Regeling van de Minister van Economische Zaken van 15 februari 2013, nr. WJZ/13014703, houdende regels inzake de aanwijzing van publieke taken en de inrichting van het behoefte-onderbouwingsplan (Regeling behoefte-onderbouwingsplan)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 3.1, tweede lid, onderdeel b, en 3.2, tweede lid, van de Telecommunicatiewet;

Besluit:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. behoefte-onderbouwingsplan:

behoefte-onderbouwingsplan als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de wet;

b. de minister:

de Minister van Economische Zaken;

c. de wet:

Telecommunicatiewet.

§ 2. Aanwijzing publieke taken

Artikel 2

Als publieke taken als bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, onderdeel b, van de wet worden aangewezen:

  • a. defensie:

    • 1°. de bescherming van de integriteit van het eigen en bondgenootschappelijk grondgebied;

    • 2°. de bevordering van de internationale rechtsorde en stabiliteit;

    • 3°. de ondersteuning van civiele autoriteiten bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en humanitaire hulp, zowel nationaal als internationaal;

  • b. veiligheid van de staat: de zorg voor de interne veiligheid van de staat, waaronder begrepen de territoriale veiligheid, fysieke veiligheid, economische veiligheid, ecologische veiligheid, en de sociale en politieke stabiliteit;

  • c. handhaving van de rechtsorde:

    • 1°. de taak, bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 2012, opgedragen aan de politie;

    • 2°. de taken opgedragen aan de Koninklijke marechaussee op grond van de Politiewet 2012;

    • 3°. de taken op het gebied van de tenuitvoerlegging van straffen;

    • 4°. de taken op het gebied van de naleving van de vreemdelingenwetgeving;

    • 5°. de taken welke worden uitgevoerd door hier te lande aanwezige buitenlandse diensten van politie en douane;

  • d. wetenschap: wetenschapsbeoefening op grond van een wettelijk opgedragen taak door organisaties op het gebied van meteorologie, aardobservatie, klimaatonderzoek, milieuonderzoek en radio astronomie;

  • e. veiligheid van het verkeer:

    • 1°. op het gebied van de luchtvaartverkeersbegeleiding;

    • 2°. op het gebied van de scheepvaartverkeersbegeleiding;

    • 3°. op het gebied van de railverkeersbegeleiding;

    • 4°. op het gebied van de wegenverkeersbegeleiding;

    • 5°. de voor de veiligheid van het verkeer noodzakelijke nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie, en communicatie voor rampen- en incidentbestrijding.

  • f. hulpverlening:

    • 1°. gericht op preventie en bestrijding van brand;

    • 2°. gericht op preventie en bestrijding van gevolgen van chemische en gevaarlijke stoffen;

    • 3°. gericht op preventie en bestrijding van gevolgen van overstroming daar waar het de maatschappelijke orde raakt;

    • 4°. gericht op het met ambulances vervoeren van zieken en ongevalslachtoffers;

    • 5°. hulpverleningstaken uitgevoerd door hier te lande aanwezige buitenlandse hulpverleningsdiensten.

§ 3. Inrichting behoefte-onderbouwingsplan

Artikel 3

Een minister wie het mede aangaat, vermeldt in het behoefte-onderbouwingsplan:

  • a. een algemene beschrijving van de publieke taak waarvoor de frequentieruimte noodzakelijk is;

  • b. voor zover mogelijk, een opgave van de wettelijke grondslag voor de betreffende publieke taak, waaruit tevens de bevoegdheid blijkt van de betrokkenen ten aanzien van deze publieke taak;

  • c. de instanties die met de betreffende publieke taak worden belast;

  • d. een zo volledig mogelijke inventarisatie van de noodzakelijke frequentieruimte;

  • e. indien er sprake is van meerdere publieke taken, verschillende systemen of van meerdere instanties waarvoor frequentieruimte noodzakelijk is, een gespecificeerde beschrijving van de publieke taak waarvoor de specifieke frequentieruimte noodzakelijk is;

  • f. tijdstip en plaats van het gebruik van de noodzakelijke frequentieruimte;

  • g. ten aanzien van het te gebruiken systeem:

    • 1°. welke systemen in de verschillende frequentiebanden worden gebruikt;

    • 2°. waarvoor deze systemen dienen;

    • 3°. hoeveel frequentieruimte voor de verschillende systemen nodig is om de betreffende taak te kunnen uitvoeren;

    • 4°. de noodzakelijke randvoorwaarden voor het gebruik van het systeem;

    • 5°. de gewenste geografische dekking per systeem;

    • 6°. voorziene ontwikkelingen met betrekking tot het systeem, zoals groei of inkrimping alsmede vervangingsplannen en mogelijke gevolgen daarvan voor de noodzakelijke frequentieruimte;

  • h. de mogelijkheden voor medegebruik, dan wel een onderbouwing van de redenen indien medegebruik volgens een minister wie het mede aangaat niet wenselijk of mogelijk is;

  • i. een beschrijving en duiding van de relevante ontwikkelingen die van invloed zijn op de af- en toename van toekomstige frequentiebehoeften;

  • j. een beschrijving van nieuwe frequentiebehoeften op basis van de beschrijving onderdeel i;

  • k. een aanduiding van de gegevens in het behoefte-onderbouwingsplan die niet openbaar gemaakt mogen worden.

Artikel 4

Op verzoek van de minister levert een minister wie het mede aangaat aanvullende gegevens ter nadere onderbouwing van het behoefte-onderbouwingsplan. Deze gegevens kunnen betrekking hebben op:

  • a. het aantal radiozend- en ontvangapparaten;

  • b. de gebruikstijden;

  • c. harmonisatie met het frequentiegebruik voor dezelfde taken in andere landen;

  • d. frequentieplanningscriteria bij gebruik van het systeem;

  • e. internationale coördinatie bij de frequentieplanning;

  • f. het jaar van ingebruikname;

  • g. de verwachte gebruiksduur;

  • h. de technische levensduur van het systeem;

  • i. de bandbreedte van een communicatiekanaal;

  • j. het aantal kanalen en de kanaalindeling per systeem;

  • k. de modulatie;

  • l. het afstembereik van het systeem;

  • m. het zendvermogen;

  • n. de antennekarakteristieken;

  • o. de antennehoogte;

  • p. de opstelplaats(en);

  • q. de kosten van aanschaf;

  • r. zo mogelijk alternatieve mogelijkheden om de betreffende publieke taak uit te voeren zonder of met een geringer gebruik van frequentieruimte, alsmede een opgave van de kosten van deze alternatieven.

§ 4. Slotbepalingen

Artikel 5

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 9 april 2008 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de Nota frequentiebeleid 2005 (Kamerstukken 31412) in werking treedt.

Artikel 6

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling behoefte-onderbouwingsplan.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 15 februari 2013

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

I. Algemeen

Deze regeling is gebaseerd op de artikelen 3.1, tweede lid, onderdeel b, en 3.2, tweede lid, van de Telecommunicatiewet.

In artikel 3.1, tweede lid, onderdeel b, van deze wet is geregeld dat in het frequentieplan de frequentiebanden worden aangewezen waarbinnen de bij ministeriële regeling aan te wijzen publieke taken worden uitgevoerd. Op de voorbereiding van het frequentieplan en wijzigingen daarvan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met de daarbij behorende mogelijkheid om zienswijzen in te kunnen dienen.

Op grond van artikel 3.2, tweede lid, van de Telecommunicatiewet kan de Minister van Economische Zaken (hierna: de minister) nadere regels stellen ten aanzien van de inrichting van het behoefte-onderbouwingsplan.

In de onderhavige regeling wijst de minister de publieke taken aan op het gebied van defensie, veiligheid van de staat, handhaving van de rechtsorde, wetenschap, veiligheid van het verkeer en hulpverlening en worden tevens nadere regels gesteld ten aanzien van de inrichting van het zogenoemde behoefte-onderbouwingsplan. In het behoefte-onderbouwingsplan wordt door een minister die het mede aangaat, gemotiveerd onderbouwd welke frequentieruimte noodzakelijk is voor de betreffende publieke taak.

Onder publieke taken vallen onder meer taken die van oudsher door de overheid worden verzorgd, zoals politie, openbare orde, staatsveiligheid, hulpverleningsdiensten en defensie. Ook verkeersbegeleiding en wetenschappelijk gebruik, waaronder radio-astronomie, meteorologisch en klimaatonderzoek worden als publieke taken beschouwd. Deze taken hebben een dermate groot publiek belang voor de samenleving dat ze gegarandeerde en ongestoorde, dat wil zeggen zonder dat er schadelijke interferentie optreedt, toegang moeten krijgen tot voor de uitoefening van die taken toereikende frequentieruimte.

Om deze reden hebben de organisaties, belast met deze taken een voorkeurspositie, in die zin dat de benodigde frequentieruimte direct aan de desbetreffende minister wordt toegewezen. Daar staat tegenover dat het uitgangspunt is dat voor deze taken niet meer frequentieruimte wordt toegewezen dan nodig is voor het uitoefenen van de publieke taak. Omdat het gebruik van frequentieruimte voor de publieke taken ten koste gaat van andere gebruiksmogelijkheden, waardoor (relatieve) schaarste kan optreden, wordt deze ruimte niet zonder meer toegekend. De minister onder wiens verantwoordelijkheid de betreffende taak valt, zal een gemotiveerd behoefte-onderbouwingsplan moeten indienen, op grond waarvan de minister in elk geval kan beoordelen of de aangevraagde frequentieruimte doelmatig zal worden gebruikt, dat wil zeggen dat de hoeveelheid frequentieruimte passend is voor de uitoefening van de publieke taak, met inbegrip van mogelijkheden om gebruik te maken van innovatieve technologie. Pas nadat de minister van oordeel is dat dit het geval is, stelt hij het frequentieplan of een wijziging daarvan vast, en kan de frequentieruimte daadwerkelijk worden toegewezen.

Voor frequentiegebruik voor de publieke omroep, van oudsher gerekend tot de publieke taken, blijft het regime van vergunningverlening gehandhaafd. Dit in afwijking van de overige publieke taken waarvoor een behoefte-onderbouwingsplan moet worden opgesteld. Daarmee wordt de bestaande praktijk van vergunningverlening voor publieke omroep gecontinueerd.

Er is bewust gekozen voor de aanduiding ‘een minister wie het mede aangaat’ in plaats van de desbetreffende ministers met name aan te duiden. Dat betekent bijvoorbeeld dat voor taken op het gebied van defensie de Minister van Defensie een behoefte-onderbouwingsplan zal moeten indienen bij de minister omdat de taken op het gebied van de defensie worden uitgeoefend onder de politieke verantwoordelijkheid van de Minister van Defensie. Om diezelfde reden zal (bij de huidige verdeling van verantwoordelijkheden) de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een behoefte-onderbouwingsplan moeten indienen voor wetenschappelijke doeleinden en de Minister van Infrastructuur en Milieu voor taken op het gebied van de verkeersveiligheid, met inbegrip van het lucht- en scheepvaartverkeer.

Het initiatief tot het indienen van een behoefte-onderbouwingsplan zal zowel van de desbetreffende vakminister als van de minister kunnen uitgaan. Veelal zal het initiatief bij de desbetreffende vakminister liggen, omdat deze het beste bekend is met de vraag welke frequentieruimte naar zijn oordeel noodzakelijk is voor het uitoefenen van een bepaalde publieke taak en hij dus ook de eerstaangewezen minister is om de behoefte aan frequentieruimte te onderbouwen. De Minister van Defensie zal bijvoorbeeld primair degene zijn die aan kan geven hoeveel frequentieruimte benodigd zal zijn voor gebruik door het defensie-apparaat. De onderbouwing voor deze behoefte zal dus ook door hem aan de minister geleverd moeten worden. Er zijn ook situaties denkbaar waarin de Minister van Economische Zaken het initiatief zal nemen om te komen tot een nieuw of gedeeltelijk gewijzigd behoefte-onderbouwingsplan. Denkbaar is bijvoorbeeld dat bepaalde ontwikkelingen – bijvoorbeeld de introductie op grote schaal van bepaalde nieuwe ultra-wideband toepassingen of het beschikbaar komen van innovatieve apparatuur – nopen tot een heroverweging van het gebruik dat voor publieke taken, bijvoorbeeld politiediensten, van bepaalde frequentieruimte kan worden gemaakt. Een wijziging van de toegewezen hoeveelheid frequentieruimte zal in een dergelijk geval voorafgegaan moeten worden door een nieuw of gewijzigd behoefte-onderbouwingsplan. De minister kan in dit voorbeeld de Minister van Veiligheid en Justitie verzoeken een nieuw behoefte-onderbouwingsplan in te dienen op grond waarvan een nieuwe frequentietoewijzing aan laatstgenoemde minister plaatsvindt. Ook nieuwe internationale harmonisatie-afspraken of een wijziging van het frequentieplan kunnen aanleiding zijn voor een nieuw of gewijzigd behoefte-onderbouwingsplan.

Het frequentiegebruik wordt voor de publieke taken na ten hoogste drie jaar opnieuw beoordeeld om te bezien of de desbetreffende frequentieruimte nog altijd aansluit op de gestelde behoefte en nog altijd efficiënt wordt gebruikt. Bij het opstellen van een nieuw behoefte-onderbouwingsplan kunnen metingen van het daadwerkelijk gebruik worden betrokken. Overigens is het altijd mogelijk dat een behoefte-onderbouwingsplan tussentijds wordt gewijzigd, omdat bijvoorbeeld de behoefte van de dienst belast met de publieke taak veranderd is.

Met de wettelijke regeling van het behoefte-onderbouwingsplan komt er een eenduidige regeling tot stand voor de publieke taken. Daarmee komt het bestaande onderscheid en de verschillende regimes voor zogenoemde vitale overheidstaken enerzijds, zoals hulpverlening en verkeersbegeleiding, waarvoor vergunningen bij voorrang werden verleend, en de overheidsorganen, belast met de zorg voor de staatsveiligheid, defensie en handhaving van de rechtsorde, waarvoor geen vergunning was vereist anderzijds, te vervallen. Tevens is daarmee de Regeling aanwijzing overheidsorganen, bedoeld in artikel 3.4 van de Telecommmuncatiewet overbodig geworden.

Van 10 november tot en met 15 december 2008 heeft een openbare consultatie plaatsgevonden van onderhavige ontwerp-regeling. Door een aantal partijen is gebruikt gemaakt van de gelegenheid om te reageren. Deze reacties hebben geen aanleiding gegeven om de regeling aan te passen. Ten aanzien van de verlangde transparantie naar marktpartijen toe is overigens hiervoor in de toelichting aangegeven dat de toewijzing van spectrum aan publieke taken onderwerp is van de vaststelling en wijziging van het frequentieplan. In dat kader kunnen door marktpartijen ook zienswijzen worden ingediend.

Deze regeling veroorzaakt geen regeldruk voor burgers of bedrijven.

II. Artikelen

Artikel 2

In dit artikel zijn de publieke taken bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, onderdeel b, van de wet aangewezen. Voor de omschrijving van die taken is waar mogelijk aangesloten bij de wettelijke grondslag, op grond waarvan die aanwijzing heeft plaatsgevonden. De betrokken ministers geven de grondslag voor hun frequentiebehoefte op grond van artikel van deze regeling zo specifiek mogelijk in hun behoefte-onderbouwingsplan aan.

Wat betreft defensie zijn de publieke taken gebaseerd op artikel 97 van de Grondwet. De veiligheid van de staat is geregeld in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002. Wat betreft de handhaving van de rechtsorde zijn de publieke taken gebaseerd op onder meer de Politiewet 2012, maar ook op internationale verdragen in het kader van grensoverschrijdende samenwerking, ter bestrijding van terrorisme en criminaliteit. Wetenschappelijke taken zijn gebaseerd op een wettelijk voorschrift, zoals de taken voor klimaatonderzoek zijn opgedragen aan het KNMI. Wetenschappelijke experimenten vallen in beginsel niet onder deze regeling. Daarvoor kan op grond van artikel 12 van de wet een experimenteervergunning worden aangevraagd. De publieke taken voor de hulpverlening vloeien voort uit onder meer de Wet veiligheidsregio’s, de Gemeentewet en de Tijdelijke wet ambulancezorg.

Artikel 3

In dit artikel is geregeld welke aspecten in ieder geval in een behoefte-onderbouwingsplan moeten worden vermeld. Daaruit moet niet alleen een overzicht en een visie op de onderbouwing kunnen worden afgeleid, maar het moet ook een volledige inventarisatie bevatten. Uit het behoefte-onderbouwingsplan moet voorts de te verwachte ontwikkeling (huidige en toekomstige behoefte) van de betreffende frequentiebehoefte blijken.. Daarbij moeten zowel de ontwikkelingen op het niveau van de reeds in gebruik zijnde systemen (onderdeel g, onder 6°) worden vermeld, als de meer algemene en voorzienbare ontwikkelingen (onderdelen i en j) zoals het afstoten of juist aanschaffen van systemen of apparatuur die gebruik maakt van frequentieruimte of het wijzigen of opheffen van bepaalde publieke taken waardoor het betreffende frequentiegebruik zal wijzigen of niet langer noodzakelijk is. Daarbij kunnen eventueel afschrijvingsgegevens worden betrokken.

Gegevens over te verwachten ontwikkelingen zijn niet alleen van belang om te kunnen beoordelen of er mogelijk doelmatiger met de noodzakelijke frequentieruimte kan worden omgegaan, door bijvoorbeeld nieuwere apparatuur te gebruiken die efficiënter omgaat met de frequentieruimte. De gegevens zijn ook relevant om te kunnen beoordelen hoe lang en in welke omvang de frequentieruimte voor de taak moet worden toegewezen. Zonder deze gegevens zijn frequentieplanning en frequentiebescherming voor de langere termijn niet goed mogelijk.

In het behoefte-onderbouwingsplan wordt door de betrokken minister ook aangegeven welke gegevens in het behoefte-onderbouwingsplan niet openbaar gemaakt mogen worden. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan gegevens waarvan openbaarmaking de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden of de opsporing en vervolging van strafbare feiten zou kunnen bemoeilijken. Dergelijke gegevens zullen ook ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur niet openbaar gemaakt mogen of kunnen worden.

Artikel 4

In dit artikel is geregeld welke aspecten, naast of in aanvulling op de op grond van artikel 3 reeds vermelde aspecten moeten worden aangeleverd, indien de minister daarom verzoekt. Het gaat daarbij in het algemeen om meer gedetailleerde informatie dan de op grond van artikel 3 bedoelde aspecten. Deze gegevens kunnen noodzakelijk zijn voor een zorgvuldige frequentieplanning, (internationale) frequentiecoördinatie en voor een gedetailleerde toewijzing van de betreffende frequenties.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven