Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 15 november 2013 nr. 5754059 houdende regels aangaande het gebruik van geweldsmiddelen en vrijheidsbeperkende middelen BES (Geweldsinstructie BES)

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 37k van de Wet beginselen gevangeniswezen BES;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de wet:

de Wet beginselen gevangeniswezen BES;

b. gesticht:

een gesticht als bedoeld in artikel 2 van de wet;

c. directeur:

het hoofd van een gesticht of diens vervanger, bedoeld in artikel 14 van de wet

d. meerdere:

de ambtenaar die uit hoofde van zijn functie of krachtens beschikking of aanwijzing met de leiding is belast of het bevel geeft over de taakuitvoering;

e. geweldsmiddel:
  • 1°. vuurwapen;

  • 2°. korte en lange wapenstok;

  • 3°. pepperspray.

f. vrijheidsbeperkend middel:
  • 1°. broekstok;

  • 2°. handboeien;

  • 3°. enkelbanden met tussenstuk;

  • 4°. polsbanden aan riem om middel;

  • 5°. valhelm of schuimhelm;

  • 6°. gecapitonneerde handschoenen;

  • 7°. mondafscherming;

  • 8°. dwangjack;

  • 9°. veiligheidsbed.

g. geweld:

elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken;

h. het gebruik van een vuurwapen:

het trekken, het uit voorzorg ter hand nemen, het richten, het gericht houden en het daadwerkelijk gebruik van een vuurwapen;

i. onrust:

een ernstige en onmiddellijke ordeverstoring door meer dan één gedetineerde.

Artikel 2

  • 1. Het gebruik van een geweldsmiddel of vrijheidsbeperkend middel is uitsluitend toegestaan aan een daartoe door de directeur aangewezen ambtenaar:

    • a. aan wie dat geweldsmiddel of vrijheidsbeperkend middel rechtens is toegekend,

    • b. voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldsmiddel of vrijheidsbeperkend middel hem is toegekend, en

    • c. die in het gebruik van dat geweldsmiddel of vrijheidsbeperkend middel is geoefend.

  • 2. Geweldsmiddelen of vrijheidsbeperkende middelen worden gebruikt voor zover de noodzaak daartoe redelijkerwijs aanwezig is.

  • 3. Er worden alleen geweldsmiddelen en vrijheidsbeperkende middelen gebruikt van een door Onze Minister goedgekeurd merk en type.

Artikel 3

  • 1. De directeur stelt een voor zijn inrichting geldende dienstinstructie voor het personeel vast. 2. De directeur geeft daarin aan onder welke omstandigheden, welke ambtenaren bevoegd zijn, binnen en buiten de inrichting, jegens een gedetineerde geweld aan te wenden en van welk geweldsmiddel of vrijheidsbeperkend middel daarbij gebruik mag worden gemaakt.

  • 3. De dienstinstructie bevat daarnaast informatie over de wijze van verslaglegging inzake de toestand van de gedetineerde en diens verzorging.

HOOFDSTUK 2. GEWELDSMIDDELEN

Artikel 4

Het gebruik van een vuurwapen is slechts geoorloofd:

  • a. om een gedetineerde aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een vuurwapen of ander wapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken;

  • b. om een gedetineerde aan te houden die zich aan zijn vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken;

  • c. om onrust te beteugelen, indien er sprake is van een optreden in gesloten verband onder leiding van een meerdere;

  • d. ter afwending van direkt gevaar voor het leven van personen.

Artikel 5

Een vuurwapen mag slechts uit voorzorg ter hand worden genomen indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zich een situatie als bedoeld in artikel 4 zal voordoen. Zodra blijkt dat een dergelijke situatie zich niet voordoet, wordt het vuurwapen terstond opgeborgen.

Artikel 6

  • 1. Alvorens gericht met een vuurwapen te schieten geeft de ambtenaar een mondelinge waarschuwing. De waarschuwing kan worden vervangen door een waarschuwingsschot, indien de omstandigheden de waarschuwing niet toelaten.

  • 2. Een waarschuwingsschot wordt op zodanige wijze afgevuurd dat gevaar voor personen of zaken zoveel mogelijk wordt vermeden.

Artikel 7

Een wapenstok mag slechts worden gebruikt ter afwending van ernstig geweld tegen personen of zaken.

Artikel 8

  • 1. Pepperspray mag slechts worden gebruikt ter aanhouding van een gedetineerde indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij ernstig geweld tegen personen zal gebruiken.

  • 2. Pepperspray wordt tegen een persoon ten hoogste twee maal voor ten hoogste enkele seconden gebruikt op een afstand van ten minste een meter.

  • 3. Pepperspray wordt niet gebruikt tegen:

    • a. gedetineerden die zichtbaar jonger dan 12 jaar of ouder dan 65 jaar zijn;

    • b. gedetineerde vrouwen die zichtbaar zwanger zijn;

    • c. gedetineerden voor wie dit gebruik als gevolg van zichtbare ademhalings- of andere ernstige gezondsheidsproblemen onevenredig schadelijk kan zijn;

    • d. groepen personen.

  • 4. Pepperspray wordt niet gebruikt in de nabijheid van baby’s.

HOOFDSTUK 3. VRIJHEIDSBEPERKENDE MIDDELEN

Artikel 9

  • 1. De vrijheidsbeperkende middelen, bedoeld in artikel 1, sub f, onder 1° en 2°, kunnen worden gebruikt ten behoeve van vervoer of (interne) overplaatsing van een gedetineerde ter voorkoming van ontvluchting.

  • 2. De vrijheidsbeperkende middelen, bedoeld in artikel 1, sub f, onder 3° tot en met 9°, kunnen worden gebruikt ter afwending van een van de gedetineerde uitgaand ernstig gevaar voor diens gezondheid of veiligheid of de veiligheid van anderen.

  • 3. Indien de toestand van de gedetineerde dit vereist, kunnen meerdere vrijheidsbeperkende middelen tegelijkertijd worden toegepast.

Artikel 10

  • 1. Het gebruik van vrijheidsbeperkende middelen beperkt de gedetineerde niet verder in zijn vrijheid dan noodzakelijk ter voorkoming van ontvluchting of afwending van het van de gedetineerde ernstige gevaar voor diens gezondheid of veiligheid of de veiligheid van anderen.

  • 2. Bij het gebruik van vrijheidsbeperkende middelen bedoeld in artikel 1, sub f, onder 3° tot en met 9°, wordt zoveel mogelijk voorkomen dat de gedetineerde wordt belemmerd in de zelfstandige uitoefening van de lichaamsfuncties eten, drinken, urineren, ontlasten en slapen.

Artikel 11

Een vrijheidsbeperkend middel voldoet aan de volgende eisen:

  • a. het middel kan snel en gemakkelijk worden bevestigd;

  • b. het middel heeft geen scherpe, ruwe of puntige onderdelen;

  • c. correcte toepassing van het middel leidt niet tot lichamelijke beschadiging of tot ongemak dat langer duurt dan noodzakelijkerwijs samenhangt met het gebruik van het middel;

  • d. het middel kan eenvoudig gereinigd worden.

Artikel 12

  • 1. De daartoe aangewezen ambtenaar stelt zich tenminste eenmaal per uur door persoonlijke waarneming op de hoogte van de toestand van de gedetineerde op wie een vrijheidsbeperkend middel wordt toegepast, bedoeld in artikel 1, sub f, onder 3° tot en met 9°, en maakt daarvan verslag op.

  • 2. Indien de toepassing van het vrijheidsbeperkend middel bedoeld in artikel 1, sub f, onder 3° tot en met 9°, het risico van verstikking of verwonding met zich mee zou kunnen brengen is er een vorm van permanent toezicht.

  • 3. De aan de inrichting verbonden arts of diens plaatsvervanger stelt zich tenminste twee maal per dag op de hoogte van de toestand van de gedetineerde op wie een vrijheidsbeperkend middel wordt toegepast, bedoeld in artikel 1, sub f, onder 3° tot en met 9°.

  • 4. Indien het verslag van de ambtenaar of de bevindingen van de arts of diens plaatsvervanger daartoe aanleiding geven, doch in elk geval twee maal per etmaal, overweegt de directeur na overleg met de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger, of de toestand van de gedetineerde zodanig is gewijzigd dat kan worden volstaan met de bevestiging van vrijheidsbeperkende middelen die de gedetineerde minder vergaand in zijn vrijheid beperken, dan wel de bevestiging van vrijheidsbeperkende middelen kan worden beeïndigd.

Artikel 13

  • 1. De gedetineerde op wie een vrijheidsbeperkend middel wordt toegepast ontvangt tenminste drie maal per dag eten en drinken.

  • 2. De gedetineerde op wie een vrijheidsbeperkend middel wordt toegepast wordt zo mogelijk in de gelegenheid gesteld zelf eten en drinken tot zich te nemen. Indien hij daartoe niet in staat moet worden geacht is de ambtenaar die belast is met de verzorging van de gedetineerde hem hierbij behulpzaam.

  • 3. Indien de gedetineerde door de toepassing van vrijheidsbeperkende middelen niet in staat is zichzelf te wassen en van schone kleding te voorzien, is de ambtenaar die is belast met de verzorging van de gedetineerde hem hierbij behulpzaam.

  • 4. Indien de gedetineerde door de toepassing van vrijheidsbeperkende middelen niet in staat is om op het toilet te urineren of zichzelf te ontlasten, wordt hij voorzien van een urinaal of ondersteek. De ambtenaar die belast is met de verzorging van de gedetineerde is hem zonodig behulpzaam bij het gebruik van het urinaal of de ondersteek.

HOOFDSTUK 4. MELDPLICHT

Artikel 14

  • 1. De ambtenaar die een geweldsmiddel of vrijheidsbeperkend middel heeft gebruikt maakt hiervan onverwijld melding aan de directeur door middel van een op ambtseed opgemaakt schriftelijk verslag. Dit verslag bevat de redenen voor en de gevolgen van het gebruik van het geweldsmiddel of vrijheidsbeperkend middel alsmede een vermelding van degene op wiens last het gebruik hiervan heeft plaatsgevonden.

  • 2. Indien het gebruik van een geweldsmiddel of vrijheidsbeperkend middel bij een gedetineerde heeft geleid tot lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis of de dood tot gevolg heeft gehad en in alle gevallen waarin van een vuurwapen of een wapenstok gebruik is gemaakt, wordt deze melding tevens ter kennis gebracht aan de hoofddirecteur van de Dienst Justitiële Inrichtingen en het Openbaar Ministerie.

  • 3. Indien zich een situatie als bedoeld is het tweede lid voordoet wordt onverwijld advies opgevraagd aan een arts, die een rapport opmaakt van zijn bevindingen. Dit rapport wordt ter kennis gebracht aan de hoofddirecteur van de Dienst Justitiële Inrichtingen en het Openbaar Ministerie.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALING

Artikel 15

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

  • 2. Deze regeling wordt aangehaald als: Geweldsinstructie BES.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven.

TOELICHTING

Algemeen

Artikel 37k van de Wet beginselen gevangeniswezen BES biedt de grondslag voor de Geweldsinstructie BES. Doel van deze regeling is het vastleggen van de wijze waarop, de gevallen waarin en de ambtenaren door wie geweld jegens gedetineerden kan worden gebruikt.

De bevoegdheid tot het gebruik van geweld is toegekend aan de directeur vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de handhaving van de orde orde en veiligheid in de inrichting en de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Deze bevoegdheid is evenwel overdraagbaar aan door de directeur aangewezen ambtenaren. Deze ambtenaren handelen op last van de directeur tenzij de omstandigheden direkt gebruik van geweld rechtvaardigen.

Van de tot gebruik van geweld bevoegde ambtenaren wordt verwacht dat zij handelen volgens deze instructie. Zij houden zich daarbij aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Bij het gebruik van geweld staat het noodzakelijkheidsvereiste voorop. Het gebruik van geweld is een uiterste middel dat alleen wordt ingezet als alle andere mogelijkheden zijn uitgeput.

Het gebruik van geweld is alleen geoorloofd met het oog op de in artikel 37k, eerste en tweede lid, van de Wet beginselen gevangeniswezen BES, genoemde belangen. Hieruit volgt dat geweldsmiddelen en vrijheidsbeperkende middelen ook buiten de inrichting kunnen worden gebruikt, bijvoorbeeld tijdens transport van gedetineerden. Aan het gebruik van geweld gaat een waarschuwing vooraf.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In artikel 1 is een aantal in de regeling voorkomende begrippen omschreven.

Artikel 2

In artikel 2 is omschreven wie gebruik kan maken van de in de regeling vermelde geweldsmiddelen en vrijheidsbeperkende middelen.De in het eerste lid vermelde bekwaamheid in het gebruik van geweldsmiddelen of vrijheidsbeperkende middelen moet blijken uit een door onze Minister vastgesteld certificaat. In het tweede lid van dit artikel is het noodzakelijkheidsvereiste vastgelegd.

Artikel 3

De door de directeur op te stellen dienstinstructie betreft een nadere uitwerking van de geweldsinstructie waarin op een meer gedetailleerd niveau wordt aangegeven onder welke omstandigheden, welke ambtenaren bevoegd zijn, binnen en buiten de inrichting, jegens een gedetineerde geweld aan te wenden en van welk geweldsmiddel of vrijheidsbeperkend middel daarbij gebruik mag worden gemaakt. Ook de wijze van verslaglegging wordt hierin op een meer gedetailleerd niveau omschreven.

Artikel 4, 5 en 6

In de artikelen 4,5 en 6 is het gebruik van een vuurwapen geregeld. Indien sprake is van onrust die niet beteugeld kan worden binnen de kaders van deze instructie wordt bijstand ingeroepen van de politie.

Gezien de risico’s van een waarschuwingsschot wordt dit slechts gegeven indien te verwachten is dat een waarschuwing op andere wijze, gelet op de omstandigheden, ontoereikend is.

Artikel 7

In artikel 7 wordt het gebruik van de wapenstok geregeld.

Artikel 8

In artikel 8 is het gebruik van pepperspray geregeld. Pepperspray kan dienen als aanvulling op de zwaardere geweldsmiddelen als vuurwapen en wapenstok. Pepperspray wordt beschouwd als een humaan en effectief geweldsmiddel dat geen letsel veroorzaakt, geschikt is om in een gebouw te gebruiken en zeer gericht op een bepaald doel kan worden toegepast. De mogelijkheid om in voorkomende gevallen pepperspray in te zetten past binnen de uitgangspunten van proportionaliteit en subsidiariteit en het noodzakelijkheidsvereiste.

Na het gebruik van pepperspray wordt een nazorgmiddel toegepast teneinde de effecten van het gebruik van pepperspray te verlichten. Het gebruik van het nazorgmiddel zou moeten leiden tot verlichting van het sterk branderige gevoel en pijn aan oogleden en huid en tot het weer kunnen openen van de ogen.

Artikel 9, 10, 11, 12 en 13

In de artikelen 9, 10, 11, 12 en 13 zijn de vrijheidsbeperkende middelen geregeld.

Het gebruik van vrijheidsbeperkende middelen leidt tot een ingrijpende situatie. De toepassing van deze middelen wordt dan ook als ultimum remedium gezien. Er zijn meerdere middelen beschikbaar zodat eerder ingegrepen kan worden met minder verstrekkende middelen, waardoor een voorspoediger deëscalatie bereikt zal kunnen worden.

De broekstok kan en handboeien kunnen worden gebruikt om een veilig transport of verplaatsing binnen de inrichting te waarborgen.

De enkelbanden met tussenstuk, polsbanden aan riem om middel, de valhelm of schuimhelm, de gecapitonneerde handschoenen, de mondafscherming, het dwangjack en het veiligheidsbed zijn bedoeld ter bescherming van de gezondheid van de gedetineerde (bijvoorbeeld tegen automutilatie) en tegen suïcide door stoten, schuren of bonken van het hoofd tegen harde ondergrond of voorwerpen, krabben, bijten, slaan of schoppen en verstikking. De middelen kunnen daarnaast worden gebruikt om anderen te beschermen tegen ernstig van de gedetineerde uitgaand gevaar als gevolg van onder meer kopstoten, slaan, schoppen, verwurgen, bijten en spugen. Deze middelen kunnen als onbedoeld neveneffect het vluchtgevaar van een gedetineerde inperken. Als zich dat mocht voordoen ontvalt daarmee de noodzaak voor het gebruik van de broekstok of de handboeien.

Teneinde de mate van beperking van bewegingsvrijheid nauwkeurig af te stemmen op de situatie kunnen meerdere vrijheidsbeperkende middelen naast elkaar worden gebruikt.

De vrijheidsbeperkende middelen voldoen aan de in deze artikelen omschreven beleidsmatige uitgangspunten en functionele eisen. De middelen zijn daarnaast getest op veiligheid en toepasbaarheid.

De algemeen geldende uitgangspunten van proportionaliteit en respect voor de menselijke waardigheid zijn geconcretiseerd in die zin dat op vastgestelde momenten stilgestaan dient te worden bij de noodzaak van de beperking van betrokkenes bewegingsvrijheid en de belemmering van de zelfstandige uitvoering van zijn lichaamsfuncties.

Indien sprake is van verstikkings- of verwondingsgevaar kan het gebruik van vrijheidsbeperkende middelen alleen plaatsvinden als zij ten uitvoer wordt gelegd in een cel die voorzien is van een videocamera of indien er door personeel permanent toezicht kan worden uitgeoefend.

Artikel 14

De in artikel 14 opgenomen meldplicht is opgenomen met het oog op de controle en rechtmatigheid van het gebruik van geweldsmiddelen en vrijheidsbeperkende middelen.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven.

Naar boven