Wijziging Leidraad Invordering 2008

20 november 2013

nr. BLKB2013/2119M

Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

De Leidraad Invordering 2008 wordt gewijzigd in verband met de inwerkingtreding van de in Overige fiscale maatregelen 2012 opgenomen wetswijziging inzake het verplicht gebruik van één bankrekening voor uitbetalingen inkomstenbelasting, omzetbelasting en toeslagen.

De Leidraad Invordering 2008, besluit van 12 juni 2008, nr. CPP2008/1137M, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 oktober 2013, nr. BLKB2013/1910M, wordt gewijzigd als volgt.

ARTIKEL I

A

Artikel 7a.1 komt te luiden:

Artikel 7a.1. Aanwijzen bankrekening voor uitbetaling

Artikel 7a van de wet stelt als voorwaarde voor uitbetalingen aan de belastingschuldige van inkomstenbelasting en omzetbelasting dat de bankrekening op naam van de belastingschuldige staat. Voor de uitbetaling van toeslagen is in artikel 25 van de Awir eenzelfde voorwaarde gesteld. Een zogenoemde en/of-rekening die mede op naam van de belastingschuldige is gesteld, wordt aangemerkt als een rekening op naam van de belastingschuldige. De belastingschuldige kan niet meer dan één bankrekening aanwijzen voor de uitbetaling van inkomstenbelasting en toeslagen. Dit betekent dat als de belastingschuldige zijn bankrekening voor de uitbetaling van inkomstenbelasting wijzigt, dit tevens de bankrekening wordt voor de uitbetaling van zijn toeslagen en omgekeerd. Dit geldt niet voor de omzetbelasting. Daar kan de belastingschuldige een andere bankrekening voor aanwijzen, op voorwaarde dat die bankrekening wel op zijn naam is gesteld.

Voor uitbetalingen van omzetbelasting op naam van een fiscale eenheid maakt artikel 43 van de wet een uitzondering op de tenaamstellingsverplichting. Dit betekent dat – met inachtneming van wat is bepaald in artikel 43.1 van deze leidraad – aan elk van de afzonderlijke onderdelen van de fiscale eenheid bevrijdend kan worden uitbetaald.

B

Artikel 79.15 komt te luiden:

Artikel 79.15. Aansprakelijkheid van derden voor uitbetaalde toeslagen

In artikel 6 van de Uitvoeringsregeling Awir zijn de situaties opgenomen waarin een ander dan de belanghebbende bevoegd is om een toeslag van iemand op zijn bankrekening te ontvangen. In deze situaties geldt op grond van de Awir een hoofdelijke aansprakelijkheid van de derde voor terug te vorderen bedragen die samenhangen met de aan hem uitbetaalde toeslagen. De Belastingdienst/Toeslagen hanteert het volgende beleid bij de toepassing van deze wettelijke aansprakelijkheid:

  • 1. als de Belastingdienst/Toeslagen toeslagen heeft uitbetaald aan:

    • een lid van de NVVK in het kader van een schuldregelingsovereenkomst in de zin van de Gedragscode Schuldregeling of een overeenkomst tot budgetbeheer in de zin van de Gedragscode Budgetbeheer van de NVVK;

    • een gemeente in het kader van een schuldregelingsovereenkomst in de zin van de Gedragscode Schuldregeling of een overeenkomst tot budgetbeheer in de zin van de Gedragscode Budgetbeheer van de NVVK of overeenkomsten met dezelfde strekking;

    • een curator in een faillissement;

    • een bewindvoerder in een schuldsaneringsregeling natuurlijke personen,

      gaat de Belastingdienst/Toeslagen alleen over tot aansprakelijkstelling als:

    • het aan opzet of grove schuld van de schuldhulpverlener, respectievelijk de gemeente, respectievelijk de curator, respectievelijk de bewindvoerder te wijten is dat onjuiste of onvolledige gegevens of inlichtingen zijn verstrekt die ten grondslag hebben gelegen aan de terugvordering, of

    • de schuldhulpverlener, respectievelijk de gemeente, respectievelijk de curator, respectievelijk de bewindvoerder financieel voordeel heeft gehad van de te hoge of onterecht uitbetaalde toeslagen;

  • 2. als de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag heeft uitbetaald op de bankrekening van een kinderopvanginstelling die een ‘partnerschapsovereenkomst één rekeningnummer’ (POBR1) heeft gesloten met de Belastingdienst/Toeslagen, gaat de Belastingdienst/Toeslagen alleen over tot aansprakelijkstelling als de kinderopvanginstelling in strijd met de Awir, de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen of de op die wetten berustende bepalingen of in strijd met de voorwaarden die zijn opgenomen in de POBR1 handelt of heeft gehandeld;

  • 3. als de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag heeft uitbetaald op de bankrekening van een kinderopvanginstelling die een convenant heeft gesloten met de Belastingdienst/Toeslagen waarin zij hoofdelijke aansprakelijkheid aanvaardt voor terug te vorderen bedragen die samenhangen met de rechtstreeks aan de kinderopvanginstelling uitbetaalde kinderopvangtoeslag, geldt de in onderdeel 2 beschreven inperking van de mogelijkheid tot aansprakelijkstelling niet. Het bepaalde in artikel 49.6 van deze leidraad is hierbij van overeenkomstige toepassing;

  • 4. als de Belastingdienst/Toeslagen aan een derde een toeslag heeft uitbetaald van iemand die niet beschikt over een bankrekening op zijn naam en door zijn geestelijke of lichamelijke toestand niet in staat is om een bankrekening op zijn naam te openen, gaat de Belastingdienst/Toeslagen alleen over tot aansprakelijkstelling als die derde:

    • financieel voordeel heeft gehad van de te hoge of onterecht ontvangen toeslagen, of

    • wist of behoorde te weten dat de toeslag te hoog was of dat er geen recht bestond op de toeslag.

ARTIKEL II

In afwijking van artikel 79.15 gaat de Belastingdienst/Toeslagen niet over tot aansprakelijkstelling als de Belastingdienst/Toeslagen een toeslag heeft uitbetaald op de bankrekening van een derde in situaties dat op 1 december 2013 geen bankrekening op naam van de belanghebbende bekend is en de bankrekening van die derde vóór 1 december 2013 door de Belastingdienst/Toeslagen werd gebruikt voor de uitbetaling van de toeslag aan de belanghebbende. De vorige volzin is niet van toepassing vanaf het moment dat de belanghebbende de bankrekening van een derde, die in de Uitvoeringsregeling Awir is aangewezen als bevoegd om een toeslag van iemand op zijn bankrekening te ontvangen, voor uitbetaling aanwijst.

ARTIKEL III

In aanvulling op het bepaalde in artikel 79.15, onderdeel 2, gaat de Belastingdienst/Toeslagen bij kinderopvanginstellingen die op 1 december 2013 een ‘partnerschapsovereenkomst één rekeningnummer’ (POBR1) hebben ondertekend, maar op die datum nog niet beschikken over een verklaring van een zelfstandige accountant of accountant-administratieconsulent, alleen over tot aansprakelijkstelling als de kinderopvanginstelling verwijtbaar handelt of heeft gehandeld. Van verwijtbaar handelen is sprake als de kinderopvanginstelling in strijd met de Awir, de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen of de op die wetten berustende bepalingen of in strijd met de voorwaarden die zijn opgenomen in de POBR1 handelt of heeft gehandeld, een en ander met uitzondering van de hiervoor bedoelde accountantsverklaring.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 december 2013 met dien verstande dat:

  • a. artikel II vervalt met ingang van 1 juli 2014;

  • b. artikel III vervalt met ingang van 1 maart 2014.

Dit besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Den Haag, 20 november 2013

De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers.

TOELICHTING

De in dit besluit opgenomen wijzigingen vloeien voort uit de inwerkingtreding op 1 december 2013 van het verplicht gebruik van één bankrekening voor uitbetalingen van inkomstenbelasting, omzetbelasting en toeslagen.

Artikel I, onderdeel A, regelt de aanpassingen in artikel 7a.1 van de Leidraad. Dat artikel bevat het beleid met betrekking tot het aanwijzen van een bankrekening voor uit te betalen bedragen met inachtneming van de beperkingen ter zake van teruggaven inkomstenbelasting, omzetbelasting en toeslagen na invoering van het verplicht gebruik van één bankrekening.

Artikel I, onderdeel B, regelt het beleid met betrekking tot de aansprakelijkheid van derden voor terugvorderingen die samenhangen met rechtstreeks aan hen uitbetaalde toeslagen (artikel 33 van de Awir). De mate waarin de Belastingdienst/Toeslagen van deze mogelijkheid gebruik maakt, is afhankelijk van de groep die van de uitzondering op het verplicht gebruik van één bankrekening gebruik maakt. Bij schuldhulpverleners zal de Belastingdienst/Toeslagen zich hierbij terughoudend opstellen. Hetzelfde geldt voor curatoren en bewindvoerders. Deze terughoudende opstelling houdt verband met het maatschappelijke belang van deze functies. Vanuit het oogpunt van fraudebestrijding is het echter van belang dat de Belastingdienst/Toeslagen een verhaalsmogelijkheid heeft in situaties waarin overduidelijk sprake is van frauduleus gedrag van de kant van de schuldhulpverlener, curator of bewindvoerder. Het kan daarbij gaan om situaties waarin een schuldhulpverlener, curator of bewindvoerder opzettelijk of grofschuldig onjuiste informatie heeft verstrekt waardoor een toeslag onterecht of tot een te hoog bedrag is toegekend. Daarnaast kan het gaan om situaties waarin de schuldhulpverlener, curator of bewindvoerder weliswaar zelf niet actief betrokken is geweest bij de aanvraag, maar hier wel direct of indirect financieel voordeel bij heeft gehad. Alleen in deze situaties zal de Belastingdienst/Toeslagen overgaan tot aansprakelijkstelling.

Voor kinderopvanginstellingen geldt het volgende beleid. Kinderopvanginstellingen die een POBR1 hebben afgesloten met de Belastingdienst/Toeslagen, zullen alleen aansprakelijk worden gesteld als zij hebben gehandeld in strijd met de wet, de lagere regelgeving of de voorwaarden van de POBR1. Dit beleid is opgenomen als een van de voorwaarden van de POBR1.

Bij derden die handelen namens iemand die geen bankrekening op zijn naam heeft staan en er geen kan openen, stelt de Belastingdienst/Toeslagen zich minder terughoudend op. Voor aansprakelijkstelling is voor deze groep voldoende als de derde wist of behoorde te weten van de te hoge of onterechte toeslag of als de derde in financiële zin heeft kunnen profiteren van de te hoge of onterechte toeslag.

Artikel II bevat het beleid met betrekking tot aansprakelijkheid van derden in de overgangsperiode (1 december 2013 tot 1 juli 2014) waarin een uitbetaling nog kan plaatsvinden op een bankrekening die niet op naam staat van de belanghebbende. Deze bepaling voorkomt dat de wettelijke aansprakelijkheid onverkort van toepassing zou worden in deze situaties.

Artikel III regelt het beleid met betrekking tot aansprakelijkheid voor kinderopvanginstellingen die zich op 1 december 2013 voor de POBR1 hebben aangemeld tot aan het moment dat de POBR1 operationeel zal zijn (1 maart 2014).

Artikel IV regelt de datum van inwerking van de onderhavige Leidraadwijzingen. Deze datum wordt gesteld op 1 december 2013, zijnde de datum waarop de wettelijke bepalingen inzake één bankrekening in werking treden. Er is een horizonbepaling opgenomen voor de artikelen II en III, omdat deze artikelen bedoeld zijn om een (overgangs)periode te overbruggen.

Naar boven