In zijn besluit van 23 oktober 2012, nr. BLKB2012/1665M heeft de staatssecretaris
van Financiën besloten om de bezwaarschriften tegen aanslagen erf- en schenkbelasting
waarbij voor niet-ondernemingsvermogen geen bedrijfsopvolgingsfaciliteit wordt verleend
aan te wijzen als massaal bezwaar.
De volgende bezwaarschriften zijn aangewezen als massaal bezwaar:
Bovenvermelde bezwaarschriften hebben betrekking op de vraag of de toepassing van
het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake
burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) of artikel 14 van het Verdrag tot bescherming
van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) met zich brengt dat
de (voorwaardelijke) onbelaste geconserveerde waarde van de bedrijfsopvolgingsregeling
in de Successiewet 1956 (van 75%) (tekst jaar 2007 tot en met 2009) dan wel de (voorwaardelijke)
vrijstelling van de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 (van tenminste
83%) (tekst jaar 2010 en volgende) ook op ander vermogen dan ondernemingsvermogen
van toepassing is.
Er is een aantal bezwaarschriften geselecteerd met het oog op beantwoording van bovenstaande
vraag door de administratieve rechter in belastingzaken.
In dit kader heeft de Hoge Raad op vrijdag 22 november 2013 uitspraak gedaan in vijf
geselecteerde proefprocedures:
Deze uitspraken zijn gepubliceerd op www.rechtspraak.nl
.
De Hoge Raad heeft in verband met de rechtsvraag in alle procedures geoordeeld dat
de vrijstelling van ondernemingsvermogen voor de erf- en schenkbelasting niet in strijd
is met het gelijkheidsbeginsel. De wetgever heeft volgens de Hoge Raad geen ongerechtvaardigd
onderscheid gemaakt tussen het belasten van ondernemingsvermogen en het belasten van
ander vermogen. Met deze beslissing heeft de Hoge Raad de inspecteur derhalve in het
gelijk gesteld.
Gelet op dit oordeel doe ik bij deze voor alle als massaal bezwaar aangewezen bezwaarschriften
collectief uitspraak op bezwaar.
Ik wijs de bezwaarschriften af en handhaaf de opgelegde aanslagen.
Tegen deze uitspraak kan geen beroep worden ingesteld. Indien u toch beroep in wilt
stellen, kunt u bij uw inspecteur binnen een redelijke termijn een verzoek indienen
om deze uitspraak te vervangen door een individuele uitspraak. De individuele uitspraak
zal overigens gelijkluidend zijn aan deze collectieve uitspraak. Tegen de individuele
uitspraak kunt u binnen 6 weken na dagtekening beroep instellen bij de rechtbank.
Dit beroep kan alleen de hierboven omschreven vraag betreffen.