Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 29 november 2013, nr. PO/557612, houdende regels met betrekking tot het verlenen van subsidie en het overdragen en opdragen van taken aan de Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland voor de jaren 2014 tot en met 2018 (Regeling Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland 2014–2018)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 2 en 4 van de Wet overige OCW-subsidies en artikel 2, eerste lid, van de Regeling OCW-subsidies;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. stichting:

Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland (Stichting NOB), statutair gevestigd te Leidschendam-Voorburg;

c. toezichthouder:

Inspectie van het Onderwijs, door de minister aangewezen op grond van artikel 10 van de Wet overige OCW-subsidies;

d. onderwijsvoorziening:

in het buitenland gevestigde Nederlandse school, Nederlandse afdeling van een school in het buitenland waar volledig basisonderwijs, volledig voortgezet onderwijs, Nederlandse Taal en Cultuur-primair onderwijs of Nederlandse Taal en Cultuur-voortgezet onderwijs wordt gegeven;

e. raamschoolplan:

model van een schoolplan voor hetzij volledig basisonderwijs of volledig voortgezet onderwijs, hetzij Nederlandse Taal en Cultuur-primair onderwijs, hetzij Nederlandse Taal en Cultuur-voortgezet onderwijs, vastgesteld door de stichting na goedkeuring door de toezichthouder;

f. Europese School:

school gesticht en in stand gehouden op grond van het Statuut voor de Europese School;

g. mandaatbesluit:

Mandaatbesluit Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland.

Artikel 2. Doel van de subsidie

  • 1. De minister verstrekt subsidie aan de stichting voor:

    • a. het ondersteunen van Nederlandse onderwijsvoorzieningen in het buitenland waaronder begrepen het onderhouden van een infrastructuur ten behoeve van kwaliteitsbewaking en lerarenbegeleiding, als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 8.

    • b. het in opdracht van de minister uitvoeren van werkzaamheden ter ondersteuning van de minister of diens vertegenwoordiger bij de vervulling van zijn taak in de Raad van Bestuur voor de Europese Scholen in het kader van het bij het mandaatbesluit aan de stichting gemandateerde werkgeverschap van het aan de Europese scholen en aan de Nederlandse afdeling van het Lycée International te Saint-Germain-en-Laye gedetacheerd personeel.

    • c. het namens de minister uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in het mandaatbesluit.

  • 2. De in het eerste lid, onder a, bedoelde activiteiten zijn, met het oog op terugkeer in en aansluiting bij het onderwijs in Nederland en Vlaanderen, bedoeld voor Nederlandse en Belgische staatsburgers die in het buitenland verkeren.

  • 3. De activiteiten bedoeld in het eerste lid, onder a, zijn gericht op:

    • a. voorschoolse educatie: kinderen in de leeftijd van 2,5 tot en met 3 jaar,

    • b. basisonderwijs: kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 14 jaar,

    • c. voortgezet onderwijs: kinderen in de leeftijd van 10 tot en met 18 jaar.

  • 4. De stichting draagt tevens zorg voor toegankelijkheid van de onderwijsvoorzieningen voor leerlingen uit de Europese Unie, mits zij Nederlandstalig zijn, en maakt dit tot een voorwaarde voor het toelaten van onderwijsvoorzieningen tot de ondersteuning door de stichting.

Artikel 3 Lycée International te St-Germain-en-Laye

Naast de in artikel 2, eerste lid, genoemde activiteiten voert de stichting het bevoegd gezag over de Nederlandse afdeling van het Lycée International te St-Germain-en-Laye.

Paragraaf 2. Hoogte subsidie

Artikel 4. Bedrag

  • 1. De subsidie ten behoeve van de in artikel 2, eerste lid, onder a, bedoelde activiteiten bedraagt € 2.100.000,00 per kalenderjaar en is als volgt opgebouwd:

    • a. € 310.380 voor de activiteit bedoeld in artikel 6, onder a,

    • b. € 155.190 voor de activiteit bedoeld in artikel 6, onder b,

    • c. € 620.760 voor de activiteit bedoeld in artikel 6, onder c,

    • d. € 641.340 voor de activiteit bedoeld in artikel 6, onder d,

    • e. € 372.330 voor de activiteit bedoeld in artikel 6, onder e.

  • 2. De subsidie ten behoeve van de in artikel 2, eerste lid, onder a, bedoelde activiteiten mag in algemene zin besteed worden aan alle activiteiten bedoeld in artikel 6.

  • 3. De subsidie ten behoeve van de in artikel 2, eerste lid, onder b, bedoelde activiteiten bedraagt € 73.000,00 per kalenderjaar.

  • 4. De subsidie ten behoeve van de in artikel 2, eerste lid, onder c, bedoelde activiteiten bedraagt € 255.000,00 per kalenderjaar en is als volgt opgebouwd:

    • a. € 241.740 voor de uitvoering van de in het mandaatbesluit opgenomen activiteiten betreffende de Europese Scholen,

    • b. € 13.260 voor de uitvoering van de in het mandaatbesluit opgenomen activiteiten betreffende de onderwijsvoorziening van het Nederlands Astmacentrum in Davos.

Artikel 5. Begrotingsvoorbehoud

Subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Paragraaf 3. Verplichtingen ten aanzien van de ondersteuning van onderwijsvoorzieningen

Artikel 6. Verplichtingen ten aanzien van de ondersteuning van onderwijsvoorzieningen

Onder de in artikel 2 eerste lid, onder a bedoelde activiteiten wordt ten minste verstaan:

  • a. informatieverstrekking over het onderwijs aan ouders, scholen en overige belanghebbenden;

  • b. facilitaire loketfunctie;

  • c. lerarenbegeleiding: het bevorderen van professionalisering van leerkrachten en schoolleiding;

  • d. kwaliteitsbewaking: het ontwikkelen van onderwijsinhoudelijke en bestuurlijke producten en kaders;

  • e. advisering en begeleiding van scholen op onderwijsinhoudelijk en bestuurlijk terrein.

Artikel 7. Voorwaarden voor ondersteuning door de stichting

  • 1. De stichting oordeelt onder eigen naam en verantwoordelijkheid en onder de door haar te stellen voorwaarden besluiten over het toelaten van onderwijsvoorzieningen tot de ondersteuning bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a.

  • 2. De voorwaarden bedoeld in het eerste lid hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de vorm en inrichting van het bestuur van de onderwijsvoorziening;

    • b. de kwaliteit van de inrichting van het onderwijs, zoals geoperationaliseerd in de geldende toezichtkaders;

    • c. de minimum schoolgrootte;

    • d. de bevoegdheden en bekwaamheden van leraren;

    • e. de aanwezigheid van een schoolplan en schoolgids die voldoen aan de eisen die worden gesteld in het raamschoolplan, bedoeld in artikel 8 tweede lid;

    • f. toezicht door en toegang van toezichthouder tot de onderwijsvoorziening.

  • 3. De voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, worden eerst na overleg met de minister en nadat advies is gevraagd aan de toezichthouder vastgesteld.

Artikel 8. Aansluiting op het Nederlands onderwijs

  • 1. De activiteiten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, zijn erop gericht de aansluiting tussen het onderwijs in het buitenland en het onderwijs in Nederland en Vlaanderen te bevorderen zodat aan rapporten, diploma’s en getuigschriften verstrekt door de onderwijsvoorzieningen in het buitenland zoveel mogelijk dezelfde rechten verbonden zijn als wanneer die rapporten, diploma’s of getuigschriften zouden zijn verworven aan een uit de openbare kas bekostigde school in Nederland of Vlaanderen.

  • 2. Teneinde de in het eerste lid bedoelde aansluiting te bevorderen werkt de stichting met een raamschoolplan voor het volledig basisonderwijs dan wel het onderwijs in de Nederlandse Taal en Cultuur-primair onderwijs dat zoveel mogelijk is afgestemd op de kerndoelen primair onderwijs. Voor het voortgezet onderwijs werkt de stichting met een raamschoolplan voor het volledig voortgezet onderwijs dan wel het onderwijs Nederlandse Taal en Cultuur-voortgezet onderwijs. Het raamschoolplan is zoveel mogelijk afgestemd op de kerndoelen onderbouw voortgezet onderwijs en is verder gericht op afsluiting, hetzij via een staatsexamen Nederlands, hetzij via een erkend nationaal dan wel internationaal examen waarvan het Nederlands een onderdeel vormt.

Paragraaf 4. Overige verplichtingen

Artikel 9. Informatieplicht

  • 1. De stichting verstrekt de minister en door hem aangewezen personen de gevraagde inlichtingen.

  • 2. De stichting draagt er zorg voor dat de minister en door hem aangewezen personen volledige inzage hebben in de boeken en bescheiden, voor zover die niet een vertrouwelijk karakter hebben. De door de minister aangewezen personen zijn bevoegd tot het maken van kopieën van de aangetroffen bescheiden en documenten.

  • 3. De stichting verleent de minister en de toezichthouder toegang tot de door de stichting gebruikte lokaliteiten en voorzieningen.

  • 4. De minister kan voorschriften geven met betrekking tot de inrichting en toegankelijkheid van de door de stichting gevoerde administratie.

Artikel 10. Egalisatiereserve

  • 1. De stichting vormt een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. De onttrekkingen uit de egalisatiereserve mogen worden besteed aan de doelen zoals bedoeld in deze regeling en het Mandaatbesluit Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland.

  • 3. Aan het eind van de subsidieperiode wordt bezien wat er met de egalisatiereserve gebeurt.

  • 4. De minister kan de subsidieverlening afhankelijk stellen van de omvang van de egalisatiereserve.

  • 5. Indien de egalisatiereserve meer dan € 1 miljoen bedraagt, kan de minister besluiten tot terugvordering.

Artikel 11. Toezichthouder

  • 1. De stichting draagt er zorg voor dat de toezichthouder zijn werkzaamheden zodanig kan uitvoeren dat hij in voldoende mate toezicht kan uitoefenen op de bij de stichting aangesloten scholen.

  • 2. De minister stelt na overleg met de stichting en in overeenstemming met de toezichthouder vast wat in ieder geval behoort tot de werkzaamheden van de toezichthouder als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 12. Verschil werkelijke en begrote inkomsten en uitgaven

Indien gedurende het kalenderjaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten doet de stichting daarvan onverwijld mededeling aan de minister onder vermelding van de oorzaak van die verschillen.

Paragraaf 5. Subsidieaanvraag en -verstrekking

Artikel 13. Subsidieaanvraag en -verlening

  • 1. De stichting dient uiterlijk 15 december van enig kalenderjaar een aanvraag in tot subsidieverlening voor het daaropvolgende kalenderjaar aan de hand van een begroting en een activiteitenplan.

  • 2. In de in het eerste lid bedoelde begroting neemt de stichting een overzicht op van het aantal formatieplaatsen op de Europese scholen en aantal leerlingen op het Nederlands Astmacentrum Davos op peildatum 1 oktober van het kalenderjaar waarin de begroting wordt ingediend.

  • 3. Indien de stichting beschikt over een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 10, vermeldt de aanvraag de omvang daarvan.

  • 4. De minister besluit uiterlijk 15 januari van enig kalenderjaar op de aanvraag tot subsidieverlening voor het desbetreffende kalenderjaar.

  • 5. De subsidie wordt betaald in maandelijkse gelijke termijnen.

Artikel 14. Subsidievaststelling

  • 1. Binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar waarvoor subsidie is verleend, dient de stichting bij de minister ten behoeve van de subsidievaststelling een jaarverslag in, bestaande uit een financieel verslag en een activiteitenverslag. Uit het jaarverslag blijkt in hoeverre sprake is van een behoorlijke uitvoering van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verstrekt en van de daarmee behaalde resultaten, alsmede van een doelmatige aanwending van de subsidie.

  • 2. De stichting neemt in het jaarverslag een overzicht op van het definitieve aantal formatieplaatsen op de Europese scholen en leerlingen op het Nederlands astmacentrum te Davos op peildatum 1 oktober van het kalenderjaar t-1. Tevens neemt de stichting in het jaarverslag een overzicht op van de salariskosten op basis van jaaroverzichten uit het CASO-salarissysteem, kosten van noodzakelijke scholing en begeleiding personeel, dotatie voor een bestemde reserve, voor zover deze risico’s niet worden gedekt door Participatiefonds en Vervangingsfonds of andere daarvoor ontwikkelde fondsen of voorzieningen en verhuiskosten en buitenlandtoelage op basis van jaaroverzichten uit het CASO-salarissysteem.

  • 3. Het jaarverslag bestaat in ieder geval uit:

    • a. een balans per eind van het kalenderjaar,

    • b. een exploitatierekening over het kalenderjaar,

    • c. een toelichting op balans en exploitatierekening,

    • d. een bestuursverslag.

  • 4. Uit het jaarverslag dient een verantwoord inzicht te worden verkregen in

    • a. de grootte en samenstelling van het vermogen,

    • b. de grootte en samenstelling van het resultaat,

    • c. de solvabiliteit en liquiditeit.

  • 5. Het activiteitenverslag bevat een overzicht van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend en van de daarmee behaalde resultaten en een overzicht van de activiteiten die op grond van het Mandaatbesluit Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland zijn verricht. Afschrift van dit verslag wordt gezonden aan de toezichthouders.

  • 6. De minister kan een model vaststellen voor het jaarverslag en de begroting.

Artikel 15. Controleverklaring

  • 1. Het jaarverslag gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. In de verklaring, bedoeld in het eerste lid, geeft de accountant naast een oordeel over de naleving van de subsidieverplichtingen tevens een oordeel over de naleving van de verplichtingen zoals opgenomen in het Mandaatbesluit Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland.

  • 3. De stichting bedingt bij de accountant dat deze zijn onderzoek inricht overeenkomstig het algemene controleprotocol niet-onderwijsinstellingen.

Artikel 16. Termijn vaststelling

In afwijking van de Regeling OCW-subsidies stelt de minister de subsidie vast uiterlijk 31 december van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarvoor de subsidie is verleend.

Paragraaf 6. Slotbepalingen

Artikel 17. Wijziging activiteiten van de stichting

  • 1. Indien de minister wijziging noodzakelijk acht in de invulling van de door de minister gesubsidieerde activiteiten door de stichting treedt deze in overleg met de stichting.

  • 2. Indien de invulling van de door de minister gesubsidieerde activiteiten door de stichting op grond van het eerste lid wordt gewijzigd, wordt tevens voorzien in overeenkomstige aanpassing van de subsidie.

Artikel 18. Abp-status

  • 1. Het personeel dat wordt aangesteld in dienst van de stichting is deelnemer in de Stichting Pensioenfonds ABP in de zin van de statuten van de Stichting Pensioenfonds ABP op grond van het bepaalde in de Wet Privatisering ABP.

  • 2. Jaarlijks overlegt de stichting een verklaring dat alle over het voorafgaande kalenderjaar aan de Stichting Pensioenfonds ABP verschuldigde pensioenbijdragen voor het personeel in dienst van de stichting zijn voldaan.

Artikel 19. Intrekking

De Regeling Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland, wordt ingetrokken.

Artikel 20. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 21. Vervaldatum

Deze regeling komt te vervallen met ingang van 1 december 2018.

Artikel 22. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland 2014–2018.

Deze regeling wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker.

TOELICHTING

De subsidie die de minister overeenkomstig deze regeling aan de stichting NOB verstrekt heeft tot doel het ondersteunen van Nederlandse onderwijsvoorzieningen in het buitenland met het oog op de terugkeer van leerlingen en hun aansluiting bij het onderwijs in Nederland. De huidige regeling vervangt de Regeling Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland. De regeling is gewijzigd naar aanleiding van de taakstelling op de OCW-subsidies zoals afgesproken in het Regeerakkoord Rutte II.

Toepasselijkheid Regeling OCW-subsidies

De Regeling OCW-subsidies is van toepassing bij de uitvoering van deze regeling.

Vaste verandermomenten

De Regeling Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland 2014–2018 is vastgesteld voor de jaren 2014 tot en met 2018. Deze regeling komt te vervallen met ingang van 1 december 2018. De regeling treedt niet in werking op een vast verandermoment omdat de stichting op grond van artikel 13 voor 15 december een subsidieaanvraag moet indienen om voor subsidie in aanmerking te komen voor het jaar 2014–2015. Inwerkingtreding m.i.v. 1 januari 2014 is daarom te laat. Inwerkingtreding m.i.v. 1 augustus 2013 was niet mogelijk omdat op dat moment de invulling van de subsidietaakstelling nog nadere uitwerking behoefde.

De subsidiebedragen zoals genoemd in artikel 4, ten behoeve van de in artikel 2, eerste lid onder a, b en c, genoemde activiteiten zijn vastgelegd voor de periode 2014–2018.

Ter toelichting op artikel 5: het is van te voren niet te zeggen welke gevolgen een lagere bijstelling van de Rijksbegroting voor deze subsidie zal hebben. Als een lagere bijstelling van de Rijksbegroting aan de orde is zal de regeling worden aangepast.

Ter toelichting op artikel 14: in het jaarverslag en de begroting moet onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende taken van de Stichting NOB. Dat kan door de inrichting van twee aparte kostenplaten voor de uitvoering van de activiteiten zoals genoemd in artikel 2, eerste lid en de uitvoering van de activiteiten zoals genoemd in het mandaatbesluit.

Administratieve lasten

De wijziging van deze regeling leidt tot een reductie van de administratieve lasten voor Stichting NOB, doordat het zeer gecompliceerde rekenmodel, dat was gekoppeld aan de vaststelling voor de subsidie voor de jaren 2013 en eerder, is komen te vervallen. Hieruit volgt een jaarlijkse lastenreductie van € 25.000 voor de periode 2014–2018.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker.

Naar boven