TOELICHTING
Algemeen
Bijgaande ministeriële regeling strekt tot uitvoering van diverse artikelen van het
Besluit stralingsbescherming, zoals gewijzigd bij Besluit van 18 december 2012, Stb. 2013, 33; in deze toelichting verder genoemd: BS. Dit besluit treedt op 1 januari 2014 in
werking. Ingevolge artikel 19 van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen
en de daarin genoemde artikelen van het BS wordt deze regeling ook toegepast op splijtstoffen
of ertsen.
Het BS strekt mede ter uitvoering van een groot aantal Euratom-richtlijnen. Te weten
richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen
voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende
straling verbonden gevaren (PbEG 1996, L 159), richtlijn 97/43/Euratom van de Raad
van 30 juni 1997 betreffende de bescherming van personen tegen de gevaren van ioniserende
straling in verband met medische blootstelling en tot intrekking van Richtlijn 84/466/Euratom
(PbEG 1996, L 180), richtlijn 90/641/Euratom van de Raad van 4 december 1990 inzake
de praktische bescherming van externe werkers die gevaar lopen aan ioniserende straling
te worden blootgesteld tijdens hun werk in een gecontroleerde zone (PbEG 1990, L 349)
en richtlijn 2003/122/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2003
inzake de controle op hoogactieve ingekapselde radioactieve bronnen en weesbronnen
(PbEU 2003, L 346).
Deze regeling bevat de noodzakelijke uitvoeringsbepalingen inzake de bescherming van
werknemers blootgesteld aan de gevaren van ioniserende straling. Het gaat om een samenvoeging
van de Regeling voorzieningen stralingsbescherming werknemers en de Regeling waarschuwingssignalering
ioniserende straling.
Voor een meer algemene beschouwing wordt verwezen naar het algemene deel van de Nota
van Toelichting bij bovengenoemd besluit tot wijziging van het Besluit stralingsbescherming.
Er zijn in deze nieuwe regeling ten opzichte van de oude regelingen enkele aanpassingen
aangebracht. Het gaat dan om:
-
– het vaststellen van een leidraad voor het verrichten van een risicoanalyse (bijlage
E). Dit is overigens geen nieuwe verplichting; die is reeds opgenomen in artikel 10
van het BS. Bijgaande leidraad in de vorm van een vragenlijst is een hulpmiddel voor
ondernemers om een goede en effectieve risicoanalyse te maken. Dit maakt de handhaving
zowel voor de inspecties als ondernemers eenvoudiger en meer uniform. Als basis voor
deze regels geldt de, in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) uitgebrachte Leidraad
risicoanalyse stralingstoepassingen (RIVM-rapport 620850001/2010).
-
– de registratie van stralingsartsen als sociaal geneeskundige c.q. bedrijfsarts vindt
plaats bij de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten (RGS). RGS is een samenvoeging
van diverse medische registratiecommissies (o.a. voor huisartsen, medisch specialisten
en sociaal geneeskundigen) per 1 januari 2013.
-
– het model van een protocol voor de dosiscorrectie van blootgestelde werknemers is
nu in bijlage C vastgelegd.
Administratieve lasten
Deze regeling betreft voor het overgrote deel een samenvoeging van de huidige regelingen.
Om die reden is er geen sprake van lastenverzwaringen voor ondernemingen. Het enige
nieuwe element heeft betrekking op de risicoanalyse. Het gaat hier echter om een nadere
invulling van een al bestaande verplichting om de praktijk te ondersteunen. Ook op
dit punt is er dus geen sprake van een lastenverzwaring voor ondernemers. Door het
toevoegen van een bijlage waarin een model voor een risicoanalyse is opgenomen, wordt
de uitvoering hiervan voor de overheid vergemakkelijkt. Geschat wordt dat hiermee
een lastenverlichting voor de uitvoering van € 500,– per risicoanalyse bereikt wordt.
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De Inspectie SZW heeft deze regeling, naast het geven van waardevolle suggesties voor
aanscherping van de tekst, op haar uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid getoetst en
akkoord bevonden.
Notificatie aan de Europese Gemeenschappen
De voorliggende regeling is op 31 mei 2013 aan de Europese Commissie (EC) genotificeerd
op basis van artikel 33 van het Euratomverdrag. De EC heeft op 7 oktober 2013 gemeld
dat zij geen bezwaren heeft.
Stralingsartsen
In deze regeling wordt het systeem van registratie van stralingsartsen op grond van
artikel 7 van het BS uitgewerkt. De erkenning van stralingsartsen is een verplichting
die afkomstig is uit de hierboven genoemde Richtlijn basisnomen 96/29/Euratom. In
de Regeling voorzieningen stralingsbescherming werknemers was dit stelsel al opgenomen.
In het kader van het concentreren van alle uitvoeringstaken ingevolge de Kernenergiewet
bij het Agentschap NL van het Ministerie van Economische Zaken, dat al vanaf 2006
het vergunningstelsel uitvoert, wordt ook de registratie van stralingsartsen met ingang
van 1 januari 2014 bij dit Agentschap belegd.
NDRIS
In deze regeling worden de criteria die gelden voor het Nationaal Dosisregistratie
en Informatiesysteem (NDRIS), onverkort overgenomen uit de Regeling voorzieningen
stralingsbescherming werknemers. Daarbij wordt aangesloten bij internationaal geldende
criteria van de Europese Commissie.
De bepalingen in deze regeling over het NDRIS en het stralingspaspoort komen in de
plaats van de bepalingen van de Regeling voorzieningen stralingsbescherming werkgevers
en de Regeling instelling gecentraliseerd systeem voor radiologische gegevens en vaststelling
stralingspaspoort. Ook dit is een verplichting ingevolge de hierboven genoemde richtlijn
90/641/Euratom.
Paspoort
Het model van het stralingspaspoort, alsmede de wijze waarop dit kan worden verkregen
en de verplichtingen die daarbij gelden worden eveneens onverkort in deze regeling
overgenomen.
Vliegtuigbemanningen
De grootte van de effectieve dosis ten gevolge van kosmische straling voor vliegtuigbemanningen
die frequent op een hoogte vliegen van 8 km of meer, bedoeld in artikel 111 van het
BS, wordt vastgesteld door de individuele vluchtgegevens te combineren met een daarvoor
ontwikkeld internationaal rekenprogramma CARI 6/6M van de USA/Federal Aviation Administration.
deze in artikel 11, eerste lid, van de regeling opgenomen randvoorwaarden voor het
bepalen van de dosis van vliegtuigbemanningen, werden al vermeld in artikel 11 van
de Regeling voorzieningen stralingsbescherming werknemers en zijn onverkort overgenomen.
Waarschuwingsborden
Krachtens artikel 20, vierde lid, van het BS stelt de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid modellen vast voor waarschuwingsborden voor situaties waarin ten gevolge
van handelingen of werkzaamheden de maximale jaarlijkse doses voor de bevolking of
(blootgestelde) werknemers kunnen worden overschreden. Deze doses worden genoemd in
de artikelen 49 (bevolking) en 76 en 77 (blootgestelde werknemers) van het BS. De
ondernemer, dat is degene onder wiens verantwoordelijkheid een handeling of werkzaamheid
wordt verricht, is verplicht in dergelijke situaties op geschikte plaatsen waarschuwingsborden
aan te brengen.
Volgens de artikelen 84 en 85 van het besluit dienen duidelijke waarschuwingsborden
te worden aangebracht. Dit geldt ook voor de risico's van ioniserende straling, die
moeten zijn aangeduid bij de ingang van gecontroleerde en bewaakte zones. Dit is een
verplichting afkomstig uit richtlijn 96/29/Euratom. De modellen voor de waarschuwingsborden
zijn in paragraaf 6 van deze regeling vastgesteld.
Deze voorschriften zijn, in navolging van de Regeling waarschuwingssignalering ioniserende
straling, ook van toepassing op handelingen in kerninstallaties en met splijtstoffen
en ertsen (inclusief inrichtingen voor de splijtstofcyclus) en zien ook op het vervoeren
van splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen. Dit volgt uit het feit dat artikel
20 van het BS met deze regeling, in artikel 1b van het Besluit vervoer splijtstoffen,
ertsen en radioactieve stoffen en artikel 19 van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen
en ertsen overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Ingevolge artikel 101 van het
BS is artikel 20 van het BS van overeenkomstige toepassing voor werkzaamheden.
Indien op bepaalde plaatsen regelmatig personen komen die het Nederlands niet machtig
zijn, kan naast de in deze regeling opgenomen Nederlandse tekst ook de Engelse vertaling
daarvan en eventueel de vertaling in een andere, relevante taal worden aangebracht.
Het betreft bijvoorbeeld luchthavens, havens, schepen, boorplatforms of defensieterreinen.
Artikelgewijze toelichting
Artikel 1
De definities zijn merendeels overgenomen uit de Regeling voorzieningen stralingsbescherming
werknemers en de Regeling waarschuwingssignalering ioniserende straling. De term ‘beheerder’
is nieuw gedefinieerd. Hiermee wordt in deze regeling bedoeld: de Nuclear Research
and Consultantancy Group (VOF) (NRG). Dit is een vennootschap onder firma tussen KEMA
en het Energie Centrum Nederland. In NRG zijn o.m. de werkzaamheden die verricht werden
door de voormalige Radiologische Dienst TNO, locatie Arnhem, overgenomen.
Artikel 2
Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan het nieuw geformuleerde artikel 7 van
het BS dat gaat over de stralingsarts.
Een stralingsarts moet worden ingeschreven in een register dat wordt bijgehouden door
de Minister van Economische Zaken. Het Agentschap NL voert dit uit. AgentschapNL zal
dit register op haar website (www.agentschapnl.nl
) plaatsen en actueel houden.
De stralingsarts dient allereerst op basis van de Wet beroepen individuele gezondheidszorg
ingeschreven te zijn als geneeskundige voor arbeid en gezondheid en daarmee ook als
bedrijfsarts bij een arbodienst mogen werken. Daarnaast moet hij, als stralingsarts,
in het bezit zijn van een diploma stralingsdeskundige niveau 3 (als bedoeld in de
Tijdelijke regeling erkenning opleidingen deskundige radioactieve stoffen en toestellen).
Artikel 3
Dit artikel geeft uitvoering aan de regels over de aanvraag voor een erkenning als
dosimetrische dienst. Hierbij is rekening gehouden met de in 2002 erkende dosimetrische
diensten en met de voorwaarden die betrekking hebben op die erkende diensten. Tot
1 januari 2014 worden deze erkenningen verleend door de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid (p/a Directie Gezond en Veilig Werken/Afdeling Veilig Werken).
Na deze datum zal de Minister van Economische Zaken, dat is het Agentschap NL, deze
erkenningen verlenen. Een erkende dosimetrische dienst moet worden vermeld in een
register dat wordt bijgehouden door de Minister van Economische Zaken. Het Agentschap
NL voert dit uit. Het Agentschap NL zal dit register op haar website (www.agentschapnl.nl
) plaatsen en actueel houden.
Artikel 4
In dit artikel zijn de criteria opgenomen op basis waarvan een dosimetrische dienst
erkend wordt. Bij de opstelling van deze criteria is gebruik gemaakt van de voorwaarden
waaronder destijds (voor 2002) de erkenningen werden verleend.
Diverse voorschriften zijn afkomstig uit aanbevelingen van internationale organisaties
op het gebied van dosimetrie en kwaliteitsborging van systemen. Nieuw is de precisering
van het eerste lid, onder c, waarin wordt aangegeven dat de dosimetrische dienst geaccrediteerd
moet zijn volgens NEN-EN-ISO/IEC standaard 17025. Hierover is ook met de al erkende
dosimetrische diensten overleg gevoerd. Geregeld is dat deze verplichting voor hen
pas gaat gelden op 1 januari 2016 (artikel 17). Verder is in het vierde lid de borging
van de stralings-deskundigheid bij de dosimetrische dienst nader gepreciseerd tot
niveau 3 stralingsbeschermingdeskundige.
Artikelen 5 en 6
In artikel 6 wordt ter uitvoering van artikel 91, tweede lid, van het BS, het Nationaal
Dosis Registratie en Informatie Systeem (NDRIS) aangewezen als dosisregistratiesysteem
voor blootgestelde werknemers. Het NDRIS is reeds aangewezen ten behoeve van externe
werkers (besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 juni
1994, Stcrt. 152). Dit in verband met van richtlijn 90/618/Euratom.
Daarnaast is vastgelegd waaraan de beheerder van het NDRIS moet voldoen. De dosimetrische
dienst treedt op als bewerker van de gegevens van de desbetreffende blootgestelde
werknemer over diens blootstelling, waarvoor de ondernemer verantwoordelijk is.
Alleen de dosimetrische dienst is in staat en ervoor verantwoordelijk om de dosismeter
aflezen.
De ondernemer is er echter wel verantwoordelijk voor, dat de dosismeter door de werknemer
op een juiste wijze en op de juiste plek wordt gedragen. Dit is noodzakelijk om de
gemeten waarden goed te kunnen interpreteren. Bij routinematige persoonsdosimetrie
wordt de ontvangen stralingsdosis van een blootgestelde werknemer, als gevolg van
‘externe straling’, uitgedrukt in een Hp(10) – respectievelijk Hp(0,07) waarde.
De Hp(10) waarde of in vakjargon ‘de lichaamsdosis, bepaald met een dosismeter op
één plaats op het lichaam’, geeft bij uniforme bestraling van het hele lichaam, een
bevredigend representatief beeld van de ‘effectieve dosis’ (E), zijnde de grootheid
waarvoor de jaarlimiet in het BS is vastgelegd. Wanneer de plaats waar de dosismeter
is gedragen, geen representatief beeld geeft van de effectieve dosis van de (blootgestelde)
werknemer, bijvoorbeeld doordat een loodschort wordt gedragen, dan zal in de interne
voorschriften, naast de plaats van dragen van de dosismeter, moeten worden vastgelegd
hoe uit de gemeten dosis de effectieve dosis kan worden bepaald. Wanneer in die situatie
de effectieve dosis aanmerkelijk afwijkt, zal aan de beheerder van NDRIS moeten worden
gevraagd om de geregistreerde dosis te wijzigen. Van belang is dat de ondernemer ten
behoeve van een juiste meting interne voorschriften vastlegt in een protocol, op de
uitvoering waarvan de toezichthoudend (coördinerend) deskundige toezicht houdt.
De dosimetrische dienst zorgt dan ten behoeve van de ondernemer voor opname van de
gegevens in NDRIS, voor zover het om de onder diens verantwoordelijkheid vallende
blootgestelde werknemers gaat, dat wil zeggen A- en B-werknemers. A-werknemers zijn
in dit verband de blootgestelde werknemers, bedoeld in artikel 79, tweede lid
, van het Bs. B-werknemers zijn andere blootgestelde werknemer dan A-werknemers (zie
artikel 1, eerste lid, van het Bs).
Omdat de gegevens van blootstelling van de werknemer uit verschillende situaties afkomstig
kunnen zijn en dus van verschillende ondernemers (locaties), is het van belang dat
de werknemer in NDRIS als uniek persoon wordt geïdentificeerd. Dit gebeurt met gebruikmaking
van het individuele burgerservicenummer.
Verder bevat artikel 6 nog voorschriften voor de wijze waarop de beheerder van NDRIS
de gegevens bewerkt, hetgeen ook inhoudt dat hij na nader (onafhankelijk) onderzoek
gegevens in NDRIS op verzoek wijzigt. Bij dat onderzoek wordt de Inspectie-SZW altijd
ingeschakeld.
Artikelen 7 tot en met 10
In Regeling instelling gecentraliseerd systeem voor radiologische gegevens en vaststelling
stralingspaspoort was het stralingspaspoort vastgesteld; dit in verband met richtlijn
90/641/Euratom inzake externe werkers. In 2002 werd dit stelsel algemeen van toepassing.
In de artikelen 7 tot en met 10 wordt dit stelsel gecontinueerd. Een aanpassing hiervan
ligt pas in de rede als de Basisnormen Euratom dienovereenkomstig worden aangepast.
Dit zal echter niet voor 2018 aan de orde zijn.
Deze artikelen bevatten eveneens (ter uitvoering van artikel 94, vierde lid, van het
BS) regels voor het gebruik van het paspoort; in bijlage B wordt het model ervan (paspoort
en inlegvel) vastgesteld. Hierbij zijn geen wijzigingen ten opzichte van de vorige
regeling aangebracht.
Ieder jaar, met ingang van 1 januari, worden de bedragen voor afgifte van het paspoort
(model in artikel 7 en inlegvel in artikel 8) geïndexeerd.
Artikel 11
Artikel 111 van het BS bevat een stelsel van regels ter bescherming van vliegtuigbemanningen
tegen de gevolgen van ioniserende (kosmische) straling. In artikel 11 wordt de methode
vastgesteld op basis waarvan de stralingsbelasting kan worden vastgesteld. Er worden
eisen gesteld aan het koppelen van vluchtgegevens aan persoonsgegevens en aan het
berekenen van de dosis op grond van deze gegevens. Hierbij wordt sinds 2002 zoveel
mogelijk aangesloten bij internationaal toegepaste methoden. Voor het rekenprogramma
is dat het programma CARI-6/6M, dat door de luchtvaartmaatschappijen in veel landen
gebruikt wordt. De toezichthoudend deskundige, bedoeld in dit artikel, zal in de regel
in dienst zijn van een luchtvaartmaatschappij of van een ondernemer, die voor de werkzaamheden
die uit de toepassing van dit artikel voortvloeien, wordt ingeschakeld.
Artikel 12
Als waarschuwingsbord voor ioniserende straling is in 2002 gekozen voor het aan de
Arbeidsomstandighedenregeling ontleende waarschuwingsbord dat in figuur 1 is opgenomen
Figuur 1: Het waarschuwingsbord voor ioniserende straling, bedoeld in artikel 12. Dit bord
kenmerkt zich door een driehoekige vorm, een zwart pictogram op gele achtergrond en
een zwarte rand, waarbij de gele kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord
beslaat.
Artikel 13
Wanneer meer dan een van de in artikel 13, eerste lid, onderdelen a tot en met d,
bedoelde situaties zich voordoet, worden onder het waarschuwingsbord één of meer,
eveneens aan de Arbeidsomstandighedenregeling ontleende borden met de van toepassing
zijnde teksten aangebracht. Te denken valt bijvoorbeeld aan een situatie waarin zowel
radioactieve stoffen als toestellen oorzaak van de mogelijke straling zijn (zie figuur
2). Deze teksten zijn met name van belang bij een calamiteit. Indien het slechts een
toestel betreft is het uitschakelen van de elektriciteit voldoende, bij radioactieve
stoffen zullen meer beschermende maatregelen genomen moeten worden.
Figuur 2: Het waarschuwingsbord met als voorbeeld het bord met de tekst ‘RADIOACTIEVE STOFFEN’
en ‘RÖNTGENSTRALING’, bedoeld in artikel 13. De achtergrond is geel en de lijnen,
figuur en tekst zijn zwart.
Artikel 14
Het waarschuwingsbord met onderschriftbord moet zowel op toestellen en ingekapselde
bronnen als op bronhouders geplaatst worden (artikel 14, eerste en vijfde lid). Het
doel hiervan is dat mensen bij de bron gewaarschuwd worden voor de gevaren.
Omdat het, gezien de dosis die daarbij wordt ontvangen, niet goed mogelijk is om de
waarschuwing nog aan te brengen op reeds bestaande ingekapselde bronnen, geldt deze
bepaling niet voor reeds bestaande (m.i.v. 1 maart 2002 ingekapselde) bronnen (tweede
lid).
Bij nieuwe bronnen moet het teken door de producent op de bron geplaatst worden voordat
deze wordt geactiveerd en ingekapseld.
In de volgende situaties mag van de verplichting worden afgeweken:
-
1. Indien de afmeting van de ingekapselde bron te klein is om ook zonder het onderschriftbord
het waarschuwingsbord met een breedte van 7,5 cm te plaatsen, mag een kleiner waarschuwingsbord
worden gebruikt dan is voorgeschreven in artikel 12, tweede lid, en hoeft het onderschriftbord
niet te worden aangebracht (artikel 14, derde lid).
-
2. Indien de ingekapselde bron te klein is om een waarschuwingsbord herkenbaar aan te
brengen, geldt de hele verplichting van het eerste lid niet (artikel 14 vierde lid).
Ook voor een bronhouder geldt de verplichting tot het plaatsen van het waarschuwingsbord
met onderbord, indien daarin een radioactieve bron is geplaatst (artikel 14, vijfde
lid). Wanneer een bronhouder te klein is om te voldoen aan de minimale afmetingen,
genoemd in artikel 12, tweede lid, dan hoeft aan dat tweede lid niet te worden voldaan
(artikel 14, zesde lid).
Wanneer een bron in een apparaat is geplaatst, zal zowel op de buitenkant van het
apparaat als op de bron/bronhouder binnen in het apparaat een waarschuwingbord met
onderbord moeten worden geplaatst. Bij calamiteiten is dan direct duidelijk waar de
bron zich bevindt en om wat voor een bron het gaat.
Onder `bron' wordt ingevolge artikel 1, eerste lid, van het BS verstaan: toestel dan
wel radioactieve stof. Voor zover deze regeling ingevolge artikel 19 van het Besluit
kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen en de daarin genoemde artikelen van het
BS ook wordt toegepast op splijtstoffen of ertsen, wordt ingevolge artikel 1, eerste
lid, onder a, van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen onder `bron'
mede verstaan: splijtstof of erts.
Artikel 15
In dit artikel wordt voorgeschreven dat, naast de eerder genoemde borden, in bepaalde
gevallen ook een verbodsbord moet worden gebruikt. Het model van het bord is ook ontleend
aan de Arbeidsomstandighedenregeling. Dit bord met onderbord is weergegeven in figuur
3. Het bord is wit, de rand en streep van het bord zijn rood en het pictogram is zwart.
De balk loopt in een hoek van 45° ten opzichte van de horizontale lijn over het pictogram.
De rode kleur beslaat ten minste 35% van het oppervlak van het bord.
Figuur 3: Verbodsbord betreden gecontroleerde zone
De volgende borden moeten in voorkomend geval bij de ingang van een gecontroleerde
zone worden geplaatst:
-
1. het driehoekig waarschuwingsbord (artikel 12, eerste lid); en daaronder of daarnaast
-
2. een rechthoekig bord, voorgeschreven in artikel 13, met naar gelang de situatie het
opschrift ‘RÖNTGENSTRALING’ of ‘RADIOACTIEVE STOFFEN’ (artikel 13, eerste lid, onder
a en/of b); en daaronder of daarnaast
-
3. een rechthoekig bord met het opschrift ‘GECONTROLEERDE ZONE’ (artikel 13, eerste lid,
onder d). Op dit bord wordt eventueel het dosisequivalenttempo aangegeven (artikel
13, tweede lid): en daaronder of daarnaast
-
4. wanneer er geen fysieke toegangsbeperking is bijvoorbeeld door een (cijfer)slot of
door permanente bewaking: het ronde verbodsbord waarvan het model is ontleend aan
de Arbeidsomstandighedenregeling (artikel 15, eerste lid); en daar-onder of daarnaast
-
5. een rechthoekig bord met daarop de tekst ‘GEEN TOEGANG VOOR ONBEVOEGDEN’ (artikel
15, tweede en derde lid).
Artikel 16
Zoals in het algemene deel van deze toelichting is beschreven, vergemakkelijkt dit
artikel het doen van een, op basis van artikel 10 van het BS, verplichte risicoanalyse
voor de bescherming van werknemers. Het aldaar genoemde RIVM-rapport geeft hiervoor
de kaders aan.
Deze risicoanalyse is van toepassing op het inschatten van risico’s voor werknemers
bij het werken met ioniserende straling.
Een risicoanalyse voor de omgeving en het milieu is nog niet als zodanig ontwikkeld.
Hiervoor dient een analyse op basis van artikel 3 van het BS, zoals opgenomen in de
MR-AGIS.
Artikel 18
De Regeling voorzieningen stralingsbescherming werknemers en de Regeling waarschuwingssignalering
ioniserende straling worden ingetrokken.
Artikel 19
De inwerkingtreding van deze regeling vindt plaats met ingang van 1 januari 2014.
Op die datum treden ook de wijziging van het Besluit stralingsbescherming en de Uitvoeringsregeling
stralingsbescherming EZ in werking.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher.