Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 29 januari 2013, nummer WBV 2013/2, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C24/11 Irak Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

(11) Het asielbeleid ten aanzien van Irak

1 Achtergrond

Dit hoofdstuk bevat het landgebonden asielbeleid voor Irak. Het landgebonden asielbeleid is een uitwerking van het algemene beleid van C1 tot en met C23 en kan niet worden gezien als een uitzonderingsregeling. De algemene wet- en regelgeving blijft steeds de basis voor de individuele beoordeling van een asielaanvraag.

De beleidsconclusies in dit hoofdstuk zijn mede gebaseerd op het algemeen ambtsbericht van de Minister van BuZa over de situatie in Irak en het thematisch ambtsbericht van de Minister van BuZa over de situatie van lesbiënnes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LHBT’s) in Irak (zie de website van de Rijksoverheid).

2 Besluitmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Irak geldt geen besluit in de zin van artikel 43 Vw.

3 Groepen van personen die verhoogde aandacht vragen
3.1 Intellectuelen en journalisten

Uit het ambtsbericht van de Minister van BuZa komt naar voren dat er officieel weliswaar persvrijheid bestaat, doch de Iraakse pers uit zelfbehoud zelfcensuur toepast. Intimidatie en geweld jegens journalisten en andere personen werkzaam in de media vinden plaats.

Diverse Iraakse en buitenlandse journalisten zijn tijdens de verslagperiode om het leven gekomen ten gevolge van geweld. Het gevaar van ontvoering is nog aanwezig. Diverse journalisten zijn na ontvoering om het leven gebracht. Voor journalisten kan het riskant zijn kritiek te uiten op militante extremistische groeperingen. Aanslagen, vergeldingsacties en bedreigingen hebben plaatsgevonden.

In de gebieden van de Kurdistan Regional Government is nog altijd sprake van intimidatie, arrestatie van en juridische procedures tegen journalisten die rapporteren over onder meer (veronderstelde) corruptie door de regering. Verder is in deze gebieden een nieuwe mediawet aangenomen die handelingen specifiek voor journalisten en andere personen werkzaam in de media strafbaar stelt, zoals het zaaien van angst, het aanmoedigen van terrorisme en het verstoren van de veiligheid. Deze wet wordt nog niet altijd door rechters toegepast.

Intellectuelen en journalisten die aannemelijk maken dat zij vanwege hun opinies voor vervolging te vrezen hebben, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning. Het enkel een onafhankelijke houding innemen is daarvoor onvoldoende aangezien er wel enige ruimte voor kritiek blijkt te bestaan.

3.2 Personen die stellen te vrezen voor eerwraak

Eerwraak komt in heel Irak voor, met name in de gebieden van de Kurdistan Regional Government, in het zuiden van Irak en op het platteland. Met eerwraak beoogt de dader de eer van de familie te herstellen door het ongewenste gedrag van een vrouwelijk en in uitzonderlijke gevallen eveneens een mannelijk familielid te bestraffen. Eerwraak kan bestaan uit het lijfelijk straffen, maar in sommige gevallen komt doden voor.

Het kan voorkomen dat het niet mogelijk is bescherming in te roepen dan wel anderszins zich aan de dreigende eerwraak te onttrekken. Wel mag worden verwacht dat aannemelijk kan worden gemaakt waarom bescherming in het individuele geval niet (effectief) kan worden geboden. Personen die aannemelijk hebben gemaakt gegronde vrees te hebben voor eerwraak en die geen afdoende bescherming kunnen inroepen van de autoriteiten, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.

3.3 Personen die stellen te vrezen voor intertribale problemen

Personen die stellen te vrezen voor bloedwraak of vergelijkbare intertribale problemen van een andere familie, clan of stam, worden geacht bescherming te kunnen krijgen binnen de eigen familie, clan of stam. Daarnaast mag worden verwacht dat de autoriteiten om bemiddeling en bescherming bij het conflict wordt gevraagd. Indien betrokkene aannemelijk heeft gemaakt desondanks geen bescherming te kunnen krijgen, kan op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw een verblijfsvergunning asiel worden verleend.

3.4 Personen werkzaam in risicoberoepen

Er vinden veel aanslagen plaats gericht tegen Irakezen die samenwerken met de regering, met internationale organisaties of diplomatieke vertegenwoordigingen, buitenlandse bedrijven of met de Multi National Forces in Iraq. Hierbij valt onder meer te denken aan Iraakse politici en hun familie, ambtenaren, personeel van het veiligheidsapparaat (vooral politie en leger), tolken of Irakezen die op andere wijze voor de regering, internationale organisaties en bedrijven in Irak werken, rechters en advocaten, alsook Iraakse journalisten en personen die voor hen werken. Ook personeel in het onderwijs en de gezondheidszorg, studenten, artiesten, slijters, vrouwenactivisten, sportlieden en mensen werkzaam in de sport zouden doelwit zijn van geweld.

Indien betrokkene aannemelijk heeft gemaakt vanwege zijn werkzaamheden een gegronde vrees voor vervolging dan wel onmenselijke behandeling te hebben, waartegen geen bescherming kan worden geboden, kan op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw een verblijfsvergunning asiel worden verleend. Het enkele feit dat de vreemdeling deze werkzaamheden heeft verricht is onvoldoende voor de conclusie dat er gegronde vrees is voor vervolging dan wel onmenselijke behandeling.

3.5 Iraakse Fayli-Koerden en Irakezen van Iraanse afkomst

Het regime van Saddam Hoessein heeft veel Fayli-Koerden hun Iraakse nationaliteit ontnomen. De decreten van de Revolutionaire Commandoraad (onder meer decreet 666 van 1980), die de ontneming van het Iraakse staatsburgerschap betroffen, zijn met de inwerkingtreding van de Transitional Administrative Law herroepen. De nieuwe nationaliteitswet bevat voorwaarden om nationaliteitsrechten weer te laten gelden. Uit eerdere ambtsberichten van de Minister van BuZa komt naar voren dat naar verluidt een aantal Fayli Koerden de Iraakse nationaliteit heeft kunnen herkrijgen.

Hoewel de implementatie met betrekking tot het laten herleven van de nationaliteitsrechten van Fayli-Koerden (in Centraal-Irak) nog niet is afgerond, geven bovenstaande ontwikkelingen aanleiding om Fayli-Koerden, aan wie onder het regime van Saddam Hoessein de Iraakse nationaliteit is ontnomen, niet langer als staatloos te beschouwen in het kader van de asielbeoordeling. Op basis van de Iraakse regelgeving kan worden aangenomen dat zij de jure de Iraakse nationaliteit hebben. Daarbij is de omstandigheid dat in de verslagperiode van het ambtsbericht van mei 2009 geen Fayli-Koerden de Iraakse nationaliteit hebben herkregen, geen grond om voor de beoordeling van de aanvraag niet van de Iraakse nationaliteit uit te gaan. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij niet de jure de Iraakse nationaliteit bezit. De asielaanvragen van deze personen zullen dan ook op gebruikelijke wijze getoetst worden naar aanleiding van het beleid zoals in dit hoofdstuk neergelegd, waarbij wordt aangenomen dat zij de jure de Iraakse nationaliteit hebben.

3.6 Christenen

Blijkens het ambtsbericht van de Minister van BuZa verkeren christenen in een moeilijke positie, nu de Irakese autoriteiten niet in staat zijn hen tegen het willekeurige dan wel gerichte geweld bescherming te bieden. Mede uit angst voor het extremistische geweld zijn christenen vanuit het zuiden en het midden van Irak naar het noorden getrokken. Er zijn echter berichten dat christenen ook in Noord-Irak zouden worden gediscrimineerd. Hierbij zou sprake zijn van onrechtmatige onteigening van eigendommen en discriminatoire vonnissen van de rechterlijke macht van de Kurdistan Regional Government ten nadele van christenen. In Irak heerst voorts een algemeen klimaat van intolerantie jegens moslims die zich tot het christendom bekeren. Zij lopen blijkens het ambtsbericht een grote kans op marginalisatie of om het slachtoffer te worden van geweld vanuit de gemeenschap, de eigen familie of door overheidsfunctionarissen.

Voor (bekeerde) christenen uit Irak zijn de bepalingen van C2/2.7 van toepassing.

Personen die aannemelijk hebben gemaakt wegens hun christelijk geloof gegronde vrees te hebben voor vervolging kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel. Hierbij wordt niet verlangd dat zij zich tot de autoriteiten hebben gewend voor bescherming.

Kwetsbare minderheidsgroep

De christenen uit Irak worden voorts aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep in de zin van C14/3.6. Dit houdt in dat een asielzoeker die behoort tot deze groep met op zichzelf beperkte individuele indicaties reeds aannemelijk kan maken dat bij terugkeer een schending van artikel 3 EVRM dreigt.

Daarvoor is niet vereist dat betrokkene persoonlijk te maken heeft gehad met een behandeling die op zichzelf voldoet aan de omschrijving van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw. Ook indien er sprake is van mensenrechtenschendingen in de naaste omgeving van de vreemdeling bij personen die behoren tot de betreffende kwetsbare minderheidsgroep, kan dit voldoende grond zijn om zulks aan te nemen. Daarbij wordt niet van de vreemdeling verlangd om aannemelijk te maken dat de betreffende mensenrechtenschendingen zijn ingegeven door het behoren tot de betreffende kwetsbare minderheidsgroep.

In Nederland bekeerde christenen

Ten aanzien van Iraakse christenen die in Nederland zijn bekeerd tot het christendom is in de eerste plaats C2/2.6 van toepassing. Voorts worden Irakezen die in Nederland zijn bekeerd tot het christendom net als andere christenen uit Irak aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep in de zin van C14/3.6. Uit C14/3.6 volgt dat dat betekent dat ook problemen die zij in Irak hebben ondervonden om andere redenen dan de christelijke geloofsovertuiging, maar die op zichzelf onvoldoende redenen vormen om een verblijfsvergunning asiel te verlenen, worden betrokken bij de beoordeling of bij terugkeer schending van artikel 3 EVRM dreigt.

3.7 Mandeeërs

Uit het ambtsbericht van de Minister van BuZa blijkt dat de positie van Mandeeërs in Centraal-Irak slecht is. Mandeeërs vormen een religieuze minderheid in Irak. Hoewel de Iraakse grondwet vrijheid van godsdienst garandeert, wordt de uitoefening van deze rechten sterk beperkt door het aanhoudende geweld, gerichte intimidatie, bedreiging en ontvoering. Deze vormen van geweld hebben vaak als doel personen die deel uitmaken van een religieuze minderheid, te dwingen zich te bekeren tot de islam of islamitische voorschriften op te leggen. Daarnaast wordt het verjagen van religieuze minderheden uit bepaalde gebieden als reden genoemd voor de genoemde vormen van geweld.

Voor Mandeeërs uit Irak zijn de bepalingen van C2/2.7 van toepassing.

Mandeeërs die aannemelijk hebben gemaakt wegens hun geloof gegronde vrees te hebben voor vervolging kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel. Hierbij wordt niet verlangd dat zij zich tot de autoriteiten hebben gewend voor bescherming.

Kwetsbare minderheidsgroep

De Mandeeërs worden voorts aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep in de zin van C14/3.6. Dit houdt in dat een asielzoeker die behoort tot deze groep met op zichzelf beperkte individuele indicaties reeds aannemelijk kan maken dat bij terugkeer een schending van artikel 3 EVRM dreigt.

Daarvoor is niet vereist dat betrokkene persoonlijk te maken heeft gehad met een behandeling die op zichzelf voldoet aan de omschrijving van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw. Ook indien er sprake is van mensenrechtenschendingen in de naaste omgeving van de vreemdeling bij personen die behoren tot de betreffende kwetsbare minderheidsgroep, kan dit voldoende grond zijn om zulks aan te nemen. Daarbij wordt niet van de vreemdeling verlangd om aannemelijk te maken dat de betreffende mensenrechtenschendingen zijn ingegeven door het behoren tot de betreffende kwetsbare minderheidsgroep.

3.8 Yezidi’s

Uit het ambtsbericht van de Minister van BuZa komt naar voren dat de positie van Yezidi’s in Centraal-Irak slecht is. De Yezidi’s, die zich met name in de gebieden nabij de Syrische grens bevinden, vormen evenals de christenen en Mandeeërs een religieuze minderheid in Irak. Hoewel de Iraakse grondwet vrijheid van godsdienst garandeert, wordt de uitoefening van deze rechten sterk beperkt door het aanhoudende geweld, gerichte intimidatie, bedreiging en ontvoering. Deze vormen van geweld hebben vaak als doel personen die deel uitmaken van een religieuze minderheid, te dwingen zich te bekeren tot de islam of islamitische voorschriften op te leggen. Daarnaast wordt het verjagen van religieuze minderheden uit bepaalde gebieden als reden genoemd voor de genoemde vormen van geweld.

Voor Yezidi’s uit Irak zijn de bepalingen van C2/2.7 van toepassing.

Yezidi's die aannemelijk hebben gemaakt wegens hun geloof gegronde vrees te hebben voor vervolging kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel. Hierbij wordt niet verlangd dat zij zich tot de autoriteiten hebben gewend voor bescherming.

Kwetsbare minderheidsgroep

De Yezidi’s worden voorts aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep in de zin van C14/3.6. Dit houdt in dat een asielzoeker die behoort tot deze groep met op zichzelf beperkte individuele indicaties reeds aannemelijk kan maken dat bij terugkeer een schending van artikel 3 EVRM dreigt.

Daarvoor is niet vereist dat betrokkene persoonlijk te maken heeft gehad met een behandeling die op zichzelf voldoet aan de omschrijving van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw. Ook indien er sprake is van mensenrechtenschendingen in de naaste omgeving van de vreemdeling bij personen die behoren tot de betreffende kwetsbare minderheidsgroep, kan dit voldoende grond zijn om zulks aan te nemen. Daarbij wordt niet van de vreemdeling verlangd om aannemelijk te maken dat de betreffende mensenrechtenschendingen zijn ingegeven door het behoren tot de betreffende kwetsbare minderheidsgroep.

3.9 Joden

Joden vormen een religieuze minderheid in Irak. Hoewel de Iraakse grondwet vrijheid van godsdienst garandeert, wordt de uitoefening van deze rechten sterk beperkt door het aanhoudende geweld, gerichte intimidatie, bedreiging en ontvoering. Deze vormen van geweld hebben vaak als doel personen die deel uitmaken van een religieuze minderheid, te dwingen zich te bekeren tot de islam of islamitische voorschriften op te leggen. Daarnaast wordt het verjagen van religieuze minderheden uit bepaalde gebieden als reden genoemd voor de genoemde vormen van geweld.

Voor Joden uit Irak zijn de bepalingen van C2/2.7 van toepassing.

Personen die aannemelijk hebben gemaakt vanwege hun joodse geloof gegronde reden te hebben voor vervolging, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel. Hierbij wordt niet verlangd dat zij zich tot de autoriteiten hebben gewend voor bescherming.

Kwetsbare minderheidsgroep

Joden worden voorts aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep in de zin van C14/3.6. Dit houdt in dat een asielzoeker die behoort tot deze groep met op zichzelf beperkte individuele indicaties reeds aannemelijk kan maken dat bij terugkeer een schending van artikel 3 EVRM dreigt.

Daarvoor is niet vereist dat betrokkene persoonlijk te maken heeft gehad met een behandeling die op zichzelf voldoet aan de omschrijving van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw. Ook indien er sprake is van mensenrechtenschendingen in de naaste omgeving van de vreemdeling bij personen die behoren tot de betreffende kwetsbare minderheidsgroep, kan dit voldoende grond zijn om zulks aan te nemen. Daarbij wordt niet van de vreemdeling verlangd om aannemelijk te maken dat de betreffende mensenrechtenschendingen zijn ingegeven door het behoren tot de betreffende kwetsbare minderheidsgroep.

3.10 Shabak en Kaka’i

Zowel Shabak als Kaka’i vormen een religieuze minderheid in Irak. Hoewel de Iraakse grondwet vrijheid van godsdienst garandeert, wordt de uitoefening van deze rechten sterk beperkt door het aanhoudende geweld, gerichte intimidatie, bedreiging en ontvoering. Deze vormen van geweld hebben vaak als doel personen die deel uitmaken van een religieuze minderheid, te dwingen zich te bekeren tot de islam of islamitische voorschriften op te leggen. Daarnaast wordt het verjagen van religieuze minderheden uit bepaalde gebieden als reden genoemd voor de genoemde vormen van geweld.

Voor Shabak en Kakaí uit Irak zijn de bepalingen van C2/2.7 van toepassing.

Shabak en Kaka’i die aannemelijk hebben gemaakt vanwege hun geloof gegronde reden te hebben voor vervolging kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel. Hierbij wordt niet verlangd dat zij zich tot de autoriteiten hebben gewend voor bescherming.

Kwetsbare minderheidsgroep

Shabak en Kaka’i worden voorts aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep in de zin van C14/3.6. Dit houdt in dat een asielzoeker die behoort tot deze groep met op zichzelf beperkte individuele indicaties reeds aannemelijk kan maken dat bij terugkeer een schending van artikel 3 EVRM dreigt.

Daarvoor is niet vereist dat betrokkene persoonlijk te maken heeft gehad met een behandeling die op zichzelf voldoet aan de omschrijving van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw. Ook indien er sprake is van mensenrechtenschendingen in de naaste omgeving van de vreemdeling bij personen die behoren tot de betreffende kwetsbare minderheidsgroep, kan dit voldoende grond zijn om zulks aan te nemen. Daarbij wordt niet van de vreemdeling verlangd om aannemelijk te maken dat de betreffende mensenrechtenschendingen zijn ingegeven door het behoren tot de betreffende kwetsbare minderheidsgroep.

3.11 Lesbiënnes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LHBT’s)

Het ambtsbericht van de Minister van BuZa geeft aan dat homoseksualiteit onacceptabel en een groot taboe is in de Iraakse samenleving. LHBT’s kunnen het slachtoffer worden van zowel eerwraak binnen de familie als van geweld door milities of andere derden. Het ambtsbericht concludeert dat men in Irak niet openlijk kan uitkomen voor een homoseksuele geaardheid en volgens een bron is er geen publiekelijk toegankelijke plek in Irak waar men openlijk kan uitkomen voor een homoseksuele geaardheid zonder gevaar te lopen. Er kan van worden uitgegaan dat overheidsinstanties noch derden bescherming bieden aan LHBT’s die slachtoffer van eerwraak of ander geweld zijn geworden of dreigen te worden. Ook worden LHBT’s het slachtoffer van discriminatie door medeburgers.

Groepsvervolging

Aangezien van LHBT’s niet wordt verlangd dat zij hun geaardheid verborgen houden, vormt de informatie uit het ambtsbericht aanleiding om Iraakse LHBT’s aan te merken als een groep die systematisch wordt blootgesteld aan vervolging. Ten aanzien van een vreemdeling afkomstig uit Irak die aannemelijk heeft gemaakt dat hij tot deze groep behoort, wordt aangenomen dat hij bij terugkeer zal worden blootgesteld aan een praktijk van (gewelds-)daden van ernstige mensenrechtenschendingen. Indien geen sprake is van contra-indicaties die het verlenen van een vergunning in de weg staan, komt een LHBT afkomstig uit Irak in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder a Vw.

4 Traumatabeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/4.2 is van toepassing. Voor het overige zijn er met betrekking tot Irak geen bijzonderheden.

5 Categoriale bescherming

Asielzoekers uit Irak komen op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel (zie C2/5).

Verblijfsbeëindiging

Met betrekking tot vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw, zal een herbeoordeling van de verleende verblijfsvergunning plaatsvinden. Indien deze herbeoordeling niet tot gevolg heeft dat wordt geoordeeld dat de vreemdeling op basis van één van de andere gronden van artikel 29, eerste lid, Vw verblijf toekomt, zal de verblijfsvergunning worden ingetrokken, dan wel de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd worden afgewezen. Dit geldt overeenkomstig voor de houders van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder e of f, Vw en waarbij de verblijfsvergunning van de hoofdpersoon op grond van het bovenstaande wordt ingetrokken.

Verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd zal op normale wijze plaatsvinden indien de geldigheid van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verlopen voorafgaand aan de beëindiging van het beleid van categoriale bescherming, voor zover de vreemdeling ook aan de overige vereisten voor verlening voldoet.

6 Verdere beleidsconclusies en aandachtspunten
6.1 Vlucht- en/of vestigingsalternatief

Gezien de algehele situatie in Irak wordt geen vlucht- of vestigingsalternatief tegengeworpen aan personen die in Irak een gegronde vrees voor vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 EVRM hebben.

6.2 Veilig land van herkomst

Irak wordt niet beschouwd als veilig land van herkomst.

6.3 Veilig derde land / land van eerder verblijf

Irak wordt niet beschouwd als veilig derde land.

6.4 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Het beleid zoals neergelegd in C4/3.11.3 is van toepassing. Voor de procedure omtrent getuigen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid wordt verwezen naar C10/1.

Blijkens een ambtsbericht van de Minister van BuZa over de Iraakse inlichtingen- en veiligheidsdiensten van december 2003 (zie de website van het Ministerie van BuZa) beschikte Centraal-Irak tot de val van het Ba’ath-bewind van Saddam Hoessein op 9 april 2003 over een machtig en omvangrijk netwerk van inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Van deze diensten waren de Algemene Inlichtingendienst, de Militaire Inlichtingendienst, de Speciale Veiligheidsdienst, de Algemene Veiligheidsdienst en de Militaire Veiligheidsdienst de belangrijkste. Het centrale doel van deze diensten was het absoluut veilig stellen van de macht van Saddam Hoessein en de regerende Ba’ath-partij. In het nastreven van dit doel hebben deze diensten gebruik gemaakt van een veelvoud aan terreurmiddelen en hebben zij op systematische wijze geweld toegepast. De handelingsbevoegdheid van de hoofden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten was in beginsel onbeperkt. Hierbij moet ook gedacht worden aan marteling en/of executie van vermeende tegenstanders van het regime. Het ambtsbericht stelt vast dat niet aannemelijk is dat een betaalde medewerker van de Iraakse inlichtingen- en veiligheidsdiensten onwetend was van de aard van de activiteiten van deze diensten.

Voor de hoofden van genoemde inlichtingen- en veiligheidsdiensten en voor de officieren van de Speciale Veiligheidsdienst kan worden uitgegaan dat zij hebben geweten van, althans in staat moeten zijn geweest om te beschikken over voldoende informatie over de gepleegde mensenrechtenschendingen. Daarmee wordt ‘knowing participation’ (zie C4/3.11.3.3) aangenomen. Daarnaast hebben zij door het aanvaarden en uitoefenen van hun leidinggevende functie de verantwoordelijkheid aanvaard voor de doelstellingen en uitgevoerde methoden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarmee is aan het vereiste van ‘personal participation’ (zie C4/3.11.3.3) voldaan.

Op basis van het bovenstaande wordt aan hoofden van genoemde inlichtingen- en veiligheidsdiensten en officieren van de Speciale Veiligheidsdienst in de regel artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag tegengeworpen. Ten aanzien van hen wordt aangenomen dat er sprake is van ‘personal and knowing participation’. Het is aan de vreemdeling om aan te tonen dat dit voor hem niet geldt en dat in zijn geval sprake is van de significante uitzondering.

6.5 Algehele veiligheidssituatie

Uit het ambtsbericht van het Ministerie van BuZa blijkt dat de veiligheidssituatie in Irak, het absolute aantal slachtoffers in ogenschouw genomen, in de periode december 2011 tot en met oktober 2012 verslechterd is in vergelijking met de vorige verslagperiode (eind 2010 en 2011). De veiligheidssituatie varieert echter sterk per periode en gebied. Op bepaalde momenten en in bepaalde gebieden was de veiligheidssituatie zeer ernstig. In geen enkel (deel)gebied van Irak is echter sprake van een uitzonderlijke situatie. Hoewel de veiligheidssituatie in sommige gebieden van Irak zorgelijk is, is deze nergens zodanig dat een burger die terugkeert naar Irak, enkel vanwege zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

7 Opvangmogelijkheden Amv’s

Ten aanzien van Amv’s uit Irak kan niet op voorhand worden geconcludeerd dat adequate opvang aanwezig is. De aanwezigheid van adequate opvang dient per individueel geval te worden vastgesteld. Het algemene beleid is van toepassing. Bij de feitelijke terugkeer moet de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld zijn, tenzij betrokkene zich zelfstandig kan handhaven.

8 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Irak geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 29 januari 2013

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder

TOELICHTING

ALGEMEEN

De Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 19 november 2012 een algemeen ambtsbericht over Irak uitgebracht. Het ambtsbericht beslaat de periode van december 2011 tot en met oktober 2012. Het ambtsbericht heeft aanleiding gegeven tot de volgende wijziging van het beleid.

Palestijnen uit Irak worden niet langer aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep. Voor het tweede achtereenvolgende jaar laat het algemeen ambtsbericht over Irak zien dat hun positie is verbeterd. Volgens de UNHCR is het geweld tegen Palestijnen sinds 2006-2007 sterk afgenomen en zijn veel Palestijnen inmiddels met succes lokaal geïntegreerd. Ook zijn de relaties tussen de Palestijnen en de autoriteiten verbeterd en kunnen Palestijnen over het algemeen politieagenten benaderen voor assistentie.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft de Tweede Kamer op 27 november 2012 over de beleidswijziging geïnformeerd.

Voorts zijn enkele verwijzingen naar het ambtsbericht geactualiseerd.

Ten slotte is een verwijzing toegevoegd naar de paragraaf waarin de consequenties van het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 5 september 2012 over wijze van toetsen ten aanzien van personen behorende tot religieuze minderheden verwerkt zijn.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder

Naar boven