Regeling van de Minister van Economische Zaken van 19 november 2013, nr. WJZ/13185763, tot het vaststellen van een selectieprocedure bij gedwongen verkoop (Regeling selectieprocedure bij gedwongen verkoop)

De Minister van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 3.16, eerste en tweede lid, 3.19a, 7.1, vijfde lid, 7.3, eerste lid, onderdeel d, en vierde lid, onderdelen b en c, en 7.7a van de Telecommunicatiewet, de artikelen 19 tot en met 22 van het Frequentiebesluit 2013, artikel 3.5b, derde lid, van het Besluit universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen, de artikelen 3, tweede lid, 4, derde lid, 5, 6 en 7 van het Besluit vergoedingen Telecommunicatiewet en artikel 4:93 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. aanvrager:

degene die een aanvraag tot verlening van toestemming als bedoeld in artikel 3.19a van de wet heeft ingediend;

b. vergunning:

een vergunning als bedoeld in artikel 3.19a van de wet, of een in het artikel 3 bedoelde besluit vastgesteld deel daarvan;

c. vertrouwelijke informatie:

informatie over een aanvrager of een natuurlijke of rechtspersoon met toestemming die niet openbaar is en die, wanneer kenbaar gemaakt aan een ander diens beslissingen met betrekking tot de procedure van gedwongen verkoop beïnvloedt of kan beïnvloeden;

d. VOA-regeling:

de Regeling verdeling op afroep.

§ 2. Termijn als bedoeld in artikel 3.19a, vijfde lid

Artikel 2

De in artikel 3.19a, vijfde lid, van de wet bedoelde periode bedraagt twee weken na de datum van kennisgeving van het ontwerpbesluit inhoudende dat de houder van een vergunning op grond van artikel 3.19a, eerste lid, van de wet verplicht is om een vergunning over te dragen.

§ 3. Eisen en vergunningvoorschriften

Artikel 3

In het besluit, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onder a, van het Frequentiebesluit 2013 wordt vastgesteld:

  • a. welke eisen aan aanvragers of andere regels die zijn gesteld bij de initiële verlening van de vergunning, vervallen of wijzigen in het kader van deze procedure alsmede wat aanvullende eisen zijn;

  • b. in hoeverre een aanvraag betrekking kan hebben op een andere omvang van frequentieruimte dan bij de initiële vergunningverlening, bedoeld in onderdeel a, was toegestaan;

  • c. welke aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen vervallen of wijzigen op het moment van overdracht van de vergunning;

  • d. welke onderdelen van het formulier voor een aanvraag tot verlening dat bij de initiële verlening van de vergunning is vastgesteld, vervallen of wijzigen in het kader van deze procedure;

  • e. indien het besluit betrekking heeft op meerdere ongelijksoortige vergunningen: op welke van de in artikel 15, onderdeel c, genoemde wijzen zal worden bepaald of deze vergunningen om niet kunnen worden overgedragen.

§ 4. De aanvraag tot verlening van toestemming

Artikel 4

  • 1. Een aanvraag tot verlening van toestemming als bedoeld in artikel 20, onder a, van het Frequentiebesluit 2013 wordt ingediend uiterlijk 4 weken na de dag van publicatie van het besluit, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onder a, van het Frequentiebesluit 2013.

  • 2. Een aanvraag wordt afgewezen indien deze is ingediend buiten de in het eerste lid, genoemde termijn.

Artikel 5

  • 1. Een aanvraag tot verlening van toestemming als bedoeld in artikel 20, onder a van het Frequentiebesluit 2013 geschiedt door middel van een daartoe strekkend formulier. De aanvraag bevat de in het formulier genoemde gegevens en bescheiden. Een aanvraag tot verlening van toestemming gaat vergezeld van:

    • a. een ingevuld formulier houdende een aanvraag tot verlening van een vergunning, zoals dat formulier is vastgesteld bij de initiële verlening van de vergunning, en

    • b. de gegevens en bescheiden die in het onder a bedoelde formulier zijn genoemd,

    met inachtneming van het in artikel 3 bedoelde besluit.

  • 2. Een aanvrager dient ten hoogste één aanvraag tot verlening van toestemming in.

  • 3. Met elkaar verbonden instellingen als bedoeld in artikel 6.24, tweede lid, van de Mediawet 2008 dienen maar één aanvraag in.

  • 4. De aanvraag wordt uiterlijk om 14:00 uur per post ontvangen, dan wel door middel van persoonlijke overhandiging ingediend, op het volgende adres en met de volgende adressering:

    Agentschap Telecom

    Ter attentie van: Team gedwongen verkoop

    Emmasingel 1

    9726 AH GRONINGEN

Artikel 6

  • 1. Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan de in artikel 5, eerste tot en met derde lid, gestelde vereisten, deelt Onze Minister dit de aanvrager mee en stelt Onze Minister de aanvrager in de gelegenheid het verzuim te herstellen.

  • 2. De aanvrager heeft gedurende een door Onze Minister te bepalen termijn die ten hoogste tien dagen bedraagt, te rekenen vanaf de dag nadat de mededeling, bedoeld in het eerste lid, is verstuurd, de gelegenheid het verzuim te herstellen.

  • 3. De gegevens, bedoeld in het tweede lid, worden op de wijze, bedoeld in artikel 5, ingediend.

  • 4. Indien het verzuim, bedoeld in het eerste lid, binnen de termijn, genoemd in het tweede lid, niet is hersteld of de aanvraag na herstel niet voldoet aan de in artikel 5 gestelde eisen, kan Onze Minister besluiten de aanvraag overeenkomstig artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht niet te behandelen.

Artikel 7

  • 1. De aanvrager voldoet aan de eisen die:

    • a. voor de betrokken vergunning bij de oorspronkelijke uitgifte van die vergunning zijn gesteld, met uitzondering van de eisen waarvan en voor zover, in het besluit, bedoeld in artikel 3, is bepaald dat ze niet van toepassing zijn;

    • b. ingevolge het in artikel 3 bedoelde besluit aanvullend van toepassing zijn.

  • 2. Indien uit de aanvraag niet blijkt dat aan de eisen, bedoeld in het eerste lid, is voldaan, wijst Onze Minister de aanvraag af.

§ 5. De algemene bepalingen van de selectieprocedure

Artikel 8

  • 1. Aan de houder van een vergunning wordt medegedeeld aan welke natuurlijke en rechtspersonen toestemming is verleend. Hij behandelt deze informatie vertrouwelijk.

  • 2. Aan de natuurlijke en rechtspersonen die toestemming hebben verkregen, wordt medegedeeld hoeveel toestemmingen zijn verleend.

Artikel 9

  • 1. De houder van een vergunning en de natuurlijke en rechtspersonen die toestemming hebben verkregen, inbegrepen diegene die hen ten behoeve van de procedure van gedwongen verkoop bijstaat of een lid van de groep waartoe zij behoren:

    • a. verspreiden geen vertrouwelijke informatie en doen geen vertrouwelijke informatie verspreiden aan een ander en maken geen vertrouwelijke informatie openbaar;

    • b. onthouden zich voorafgaand aan en gedurende de procedure van gedwongen verkoop van afspraken of gedragingen die afbreuk doen of kunnen doen aan een goed verloop van de procedure van gedwongen verkoop, de mededinging in deze procedure daaronder mede begrepen.

  • 2. Onze Minister kan een natuurlijke of rechtspersoon die toestemming heeft verkregen en die naar het oordeel van Onze Minister handelt in strijd met het eerste lid, onder a of b, uitsluiten van deelname of van verdere deelname aan de procedure.

Artikel 10

Indien geen aanvragen om toestemming zijn ingediend of alle aanvragen om toestemming zijn afgewezen, wordt de vergunning ingetrokken.

§ 6. De procedure van de vergunninghouder

Artikel 11

De in artikel 3.19a, eerste lid, van de wet bedoelde termijn waarbinnen de vergunninghouder de vergunning kan overdragen aan een natuurlijke of rechtspersoon die toestemming heeft verkregen, bedraagt 6 weken na de datum van de mededeling, bedoeld in artikel 8, eerste lid.

Artikel 12

  • 1. Uiterlijk op de zevende dag na de datum van de mededeling, bedoeld in artikel 8, eerste lid, deelt de houder van een vergunning de natuurlijke en rechtspersonen waaraan toestemming is verleend mede welke methode hij toepast ter vaststelling van het bod waarvan de uitbrenger in aanmerking komt voor overdracht van de vergunning.

  • 2. Gedurende de periode, bedoeld in artikel 11, behandelen de vergunninghouder en de in het eerste lid bedoelde personen de informatie die zij omtrent overdracht van de vergunning uitwisselen vertrouwelijk.

Artikel 13

  • 1. Na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 3.19a, eerste lid, laatste volzin, van de wet, wijzigt Onze Minister de tenaamstelling van de vergunning overeenkomstig die mededeling.

  • 2. Aan de natuurlijke en rechtspersonen die toestemming hebben verkregen, wordt binnen 7 dagen na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde mededeling door Onze Minister medegedeeld aan wie de vergunning is overgedragen.

§ 7. De procedure indien de procedure van de vergunninghouder niet leidt tot overdracht

Artikel 14

  • 1. Indien overdracht van de vergunning niet plaatsvindt binnen de in artikel 11 bedoelde termijn, draagt Onze Minister de vergunning over overeenkomstig één van de in de artikelen 15 en 16 bepaalde procedures.

  • 2. Aan de natuurlijke en rechtspersonen die toestemming hebben verkregen, wordt binnen 7 dagen na afloop van de in artikel 11 bedoelde termijn door Onze Minister medegedeeld welke procedure van toepassing is.

§ 8. Toewijzing frequentieruimte zonder veiling

Artikel 15

Indien een procedure tot overdracht als bedoeld in artikel 3.19a, eerste en tweede lid, van de wet betrekking heeft op:

  • a. één vergunning en slechts één natuurlijke of rechtspersoon toestemming heeft verkregen: wordt de vergunning om niet aan hem overgedragen;

  • b. meerdere gelijksoortige vergunningen en de totale frequentieruimte van die vergunningen tezamen gelijk is aan of groter is dan de door de natuurlijke en rechtspersonen met toestemming aangevraagde frequentieruimte: worden de vergunningen om niet overgedragen en is artikel 7, eerste tot en met vijfde lid, van de VOA-regeling van overeenkomstige toepassing;

  • c. meerdere ongelijksoortige vergunningen: worden de vergunningen om niet overgedragen indien er voor iedere vergunning ten hoogste één aanvraag is ingediend door een natuurlijke of rechtspersoon met toestemming, tenzij en voor zover Onze Minister om redenen van doelmatig frequentiegebruik of vanwege het bepaalde bij of krachtens artikel 6.24 van de Mediawet 2008 in het in artikel 3, bedoelde besluit heeft bepaald dat de bij dat besluit aangewezen ongelijksoortige vergunningen uitsluitend om niet worden overgedragen indien de frequentieruimte voor alle vergunningen tezamen of per categorie van vergunningen gelijk is aan of groter is dan de door de natuurlijke en rechtspersonen met toestemming aangevraagde frequentieruimte.

§ 9. Veiling volgens VOA-regeling of veiling met gesloten bod

Artikel 16

Indien een procedure tot overdracht als bedoeld in artikel 3.19a, eerste en tweede lid, van de wet betrekking heeft op andere gevallen dan de in artikel 15, bedoelde gevallen, kan de vergunning uitsluitend worden overgedragen overeenkomstig:

  • a. de artikelen 9 tot en met 24 van de VOA-regeling, met dien verstande dat in afwijking van artikel 24, eerste lid, van de VOA-regeling een vergunning pas wordt overgedragen binnen twee weken nadat de totaalprijs als bedoeld in artikel 25 van de VOA-regeling is betaald en een bewijs van betaling is overgelegd aan Onze Minister, of

  • b. de in de artikelen 17 tot en met 23 bedoelde procedure veiling met gesloten bod.

§ 10. Procedure van de veiling met gesloten bod

Artikel 17

  • 1. De vergunning wordt via een veiling met gesloten bod geveild.

  • 2. De veiling vindt plaats door middel van internet, met behulp van een elektronisch veilingsysteem of op schriftelijke wijze.

  • 3. De veiling met gesloten bod omvat één veilingronde.

  • 4. In de veilingronde kan een natuurlijke of rechtspersoon met toestemming één bod uitbrengen:

    • a. indien de veiling plaats vindt door middel van internet: middels het elektronische veilingsysteem, of

    • b. indien de veiling plaats vindt op schriftelijke wijze: uitsluitend door indiening van een door Onze Minister verstrekte biedkaart.

Artikel 18

Een deelnemer is onvoorwaardelijk en onherroepelijk aan zijn bieding gebonden.

Artikel 19

  • 1. Gelijktijdig met de mededeling, bedoeld in artikel 14, tweede lid, dat de veiling met gesloten bod van toepassing is, wordt aan iedere natuurlijke of rechtspersoon met toestemming vermeld:

    • a. of de veiling plaatsvindt door middel van internet of op schriftelijke wijze;

    • b. op welk tijdstip het bod wordt ingediend;

    • c. hoe het bod wordt ingediend.

  • 2. Indien de veiling plaatsvindt op schriftelijke wijze wordt gelijktijdig met de mededeling, bedoeld in artikel 14, tweede lid, de biedkaart verstrekt. Op de biedkaart wordt vermeld op welk adres de biedkaart door persoonlijke overhandiging wordt ingediend.

Artikel 20

  • 1. Het bod wordt in de Nederlandse taal gesteld.

  • 2. Het bedrag van het bod wordt vermeld in letters en in hele euro’s. Biedingen boven een bedrag van nul euro eindigen niet op een nul.

  • 3. De biedkaart of de onderdelen van het elektronisch veilingsysteem worden volledig en op de juiste wijze ingevuld en ondertekend.

Artikel 21

  • 1. Indien een bod niet voldoet aan de artikelen 17, vierde lid, en 20 stelt Onze Minister de indiener van het bod in de gelegenheid alsnog binnen 7 dagen aan deze bepalingen te voldoen.

  • 2. Een bod is ongeldig indien:

    • a. het niet voldoet aan het tijdstip, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onder b;

    • b. na toepassing van het eerste lid nog niet is voldaan aan de daarin genoemde bepalingen.

Artikel 22

  • 1. Onze Minister stelt vast wie het hoogste bod heeft uitgebracht en bepaalt wat het op één na hoogste bod is.

  • 2. Degene die het hoogste bod heeft uitgebracht betaalt het op één na hoogste bod als totaalprijs.

  • 3. Indien twee of meer natuurlijke of rechtspersonen met toestemming eenzelfde hoogste bod hebben uitgebracht, stelt de notaris, na loting, vast wie van hen wordt aangemerkt als degene met het hoogste bod.

Artikel 23

  • 1. Na de vaststelling, bedoeld in artikel 22 draagt Onze Minister de vergunning over aan de natuurlijke of rechtspersoon met toestemming die het hoogste bod, bedoeld in artikel 22 heeft uitgebracht. De vergunning wordt overgedragen binnen twee weken nadat een bewijs van betaling is overgelegd aan Onze Minister.

  • 2. Onze Minister deelt de andere bieders mede aan wie de vergunning wordt overgedragen en wat de hoogte van diens bod was.

§ 11. Betaling

Artikel 24

  • 1. Uiterlijk twee weken nadat de vaststelling, bedoeld in artikel 22, eerste of derde lid, is gedaan, betaalt de natuurlijke of rechtspersoon met toestemming die het hoogste bod heeft uitgebracht de door hem verschuldigde totaalprijs door overmaking van dat bedrag op het aan hem door de latende vergunninghouder medegedeelde bankrekeningnummer en onder vermelding van de daarbij medegedeelde gegevens.

  • 2. Uiterlijk twee weken nadat de mededeling, bedoeld in artikel 24, derde lid, van de VOA-regeling is gedaan, betaalt de natuurlijke of rechtspersoon met toestemming wiens bieding onderdeel uitmaakt van de finale winnende combinatie de door hem verschuldigde totaalprijs, door overmaking van dat bedrag op het aan hem door de latende vergunninghouder meegedeelde bankrekeningnummer, ten name van de daarbij meegedeelde naam en onder vermelding van de daarbij meegedeelde gegevens.

§ 12. Wijziging van de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen

Artikel 25

Na artikel van de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 3.13

Een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of een openbare elektronische communicatiedienst verstrekt aan de eindgebruiker transparante, vergelijkbare, toereikende, actuele, duidelijke en volledige informatie over eventuele beperkingen van de toegang tot of het gebruik van diensten en toepassingen als bedoeld in artikel 7.3, eerste lid, onderdeel d, en vierde lid, onderdelen b en c van de wet.

Artikel 3.14

De door de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of een openbare elektronische communicatiedienst te verstrekken gegevens, bedoeld in de artikelen 7.1, eerste lid, onderdeel b en 7.3, eerste lid, onderdeel d, en vierde lid, onderdelen b en c, van de wet omvatten ten minste:

  • a. de diensten en toepassingen waarop de maatregel of beperking van invloed is,

  • b. de maatregel of de beperking die wordt getroffen op de betreffende dienst of toepassing,

  • c. de specifieke omstandigheden waaronder de maatregel of beperking wordt toegepast, en

  • d. de te verwachten effecten van de maatregel of beperking op de kwaliteit van de dienstverlening.

§ 13. Wijziging van de Regeling voorbereiding buitengewone omstandigheden sector telecommunicatie 2007

Artikel 26

In artikel 1, onderdeel c, van de Regeling voorbereiding buitengewone omstandigheden sector telecommunicatie 2007 vervalt ‘of van een huurlijn’.

§ 14. Wijziging van de Vergoedingsregeling Agentschap Telecom 2013

Artikel 27

De Regeling vergoedingen Agentschap Telecom 2014 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, tweede lid, wordt na ‘overdracht’ toegevoegd: , bedoeld in de artikelen 3.19a en 3.20 van de wet.

B

In artikel 5 wordt in het eerste en tweede lid na ‘of het verlenen van toestemming tot overdracht van een vergunning’ ingevoegd: als bedoeld in artikel 3.20 van de wet,.

C

Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a
  • 1. Voor de kosten van de door het agentschap te verrichten werkzaamheden of diensten in verband met een verplichte overdracht van een vergunning, bedoeld in artikel 3.19a van de wet, is een vergoeding verschuldigd die wordt vastgesteld op grond van de uurtarieven, bedoeld in bijlage II.

  • 2. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, is verschuldigd door de houder van de vergunning die op grond van artikel 3.19a, eerste lid, van de wet, verplicht is om een vergunning over te dragen, met uitzondering van de vergoeding van de kosten van het behandelen van een aanvraag tot het verlenen van toestemming tot overdracht die is verschuldigd door degene die een aanvraag tot het verlenen van toestemming tot overdracht heeft ingediend.

§ 15. Slotbepalingen

Artikel 28

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling selectieprocedure bij gedwongen verkoop.

Artikel 29

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2014.

Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 19 november 2013

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Deze regeling geeft invulling aan het nieuwe wettelijke instrument gedwongen verkoop. De basis van gedwongen verkoop ligt vast in artikel 3.19a van de Telecommunicatiewet (hierna: de wet) en in de artikelen 19 tot en met 22 van het Frequentiebesluit 2013. Uit deze bepalingen volgt onder meer dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld over de te volgen procedure indien wordt overgegaan tot gedwongen verkoop. Deze ministeriële regeling bevat die nadere regels.

Gedwongen verkoop maakt het mogelijk om een vergunning, waarbij de vergunninghouder niet voldoet aan de vergunningsvoorwaarden (artikel 3.19a, tweede lid), in de markt te houden. De vergunning kan daardoor sneller worden gebruikt door een andere vergunninghouder. De procedure van gedwongen verkoop bestaat uit twee onderdelen. In eerste instantie is de in-gebreke-zijnde vergunninghouder verplicht om zich in te spannen om zijn vergunning over te dragen aan een door hem geselecteerde marktpartij die hiervoor toestemming heeft gekregen van de minister. Als dit niet lukt binnen een termijn van 6 weken (artikel 11), neemt de minister de procedure over.

Met gedwongen verkoop wordt het doelmatig gebruik van de frequentieruimte bevorderd. Voorheen kon de minister een ongebruikte vergunning enkel intrekken en opnieuw verdelen. Met dit nieuwe instrument kan de vergunning relatief snel in zijn huidige vorm alsnog door een andere marktpartij in gebruik worden genomen. Dit levert tevens een voordeel op voor geïnteresseerde kopers.

2. Keuze voor inzet gedwongen verkoop

Artikel 3.19a, eerste lid, van de wet bepaalt dat indien één van de intrekkingsgronden van artikel 3.19, tweede lid van toepassing is de minister in plaats van intrekken of wijzigen van een vergunning, de vergunninghouder kan verplichten de vergunning geheel of gedeeltelijk over te dragen. Dit is bijvoorbeeld het geval indien een vergunninghouder niet voldoet aan de ingebruiknameverplichtingen. De keuze om het instrument gedwongen verkoop in te zetten is afhankelijk van het antwoord op de vraag in hoeverre de vergunning in zijn huidige vorm en op relatief korte termijn alsnog in gebruik kan worden genomen door een nieuwe eigenaar. Bij deze inschatting kunnen verschillende factoren en omstandigheden gewogen worden, zoals:

  • de resterende looptijd van de vergunning;

  • de vergunningvoorschriften (zoals zwaarte van uitrolverplichting en mate waarin bestemming passend is bij marktsituatie);

  • (inschatting van) aanwezigheid van geschikte belangstellenden in de markt;

  • (inschatting van) type interesse in de vergunning (geheel of in delen);

  • internationale of Europese ontwikkelingen.

Zo is een vergunning het meest geschikt voor de gedwongen verkoop als een nieuwe vergunninghouder de investeringen om te voldoen aan de voorwaarden kan terugverdienen in de resterende looptijd, als de bestemming nog passend is gezien de technologische ontwikkelingen en het gebruik van de vergunning niet beperkt tot een achterhaalde technologie, als er partijen in de markt zijn die – mede gezien de concurrentieverhoudingen – waarschijnlijk toestemming krijgen om mee te doen aan het verkoopproces, als een eventuele veiling nodig voor een efficiënte verdeling relatief simpel kan blijven, en als er geen andere reden is om het spectrum tussentijds terug te halen, zoals internationale of Europese afspraken omtrent bestemming van het spectrum (harmonisatie). Welk gewicht toegekend moet worden aan de verschillende indicatoren zal per specifiek geval moeten worden bepaald. Het resultaat van de afweging van deze factoren kan zijn dat de vergunning beter kan worden ingetrokken dan gedwongen verkocht.

3. Uitgangspunten bij gedwongen verkoop

3.1 Vergunningvoorwaarden

Het uitgangspunt van gedwongen verkoop is dat de betrokken vergunning wordt overgedragen met alle voorschriften en beperkingen die deze vergunning kent. Er zijn echter omstandigheden denkbaar waarin het nodig is om de betrokken vergunning aan te passen. Zo zal het voor de nieuwe vergunninghouder soms niet mogelijk zijn onmiddellijk te voldoen aan bepaalde vergunningvoorwaarden, zoals een ingebruiknameverplichting. Dergelijke verplichtingen kunnen worden aangepast (oftewel: worden verschoven in tijd), zodat de nieuwe vergunninghouder ruimte krijgt om aan de eisen te voldoen. Een dergelijke wijziging van de vergunningvoorwaarden zal voorafgaand aan de procedure van de gedwongen verkoop bekend worden gemaakt.

Uitgesloten zijn wijzigingen van voorwaarden die de waarde van de vergunning verhogen. Het gedurende de looptijd van een vergunning aanpassen van voorwaarden die de waarde van één vergunning verhoogt, levert een oneerlijk speelveld op ten opzichte van andere vergunninghouders of geïnteresseerde partijen. Het is niet de bedoeling dat de latende vergunninghouder of de nieuwe vergunninghouder extra waarde kan generen door de (ver)koop. Tevens kan de latende vergunninghouder zelf geen aanspraak maken op een tijdelijke aanpassing van vergunningvoorwaarden. Deze gelden enkel tijdens een overgangsperiode voor een nieuwe vergunninghouder.

3.2 Deelbaarheid van vergunningen

In artikel 3.19a van de Telecommunicatiewet staat dat een vergunning geheel of gedeeltelijk kan worden overgedragen. Er is echter een limiet aan de ‘deelbaarheid’ van een vergunning in de gedwongen verkoop. Redenen om de deelbaarheid te beperken zijn:

  • Zoals ook vermeldt in de toelichting bij artikel 3.19a van de wet, is een uitgangspunt bij de gedwongen verkoop ‘dat de vergunning in beginsel blijft bestaan zoals zij oorspronkelijk is verleend’. Bij het opknippen van een vergunning in delen valt te betwijfelen in hoeverre de vergunning ‘blijft bestaan’.

  • Als er geen interesse in de vergunning is, kan deze in sommige gevallen beter terugvallen aan de minister zodat deze de vergunning opnieuw vorm kan geven (nieuwe vergunningvoorwaarden) op een manier die beter aansluit bij de wensen in de markt. Gedwongen verkoop is dan niet het juiste instrument.

  • Een mogelijke uitkomst bij het opdelen van een vergunning is een versnippering van het frequentiespectrum, waardoor delen wellicht onbruikbaar worden en zo waarde verliezen. Bovendien zijn commerciële omroepfrequenties in de FM-band veelal middels NSF-technieken gepland waardoor opknippen vaak ondoelmatig is.

  • Het opdelen van omroepvergunningen heeft een extra nadeel. Deze vergunningen geven uitvoering aan het omroepbeleid en kennen vaak programmatische voorschriften. Ze zijn frequentietechnisch zo vorm gegeven dat zij een bijdrage leveren aan een pluriform medialandschap. Het opdelen van omroepvergunningen leidt daarmee automatisch tot het aanpassen van het omroepbeleid.

Per specifieke gedwongen verkoop wordt aangegeven welke opdeling van de vergunning zal worden toegestaan. Doelmatig frequentiegebruik is hierbij het voornaamste criterium. De toegestane deelbaarheid wordt bekendgemaakt in het besluit, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van het Frequentiebesluit 2013 waarmee de procedure van gedwongen verkoop start. Bij dit besluit wordt een aantal uitgangspunten gehanteerd.

Het eerste uitgangspunt is dat voor vergunningen voor mobiele communicatie op dit moment 5MHz een logisch technisch minimum is. Dergelijke vergunningen kunnen in de gedwongen verkoop daarom in beginsel opgedeeld worden in blokken van 5MHz. Met de voortgang van technologische ontwikkelingen is het goed mogelijk dat een opdeling in kleinere delen – bijv. van 1MHz – in de toekomst mogelijk wordt.

Het tweede uitgangspunt is dat in geval van gedwongen verkoop een vergunning alleen kan worden opgedeeld in homogene delen, ofwel ‘onderling uitwisselbare frequentieruimte van dezelfde omvang die tevens vergelijkbare technische karakteristieken hebben, en die betrekking hebben op hetzelfde geografische gebied’. Heterogene delen zijn delen die niet onderling inwisselbaar zijn – zoals specifieke geografische gebieden of indien de exacte plaats in de frequentieruimte van groot belang is. Dit is met name het geval bij omroepvergunningen. Als een vergunning alleen in heterogene delen kan worden opgedeeld, zal deze vergunning in de gedwongen verkoop uitsluitend als ondeelbare vergunning kunnen worden overgedragen. Reden voor dit uitgangspunt is dat het veilen van heterogene delen van een vergunning te complex is voor een gedwongen verkoopprocedure. De beschikbare veilingmodellen voor de gedwongen verkoop (zie paragraaf 5) zijn hier niet op toegerust; een op maat gemaakt veilingmodel is nodig. Een dergelijk complex veilingmodel past niet bij het uitgangspunt van het instrument, te weten dat een ongebruikte vergunning op korte termijn overgaat naar een nieuwe vergunninghouder. Indien de minister vermoedt dat er enkel interesse is in heterogene delen van een vergunning, zal hij het instrument gedwongen verkoop niet inzetten.

3.3 Eisen voor het verkrijgen van toestemming, respectievelijk het verkrijgen van de vergunning

Het uitgangspunt bij gedwongen verkoop is dat alle eisen en voorschriften die bij de initiële uitgifte van de vergunning waren gesteld, in beginsel ook van toepassing zijn wanneer een vergunning via gedwongen verkoop wordt overgedragen. Indien het nodig is om daarvan af te wijken, wordt in het besluit, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onder a, van het Frequentiebesluit 2013, aangegeven tot welke afwijkingen er is besloten (zie nader de toelichting bij artikel 3).

Er wordt geen bankgarantie of waarborgsom vereist van de aanvragers van toestemming, omdat het biedbedrag moet worden voldaan voorafgaand aan de concrete overdracht van de vergunning (zie artikelen 16, onderdeel a, en 23, eerste lid). In het geval de vergunninghouder zelf een koper vindt, kan hij aan het moment van betaling van de vergunning zelf eisen stellen.

Wel wordt een verklaring gevraagd waarin wordt aangegeven dat de aanvrager niet in staat van faillissement of surseance van betaling verkeert en dat er geen substantieel beslag gelegd is op de bedrijfsmiddelen van de aanvrager. Dit om te voorkomen dat partijen deelnemen aan de gedwongen verkoop waarvan vooraf al duidelijk is dat deze zeer waarschijnlijk hun bieding niet kunnen voldoen.

Indien de minister de verkoopprocedure ter hand neemt, heeft een winnaar van de gedwongen verkoopprocedure 2 weken de tijd om zijn bieding te betalen. De minister draagt de vergunning pas over nadat een bewijs van betaling is overgelegd. Als bewijs van betaling kan bijvoorbeeld dienen een kopie of print-screen van het rekening- en betalingsoverzicht van de winnaar.

3.4 Opbrengsten van de verkoop

Voor zover gedwongen verkoop een opbrengst genereert, komt die opbrengst ten goede aan de latende vergunninghouder. Dit geldt zowel voor het geval de vergunninghouder zelf een koper vindt, als in het geval de minister de verkoop overneemt. De minister verkoopt in dat laatste geval de vergunning namens de latende vergunninghouder. Het doel van de minister is doelmatig gebruik van frequentieruimte – de vergunning zo snel mogelijk weer in gebruik te laten nemen – en niet de vergunninghouder opbrengsten te laten verwerven uit de verkoop van een ongebruikte vergunning. Geld vormt enkel een objectief criterium waarmee de minister door middel van het verdelingsmechanisme een winnaar selecteert in het geval er meerdere belangstellenden zijn voor overdracht van de vergunning. Mocht er slechts één belangstellende zijn voor de overdracht, dan wordt de vergunning om niet vergeven.

Hoewel artikel 3.19a van de wet de mogelijkheid biedt om een minimumprijs vast te stellen, wordt daarvan om bovenstaande reden afgezien. Bijkomende reden om hiervan af te zien is de mogelijkheid dat een minimum prijs de latende vergunninghouder zou kunnen motiveren om een verdeling door de minister af te wachten. Een dergelijke afwachtende houding zou immers de belangrijkste doelstelling van de gedwongen verkoop belemmeren, namelijk het doel dat de betrokken vergunning zo snel mogelijk weer in gebruik wordt genomen.

3.5 Onkosten van de verkoop

De inzet van gedwongen verkoop brengt kosten met zich mee, zowel wanneer de vergunninghouder de vergunning zelf verkoopt als wanneer de minister de procedure overneemt. De kosten voor het behandelen van de aanvragen tot verlening van toestemming worden in rekening gebracht aan die aanvragers. Anders dan bij overdracht op grond van artikel 3.20 van de wet het geval is, worden de overige kosten van de gedwongen verkoop procedure in rekening gebracht bij de vergunninghouder wier vergunning het onderwerp is van de gedwongen verkoop en niet bij degene aan wie de vergunning uiteindelijk wordt overgedragen. Groot verschil met overdracht op grond van artikel 3.20 van de wet is immers dat een gedwongen verkoop procedure niet in alle gevallen tot een overdracht zal leiden terwijl er wel altijd kosten worden gemaakt.

4. Procedure van de gedwongen verkoop

De procedure van de gedwongen verkoop bestaat uit een aantal fasen.

  • 1. De procedure begint met de bekendmaking van het voornemen tot gedwongen verkoop aan de latende vergunninghouder. Deze krijgt vervolgens 2 weken de tijd om een verzoek in te dienen voor het intrekken van zijn vergunning, het wijzigen van zijn vergunning, of een toestemming voor overdracht (zie artikel 2). Tevens kan de vergunninghouder zijn zienswijze geven.

  • 2. De minister neemt de ingediende zienswijze in overweging. Dan volgt een publicatie in de Staatscourant waarin de gedwongen verkoop wordt aangekondigd en waarin o.a. wordt bekendgemaakt of nadere opdeling van de betrokken vergunning is toegestaan (zie 19, eerste lid, onder a, van het Frequentiebesluit 2013 en artikel 3 van deze regeling).

  • 3. Geïnteresseerde partijen hebben 4 weken de tijd om toestemming aan te vragen bij het Agentschap Telecom om mee te doen met de procedure van gedwongen verkoop (zie artikel 4).

  • 4. Na een periode van maximaal 8 weken zal het Agentschap Telecom bekendmaken welke partijen toestemming krijgen. De namen van degenen die toestemming hebben verkregen worden enkel bekendgemaakt aan de latende vergunninghouder. Tevens wordt het totaal aantal verleende toestemmingen bekend gemaakt aan degenen met toestemming. Degenen die een aanvraag om toestemming hebben ingediend, mogen – gedurende de gedwongen verkoopprocedure – niet openbaar maken of zij toestemming hebben verkregen (zie artikel 9).

  • 5.a Indien geen enkele partij toestemming heeft gekregen, trekt de minister de vergunning in en eindigt de procedure gedwongen verkoop (zie artikel 10).

  • 5.b Indien één of meer partijen toestemming hebben gekregen, vangt een periode aan waarin de latende vergunninghouder zelf de mogelijkheid krijgt de vergunning te verkopen aan één van deze partij(en). Hij heeft daarvoor 6 weken de tijd (zie artikel 11).

  • 6.a Indien de latende vergunninghouder binnen de gestelde termijn zelf een koper heeft gevonden voor zijn vergunning, deelt hij dit binnen 7 dagen mede aan de minister (zie artikel 3.19a, eerste lid, van de wet) en draagt deze zijn vergunning over. Dit is het einde van de procedure gedwongen verkoop.

  • 6.b Indien de latende vergunninghouder zelf niet in staat is gebleken zijn vergunning te verkopen binnen de gestelde termijn, deelt hij dit binnen zeven dagen mede aan de minister (artikel 3.19a, eerste lid, van de wet). Vervolgens neemt de minister de procedure van gedwongen verkoop over (zie artikel 3.19a, tweede lid, van de wet) en publiceert dit in de Staatscourant (zie artikel 19, eerste lid, onder b, van het Frequentiebesluit 2013).

  • 7.a Als de gedwongen verkoop slechts één vergunning (of deel van een vergunning) betreft en slechts één natuurlijke of rechtspersoon toestemming heeft verkregen, draagt de minister de vergunning om niet over aan die aanvrager. Er is dan geen sprake van schaarste.

  • 7.b Wanneer de procedure betrekking heeft op meerdere gelijksoortige (homogene) vergunningen (of delen daarvan) en alle aanvragen van natuurlijke en rechtspersonen met toestemming kunnen worden ingewilligd (er heerst geen schaarste), draagt de minister de aangevraagde (delen van de) vergunning over aan deze partij(en) om niet. In dat geval is artikel 7, tweede tot en met vijfde lid, van de VOA-regeling van overeenkomstige toepassing.

  • 7.c Indien de procedure betrekking heeft op meerdere ongelijksoortige (heterogene) vergunningen zal in beginsel per vergunning worden bezien of alle aanvragen van natuurlijke en rechtspersonen met toestemming kunnen worden ingewilligd (ofwel: of er schaarste is). Echter in sommige gevallen zal in het besluit op grond van artikel 3 zijn vastgesteld dat op een andere manier moet worden bepaald of er sprake is van schaarste, bijvoorbeeld per categorie van vergunningen (zie artikel 3, onderdeel e, juncto artikel 15, onderdeel c.

  • 7.d In alle andere gevallen (er is dan sprake van schaarste) gaat de minister over tot een veiling. Het gaat dan in ieder geval om de volgende situaties:

    • de procedure heeft betrekking op meerdere ongelijksoortige (ofwel heterogene) vergunningen en er is schaarste;

    • de procedure heeft betrekking op ongelijksoortige delen van een vergunning;

    • de procedure heeft betrekking op meerdere gelijksoortige (homogene) vergunningen of gelijksoortige delen van één of meer gelijksoortige vergunningen en er is schaarste;

    • de procedure heeft betrekking op één vergunning of deel van een vergunning en er is schaarste.

    In deze gevallen maakt de minister bekend aan de partijen met toestemming op welke datum en via welk veilingmodel (veiling met gesloten bod of combinatorische klokveiling) de vergunning zal worden geveild.

  • 8. De minister houdt de veiling en draagt vervolgens de vergunning over aan de winnaar(s) van de veiling. De winnende deelnemer betaalt binnen 2 weken het verschuldigde bedrag.

5. Veilingmodellen

5.1 Beschikbare veilingmodellen

Het streven bij een gedwongen verkoop is om een bestaande vergunning zo snel en eenvoudig mogelijk over te dragen aan een marktpartij die wel kan voldoen aan de vergunningvoorwaarden. De keuze voor het veilingmodel dat de minister ter hand neemt indien de latende vergunninghouder zelf geen koper heeft kunnen vinden, moet hieraan bijdragen. Twee veilingmodellen voldoen aan deze criteria.

  • 1. Veiling met gesloten bod: Bij deze veiling kunnen geïnteresseerde partijen één enkel bod doen op de vergunning. De winnaar is degene met het hoogste bod, en betaalt het één-na-hoogste bod. Dit om de ‘winner’s curse’ te verzachten, waarbij bieders te hoog bieden omdat prijsvorming bij een één-ronde veiling niet mogelijk is. Er zal immers in de meeste gevallen waarin wordt overgegaan tot gedwongen verkoop geen of onvoldoende actuele informatie aanwezig zijn over de waarde van de betrokken vergunning.

  • 2. Combinatorische klokveiling (VOA-regeling): bij deze meerronden veiling kunnen deelnemers bieden op één of meerdere gelijksoortige (delen van een) vergunning(en).

Gelijksoortige vergunningen of gelijksoortige delen van vergunningen zijn voor geïnteresseerde gebruikers onderling uitwisselbaar – er is slechts een marginaal verschil tussen het bemachtigen van de één of de andere vergunning (twee vergunningen zullen zelden honderd procent homogeen of gelijksoortig zijn).

Of een vergunning kan worden opgedeeld in gelijksoortige delen, en wat de omvang is van de delen wordt bepaald door het Agentschap Telecom. Vervolgens worden deze kavels of delen van de vergunning in het veilingmodel als homogeen aangemerkt. Daardoor kan een deelnemer in verschillende rondes bieden op één of meerdere kavels van bijvoorbeeld 5MHz. Door het gebruik van meerdere biedronden is prijsvorming mogelijk. Een algoritme is beschikbaar om de winnaar(s) te bepalen, met een efficiënte verdeling als gevolg. Indien er meerdere winnaars uit de procedure komen, kunnen zij gedurende een periode van twee weken onderling bepalen welke plaats in het spectrum zij innemen. Als deze partijen er onderling niet uitkomen, bepaalt de minister de plaatsing binnen het spectrum middels een loting.

Indien wordt ingeschat dat een bepaalde vergunning niet geschikt is voor bovenstaande veilingmodellen, bijvoorbeeld omdat verwacht wordt dat marktpartijen enkel interesse hebben in een heterogeen deel van de vergunning (zoals een specifieke plaats in een deel van het betrokken spectrum), zal het instrument gedwongen verkoop niet ingezet worden.

5.2 Keuze tussen veilingmodellen

In de gevallen waarin moet worden geveild, is de keuze tussen de veilingmodellen afhankelijk van het aantal vergunningen, het type vergunningen (deelbaar of niet, zie paragraaf 3.2, gelijksoortige of niet, zie paragraaf 5.1.) het belang van doelmatig frequentiegebruik en van de belangstelling voor de vergunning(en). Er zijn twee situaties te onderscheiden waarin de combinatorische klokveiling (VOA-procedure) in beginsel het aangewezen instrument is:

  • a) Er is één vergunning in de gedwongen verkoop, die kan worden opgedeeld in homogene delen (zie artikel 3) en uit de aanvragen om toestemming blijkt dat ten minste één aanvrager belangstelling heeft voor een gedeelte van de vergunning: De combinatorische klokveiling is te prefereren omdat deze een efficiënte verdeling van (delen van) de vergunning kan bewerkstelligen.

  • b) Er worden meerdere gelijksoortige vergunningen tegelijkertijd gedwongen verkocht. Ongeacht of deze vergunningen deelbaar zijn, is ook hier de combinatorische klokveiling te prefereren.

In bovengenoemde gevallen zal daarom in beginsel het instrument van de combinatorische klokveiling worden toegepast. Hiervan kan – in deze gevallen – worden afgeweken indien er vanuit het belang van doelmatig frequentiegebruik overtuigende redenen zijn om te kiezen voor een veiling met gesloten bod.

In andere gevallen zal afhankelijk van de specifieke situatie worden bepaald welk veilingmodel het meest geschikt is. Wanneer de procedure van gedwongen verkoop betrekking heeft op meerdere ongelijksoortige vergunningen zal een klokveiling in de meeste gevallen niet het meest aangewezen instrument zijn. Dit omdat aan een klokveiling het principe ten grondslag ligt dat de te veilen vergunningen een vergelijkbare waarde hebben. Bij heterogene vergunningen (die aldus ongelijksoortig zijn) is dat in de meeste gevallen niet of slechts zeer beperkt het geval.

In de meest simpele gevallen zal er sprake zijn van één vergunning die in de gedwongen verkoop in zijn geheel wordt geveild. Dit omdat de vergunning ondeelbaar is – bijvoorbeeld bij een omroepvergunning – of omdat er geen belangstelling is voor delen van de vergunning. In zo’n geval is het waarschijnlijk dat een veiling met gesloten bod kan volstaan.

6. Administratieve lasten

Bij de voorbereiding van de onderhavige regeling is nagegaan of en in hoeverre sprake is van administratieve lasten voor aanvragers van toestemming om mee te doen aan de gedwongen verkoop. Uitgangspunt hierbij is om de administratieve lasten minimaal te houden.

Allereerst kan vastgesteld worden dat de geraamde lasten voor de gedwongen verkoop geen toe- of afname veroorzaken ten opzichte van de totale lasten van het huidige Frequentiebesluit. Het alternatief is intrekken en opnieuw verdelen van de ongebruikte vergunning, wat minstens op soortgelijke administratieve lasten voor geïnteresseerde marktpartijen uitkomt.

De administratieve lasten bij gedwongen verkoop zullen sterk afhangen van welke vergunning gedwongen wordt verkocht. De eisen en voorschriften die worden gesteld aan de geïnteresseerde marktpartijen komen namelijk (in principe) overeen met die van de initiële uitgifte van de vergunning (zie paragraaf 3.3.).

Een schatting van de gemiddelde administratieve lasten die voortvloeien uit deze ministeriële regeling leidt tot de conclusie dat deze zeer beperkt zijn, rond € 2,000 per jaar. De inschatting is dat het instrument gedwongen verkoop ongeveer een maal per jaar wordt ingezet. Het is de verwachting dat een beperkt aantal partijen deelneemt aan deze procedure, bijvoorbeeld vier partijen. Deze partijen kiezen er overigens bewust voor om deel te nemen aan deze procedure. De mogelijkheid om al eerder te onderhandelen over de (vrijwillige) overdracht van de vergunning was immers aanwezig. De kosten voor geïnteresseerde partijen om toestemming te krijgen bestaan uit het invullen van formulieren: geïnteresseerde partijen moeten dezelfde informatie aanleveren als partijen die een aanvraag hebben ingediend in het kader van de initiële verdelingsprocedure voor die vergunning. De hoeveelheid aan te leveren bescheiden zal dus verschillen per gedwongen verkoop.

In sommige gevallen moet een check op gelieerdheid uitgevoerd worden door het Commissariaat van de Media. Dit is vooral het geval bij omroepvergunningen. De aanvragers moeten extra gegevens voor deze gelieerdheidstoets aanleveren, wat in die specifieke gevallen een verhoging van de administratieve lasten tot gevolg heeft. Ook hier geldt dat gedwongen verkoop niet leidt tot een toename in administratieve lasten ten opzichte van het alternatief intrekken en opnieuw verdelen van deze vergunning.

7. Consultatie

De ontwerpregeling is vanaf 6 juni 2013 geconsulteerd door middel van een internetconsultatie op Overheid.nl.

7.1 Gedwongen verkoop

In totaal zijn er twee reacties ontvangen. De wetstechnische opmerkingen zijn bekeken en geven geen aanleiding tot wijzigingen in de artikelen, maar een aantal opmerkingen heeft wel geleid tot verduidelijkingen in de toelichting:

Een partij merkt op dat de vertrouwelijkheidsbepaling te vaag is geformuleerd om partijen rechtszekerheid te bieden over welk handelen wel en niet in strijd zou komen met deze bepaling.

De toelichting op artikel 8 en 9 is op dit punt verduidelijkt.

Een partij merkt op dat in de Regeling moet worden opgenomen dat vertrouwelijke informatie, nadat de gedwongen overdracht plaats heeft gevonden, niet langer vertrouwelijk is en dat de Minister alle relevante informatie na een dergelijke procedure openbaar moet maken. De toelichting op artikel 8 en 9 is op dit punt verduidelijkt.

Voorts is opgemerkt dat de latende vergunninghouder in de fase waarin de latende vergunninghouder zelf mag proberen de vergunning te verkopen verplicht zou moeten worden om rekening te houden met de concurrentiebelangen van gegadigde partijen alsmede dat de latende vergunninghouder – gelet op contractsvrijheid- niet gebonden is aan de beginselen van gelijke behandeling. Een andere partij stelt met betrekking tot dezelfde fase van de gedwongen verkoop dat de latende vergunninghouder de mogelijkheid moet hebben om de vergunning over te dragen aan een niet aangemelde partij.

Naar aanleiding van deze opmerkingen is de toelichting op artikel 11 tot en met 13 op deze punten verduidelijkt.

Een partij vindt dat aan artikel 13 toegevoegd zou moeten worden binnen welke termijn de minister de tenaamstelling wijzigt en dit besluit tot wijziging in de Staatscourant publiceert.

Naar aanleiding van deze opmerking is de toelichting op artikel 13 verduidelijkt.

De suggestie om in de toelichting nader uit te werken dat een vergunningvoorschrift dat de mogelijkheden voor overdracht beperkt, in het kader van een gedwongen verkoopprocedure gehandhaafd zal worden stand, is niet overgenomen. Immers, in de toelichting op artikel 3 is reeds bepaald dat de vergunningvoorschriften van de vergunning als uitgangspunt worden genomen.

Een partij verzoekt om meer duidelijkheid over de soort aanvullende eisen die wel en niet gesteld kunnen worden volgens artikel 3. Hieraan is geen gevolg gegeven omdat de aanvullende eisen die gesteld kunnen worden, in grote mate afhangen van het specifieke geval. In de toelichting bij artikel 3 is het voorbeeld gegeven dat in sommige gevallen, om in aanmerking te komen voor toestemming voor deelname, een aanvrager gevraagd zal worden een voorkeur aan te geven voor frequentieruimte. Het is lastig om in deze fase meer voorbeelden te noemen.

Ook wordt opgemerkt dat de termijnen in artikelen 2, 4 en 11 elk met minimaal enkele weken verlengd zouden moeten worden om tot een zorgvuldige procedure voor overdracht te komen.

Doel van een gedwongen verkoop is echter dat een ongebruikte vergunning relatief snel in zijn huidige vorm, door een andere marktpartij in gebruik kan worden genomen. Bovendien heeft een latende vergunninghouder in de periode voor het Besluit tot gedwongen verkoop, al ruimschoots de tijd gehad om zich voor te bereiden op teruggave of gedwongen verkoop. De termijnen uit de consultatieversie van de regeling zijn dan ook gehandhaafd.

Een partij vraagt of de bepalingen in artikel 5, tweede en derde lid betekenen dat enkel in het geval van gedwongen verkoop van omroepvergunningen (en niet van telecommunicatievergunningen) een ‘groepsverbod’ geldt. De partij vraagt hoe dit zich verhoudt tot artikel 22, vijfde lid van het Frequentiebesluit. Het in artikel 5 opgenomen groepsverbod is een nadere explicitering van de bepalingen die hierover zijn opgenomen in het Frequentiebesluit. Het Frequentiebesluit blijft echter onverkort van toepassing op een gedwongen verkoop procedure.

Een partij meent dat een bepaling ontbreekt voor het geval dat een partij de koopprijs niet betaalt.

Hierin is echter reeds voorzien in artikel 16, onderdeel a, 23, eerste lid van de Regeling.

Een partij verzoekt de Minister na te denken over de praktische invulling van de eis in art. 5, lid 1 dat het oorspronkelijke formulier moet worden gehanteerd (dat in veel gevallen niet meer digitaal beschikbaar zal zijn en/of verwijzen naar oude regelgeving, zodat invullen op allerhande praktische problemen kan stuiten). Agentschap Telecom zal het betrokken aanvraagformulier beschikbaar stellen.

Een partij vraagt waarom niet de mogelijkheid van digitale aanbieding wordt geboden. Op dit moment is dat nog niet mogelijk, maar in de nabije toekomst zal elektronische dienstverlening worden gerealiseerd. In dat kader lopen er op dit moment bij Agentschap Telecom bijvoorbeeld twee pilots waarvan digitale indiening van een aanvraag onderdeel uitmaakt.

Een partij vraagt om een nadere uitwerking van het beleid dat de Minister hanteert bij de toepassing van het instrument gedwongen verkoop. Daarnaast wordt gevraagd of de Minister gehoor moet geven aan een door een vergunninghouder ingediend verzoek tot intrekking of wijziging van een vergunning (art 3.19 TW) of ambtshalve kan besluiten daar geen gehoor aan te geven en over te gaan tot gedwongen verkoop.

In de toelichting zijn in paragraaf 2 factoren en omstandigheden beschreven, waarmee kan worden bepaald welk instrument zal worden toegepast. Dit kan worden gezien als een nadere uitwerking van het beleid. Bij het in overweging nemen van een door de vergunninghouder ingediend verzoek met zienswijze, zullen de factoren en omstandigheden mee worden gewogen om tot een besluit te komen voor de toepassing van een instrument.

Een partij merkt op dat bij gedwongen verkoop een minimumprijs gehanteerd zou moeten worden i.v.m. investeringen die door de latende vergunninghouder zijn gedaan.

Het belangrijkste doel van gedwongen verkoop is een vergunning zo snel mogelijk weer in gebruik wordt genomen en niet dat een latende vergunninghouder investeringen terugverdient. Gedwongen verkoop is een alternatief voor het intrekken van een vergunning.

Een partij verzoekt om een toelichting op de kosten van een gedwongen verkoop procedure die in rekening gebracht zouden kunnen worden en is van mening dat op die kosten een redelijkheidstoets moet plaatsvinden.

De vergoeding die in rekening wordt gebracht zal conform artikel 5a van de Regeling vergoedingen Agentschap Telecom 2013 een bedrag zijn dat is gebaseerd op het uurtarief en zal aldus per geval inzichtelijk worden gemaakt. De in rekening te brengen vergoeding hangt daarbij af van de complexiteit van de aanvraag en het type vergunning dat het onderwerp is van de gedwongen verkoop procedure.

7.2 Transparantie netneutraliteit

Over het onderdeel transparantie netneutraliteit (toevoeging van de artikelen 3.13 en 3.14 in de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen) is één reactie ontvangen. Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassingen.

8. Uitvoeringstoets

8.1 Gedwongen verkoop

Deze regeling is voor wat betreft het vaststellen van de selectieprocedure bij gedwongen verkoop voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets voorgelegd aan Agentschap Telecom. Het agentschap heeft geconcludeerd dat de voorgelegde conceptregeling in algemene zin uitvoerbaar en handhaafbaar is.

8.2 Transparantie netneutraliteit

Artikel 25 van de ontwerpregeling (betreffende de opname van de transparantiebepalingen 3.13 en 3.14 in de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen) is voorgelegd aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) voor een uitvoeringstoets. De ACM heeft geconcludeerd dat deze ontwerpwijziging uitvoerbaar en handhaafbaar is. De ACM stelt voor om in de toelichting te duiden wat het belang is van de wijziging voor de consument of een andere eindgebruiker. De toelichting van artikel 25 (resp. van de artikelen 3.13 en 3.14) is op dit punt aangevuld.

II. Artikelen

Artikelen 3 en 7

De gedwongen verkoopprocedure start met het besluit waarmee de vergunninghouder op grond van artikel 3.19a, van de wet tot overdracht wordt verplicht. Dat besluit wordt bekend gemaakt in de Staatscourant (artikel 19, eerste lid, Frequentiebesluit 2013). Op grond van artikel 3 wordt in dat ‘bekendmakingsbesluit’ tevens vastgesteld wat de regels zijn waaraan een aanvrager, respectievelijk een toekomstige vergunninghouder, zich moet houden.

Bij een gedwongen verkoopprocedure wordt de initiële uitgifte van de vergunning als uitgangspunt genomen (artikel 7, eerste lid, onder a). Dat betekent dat de eisen aan aanvragers, de formulieren en andere regels die gesteld zijn bij die initiële uitgifte gelden en gebruikt worden, tenzij anders wordt besloten in het op grond van artikel 19, eerste lid, van het Frequentiebesluit 2013 genomen ‘bekendmakingsbesluit’. Zoals uiteengezet in paragraaf 3.1. is voorts het uitgangspunt van gedwongen verkoop dat de betrokken vergunning wordt overgedragen met alle voorschriften en beperkingen die deze vergunning kent op het moment dat de gedwongen verkoopprocedure start. Het is immers bij gedwongen verkoop de bedoeling dat de vergunning in beginsel blijft bestaan zoals zij is verleend.

Tegelijkertijd is de verwachting dat er omstandigheden aan de orde kunnen zijn op grond waarvan de regels uit de initiële verlening of de voorschriften en beperkingen die aan de betrokken vergunning zijn verbonden kleine aanpassingen behoeven. Zo zal het bij gedwongen verkoop gaan om vergunningen waarvan reeds een gedeelte van de vergunningtermijn is verlopen.

Op grond van artikel 3 wordt in het ‘bekendmakingsbesluit’ voor een concrete gedwongen verkoopprocedure vastgesteld en kenbaar gemaakt of er wijzigingen zijn ten opzichte van de initiële regels of de geldende vergunningvoorschriften, e.d.. Het kan daarbij onder bepaalde omstandigheden ook gaan om een aanscherping ten opzichte van de initiële regels of de geldende vergunningvoorschriften, of om nieuwe eisen, vergunningvoorschriften, e.d..

Krachtens artikel 3, onderdeel a, kunnen aanvullende eisen worden gesteld (eisen die niet werden gesteld bij de initiële verlening). Hierbij kan worden gedacht aan eisen die gesteld worden om in aanmerking te komen voor toestemming, en aan eisen die gelden tijdens de veilingprocedure.

Een voorbeeld waarin aanvullende eisen nodig kunnen zijn, betreft omroepvergunningen. In de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003 is bijvoorbeeld voorgeschreven hoeveel FM-kavels één instelling ten hoogste mag verwerven. Zo mag een niet-landelijke commerciële radio-omroep niet meer FM-frequenties verwerven dan tezamen overeenkomt met 30% demografisch bereik van Nederland. Indien een aanvrager reeds houder is van vergunningen voor niet-landelijke commerciële radio-omroep en er meerdere vergunningen verdeeld worden via gedwongen overdracht dan kan hij mogelijk niet alle vergunningen verwerven omdat anders de grens van 30% demografisch bereik wordt overgeschreven. In dit soort gevallen zal het nodig zijn om als aanvullende eis te stellen dat de aanvrager een voorkeur aangeeft voor een bepaalde vergunning voor het geval hij voor meerdere vergunningen het hoogste bod heeft uitgebracht (en hij niet alle vergunningen mag verwerven).

Dit besluit geeft aldus de spelregels voor het verkrijgen van toestemming, ongeacht of de vergunninghouder of de minister de selectieprocedure uitvoert. Voorts is dit besluit het uitgangspunt voor de selectieprocedure waaraan degenen die toestemming verkrijgen, deelnemen. De op grond van dit bekendmakingsbesluit (zie artikel 3) geldende vergunningvoorschriften gelden ongeacht of de vergunninghouder of de minister de vergunning uiteindelijk verkoopt. Wordt een vergunning in dit besluit bijvoorbeeld als ondeelbaar gekwalificeerd, dan is het de vergunninghouder niet toegestaan om delen van de vergunning te verkopen.

Artikelen 4 tot en met 6

Voor degene die interesse heeft in verkrijging van de vergunning is de eerste stap in de gedwongen verkoopprocedure om een aanvraag om toestemming in te dienen. Hoofdonderdeel van de aanvraag om toestemming is het aanvraagformulier dat bij de initiële uitgifte is vastgesteld, en dat als bijlage bij het formulier van de aanvraag om toestemming moet worden gevoegd. De aanvrager dient deze formulieren geheel in te vullen en alle op beide formulieren vermelde bescheiden mee te sturen. Uitsluitend wanneer in het bekendmakingsbesluit (zie artikel 3) is vermeld dat bepaalde gegevens op het formulier van de initiële verlening (resp. met dat formulier gevraagde bescheiden) niet aangeleverd hoeven worden, kan de aanvrager die gegevens of bescheiden achterwege laten. In ieder geval zal de aanvrager in zijn aanvraag om toestemming worden gevraagd aan te geven voor welk deel van een vergunning of van de vergunningen hij belangstelling heeft. Die informatie is onder meer nodig om te kunnen bepalen of er sprake is van schaarste en of er belangstelling is voor een gedeelte van een (deelbare) vergunning.

Ook voor het besluit op de aanvragen om toestemming geldt dat het besluit dat toestemming wordt gegeven of onthouden, bepalend is voor de gehele procedure van gedwongen verkoop, ongeacht of de vergunninghouder de vergunning verkoopt of de minister. Zo kan een natuurlijke of rechtspersoon met toestemming zowel in de procedure die de vergunninghouder houdt meedingen naar de vergunning, als in de procedure die de minister eventueel houdt.

Artikel 8

Nadat op de aanvragen om toestemming is beslist, krijgen zowel de aanvragers als de houder wiens vergunning is onderworpen aan de gedwongen verkoop procedure bericht. De houder van de vergunning moet immers weten aan wie hij de vergunning mag verkopen.

Informatie over mate van schaarste stelt geïnteresseerde kopers in staat een betere inschatting te maken van de waarde van de vergunning’. Dat betekent dat aanvragers bekend moet zijn hoeveel anderen er toestemming hebben verkregen. Om concurrentieverstorend gedrag (zoals samenspanning) tegen te gaan, horen de aanvragers in deze fase nog niet aan welke aanvragers er toestemming is verleend.

Artikel 9

Op grond van artikel 9, eerste lid van deze regeling moet een aanvrager zich voorafgaand aan en gedurende de procedure van een gedwongen verkoop onthouden van afspraken of gedragingen die afbreuk doen of kunnen doen aan een goed verloop van deze procedure. De deelnemers aan de gedwongen verkoop dienen bijvoorbeeld ongestoord voor zichzelf te kunnen bepalen wat de waarde is die zij aan de te verkopen kavels toekennen. De prijsvorming in de verkoop mag niet worden verstoord door gedragingen van deelnemers waardoor andere deelnemers (kunnen) worden beïnvloed. Er is op voorhand geen uitputtende opsomming te geven van gedragingen die onder dit begrip vallen. Marktpartijen houden steeds een eigen verantwoordelijkheid om (de schijn van) collusie of van verstoring van het verkoopproces te vermijden. Overigens frustreert dit artikel niet de normale, operationele afspraken tussen marktpartijen ten behoeve van een goede uitvoering van dienstverlening. Het is bijvoorbeeld toegestaan om met (andere) potentiële deelnemers aan de gedwongen verkoop gezamenlijk de mogelijkheden voor netwerksharing te onderzoeken en te bespreken, zolang hieruit geen gedragingen of afspraken voortvloeien die afbreuk doen of kunnen doen aan een goed verloop van de gedwongen verkoop, de mededinging in deze procedure daaronder begrepen.

Na een gedwongen verkoop zal de identiteit van de winnende bieder(s), de frequentieruimte waarvoor de vergunningen zijn verleend en de totaalprijs respectievelijk het hoogste bod bekend gemaakt worden. Informatie die ook na de gedwongen verkoop de concurrentieverhoudingen kan beïnvloeden zal niet worden gedeeld.

Artikel 10

Als er geen belangstelling is voor de vergunning, of als alle aanvragen om toestemming worden afgewezen, wordt de vergunning alsnog ingetrokken.

Artikelen 11 tot en met 13 (§ 5.2 De procedure van de vergunninghouder)

Zodra voor de vergunninghouder bekend is aan wie er toestemming voor overdracht is verleend, heeft de vergunninghouder een termijn van 6 weken om met één of meerdere van de natuurlijke of rechtspersonen met toestemming tot overeenstemming te komen. De vergunninghouder is in deze fase vrij om binnen de randvoorwaarden van de gedwongen verkoop met de natuurlijke of rechtspersonen met toestemming te onderhandelen over de verkoop van de vergunning. Randvoorwaarden zijn met name de vergunningvoorschriften en het vereiste dat de partij waarmee hij onderhandelt toestemming heeft verkregen.

Na afloop van de termijn van zes weken deelt de vergunninghouder aan de minister mede aan wie hij de vergunning heeft verkocht (artikel 3.19a, eerste lid, laatste volzin, van de wet) of – als de verkoop niet is gelukt – dat hij de vergunning niet heeft verkocht. Indien een vergunning is verkocht zal de tenaamstelling van die vergunning zo spoedig mogelijk worden gewijzigd.

In het laatste geval zal de minister de verkoop ter hand nemen.

Artikelen 14 tot en met 16 – procedure van de minister

Mocht het de vergunninghouder niet zelf lukken om zijn vergunning te verkopen, dan neemt de minister de verkoop ter hand (artikel 3.19a, tweede lid, van de wet). In artikel 14 is bepaald dat de minister in dat geval de vergunning overdraagt overeenkomstig de artikelen 15 en 16.

Artikel 15 – toewijzen frequentieruimte zonder veiling

Artikel 15, bepaalt dat in drie typen gevallen de vergunning zal worden overgedragen zonder dat een veiling plaats vindt:

  • a. Als de gedwongen verkoop slechts één vergunning betreft en slechts één natuurlijke of rechtspersoon toestemming heeft verkregen. Het kan hierbij gelet op de definitie van ‘vergunning’ (artikel 1, onderdeel b) ook gaan om de situatie dat de gedwongen verkoop betrekking heeft op één deel van een vergunning.

  • b. Indien de procedure betrekking heeft op meerder gelijksoortige (homogene) vergunningen en alle aanvragen van natuurlijke en rechtspersonen met toestemming kunnen worden ingewilligd. Het kan hierbij gelet op de definitie van ‘vergunning’ ook gaan om meerdere, gelijksoortige delen van een vergunning. In dit type gevallen is artikel 7, tweede tot en met vijfde lid, van de VOA-regeling van overeenkomstige toepassing.

  • c. Heeft de procedure betrekking op meerdere ongelijksoortige vergunningen dan zal in beginsel per vergunning worden bezien of alle aanvragen van natuurlijke en rechtspersonen met toestemming kunnen worden ingewilligd (ofwel: of er schaarste is). Echter in sommige gevallen zal in het besluit op grond van artikel 3 zijn vastgesteld dat op een andere manier moet worden bepaald of er sprake is van schaarste, bijvoorbeeld per categorie van vergunningen (zie artikelen 3, onderdeel e, en artikel 15, onderdeel c). Het uitgangspunt is daarbij steeds dat er om niet wordt verleend als er (per vergunning, per categorie van vergunningen of voor de totale frequentieruimte) geen sprake is van schaarste. Welke vergunningen tot dezelfde categorie behoren, wordt bepaald in het besluit dat krachtens artikel 3, onderdeel e, wordt genomen.

In deze drie typen gevallen wordt de vergunning om niet overgedragen. In alle andere gevallen wordt een veiling gehouden (zie artikel 16).

Artikel 16- Veiling: de combinatorische klokveiling (VOA-procedure) of veiling met gesloten bod

In de gevallen dat geen sprake is van de situaties genoemd in artikel 15 wordt er een veiling gehouden. Het gaat dan in ieder geval om de volgende situaties:

  • de procedure heeft betrekking op meerdere ongelijksoortige (ofwel heterogene) vergunningen en er is schaarste;

  • de procedure heeft betrekking op ongelijksoortige delen van een vergunning en er is schaarste;

  • de procedure heeft betrekking op meerdere gelijksoortige (homogene) vergunningen of gelijksoortige delen van één of meer gelijksoortige vergunningen en er is schaarste;

  • de procedure heeft betrekking op één vergunning of deel van een vergunning en er is schaarste.

In deze gevallen maakt de minister bekend aan de partijen met toestemming op welke datum en via welk veilingmodel (veiling met gesloten bod of combinatorische klokveiling) de vergunning zal worden geveild.

Voor deze gevallen is voorzien in twee veilingmodellen. Zoals in paragraaf 5 van het algemeen deel uiteen is gezet, wordt de keuze voor een veilingmodel in beginsel bepaald door het aantal en het type vergunning èn de belangstelling die degenen met toestemming in hun aanvraag hebben uitgesproken. Omdat de VOA-procedure bij uitstek geschikt is voor het veilen van meerdere gelijksoortige vergunningen (al dan niet deelbaar in gelijksoortige delen) of van één vergunning die opgedeeld kan worden in gelijksoortige delen (zie paragraaf 5.1), is in paragraaf 5.2 aangegeven dat in die twee gevallen in beginsel de VOA-procedure de voorkeur heeft. Wanneer de procedure van gedwongen verkoop betrekking heeft op meerdere ongelijksoortige vergunningen zal een klokveiling in de meeste gevallen juist niet het meest aangewezen instrument zijn (zie paragraaf 5.2). In alle andere gevallen wordt naar gelang de situatie gekozen voor de procedure veiling met gesloten bod of de VOA-procedure.

Voor een toelichting op de VOA-procedure wordt verwezen naar de toelichting op de VOA-regeling. Alleen op het punt van het betalingsregime wordt afgeweken van de VOA-regeling doordat in deze regeling wordt bepaald dat de vergunning pas wordt overgedragen nadat er een bewijs van betaling is overgelegd. Verder is een verschil met een reguliere VOA-procedure dat in de gedwongen verkoop gesproken wordt van een aanvrager om toestemming en een natuurlijke- en rechtspersoon met toestemming in plaats van een aanvrager.

Artikelen 17 tot en met 23 – veiling met gesloten bod

Afhankelijk van de omstandigheden van de over te dragen vergunning(en) kan de veiling met gesloten bod plaatsvinden via internet of schriftelijk. Dit zal uiterlijk in de in artikel 14, tweede lid, bedoelde mededeling bekend gemaakt worden.

Net als het formulier voor de aanvraag om toestemming, wordt de biedkaart voor de veiling met gesloten bod door het Agentschap Telecom vastgesteld en gepubliceerd indien de veiling schriftelijk zal zijn. Ook de biedkaart kan dus per over te dragen vergunning en per overdrachtsprocedure verschillen.

Wijziging van andere regelingen

Artikel 25 – wijziging van de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen

Aan de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen worden twee artikelen toegevoegd ter uitwerking van de artikelen 7.1, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, (alsmede artikel 3.5b, derde lid van het Besluit universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen (hierna: Bude) en 7.3, eerste lid, onderdeel d, en vierde lid, onderdelen b en c, van de wet. Op basis van deze nieuwe artikelen 3.13 en 3.14 kan worden voorgeschreven dat aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten en -netwerken, transparant maken welke beperkingen zij aanbrengen inzake toegang tot of het gebruik van diensten en toepassingen en welke maatregelen zij treffen teneinde om te gaan met congestie op het netwerk (het meten en sturen van netwerkverkeer teneinde te voorkomen dat een netwerkaansluiting overloopt) en de gevolgen van deze maatregelen voor de kwaliteit van de dienstverlening. Deze maatregelen kunnen immers merkbaar zijn voor de consument of een andere eindgebruiker, bijvoorbeeld omdat bepaalde diensten of toepassingen kunnen worden vertraagd. Het is daarom van belang dat hierover transparantie wordt geboden. In de toelichting bij het besluit van 30 mei 2012 tot wijziging van het Besluit interoperabiliteit, het Besluit randapparaten en radioapparaten 2007, het Besluit universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen, het Besluit vergoedingen Telecommunicatiewet, het Besluit voorwaardelijke toegang en het Frequentiebesluit, ter implementatie van de herziene telecommunicatierichtlijnen (Stb. 236) is met betrekking tot artikel 3.5b, derde lid, van het Bude het voornemen aangekondigd om in de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen nader te bepalen hoe (welke informatie en op welke wijze) de informatieverstrekking moet plaatsvinden en wordt dit voornemen uitgebreid toegelicht.

Met deze wijziging wordt aan dit voornemen uitvoering gegeven.

In artikel 3.13 (dat is gebaseerd op artikel 7.3, eerste lid, onderdeel d, en het vierde lid, onderdelen b en c, van de wet) worden aanbieders verplicht om informatie te verstrekken aan eindgebruikers over eventuele beperkingen van de toegang tot of het gebruik van diensten en toepassingen en de door de aanbieder ingestelde maatregelen bij congestie, alsmede om die informatie transparant, vergelijkbaar, toereikend, actueel, duidelijk en volledig bekend te maken in een gemakkelijk toegankelijke vorm. Dit is een aanvulling op artikel 7.1 van de wet juncto artikel 3.5b van het Bude waarin een aanbieder verplicht is om over de beperkingen inzake toegang tot of het gebruik van diensten en toepassingen alsmede de door de aanbieder ingestelde maatregelen bij congestie informatie te verstrekken aan de consument, voor of bij het sluiten van een contract. Door de combinatie van voornoemde bepalingen en artikel 3.13 wordt zowel ten aanzien van de consument als ten aanzien van overige eindgebruikers gewaarborgd dat zij een goed beeld hebben van het aanbod en een goede inschatting kunnen maken van de te verwachten kwaliteit van de dienstverlening.

In artikel 3.14 (dat is gebaseerd op artikel 7.1, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, van de wet juncto artikel 3.5b van het Bude en 7.3 van de wet en artikel 3.7, eerste lid, onderdeel d, en vierde lid, onderdelen b en c, van de wet) wordt voorgeschreven welke informatie een aanbieder minimaal moet verstrekken op basis van 7.1 en 7.3 van de wet aan consumenten en andere eindgebruikers. Er moet minimaal informatie worden verstrekt over de volgende vier soorten gegevens, te weten a) de diensten en toepassingen waarop de maatregel of beperking van invloed is, b) de maatregel of beperking zelf, c) de specifieke omstandigheden waaronder de maatregel of beperking wordt toegepast en d) de te verwachten effecten van de maatregel of toepassing op de kwaliteit van de dienstverlening. De artikelen 7.1 en 7.3 van de wet gaan beiden over de eventuele beperkingen van de toegang tot of het gebruik van diensten en toepassingen alsmede de door de aanbieder ingestelde maatregelen bij congestie, maar hebben een ander doel en stellen andere voorwaarden aan de wijze waarop de informatie moet worden verstrekt en aan de gedetailleerdheid van de te verstrekken informatie.

Op grond van artikel 7.1, eerste lid, van de wet dient de aanbieder een consument (actief) of eindgebruiker (indien deze hierom vraagt) voor of bij het sluiten van een overeenkomst de gegevens zoals bepaald in dit artikel te verstrekken, waaronder de hierboven genoemde vier gegevenssoorten, in een heldere, begrijpelijke vorm en op schrift of op een andere te beschikking staande duurzame, toegankelijke gegevensdrager. De consument dan wel eindgebruiker moet namelijk een goed beeld kunnen hebben van het aanbod van de aanbieder en een goede inschatting kunnen maken van de te verwachten kwaliteit van dienstverlening. Deze verstrekte gegevens worden opgenomen in de te sluiten overeenkomst. Op grond van artikel 7.2, eerste lid, van de wet kunnen wijzigingen gedurende de duur van de overeenkomst aanleiding zijn voor de abonnee om het contract kosteloos op te zeggen. Dit geldt ook voor wijzigingen in de maatregelen of beperkingen inzake toegang tot of het gebruik van diensten en toepassingen in kader van congestiemanagement. Hierbij wordt gedacht aan die wijzigingen die merkbaar zijn voor de consument.

Met de onderstaande voorbeelden wordt een nadere duiding gegeven van de gevraagde detaillering voor de vier gegevenssoorten op basis van artikel 7.1 van de wet:

Ter uitvoering van artikel onderdeel a moet de aanbieder informatie verstrekken over het verkeer dat onderhevig is aan de maatregel respectievelijk beperking inzake toegang tot of het gebruik van diensten en toepassingen dan wel in het kader van congestiemanagement. Bijvoorbeeld het ingaan op (klassen van) toepassingen inclusief de (combinaties van) parameters die de diensten en toepassingen karakteriseren. Bijvoorbeeld ‘Real-time en interactief verkeer, geselecteerd op basis van het gebruik van Hypertext Transfer Protocol (HTTP), het Session Initiation Protocol (SIP) of het Real-time Transport Protocol (RTP).’

Onderdeel b schrijft voor dat de aanbieder aangeeft welke maatregel van toepassing is op het betreffende verkeer op het netwerk (de verkeersstroom). In de praktijk vallen de meeste maatregelen in één van de categorieën: hanteren van verschillende prioriteiten, routeren over apart deel netwerk, herrouteren naar andere bestemmingen, verwijderen (blokkeren of pakketten ‘droppen’) of beperken van bandbreedte. Zoals ‘Het betreffende verkeer wordt in de ‘streaming’ Quality of Service klasse ingedeeld en krijgt voorrang op het overige verkeer dat wordt ingedeeld in de ‘background’ klasse.’ Bij deze gegevenssoort dienen ook de maatregelen om het verkeer te meten te worden beschreven, indien deze maatregelen effect hebben op de kwaliteit van de dienstverlening.

Een specifieke omstandigheid in de zin van onderdeel c, betreft het moment wanneer de maatregel dan wel beperking wordt toegepast. Zoals bijvoorbeeld beperking van bandbreedte bij het bereiken van de datalimiet van x Mb of Gb per maand. Bij de uitvoering van onderdeel d is het van belang dat de eindgebruiker inzicht krijgt in de gevolgen die de maatregel kan hebben voor de kwaliteit van diensten of toepassingen. De aanbieder kan bijvoorbeeld aangeven welke mogelijke effecten op de kwaliteit van dienstverlening hij verwacht, als gevolg van de specifieke maatregel. Een voorbeeld is de mededeling ‘Hierdoor kan de kwaliteit van diensten en toepassingen die gevoelig zijn voor vertraging, zoals streaming video en internettelefonie langer gewaarborgd blijven. Andere diensten zoals e-mail of downloading kunnen langzamer worden maar werken nog steeds.’

Op basis van artikel 7.3 van de wet dient de aanbieder ook de informatie over de eerdergenoemde vier gegevenssoorten te verstrekken, maar deze informatie moet transparant, vergelijkbaar, toereikend, actueel, duidelijk en volledig bekend te worden gemaakt in een gemakkelijk toegankelijke vorm. Vanwege de eisen dat de informatie onder meer volledig, toereikend en actueel moet zijn, zal deze informatie meer gedetailleerd zijn dan de informatie verstrekt op basis van artikel 7.1 van de wet) en tevens meer technisch van aard zijn. Deze informatie is conform het derde lid van artikel 7.3 van de wet ook kosteloos te gebruiken voor het aanbieden van interactieve gidsen of soortgelijke technieken die de eindgebruiker in staat stelt zich een onafhankelijk oordeel te vormen. Hiermee wordt voorts bereikt dat belangenorganisaties, experts, geïnteresseerden en anderen deze meer technische en meer gedetailleerde informatie over de beperkingen van de toegang tot of het gebruik van diensten en toepassingen alsmede de door de aanbieder ingestelde maatregelen bij congestie, gehanteerd door alle aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten, kunnen bekijken en vergelijken. Dit kan leiden tot heldere (onafhankelijke) vergelijkingssites. Dergelijke sites kunnen bijdragen aan een goede inschatting door eindgebruikers bij hun keuze in abonnementen van de te verwachten kwaliteit van dienstverlening.

Tot slot wordt voor de volledigheid opgemerkt dat de maatregelen of beperkingen die door de aanbieders mogen worden aangebracht begrensd zijn in artikel 7.4a van de wet, waarmee een open en onbelemmerde toegang tot internet is gewaarborgd (Kamerstukken II, 2010/2011, 32 549, nr. 29). In dit artikel zijn verschillende uitzonderingen opgenomen wanneer verkeersmaatregelen op het internet wel zijn toegestaan, zoals verkeersmaatregelen om de gevolgen van congestie te beperken of ten behoeve van de integriteit en de veiligheid van het netwerk (zie artikel 7.4a, eerste lid, onderdelen a en b, van de wet). Dergelijke beperkingen die de aanbieder op het gebruik van of toegang tot diensten mag aanbrengen – binnen de mogelijkheden die artikel 7.4a van de wet hiervoor biedt –, moeten bekend zijn voor de consument.

Artikel 27 – Wijziging van de Regeling vergoedingen Agentschap Telecom 2014

Anders dan bij overdracht op grond van artikel 3.20 van de wet het geval is, worden de kosten van de gedwongen verkoop procedure grotendeels in rekening gebracht bij de vergunninghouder wier vergunning het onderwerp is van de gedwongen verkoop. Groot verschil met overdracht op grond van artikel 3.20 van de wet is immers dat een gedwongen verkoop procedure niet in alle gevallen tot een overdracht zal leiden terwijl er wel altijd kosten worden gemaakt. Alleen de kosten die zijn gemoeid met het behandelen van de aanvragen tot verlening van toestemming worden in rekening gebracht bij de betrokken aanvragers.

Omdat de kosten per type vergunning significant kunnen verschillen, wordt de vergoeding op basis van uurtarieven vastgesteld. Evenals bij een intrekking van een vergunning het geval is, zijn de kosten van een gedwongen verkoop primair het gevolg van de wijze waarop de latende vergunninghouder gebruik maakt van de frequentieruimte waarvoor hem de betrokken vergunning is verleend. Om die reden worden, de kosten van een gedwongen verkoop procedure hoofdzakelijk in rekening gebracht bij de latende vergunninghouder in plaats van de verkrijgende vergunninghouder.

Artikel 29 – Inwerkingtreding en

Overeenkomstig het beleid inzake vaste verandermomenten treedt deze regeling in werking op 1 april 2014. Daarmee wordt tevens voldaan aan het vereiste van het beleid inzake vaste verandermomenten dat de termijn tussen publicatiedatum en inwerkingtreding minimaal twee maanden is.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven