onder hem ressorterende leidinggevenden, ook de bevoegdheid te verlenen tot (verder) ondermandaat. Doordat de verlening van ondermandaat ingevolge artikel 6.9 de instemming behoeft van het diensthoofd of de algemeen directeur, kan deze toezicht uitoefenen op de juiste toepassing van de bevoegdheid en op de noodzaak ervan.

Artikel II, onderdeel B

De minister voor Wonen en Rijksdienst is zowel verantwoordelijk voor het beleid en de vormgeving van instituties ten aanzien van de woningcorporaties (de stelselverantwoordelijkheid) als voor het externe toezicht op individuele corporaties. Het volkshuisvestelijk toezicht is op dit moment gepositioneerd in de beleidskolom Wonen en Bouwen van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het financieel toezicht is ondergebracht bij het ZBO het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV).

Met het oog op de gewenste scheiding tussen beleid en het volkshuisvestelijk toezicht wordt met ingang van 1 januari 2014 het volkshuisvestelijk toezicht in een uitvoerende dienst bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van het ministerie van Infrastructuur & Milieu ondergebracht. De stelselverantwoordelijkheid en de beleidsverantwoordelijkheid blijven onveranderd berusten bij de DGWB, waaronder de verantwoordelijkheid voor de bevoegdheidsverdeling tussen minister en toezichthouders. Dit omvat onder meer het adviseren over sancties die niet behoren tot de bevoegdheden van de toezichthouders, casuïstiek die het stelsel raakt en het functioneren van de toezichthouders. Met betrekking tot het financieel toezicht blijft de situatie dat taken zijn toegekend aan het CFV ongewijzigd.

De beleidsfunctie blijft onder het directoraat-generaal Wonen en Bouwen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vallen. Met betrekking tot het financieel toezicht blijft de situatie dat bepaalde taken bij wet zijn toegekend aan het CFV en alle overige verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de minister ten aanzien van het financieel toezicht ongewijzigd bij de DGWB blijven liggen. Dit bevat onder meer het geven van een aanwijzing en het aanstellen van een toezichthouder. Onder voorwaarden volgt DGWB daarbij vanaf 1 januari 2014 het advies van het CFV ter zake.

Artikel 9, tweede lid, onder c, wordt gewijzigd om de genoemde scheiding tussen beleid en toezicht vorm te geven.

De overige wijzigingen in dit besluit betreffen het herstellen van redactionele omissies.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk.

Naar boven